13 APRIL 2019. - Wet tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-04-2019 en tekstbijwerking tot 28-12-2021)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen
Art. 2
HOOFDSTUK 3. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Afdeling 1. - Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde
Art. 3-27
Afdeling 2. - Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Art. 28-63
Afdeling 3. - Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Art. 64-72
Afdeling 4. - Wetboek diverse rechten en taksen
Art. 73-108
Afdeling 5. - Wetboek der successierechten
Art. 109
Afdeling 6. - Wetboek van Strafvordering
Art. 110-111
Afdeling 7. - Domaniale wet van 22 december 1949
Art. 112-124
Afdeling 8. - Wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
Art. 125-126
Afdeling 9. - Wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980
Art. 127
Afdeling 10. - Wet van 18 december 1986 houdende bevoegdverklaring van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen tot invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor rekening van de Gemeenschappen, de Gewesten en de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen
Art. 128
Afdeling 11. - Programmawet van 9 juli 2004
Art. 129
Afdeling 12. - Wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV)
Art. 130
Afdeling 13. - Programmawet I van 29 maart 2012
Art. 131-132
Afdeling 14. - Wet van 3 augustus 2012 houdende bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de Federale Overheidsdienst Financiën in het kader van zijn opdrachten
Art. 133
Afdeling 15. - Programmawet van 25 december 2017
Art. 134
Afdeling 16. - Koninklijk besluit nr. 39 van 17 oktober 1980 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van artikel 93duodecies van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde
Art. 135
Afdeling 17. - Koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Art. 136
Afdeling 18. - Koninklijk besluit van 8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Art. 137
HOOFDSTUK 4. - Overgangsbepaling
Art. 138
HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtreding
Art. 139
1808111701 1927030201 1936033102 1949122210 1965112350 1969062710 1969070305 1970070811 1980080802 1980101702 1987003239 2004021091 2007201376 2012003257 2012021063 2017032136
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen
Art.2. De hiernavolgende bepalingen vormen het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen:
"WETBOEK VAN DE MINNELIJKE EN GEDWONGEN INVORDERING VAN FISCALE EN NIET-FISCALE SCHULDVORDERINGEN
(NOTA : voor het Wetboek, zie 2019-04-13/12)
HOOFDSTUK 3. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Afdeling 1. - Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde
Art.3. In artikel 63bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wetten van 22 april 2003, 29 maart 2012, 1 juli 2016 en 8 juli 2018 worden het eerste, tweede en derde lid opgeheven.
Art.4. In artikel 83 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 8 augustus 1980, 15 maart 1999, 26 maart 2018 en 26 november 2018, worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt het tweede lid vervangen als volgt:
"Elk rechtsgeding met betrekking tot de toepassing, de inning of de invordering van de belasting, de interesten en administratieve geldboeten, dat wordt ingesteld door de Belgische Staat of door een schuldenaar van deze belasting, deze interesten en deze geldboeten, met inbegrip van iedere persoon die niet is opgenomen in het innings- en invorderingsregister bedoeld in artikel 85, maar die gehouden is tot de betaling van de schuld op grond van dit Wetboek, het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, van de besluiten genomen ter uitvoering ervan of van het gemeen recht, alsook door iedere andere persoon die een verkregen en dadelijk belang heeft om in rechte te treden, schorst de verjaring.";
2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt:
" § 2. Afstand van de op de verjaring verlopen termijn wordt ten aanzien van zijn gevolgen gelijkgesteld met de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde stuitingsdaden.".
Art.5. In hetzelfde Wetboek wordt de titel van Hoofdstuk XIV vervangen als volgt:
"HOOFDSTUK XIV. Inning en gedingen".
Art.6. Artikel 84bis van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 27 april 2016 en 26 november 2018, wordt opgeheven.
Art.7. Artikel 84quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wetten van 27 april 2016 en 26 november 2018, wordt opgeheven.
Art.8. Artikel 84sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, wordt opgeheven.
Art.9. Artikel 84septies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 26 november 2018, wordt opgeheven.
Art.10. Artikel 84octies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, wordt opgeheven.
Art.11. Artikel 84nonies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wetten van 27 april 2016 en 26 november 2018, wordt opgeheven.
Art.12. Artikel 84decies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, wordt opgeheven.
Art.13. Artikel 84undecies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007, wordt opgeheven.
Art.14. In artikel 85 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 november 2018, worden de paragrafen 4, 5 en 6 opgeheven.
Art.15. Artikel 85bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 augustus 1980 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989, 20 juli 2006 en 26 november 2018, wordt opgeheven.
Art.16. Artikel 85ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007, wordt opgeheven.
Art.17. Artikel 86 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 november 2018, wordt opgeheven.
Art.18. Artikel 87 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 juli 1993 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt opgeheven.
Art.19. Artikel 88 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 november 2018, wordt opgeheven.
Art.20. Artikel 88bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006 en gewijzigd bij de wetten van 27 april 2007 en 27 april 2016, wordt opgeheven.
Art.21. Artikel 88ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, het koninklijk besluit van 19 december 2010 en de wet van 27 april 2016, wordt opgeheven.
Art.22. Artikel 89 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 november 2018, wordt opgeheven.
Art.23. Artikel 89bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006 en vervangen bij de wet van 26 november 2018, wordt opgeheven.
Art.24. Artikel 92 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 maart 1999 en gewijzigd bij de wetten van 25 april 2014 en 27 april 2016, wordt vervangen als volgt:
"Art. 92. De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de belastingen, interesten, administratieve geldboeten en bijbehoren, door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.".
Art.25. Hoofdstuk XVI van hetzelfde Wetboek, dat de artikelen 93ter tot 93undeciesE bevat, ingevoegd bij de wetten van 8 augustus 1980, 10 augustus 2005, 20 juli 2006, 27 december 2006 en 26 maart 2018 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 februari 2018, wordt opgeheven.
Art.26. In hetzelfde Wetboek wordt het hoofdstuk XVII dat artikel 93duodecies bevat, ingevoegd bij de wet van 8 augustus 1980, opgeheven.
Art.27. In artikel 93quaterdecies, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1989 en gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992 en 25 april 2014, worden de woorden "of de invordering" opgeheven.
Afdeling 2. - Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Art.28. In artikel 126 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2 wordt het derde lid opgeheven;
2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende:
" § 5. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, bepaalt de Koning de wijze waarop het gedeelte van de belasting in verband met het belastbare inkomen van elke echtgenoot wordt vastgesteld.".
Art.29. In hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van Titel VII vervangen als volgt:
"TITEL VII. - VESTIGING EN INNING VAN DE BELASTINGEN".
Art.30. In artikel 298 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 februari 2017, wordt paragraaf 2 opgeheven.
Art.31. Artikel 300 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 1 juli 2016, wordt vervangen als volgt:
"Art. 300. § 1. De Koning regelt de wijze waarop men dient te handelen voor de aangiften, de opmaking en de kennisgeving van de kohieren, de betalingen en de kwijtschriften.
§ 2. De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de belastingen en de voorheffingen, interesten, administratieve geldboeten, belastingverhogingen en bijbehoren, door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.".
Art.32. Artikel 319bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 december 1996 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006 en 7 november 2011, wordt opgeheven.
Art.33. In artikel 327, § 1, van hetzelfde Wetboek worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden telkens de woorden "of de invordering" opgeheven;
2° in het derde lid, gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de woorden ", of deze belast met de inning en de invordering," opgeheven.
Art.34. In artikel 337 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1994, 15 maart 1999, 25 april 2014 en 25 december 2017, wordt het vierde lid aangevuld met de woorden "of van een medeschuldenaar zoals bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
Art.35. In artikel 339/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 2011, worden de woorden "de inning en de" ingevoegd tussen de woorden "voor de vestiging of" het woord "invordering".
Art.36.In [1 artikel 354, vijfde lid]1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 maart 1999, 24 december 2002 en 27 april 2016, worden de woorden "of de echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd" vervangen door de woorden ", zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd of de medeschuldenaar zoals bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
----------
(1)<W 2021-12-20/04, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 07-01-2022>
Art.37. In artikel 366, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, worden de woorden "of de medeschuldenaar zoals bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen" ingevoegd tussen de woorden "wordt ingevorderd" en de woorden ", kan tegen het bedrag van de gevestigde aanslag, opcentiemen, verhogingen en geldboeten inbegrepen, schriftelijk bezwaar indienen".
Art.38. In artikel 372 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 maart 1999, worden de woorden "of zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd" vervangen door de woorden ", zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd of de medeschuldenaar zoals bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
Art.39. In artikel 373, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 19 mei 2010, worden de woorden "zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, binnen een termijn van drie maanden", vervangen door de woorden ", zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd of de medeschuldenaar zoals bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, binnen een termijn van zes maanden".
Art.40. In artikel 375 van hetzelfde Wetboek worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, vervangen bij de wet van 15 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, worden de woorden "of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd", vervangen door de woorden ", door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd of door de medeschuldenaar zoals bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen";
2° in paragraaf 1, tweede lid, vervangen bij de wet van 15 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, worden de woorden "of door de echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd", vervangen door de woorden ", door de echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd of door de medeschuldenaar zoals bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen";
3° in paragraaf 1/1, ingevoegd bij de wet van 15 april 2018, worden de woorden "of zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd" vervangen door de woorden", de echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd of door de medeschuldenaar zoals bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
Art.41. In artikel 376 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 maart 1999 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 juli 2016, worden de woorden "of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd," telkens vervangen door de woorden ", door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd of door de medeschuldenaar bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen,".
Art.42. In artikel 376ter, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, worden de woorden "of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd" vervangen door de woorden ", door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd of door de medeschuldenaar bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
Art.43. In artikel 376quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de wetten van 29 april 2013 en 27 april 2016, worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden de woorden "en de medeschuldenaar bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen" ingevoegd tussen de woorden "wordt ingevorderd" en de woorden "een aanvraag tot bemiddeling indienen";
2° in paragraaf 2 worden de woorden", zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd of de medeschuldenaar bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen" ingevoegd tussen de woorden "wanneer de belastingschuldige" en de woorden "vooraf een vordering bij de rechtbank van eerste aanleg heeft ingesteld" en tussen de woorden "Wanneer een belastingschuldige" en de woorden "een vordering bij de rechtbank van eerste aanleg heeft ingesteld".
Art.44. In titel VII van hetzelfde Wetboek, wordt het opschrift van hoofdstuk VIII vervangen als volgt:
"HOOFDSTUK VIII. - Naleving van de inhoudingsplicht, betaaltermijn en interesten".
Art.45. In titel VII, hoofdstuk VIII, van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van afdeling I vervangen als volgt:
"Afdeling I. Naleving van de inhoudingsplicht".
Art.46. Artikel 393 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 april 2007, wordt vervangen als volgt:
"Art. 393. § 1. De ambtenaren van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen gaan na of de inhoudings- en stortingsplicht bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen wordt nageleefd door de opdrachtgever en de aannemer.
§ 2. Wanneer de stortingen bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen niet werden verricht, wordt het verschuldigde bedrag verdubbeld en binnen de in artikel 354 bedoelde termijn als administratieve geldboete ingekohierd lastens de overtreder.
De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden de geldboete kan worden verminderd.".
Art.47. Artikel 393bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2001, wordt opgeheven.
Art.48. Artikel 394 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 4 mei 1999, 10 augustus 2001 en 10 augustus 2005, wordt opgeheven.
Art.49. Artikel 394bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juli 1992 en hersteld bij de wet van 15 december 2004, wordt opgeheven.
Art.50. Artikel 395 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art.51. Artikel 396 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art.52. Artikel 397 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, wordt opgeheven.
Art.53. Artikel 398 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, wordt opgeheven.
Art.54. Artikel 399 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art.55. Artikel 399bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007 en vervangen bij de wet van 10 juli 2017, wordt opgeheven.
Art.56. Artikel 399ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 december 2008, wordt opgeheven.
Art.57. In Titel VII, Hoofdstuk VIII, van hetzelfde Wetboek wordt afdeling II, die de artikelen 400 tot 408 bevat, laatstelijk gewijzigd op 18 december 2016, opgeheven.
Art.58. In titel VII, Hoofdstuk VIII, van hetzelfde Wetboek wordt afdeling III, die de artikelen 409 tot 411 bevat, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, opgeheven.
Art.59. In titel VII, hoofdstuk VIII, van hetzelfde Wetboek wordt afdeling IVbis, die de artikelen 413bis tot 413octies bevat, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, opgeheven.
Art.60. In artikel 414, § 2 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 maart 1999, worden de woorden "artikel 410" vervangen door de woorden "artikel 62 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
Art.61. Artikel 417 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, wordt opgeheven.
Art.62. In titel VII van hetzelfde Wetboek wordt hoofdstuk IX, dat de artikelen 420 tot 443 bevat, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 maart 2018, opgeheven.
Art.63. In titel VII van hetzelfde Wetboek wordt hoofdstuk IXbis, dat de artikelen 443bis en 443ter bevat, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 maart 2018, opgeheven.
Afdeling 3. - Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Art.64. In artikel 2, eerste lid van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 maart 2018, worden de woorden "394, 398, 399bis, 409 tot 411, 413 en 414, 417 tot 419, 422 tot 442, 442quinquies, 443bis, 443ter" vervangen door de woorden "413, 414, 418, 419".
Art.65. In hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van Hoofdstuk X van Titel II vervangen als volgt:
"HOOFDSTUK X. - Vestiging en inning".
Art.66. Artikel 32 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 mei 2010, wordt vervangen als volgt:
"Art. 32. De bezwaarschriften moeten gemotiveerd en op straffe van verval worden ingediend uiterlijk vier maanden vanaf de laatste dag van de periode waarvoor de belasting is verschuldigd, zonder dat de termijn nochtans minder dan zes maanden mag bedragen te rekenen vanaf:
- de derde werkdag volgend op de datum van het aanslagbiljet of de kennisgeving van de aanslag, of
- de datum waarop het aanslagbiljet ter beschikking wordt gesteld van de belastingschuldige door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt wanneer de belastingschuldige, middels een uitdrukkelijke verklaring in die zin, ervoor gekozen heeft aanslagbiljetten uitsluitend via een dergelijke procedure te ontvangen."
Art.67. In titel III van hetzelfde Wetboek wordt Hoofdstuk VI, dat artikel 63 bevat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 april 1967, opgeheven.
Art.68. In artikel 70 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 februari 1981, worden telkens de woorden ", een waarborg te stellen" opgeheven.
Art.69. In hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk IV van titel IV vervangen als volgt:
"HOOFDSTUK IV. - Eisbaarheid van de belasting, aangifte en inning".
Art.70. Artikel 103bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 mei 1993 en gewijzigd bij de wet van 19 mei 2010, wordt vervangen als volgt:
"Art. 103bis. De bezwaarschriften moeten gemotiveerd zijn en op straffe van verval worden ingediend uiterlijk vier maanden vanaf de laatste dag van het aanslagjaar, zonder dat de termijn nochtans minder dan zes maanden mag bedragen te rekenen vanaf:
- de derde werkdag volgend op de datum van het aanslagbiljet of de kennisgeving van de aanslag, of
- de datum waarop het aanslagbiljet ter beschikking wordt gesteld van de belastingschuldige door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt wanneer de belastingschuldige, middels een uitdrukkelijke verklaring in die zin, ervoor gekozen heeft aanslagbiljetten uitsluitend via een dergelijke procedure te ontvangen."
Art.71. In de Franse versie van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van hoofdstuk VI van titel VII vervangen als volgt:
"CHAPITRE VI. - Mode de versement, établissement et perception de la taxe".
Art.72. In artikel 119 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 mei 2001, worden in de Franse tekst de woorden "le recouvrement" vervangen door de woorden "la perception" en worden de woorden "au recouvrement" vervangen door de woorden "à la perception".
Afdeling 4. - Wetboek diverse rechten en taksen
Art.73. In boek I van het Wetboek diverse rechten en taksen wordt een titel VIIbis ingevoegd, luidende:
"Titel VIIbis. Vervolgingen en gedingen - Zekerheden gegeven aan de Schatkist".
Art.74. In titel VIIbis, ingevoegd bij artikel 73 wordt een artikel 231 ingevoegd, luidende:
"Art. 231. Moeilijkheden die zich kunnen voordoen met betrekking tot de heffing of de invordering van de rechten vóór het inleiden van een rechtsgeding, worden opgelost door de minister van Financiën of de door hem gemachtigde ambtenaar.
Indien na onderhandelingen met de minister of met de door hem gemachtigde ambtenaar geen akkoord wordt bereikt over een moeilijkheid als bedoeld in het eerste lid, kan de belastingplichtige een aanvraag tot bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld in artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).
De Koning kan bepalen voor welke moeilijkheden met betrekking tot de heffing en de invordering van de rechten tussenkomst door de fiscale bemiddelingsdienst is uitgesloten.
De minister van Financiën gaat dadingen aan met de belastingplichtigen, voor zover deze niet leiden tot vrijstelling of vermindering van belasting.".
Art.75. In dezelfde titel VIIbis wordt een artikel 232 ingevoegd, luidende:
"Art. 232. De eerste akte van vervolging tot invordering van de rechten of boeten en bijbehoren is een dwangschrift.
Het wordt door de met de invordering belaste ontvanger uitgevaardigd; het wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de bevoegde adviseur-generaal van de administratie belast met de vestiging van de rechten bedoeld in het Wetboek en bij deurwaardersexploot betekend.".
Art.76. In dezelfde titel VIIbis wordt een artikel 233 ingevoegd, luidende:
"Art. 233. De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan slechts worden gestuit door een rechtsvordering.".
Art.77. In dezelfde titel VIIbis, wordt een artikel 234 ingevoegd, luidende:
"Art. 234. Voor de invordering van de rechten bedoeld in dit Wetboek, evenals van de interesten en kosten, heeft de Schatkist een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de schuldenaar en een wettelijke hypotheek op al zijn onroerende goederen. Het voorrecht neemt rang onmiddellijk na deze vermeld in de artikelen 19 en 20 van de Wet van 16 december 1851 en deze in artikel 23 van Boek II van het Wetboek van koophandel. De wettelijke hypotheek neemt rang te rekenen vanaf de dag van de inschrijving die genomen wordt krachtens het dwangschrift dat is opgesteld, geviseerd en uitvoerbaar verklaard overeenkomstig artikel 232 van dit Wetboek.
Bovendien kan de schuldenaar, in geval van verzet tegen het dwangschrift, op vervolging van de administratie belast met de vestiging of de inning en de invordering van de rechten vastgesteld door het Wetboek en vóór het vonnis dat het geschil beslecht, veroordeeld worden, volgens de rechtspleging ingesteld door de artikelen 1035 tot 1041 van het Gerechtelijk Wetboek, tot het verstrekken, binnen de termijn door de rechter vast te stellen, hetzij van een provisionele storting, hetzij van een borgstelling, voor het geheel of een deel van de door het dwangschrift gevorderde sommen. Het bevel is uitvoerbaar niettegenstaande beroep.
Ingeval het verzet tegen dwangschrift verworpen werd, kan geen beroep tegen de rechterlijke beslissing geldig aangetekend worden alvorens het bedrag der verschuldigde sommen geconsigneerd werd.".
Art.78. In boek II van hetzelfde Wetboek, wordt er een titel XII ingevoegd, luidende:
"Titel XII. - Jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen".
Art.79. In titel XII, ingevoegd door artikel 79, wordt een artikel 20120 ingevoegd, luidende:
"Art. 20120. Onderworpen aan een jaarlijkse taks vanaf de eerste januari volgend op hun inschrijving hetzij bij de Federale Overheidsdienst Financiën op de lijst van gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen, hetzij bij de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten zijn
1° de beleggingsvennootschappen, bedoeld in artikel 3, 11° van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, de beleggingsvennootschappen bedoeld in artikel 3, 11° van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, met uitzondering van de private privaks, bedoeld in artikel 298 van dezelfde wet, en de openbare of institutionele gereglementeerde vastgoedvennootschappen bedoeld in artikel 2, 1°, 2° en 3° van de wet van 12 mei 2014 betreffende de gereglementeerde vastgoedvennootschappen;
2° de beheersvennootschappen die instaan voor het beheer van de beleggingsinstellingen die geregeld zijn bij overeenkomst, bedoeld in artikel 6 van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen en in de artikelen 181 en 282 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders;
3° de instellingen voor collectieve belegging naar buitenlands recht bedoeld in artikel 148 van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, met uitzondering van de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, en de alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar buitenlands recht bedoeld in artikel 259 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders.".
Art.80. In dezelfde titel XII wordt een artikel 20121 ingevoegd, luidende:
"Art. 20121. § 1. Wat de beleggingsinstellingen bedoeld in artikel 20120, 1° en 2°, betreft, is de taks verschuldigd op het totaal van de in België op 31 december van het voorgaande jaar netto uitstaande bedragen.
Voor de toepassing van het eerste lid:
1° worden de in het buitenland voor rekening van een rijksinwoner verworven rechten van deelneming, geacht uit te staan in België;
2° is, indien de beleggingsinstelling verzuimd heeft de elementen die nuttig en noodzakelijk zijn voor de heffing van de taks aan de administratie te verstrekken, en onverminderd de toepassing van Boek III, de taks verschuldigd op de totaalwaarde van het beheerd vermogen op 31 december van het voorafgaande jaar.
De Koning kan de voor de heffing van de taks nuttige en noodzakelijke elementen bepalen.
§ 2. Wat betreft de beleggingsinstellingen, bedoeld in artikel 20120, 3°, is de taks verschuldigd op het totaal van de in België netto uitstaande bedragen op 31 december van het voorgaande jaar, vanaf hun inschrijving bij de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten.
Voor de toepassing van het eerste lid:
1° kunnen de rechten van deelneming die door een financiële tussenpersoon in het buitenland werden geplaatst, niet afgetrokken worden van de in België bruto uitstaande bedragen in geval van de inkoop door de tussenkomst van een financiële tussenpersoon in België;
2° is, indien de beleggingsinstelling verzuimd heeft de elementen die nuttig en noodzakelijk zijn voor de heffing van de taks aan de administratie te verstrekken en onverminderd de toepassing van Boek III, de taks verschuldigd op het totaal van de in België bruto uitstaande bedragen op 31 december van het voorgaande jaar.
De Koning kan de voor de heffing van de taks nuttige en noodzakelijke elementen bepalen.
§ 3. Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2 worden voor een beleggingsinstelling die rechten van deelneming heeft in een beleggingsinstelling, de bedragen die bij een beleggingsinstelling werden opgenomen in de belastbare grondslag, niet meegerekend.
Art.81. In dezelfde titel XII wordt een artikel 20122 ingevoegd, luidende:
"Art. 20122. Het tarief van de taks wordt vastgesteld op 0,0925 pct.
Het wordt evenwel vastgesteld op 0,01 pct. in de mate dat de financieringsmiddelen van de beleggingsinstelling, één of meerdere van haar compartimenten of klassen van aandelen, uitsluitend worden aangetrokken bij institutionele of professionele beleggers die voor eigen rekening handelen, en waarvan de effecten uitsluitend door deze beleggers kunnen worden verworven.".
Art.82. In dezelfde titel XII wordt een artikel 20123 ingevoegd, luidende:
"Art. 20123. De taks is opeisbaar de eerste januari van elk jaar.
Hij moet betaald zijn uiterlijk op 31 maart van elk jaar.
Indien de taks niet betaald wordt binnen deze termijn, is de wettelijke interest, volgens het percentage in burgerlijke zaken, van rechtswege verschuldigd te rekenen van de dag waarop de betaling had moeten geschieden.
Voor de berekening van de interesten wordt elke fractie van een maand gerekend als een volle maand.".
Art.83. In dezelfde titel XII wordt een artikel 20124 ingevoegd, luidende:
"Art. 20124. De instellingen bedoeld in artikel 20120 zijn gehouden uiterlijk op 31 maart van ieder aanslagjaar een aangifte in te dienen waarin de belastbare grondslag wordt opgegeven.
Indien de aangifte niet ingediend wordt binnen de voorgeschreven termijn, wordt een geldboete verbeurd van 250 euro per week vertraging. Elke begonnen week wordt gerekend als een volle week.".
Art.84. In dezelfde titel XII wordt een artikel 20125 ingevoegd, luidende:
"Art. 20125. De Koning bepaalt de vorm en de inhoud van de aangifte. Hij kan betalingsmodaliteiten bepalen alsook aanvullende regels om de juiste heffing van de belasting te verzekeren.".
Art.85. In dezelfde titel XII wordt een artikel 20126 ingevoegd, luidende:
"Art. 20126. Elke onnauwkeurigheid of weglating die vastgesteld wordt in de aangifte bedoeld in artikel 20124, evenals iedere andere onregelmatigheid begaan in de uitvoering van de wettelijke of reglementaire bepalingen, wordt gestraft met een geldboete gelijk aan tweemaal het ontdoken recht, zonder dat deze geldboete lager mag zijn dan 250 euro per overtreding.".
Art.86. In dezelfde titel XII wordt een artikel 20127 ingevoegd, luidende:
"Art. 20127. De taks wordt teruggegeven voor het gedeelte dat meer bedraagt dan hetgeen wettelijk verschuldigd is.
De Koning bepaalt de wijze en de voorwaarden van de terugbetaling.".
Art.87. In dezelfde titel XII wordt een artikel 20128 ingevoegd, luidende:
"Art. 20128. De ambtenaren belast met de vestiging of de heffing van de taks kunnen kennis nemen van alle documenten nodig om de juiste heffing van de taks te verzekeren.".
Art.88. In boek II van hetzelfde Wetboek wordt een titel XIII ingevoegd, luidende:
"Titel XIII - Jaarlijkse taks op de verzekeringsondernemingen".
Art.89. In titel XIII, ingevoegd door artikel 88, wordt een artikel 20129 ingevoegd, luidende:
"Art. 20129. Onderworpen aan een jaarlijkse taks vanaf de eerste januari volgend op hun inschrijving bij de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten zijn:
1° de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 6 van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, die inkomsten toekennen als bedoeld in artikel 21, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 of die dividenden toekennen die van de vennootschapsbelasting zijn vrijgesteld op grond van artikel 185, § 1, van dat Wetboek;
2° de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 6 van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, die verzekeringsverrichtingen doen als bedoeld in bijlage II, A, 23, van dezelfde wet.".
Art.90. In dezelfde titel XIII wordt een artikel 20130 ingevoegd, luidende:
"Art. 20130. § 1. De taks is verschuldigd op het totaal bedrag op 1 januari van het aanslagjaar van de wiskundige balansprovisies en de technische provisies die betrekking hebben op:
- de levensverzekeringscontracten die beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld in artikel 21, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
- de verzekeringsverrichtingen die met een beleggingsfonds verbonden zijn, met uitzondering van levensverzekeringscontracten waarvan het kapitaal of de afkoopwaarde onderworpen is aan de inkomstenbelasting of aan de taks op het langetermijnsparen.
De Koning kan de voor de heffing van de taks nuttige en noodzakelijke elementen bepalen.
§ 2. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, tweede streepje, worden voor een verzekeringsonderneming die rechten van deelneming heeft in een beleggingsinstelling, de bedragen die bij een beleggingsinstelling werden opgenomen in de belastbare grondslag voor de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen niet meegerekend.
§ 3. In geval een verzekeringsonderneming bedoeld in artikel 20129 de vorm heeft aangenomen van een coöperatieve vennootschap erkend door de Nationale Raad van de Coöperatie, is de taks bovendien verschuldigd op een quotiteit van het maatschappelijk kapitaal op 1 januari van het aanslagjaar. Die quotiteit is gelijk aan de verhouding van het totaal van de op grond van artikel 185, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 niet-belastbare dividenden tot het totaal van de toegekende dividenden voor het boekjaar dat voorafgaat.".
Art.91. In dezelfde titel XIII wordt een artikel 20131 ingevoegd, luidende:
"Art. 20131. Het tarief van de taks wordt vastgesteld:
1° op 0,0925 pct. voor het in artikel 20130, paragraaf 1, bedoelde totaal bedrag van de wiskundige balansprovisies en de technische provisies die betrekking hebben op levensverzekeringscontracten en op verzekeringsverrichtingen die verbonden zijn aan beleggingsfondsen;
2° op 0,0925 pct. voor de in artikel 20130, § 3, bedoelde quotiteit van het maatschappelijk kapitaal van de in artikel 20129, 1° of 2°, bedoelde ondernemingen die de vorm van een coöperatieve vennootschap hebben aangenomen, erkend door de Nationale Raad van de Coöperatie.".
Art.92. In dezelfde titel XIII wordt een artikel 20132 ingevoegd, luidende:
"Art. 20132. De taks is opeisbaar de eerste januari van elk jaar.
Hij moet betaald zijn uiterlijk op 31 maart van elk jaar. Nochtans wordt die termijn, wat betreft de betaling van de taks of van het gedeelte van de taks met betrekking tot de dividenden bedoeld in artikel 20129,1°, in voorkomend geval, verlengd tot de achtste werkdag na de datum van de algemene vergadering waarop over de toekenning van de dividenden is beslist.
Indien de taks of het gedeelte van de taks niet betaald wordt binnen deze termijn, is de wettelijke interest, volgens het percentage in burgerlijke zaken, van rechtswege verschuldigd te rekenen van de dag waarop de betaling had moeten geschieden.
Voor de berekening van de interesten wordt elke fractie van een maand gerekend als een volle maand.".
Art.93. In dezelfde titel XIII wordt een artikel 20133 ingevoegd, luidende:
"Art. 20133. De ondernemingen bedoeld in artikel 20129 zijn gehouden uiterlijk op 31 maart van ieder aanslagjaar een aangifte in te dienen waarin de belastbare grondslag wordt opgegeven. Evenwel moeten, wat betreft de taks of het gedeelte van de taks met betrekking tot de dividenden bedoeld in artikel 20129, 1°, de coöperatieve vennootschappen erkend door de Nationale Raad voor de Coöperatie de aangifte of een bijkomende aangifte die de belastbare grondslag opgeeft van de taks of van het gedeelte van de taks betreffende die dividenden indienen ten laatste de dag waarop de betaling overeenkomstig artikel 20132, tweede lid, moet worden gedaan.
Indien de aangifte niet ingediend wordt binnen de voorgeschreven termijn, wordt een geldboete verbeurd van 250 euro per week vertraging. Elke begonnen week wordt gerekend als een volle week.".
Art.94. In dezelfde titel XIII wordt een artikel 20134 ingevoegd, luidende:
"Art. 20134. De Koning bepaalt de vorm en de inhoud van de aangifte. Hij kan betalingsmodaliteiten bepalen alsook aanvullende regels om de juiste heffing van de belasting te verzekeren.".
Art.95. In dezelfde titel XIII wordt een artikel 20135 ingevoegd, luidende:
"Art. 20135. Elke onnauwkeurigheid of weglating die vastgesteld wordt in de aangifte bedoeld in artikel 20133, evenals iedere andere onregelmatigheid begaan in de uitvoering van de wettelijke of reglementaire bepalingen, wordt gestraft met een geldboete gelijk aan tweemaal het ontdoken recht, zonder dat deze geldboete lager mag zijn dan 250 euro per overtreding.".
Art.96. In dezelfde Titel XIII wordt een artikel 20136 ingevoegd, luidende:
"Art. 20136. De taks wordt teruggegeven voor het gedeelte dat meer bedraagt dan hetgeen wettelijk verschuldigd is.
De Koning bepaalt de wijze en de voorwaarden van de terugbetaling.".
Art.97. In dezelfde Titel XIII wordt een artikel 20137 ingevoegd, luidende:
"Art. 20137. De ambtenaren belast met de vestiging of de heffing van de taks kunnen kennis nemen van alle documenten nodig om de juiste heffing van de taks te verzekeren.".
Art.98. In Boek II van hetzelfde Wetboek wordt een Titel XIV ingevoegd, luidende:
"Titel XIV. - Bepalingen gemeen aan de diverse taksen".
Art.99. In Titel XIV, ingevoegd bij artikel 98, wordt een artikel 20138 ingevoegd, luidende:
"Art. 20138. Moeilijkheden inzake de heffing van de diverse taksen die vóór het inleiden van een rechtsgeding ontstaan, worden opgelost door de minister van Financiën of de door hem gemachtigde ambtenaar.
Indien na onderhandelingen met de minister of met de door hem gemachtigde ambtenaar geen akkoord wordt bereikt over een moeilijkheid als bedoeld in het eerste lid, kan de belastingplichtige een aanvraag tot bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld in artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).
De Koning kan bepalen voor welke moeilijkheden met betrekking tot de heffing van de diverse taksen tussenkomst door de fiscale bemiddelingsdienst is uitgesloten.
De minister van Financiën gaat dadingen aan met de belastingplichtige, voor zover deze niet leiden tot vrijstelling of vermindering van belasting.".
Art.100. In dezelfde Titel XIV wordt een artikel 20139 ingevoegd, luidende:
"Art. 20139. § 1. Bij niet-betaling van de belastingschuld bestaande uit de taks, de interesten, de geldboeten en de bijbehoren, wordt deze opgenomen in een innings- en invorderingsregister, dat de uitvoerbare titel vormt waardoor de belastingschuld kan ingevorderd worden en deze concretiseerd wordt. Een innings- en invorderingsregister vermeldt, voor elke schuldenaar erin opgenomen:
- zijn identificatiegegevens;
- de belastingschuld verschuldigd door hem, zoals opgenomen in het innings- en invorderingsregister;
- de verantwoording van de belastingschuld bedoeld in het vijfde lid.
De belastingschuld kan het voorwerp uitmaken van verbeterende innings- en invorderingsregisters, in het geval van een latere wijziging, om welke reden dan ook, van de bedragen opgenomen in het innings- en invorderingsregister overeenkomstig het eerste lid.
De gegevens opgenomen in de innings- en invorderingsregisters bedoeld in het eerste en tweede lid zijn dezelfde ongeacht of deze registers op elektronische wijze zijn opgemaakt of niet.
Ingeval de innings- en invorderingsregisters bedoeld in het eerste en tweede lid op elektronische wijze worden opgemaakt, wordt de oorsprong en de integriteit van de inhoud van deze innings- en invorderingsregisters verzekerd door middel van geschikte beveiligingstechnieken.
De verantwoording van de fiscale schuld moet uiterlijk een maand voor de opname ervan in een innings- en invorderingsregister bedoeld in het eerste of tweede lid, ter kennis van de belastingplichtige worden gebracht, behalve indien de rechten van de Schatkist in het gedrang komen. In dat laatste geval moet zij ten laatste op het ogenblik dat de fiscale schuld in een innings- en invorderingsregister wordt opgenomen aan de belastingschuldige ter kennis wordt gebracht. Indien de belastingschuldige geen gekende woonplaats in België of in het buitenland heeft, wordt deze verantwoording verstuurd naar de procureur des Konings te Brussel.
Mits de uitdrukkelijke toestemming van de belastingschuldige, kan de verantwoording van de belastingschuld hem uitsluitend ter kennis worden gebracht op elektronische wijze. In dat geval geldt de terbeschikkingstelling op elektronische wijze als rechtsgeldige kennisgeving van de verantwoording van de belastingschuld.
De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de procedure bedoeld in het zesde lid.
§ 2. De innings- en invorderingsregisters worden opgemaakt en uitvoerbaar verklaard door de administrateur-generaal van de administratie belast met de taks of door de door hem gemachtigde ambtenaar.
Wanneer eeninnings- en invorderingsregister uitvoerbaar wordt verklaard op elektronische wijze, wordt deze ondertekend door de administrateur-generaal van de administratie belast met de taks of door de door hem gemachtigde ambtenaar door middel van:
- een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van artikel 3.11. van de Verordening (EU) n° 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG, of
- een gekwalificeerde elektronische handtekening in de zin van artikel 3.12. van deze Verordening.
De Federale Overheidsdienst Financiën vertegenwoordigd door de Voorzitter van het Directiecomité is de verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG, en in overeenstemming met de wet van 3 augustus 2012 houdende bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de Federale Overheidsdienst Financïen in het kader van zijn opdrachten, voor de verwerking van persoonsgegevens die nodig zijin voor de uitvoering van de bepalingen van dit Wetboek.
Onverminderd de noodzakelijke bewaring voor de latere verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden bedoeld in artikel 89 van Verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/ EG, worden de innings- en invorderingsregisters niet langer bewaard dan nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn opgemaakt met een maximale bewaartermijn die verstrijkt op 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin de verjaring plaatsvindt van alle handelingen die tot de bevoegdheid van de verwerkingsverantwoordelijken bedoeld in het derde lid behoren en, in voorkomend geval, waarin de volledige betaling van alle ermee verbonden bedragen, evenals de definitieve beëindiging van de ermee verbonden procedures en administratieve en gerechtelijke beroepen, is geschied.
§ 3. Van zodra het innings- en invorderingsregister uitvoerbaar wordt verklaard, wordt de opname van de belastingschuld in dit register aan de belastingschuldige ter kennis gebracht door de verzending, onder gesloten omslag, van een innings- en invorderingsbericht, dat een uittreksel is van het innings- en invorderingsregister met betrekking tot de betrokken schuldenaar en hem informeert dat de belastingschuld die hij verschuldigd is in een innings- en invorderingsregister werden opgenomen met het oog op zijn invordering. Het innings- en invorderingsbericht vermeldt:
- de identificatiegegevens van de schuldenaar;
- de belastingschuld verschuldigd door hem, zoals opgenomen in het innings- en invorderingsregister;
- de verantwoording van de belastingschuld bedoeld in paragraaf 1, vijfde lid;
- de datum van uitvoerbaarverklaring van het innings- en invorderingsregister waaraan het innings- en invorderingsbericht is verbonden;
- de administrateur-generaal van de administratie belast met de taks of door de door hem gemachtigde ambtenaar die het innings- en invorderingsregister waaraan het innings- en invorderingsbericht is verbonden uitvoerbaar heeft verklaard.
In afwijking van het eerste lid kan de belastingschuldige, mits hij een uitdrukkelijke verklaring in die zin aflegt, er evenwel voor opteren om de innings- en invorderingsberichten uitsluitend op elektronische wijze, te ontvangen. In dit geval geldt de aanbieding op elektronische wijze als rechtsgeldige verzending van het innings- en invorderingsbericht.
De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in het tweede lid bedoelde procedure.".
Art.101. In boek III van hetzelfde Wetboek wordt titel I, die het artikel 2022 bevat, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, opgeheven.
Art.102. In hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van Titel II van Boek III, ingevoegd bij de wet van 19 december 2016, vervangen als volgt:
"Titel II. - Verjaring en betaling".
Art.103. In artikel 2024 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 63 van 28 november 1939 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, worden het eerste tot het vierde lid opgeheven.
Art.104. Artikel 2024bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1986 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, wordt opgeheven.
Art.105. Artikel 2025 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 juni 1951 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, wordt opgeheven.
Art.106. Artikel 2026 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 juni 1951 en vervangen bij de wet van 15 maart 1999, wordt opgeheven.
Art.107. Artikel 2029 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 63, vernummerd bij de wet van 13 juni 1951 van 28 november 1939 en gewijzigd door de wetten van 19 december 2006 en 26 maart 2018, wordt vervangen als volgt:
"Art. 2029. § 1. De verjaringen worden, zowel voor de invordering als voor de terugbetaling van de rechten, de interesten en de geldboeten, gestuit op de wijze en onder de voorwaarden voorzien in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. In dit geval wordt een nieuwe verjaring, die op dezelfde wijze kan worden gestuit, verkregen twee jaar na de laatste stuitingsdaad van de vorige verjaring, indien er geen rechtsgeding aanhangig is.
Elk rechtsgeding met betrekking tot de vestiging, de inning of de invordering van de rechten, de interesten en de geldboeten dat wordt ingesteld door de Belgische Staat, door de belastingschuldige van deze rechten, interesten en geldboeten, door ieder ander persoon die gehouden is tot de betaling ervan op grond van dit Wetboek, de besluiten genomen ter uitvoering ervan of van het gemeen recht, schorst de verjaring.
De schorsing vangt aan met de akte van rechtsingang en eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
§ 2. De verjaringen worden, zowel voor de invordering als voor de terugave van de diverse taksen, interesten en geldboeten, gestuit op de wijze en onder de voorwaarden voorzien in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van artikel 2244, paragraaf 2. In dat geval wordt een nieuwe verjaring, die op dezelfde wijze kan worden gestuit, verkregen vijf jaar na de laatste stuitingsdaad van de vorige verjaring.
Elk rechtsgeding met betrekking tot de vestiging, de inning of de invordering van de diverse taksen, de interesten en de geldboeten, ingesteld door de Belgische Staat, door de belastingschuldige van de taksen, interesten en geldboeten, door iedere persoon die tot betaling ervan gehouden is krachtens dit Wetboek, het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, van de besluiten genomen ter uitvoering ervan of van het gemeen recht, alsook door iedere persoon die een verkregen en dadelijk belang heeft om in rechte op te treden, schorst de verjaring.
De schorsing vangt aan met de gedinginleidende akte en eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
§ 3. Afstand van de op de verjaring verlopen termijn wordt ten aanzien van zijn gevolgen gelijkgesteld met de in paragraaf 1, eerste lid, en in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde stuitingsdaden.
§ 4. Elke daad van onderzoek of van vervolging bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de overtredingen bedoeld in de artikelen 207 en 207bis schorst de verjaring van de vordering tot invordering van het recht, de taks, de interesten en de erop betrekking hebbende geldboeten.
De schorsing neemt aanvang vanaf het ogenblik dat de strafvordering wordt ingesteld en eindigt wanneer de strafvervolging wordt stopgezet, de strafvordering uitdooft of wanneer het vonnis of het arrest in kracht van gewijsde is getreden voor de overtredingen bedoeld in het eerste lid.".
Art.108. In artikel 2043 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 augustus 1947, worden de woorden "deze samengeschakelde wetten" vervangen door de woorden "dit Wetboek".
Afdeling 5. - Wetboek der successierechten
Art.109. Boek IIbis van het Wetboek der successierechten, dat de artikelen 161 tot 162/1 bevat, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 juli 2017, wordt opgeheven.
Afdeling 6. - Wetboek van Strafvordering
Art.110. In artikel 29, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, worden de woorden ", van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen" ingevoegd tussen de woorden "naar luid van de belastingwetten" en de woorden "en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten".
Art.111. In artikel 46quater, § 1, tweede lid, van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016 en gewijzigd bij de wet van 18 september 2017, worden de woorden "in de artikelen 85 en 86 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen," ingevoegd tussen de woorden "Algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen," en de woorden "in de artikelen 3.15.3.0.1. en 3.15.3.0.2. van de Vlaamse Codex Fiscaliteit".
Afdeling 7. - Domaniale wet van 22 december 1949
Art.112. Artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949, gewijzigd bij de wetten van 1 juli 2016 en 25 december 2017, wordt vervangen als volgt:
"Art. 3. § 1. Elke som, verschuldigd aan de Staat of aan Staatsinstellingen, waarvan de invordering wordt verzekerd door de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen, kan, overeenkomstig het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, worden ingevorderd op basis van een uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister of van een in kracht van gewijsde getreden rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot betaling van deze som.
Voor de toepassing van de hiernavolgende bepalingen wordt verstaan onder "niet-fiscale schuldvordering" elke som van niet-fiscale aard verschuldigd aan de Staat of aan Staatsinstellingen, in hoofdsom, interesten en bijbehoren, waarvan de invordering wordt verzekerd door de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen.
§ 2. Behalve wanneer de niet-fiscale schuldvordering het voorwerp uitmaakt van een in kracht van gewijsde getreden rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot betaling ervan, wordt de niet-fiscale schuldvordering, in geval van niet-betaling, opgenomen in een innings- en invorderingsregister, dat de uitvoerbare titel vormt waardoor de niet-fiscale schuldvordering kan ingevorderd worden. Een innings- en invorderingsregister vermeldt, voor iedere schuldenaar erin opgenomen:
- zijn identificatiegegevens;
- de belastingschuld verschuldigd door hem, zoals opgenomen in het innings- en invorderingsregister;
De niet-fiscale schuldvordering kan het voorwerp uitmaken van verbeterende innings- en invorderingsregisters, in geval van latere wijziging, om welke reden dan ook, van de bedragen opgenomen in het innings- en invorderingsregister overeenkomstig het eerste lid.
De gegevens opgenomen in de innings- en invorderingsregisters bedoeld in het eerste en tweede lid zijn dezelfde ongeacht of deze registers op elektronische wijze zijn opgemaakt of niet.
Ingeval de innings- en invorderingsregisters bedoeld in het eerste en tweede lid op elektronische wijze worden opgemaakt, wordt de oorsprong en de integriteit van de inhoud van deze innings- en invorderingsregisters verzekerd door middel van geschikte beveiligingstechnieken.
§ 3. De innings- en invorderingsregisters worden opgemaakt en uitvoerbaar verklaard door de bevoegde adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen of door een door hem gemachtigde ambtenaar.
Wanneer het innings- en invorderingsregister uitvoerbaar wordt verklaard op elektronische wijze, wordt deze ondertekend door de administrateur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van deze niet-fiscale schuldvorderingen of door de door hem gemachtigde ambtenaar door middel van:
- een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van artikel 3.11. van de Verordening (EU) n° 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG, of
- een gekwalificeerde elektronische handtekening in de zin van artikel 3.12. van deze Verordening.
De Federale Overheidsdienst Financiën vertegenwoordigd door de Voorzitter van het Directiecomité is de verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG, en in overeenstemming met de wet van 3 augustus 2012 houdende bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de Federale Overheidsdienst Financïen in het kader van zijn opdrachten, voor de verwerking van persoonsgegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen van dit Wetboek.
Onverminderd de noodzakelijke bewaring voor de latere verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden bedoeld in artikel 89 van Verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/ EG, worden de innings- en invorderingsregisters niet langer bewaard dan nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn opgemaakt met een maximale bewaartermijn die verstrijkt op 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin de verjaring plaatsvindt van alle handelingen die tot de bevoegdheid van de verwerkingsverantwoordelijken bedoeld in het derde lid behoren en, in voorkomend geval, waarin de volledige betaling van alle ermee verbonden bedragen, evenals de definitieve beëindiging van de ermee verbonden procedures en administratieve en gerechtelijke beroepen, is geschied.
§ 4. Van zodra het innings- en invorderingsregister uitvoerbaar verklaard is, wordt de opname van de niet-fiscale schuldvordering in dit register ter kennis gebracht van de schuldenaar door de verzending, onder gesloten omslag, van een innings- en invorderingsbericht, dat een uittreksel is van het innings- en invorderingsregister met betrekking tot de betrokken schuldenaar en hem informeert dat de niet-fiscale schuldvordering die hij verschuldigd is in een innings- en invorderingsregister werden opgenomen met het oog op zijn invordering. Het innings- en invorderingsbericht vermeldt:
- de identificatiegegevens van de schuldenaar;
- de niet-fiscale schuldvordering verschuldigd door hem, zoals opgenomen in het innings- en invorderingsregister;
- de datum van uitvoerbaarverklaring van het innings- en invorderingsregister waaraan het innings- en invorderingsbericht is verbonden;
- de adviseur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van deze niet-fiscale schuldvorderingen of door de door hem gemachtigde ambtenaar die het innings- en invorderingsregister waaraan het innings- en invorderingsbericht is verbonden uitvoerbaar heeft verklaard.
In afwijking van het eerste lid kan de schuldenaar, middels een uitdrukkelijke verklaring in die zin, ervoor opteren innings- en invorderingsberichten uitsluitend op elektronische wijze te ontvangen. In dit geval geldt de aanbieding op elektronische wijze als rechtsgeldige verzending van het innings- en invorderingsbericht.
De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in het tweede lid bedoelde procedure.".
Art.113. Artikel 4 van dezelfde wet, vervangen door de wet van 25 december 2017, wordt vervangen als volgt:
"Art. 4. Met het oog op de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen door de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van deze schuldvorderingen, kan de bevoegde adviseur-generaal van deze administratie of een door hem gemachtigde ambtenaar met hem dadingen treffen, in de gevallen waarin de situatie van de schuldenaar te goeder trouw het rechtvaardigt, zonder dat de schuldeiser hiermee moet instemmen.".
Art.114. Artikel 5 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016 en gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, wordt opgeheven.
Art.115. Artikel 6 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, wordt opgeheven.
Art.116. Artikel 7 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, wordt opgeheven.
Art.117. Artikel 8 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, wordt opgeheven.
Art.118. Artikel 9 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016 en gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, wordt opgeheven.
Art.119. Artikel 10 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, wordt opgeheven.
Art.120. Artikel 11 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, wordt opgeheven.
Art.121. Artikel 12 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, wordt opgeheven.
Art.122. Artikel 13 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, wordt opgeheven.
Art.123. Artikel 14 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, wordt opgeheven.
Art.124. Artikel 15 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, wordt opgeheven.
Afdeling 8. - Wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
Art.125. In artikel 30bis, § 3, elfde lid van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juli 2015, worden de woorden "in artikel 402, § 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992" vervangen door de woorden "in artikel 54, § 4, van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
Art.126. In artikel 30ter, § 2, elfde lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juli 2015, worden de woorden "in artikel 402, § 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992" vervangen door de woorden "in artikel 54, § 4, van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
Afdeling 9. - Wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980
Art.127. Artikel 87 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979 1980, vervangen bij de wet van 15 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt vervangen als volgt:
"Art. 87. De Algemene Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie en hun ambtenaren hebben alle bevoegdheden die door de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake belastingen, rechten en taksen worden verleend aan de algemene fiscale administraties van de Federale Overheidsdienst Financiën.".
Afdeling 10. - Wet van 18 december 1986 houdende bevoegdverklaring van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen tot invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor rekening van de Gemeenschappen, de Gewesten en de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen
Art.128. In artikel 2 van de wet van 18 december 1986 houdende bevoegdverklaring van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen tot invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor rekening van de Gemeenschappen, de Gewesten en de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen, vervangen bij de wet van 1 juli 2016, wordt het tweede lid opgeheven.
Afdeling 11. - Programmawet van 9 juli 2004
Art.129. Artikel 49 van de programmawet van 9 juli 2004 wordt opgeheven.
Afdeling 12. - Wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV)
Art.130. In artikel 116, paragraaf 1/2, tweede lid, van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV), ingevoegd bij de wet van 10 juli 2017 en gewijzigd bij de wet van 29 maart 2018, worden de woorden "ingevoegd in uitvoering van artikel 300, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, het uitvoerend beslag onder derden vervat in artikel 85bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, het uitvoerend beslag onder derden vervat in artikel 6 van de domaniale wet van 22 december 1949" vervangen door de woorden "vervat in artikel 21 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
Afdeling 13. - Programmawet I van 29 maart 2012
Art.131. In artikel 157 van de programmawet I van 29 maart 2012, gewijzigd bij de wet van 13 december 2012 en 11 februari 2019, wordt paragraaf 1, eerste lid, vervangen als volgt:
" § 1. De notarissen die verzocht zijn om een in artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde akte of attest van erfopvolging op te maken, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de door de erflater, zijn erfgenamen en legatarissen, waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest, of de begunstigden van een door de erflater gemaakte contractuele erfstelling, verschuldigde sommen waarvan de verschuldigdheid ter kennis kunnen worden gebracht overeenkomstig artikel 158, indien zij daarvan geen bericht geven aan:
1° de dienst belast met informatie- en communicatietechnologie van de Federale Overheidsdienst Financiën, op elektronische wijze;
2° de door de Koning aangeduide ambtenaar van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, wanneer het bericht omwille van overmacht of een technische storing niet kan worden meegedeeld overeenkomstig 1°. In dat geval wordt het bij aangetekende zending verzonden.".
Art.132. In artikel 158 van dezelfde programmawet, gewijzigd bij de wet van 13 december 2012 en 11 februari 2019, wordt het eerste lid vervangen als volgt:
"De voor de invordering van de fiscale schuld bevoegde ontvanger van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, kan aan de notaris die het in artikel 157 bedoelde bericht verzonden heeft, vóór het verstrijken van de twaalfde werkdag volgend op de verzendingsdatum van dat bericht, kennisgeven van het bestaan, lastens de erflater of een andere persoon vermeld in het bericht, van een fiscale schuld in hoofdsom, boeten en bijbehoren, met opgave voor elk van de schuldenaars van het bedrag van de hiervoor bedoelde schuld:
1° op elektronische wijze, volgens de door de Koning bepaalde procedure;
2° bij aangetekende zending, wanneer de mededeling van de kennisgeving omwille van overmacht of een technische storing niet kan worden meegedeeld overeenkomstig 1°, of wanneer de notaris het bericht bedoeld in artikel 157, § 1, verzonden heeft bij aangetekende zending.".
Afdeling 14. - Wet van 3 augustus 2012 houdende bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de Federale Overheidsdienst Financiën in het kader van zijn opdrachten
Art.133. In artikel 6, § 3, van de wet van 3 augustus 2012 houdende bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de Federale Overheidsdienst Financiën in het kader van zijn opdrachten, vervangen bij de wet van 5 september 2018, worden de woorden ", van artikel 14 van de domaniale wet van 22 december 1949" vervangen door de woorden ", van artikel 83 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen".
Afdeling 15. - Programmawet van 25 december 2017
Art.134. In titel 5, hoofdstuk 3, van de programmawet van 25 december 2017, wordt afdeling 1, die artikel 152 omvat, opgeheven.
Afdeling 16. - Koninklijk besluit nr. 39 van 17 oktober 1980 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van artikel 93duodecies van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde
Art.135. Het koninklijk besluit nr. 39 van 17 oktober 1980 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van artikel 93duodecies van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde wordt opgeheven.
Afdeling 17. - Koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Art.136. In hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen worden opgeheven:
1° afdeling V, onderafdeling III, die de artikelen 164 tot 166 omvat, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 mei 2017;
2° afdeling XIV, die de artikelen 211 tot 219 bevat, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 december 2007;
3° afdeling XV, die de artikelen 220 tot 224 bevat.
Afdeling 18. - Koninklijk besluit van 8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Art.137. In titel III van hetzelfde besluit wordt hoofdstuk IV, dat de artikelen 51 en 52 omvat, opgeheven.
HOOFDSTUK 4. - Overgangsbepaling
Art.138. Deze wet is niet van toepassing:
1° op het administratieve dwangbevel inzake belasting over de toegevoegde waarde dat ter kennis werd gebracht of werd betekend voor de datum van haar inwerkingtreding;
2° op het administratieve dwangbevel inzake diverse rechten en taksen dat betekend werd voor de datum van haar inwerkingtreding;
3° op het administratieve dwangbevel inzake rolrechten dat betekend werd voor de datum van haar inwerkingtreding;
4° op het administratieve dwangbevel inzake niet-fiscale schuldvorderingen dat ter kennis werd gebracht of werd betekend voor de datum van haar inwerkingtreding;
5° op fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen opgenomen in een kohier, een bijzonder kohier of een innings- en invorderingsregister, uitvoerbaar verklaard voor de datum van haar inwerkingtreding;
6° op fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, andere dan deze waarvan de inning en de invordering verzekerd zijn in toepassing van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, die het voorwerp hebben uitgemaakt van een in kracht van gewijsde getreden rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot hun betaling, voor de datum van haar inwerkingtreding.
HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtreding
Art. 139. Deze wet treedt in werking op 1 januari 2020.
De Koning kan voor iedere categorie van schuldvordering een vroegere datum van inwerkingtreding bepalen.