Details





Titel:

6 AUGUSTUS 2021. - Koninklijk besluit tot aanpassing aan de welvaart van bepaalde uitkeringen in de regeling voor werknemers(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-08-2021 en tekstbijwerking tot 21-04-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Aanpassing van het gewaarborgd minimumpensioen voor een volledige loopbaan
Art. 1-2
HOOFDSTUK 2. - Aanpassing van het gewaarborgd minimumpensioen voor een onvolledige loopbaan
Art. 3-4
HOOFDSTUK 3. - Aanpassing van het minimumrecht per loopbaanjaar
Art. 5
HOOFDSTUK 4. - Aanpassing van sommige pensioenen
Art. 6
HOOFDSTUK 5. - Aanpassing van het vakantiegeld
Art. 7
HOOFDSTUK 6. - Aanpassing van de inkomensgarantie voor ouderen
Art. 8
HOOFDSTUK 7. - Opheffingsbepalingen
Art. 9
HOOFDSTUK 8. - Gemeenschappelijke bepaling
Art. 10
HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
Art. 11-12



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1967122103  1980080802  1981000209  1997022010  2001022201  2020205678  2020205694  2020205715 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Aanpassing van het gewaarborgd minimumpensioen voor een volledige loopbaan
Artikel 1.De bedragen van 13.635,03 euro en van 10.911,47 euro bedoeld in artikel 152, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 2020, worden respectievelijk vervangen:
  1°door de bedragen van 13.907,74 euro en 11.129,70 euro met ingang van 1 juli 2021;
  2° door de bedragen van 14.276,29 euro en 11.424,63 euro met ingang van 1 januari 2022;
  3° door de bedragen van 14.654,58 euro en 11.727,37 euro met ingang van 1 januari 2023;
  4° [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2023-04-07/14, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2023>

Art.2.Het bedrag van 10.765,65 euro bedoeld in artikel 153, eerste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 2020, wordt vervangen:
  1° door het bedrag van 10.980,96 euro met ingang van 1 juli 2021;
  2° door het bedrag van 11.271,96 euro met ingang van 1 januari 2022;
  3° door het bedrag van 11.570,64 euro met ingang van 1 januari 2023;
  4° [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2023-04-07/14, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2023>

HOOFDSTUK 2. - Aanpassing van het gewaarborgd minimumpensioen voor een onvolledige loopbaan
Art.3.De bedragen van 13.921,37 euro en van 11.140,61 euro bedoeld in artikel 33, eerste lid, van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 2020, worden respectievelijk vervangen:
  1° door de bedragen van 14.199,80 euro en 11.363,42 euro met ingang van 1 juli 2021;
  2° door de bedragen van 14.576,09 euro en 11.664,55 euro met ingang van 1 januari 2022;
  3° door de bedragen van 14.962,33 euro en 11.973,64 euro met ingang van 1 januari 2023;
  4° [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2023-04-07/14, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2023>

Art.4.Het bedrag van 10.991,73 euro bedoeld in artikel 34, eerste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 2020, wordt vervangen:
  1° door het bedrag van 11.211,56 euro met ingang van 1 juli 2021;
  2° door het bedrag van 11.508,67 euro met ingang van 1 januari 2022;
  3° door het bedrag van 11.813,62 euro met ingang van 1 januari 2023;
  4° [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2023-04-07/14, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2023>

HOOFDSTUK 3. - Aanpassing van het minimumrecht per loopbaanjaar
Art.5.§ 1. Het bedrag van 18.088,35 euro bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 2020, wordt vervangen door het bedrag van 18.450,12 euro.
  De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing op de pensioenen en de overgangsuitkeringen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2022 ingaan.
  § 2. De bedragen van 14.726,67 euro en van 11.781,33 euro bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 2020, worden respectievelijk vervangen:
  1° door de bedragen van 15.378,71 euro en 12.302,96 euro met ingang van 1 januari 2022 voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2022 ingaan;
  2° door de bedragen van 15.745,23 euro en 12.596,17 euro met ingang van 1 januari 2023 voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2023 ingaan;
  3° [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2023-04-07/14, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2023>

HOOFDSTUK 4. - Aanpassing van sommige pensioenen
Art.6. Met uitsluiting van de pensioenen bedoeld in de artikelen 152 en 153 van voornoemde wet van 8 augustus 1980, van de pensioenen bedoeld in de artikelen 33, eerste lid, en 34, eerste lid, van voornoemde herstelwet van 10 februari 1981, van de pensioenen bedoeld in artikel 7, § § 1 en 2, van het koninklijk besluit van 14 februari 2003 tot vaststelling van het gewaarborgd minimumpensioen voor werknemers, opgeheven bij het koninklijk besluit van 28 september 2006 tot uitvoering van de artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector, maar waarvan de bepalingen van toepassing blijven op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten laatste op 1 september 2006 zijn ingegaan en van de pensioenen bedoeld in artikel 7, § § 1 en 2, van het koninklijk besluit van 28 september 2006 tot uitvoering van de artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector, worden de pensioenen in de werknemersregeling die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten laatste op 1 december 2005 zijn ingegaan verhoogd met 1,2 % op 1 juli 2021.

HOOFDSTUK 5. - Aanpassing van het vakantiegeld
Art.7. De bedragen van 200,29 euro, 120,12 euro, 785,05 euro en 628,04 euro bedoeld in artikel 56, § 3, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 augustus 2021, worden met ingang van 1 mei 2022 respectievelijk vervangen door de bedragen van 205,70 euro, 123,36 euro, 806,25 euro en 645,00 euro.
  De verhogingscoëfficiënt van 1,3459624 bedoeld in artikel 56, § 5, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 augustus 2021, wordt met ingang van 1 mei 2022 vervangen door de verhogingscoëfficiënt van 1,38230338.

HOOFDSTUK 6. - Aanpassing van de inkomensgarantie voor ouderen
Art.8.Het bedrag van 6.633,23 euro bedoeld in artikel 6, § 1, van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, vervangen bij de wet van 8 december 2013 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 2020, wordt vervangen:
  1° door het bedrag van 6.765,89 euro met ingang van 1 juli 2021;
  2° door het bedrag van 6.940,45 euro met ingang van 1 januari 2022;
  3° door het bedrag van 7.119,75 euro met ingang van 1 januari 2023;
  4° [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2023-04-07/14, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2023>

HOOFDSTUK 7. - Opheffingsbepalingen
Art.9. Opgeheven worden:
  1° artikel 1, 2° tot en met 4°, artikel 2, 2° tot en met 4°, artikel 3, 2° tot en met 4°, en artikel 4, 2° tot en met 4°, van het koninklijk besluit van 20 december 2020 inzake de verhoging van het gewaarborgd minimumpensioen;
  2° artikel 1, 2° tot en met 4°, van het koninklijk besluit van 20 december 2020 inzake de verhoging van het maximumpensioen in het kader van het minimumrecht per loopbaanjaar;
  3° artikel 1, 2° tot en met 4°, van het koninklijk besluit van 20 december 2020 inzake de verhoging van de inkomensgarantie voor ouderen.

HOOFDSTUK 8. - Gemeenschappelijke bepaling
Art.10. Wanneer het een overlevingspensioen betreft, is het in aanmerking te nemen ingangsjaar het jaar tijdens het welke het rustpensioen van de overleden echtgenoot daadwerkelijk en voor de eerste maal is ingegaan wanneer deze op het ogenblik van zijn overlijden dit pensioen genoot.

HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
Art.11. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2021, met uitzondering van:
  1° hoofdstuk 7 dat in werking treedt op 30 juni 2021;
  2° artikelen 1, 2°, 2, 2°, 3, 2°, 4, 2°, 5, § 1 en § 2, 1°, en 8, 2°, die in werking treden op 1 januari 2022;
  3° artikel 7 dat in werking treedt op 1 mei 2022;
  4° artikelen 1, 3°, 2, 3°, 3, 3°, 4, 3°, 5, § 2, 2°, en 8, 3°, die in werking treden op 1 januari 2023;
  5° artikelen 1, 4°, 2, 4°, 3, 4°, 4, 4°, 5, § 2, 3°, en 8, 4°, die in werking treden op 1 januari 2024.

Art. 12. De minister bevoegd voor Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.