Details





Titel:

11 FEBRUARI 1991. - Koninklijk besluit [tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen in de federale overheidsdiensten] [en het scholingsbeding].<KB2024-01-21/06, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 17-02-2024> <KB2002-09-05/37, art. 187, Inwerkingtreding : 26-09-2002> (NOTA : Opgeheven, voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, bij BESL1995-05-09/36, art. 13, 1°, Inwerkingtreding : 04-07-1995 en bij BESL1995-05-09/37, art. 12, 1°, Inwerkingtreding : 04-07-1995.) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-11-2008 en tekstbijwerking tot 07-02-2024)



Inhoudstafel:


Art. 1, 1bis, 2-3, 3bis, 3ter, 3quater, 4-5



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de personen die bij arbeidsovereenkomst in dienst worden genomen (de federale overheidsdiensten, [1 het ministerie van Landsverdediging]1 de programmatorische federale overheidsdiensten en de diensten die ervan afhangen). <KB 2002-09-05/372, art. 188, Inwerkingtreding : 26-09-2002>
  (In niveau A kunnen de indienstnemingen gebeuren (in de klassen A1 en A2) alsook in de klassen A3 en A4, overeenkomstig artikel 6bis, § 2, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel.) <KB 2004-08-04/30, art. 198, Inwerkingtreding : 01-12-2004> <KB 2008-11-19/30, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
  ----------
  (1)<KB 2019-12-11/05, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>

Art. 1bis. <Ingevoegd bij KB 1997-08-08/48, art. 1, Inwerkingtreding : 30-08-1997> Dit besluit is eveneens van toepassing op de stagiairs die in het raam van de wet betreffende de stage der jongeren in dienst worden genomen, onder voorbehoud van wat voor hun stagevergoeding voorzien wordt.

Art.2.<KB 1997-08-08/48, art. 2, Inwerkingtreding : 01-08-1996> § 1. [2 De in artikel 1 bedoelde personen ontvangen :
   1° een bezoldiging die wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, zonder dat zij minder mag bedragen dan de gewaarborgde bezoldiging die is vastgesteld bij het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de federale overheidsdiensten;
   2° de normale bezoldiging voor de carensdag, als bedoeld, naargelang het geval, in artikel 52, § 1, tweede lid of in artikel 71 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
   3° een vakantiegeld onder dezelfde voorwaarden als die welke voor de rijksambtenaren zijn vastgesteld;
   4° een eindejaarstoelage onder de voorwaarden bepaald in het koninklijk besluit van 28 november 2008 tot vervanging, voor het personeel van sommige overheidsdiensten, van het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt;
   5° een haard- of standplaatstoelage onder voorwaarden vastgesteld in het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt;
   6° de toelagen, vergoedingen en premies die onder dezelfde voorwaarden als voor het Rijkspersoneel worden toegekend voor de uitoefening van hetzelfde ambt;
   7° een premie voor leidinggevenden onder de voorwaarden vastgesteld in het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.]2
  [3 Er wordt een aanvullend pensioen ingevoerd op basis van een toezegging van het type vaste bijdragen, overeenkomstig de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid. De jaarlijkse bijdrage wordt door de werkgever gefinancierd en is gelijk aan:
   a) 1 % van de referentiebezoldiging 2017 zoals gedefinieerd in § 2 voor het jaar 2017;
   b) 1,5 % van de referentiebezoldiging 2018 zoals gedefinieerd in § 3 voor het jaar 2018;
   c) 3 % van de referentiebezoldiging vanaf 2019 zoals gedefinieerd in § 4.]3
  § 1bis.<KB 2004-08-03/31, art. 4, 2°, Inwerkingtreding : 01-08-2004> (In afwijking van § 1, 1° en van artikel 6bis van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, kunnen deskundigen met bijzondere kwalificatie voor het tot stand brengen (van een duidelijk omschreven werk) in dienst genomen worden in de klassen A3 of A4, (...), met het akkoord van de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren. Er wordt van de kandidaten een nuttige ervaring voor de functie van zes jaar voor de klasse A3 en van negen jaar voor de klasse A4 geëist.) <KB 2004-08-04/30, art. 199, 3°, Inwerkingtreding : 01-12-2004> <KB 2006-01-30/32, art. 13, 2°, Inwerkingtreding : 07-02-2006>
  De diensten bedoeld in artikel 1 die, een beroep wensen te doen op de afwijking bepaald in het eerste lid, dienen bij de Minister van Ambtenarenzaken een functiebeschrijving in die de eigenlijke beschrijving bevat, alsook de vereiste bijzondere kwalificaties, de gevraagde nuttige ervaring en het voorstel tot bezoldiging.
  Wanneer uit het dossier van de geselecteerde kandidaat blijkt dat zijn kwalificaties of zijn nuttige ervaring een uitbreiding van de functie toelaten en aldus een hoger niveau van bezoldiging rechtvaardigen, wordt een bijkomende vraag voor akkoord gericht aan de Minister van Ambtenarenzaken.
  Bij de vraag tot afwijking wordt het gunstig advies van de Inspecteur van Financiën gevoegd.
  De beslissing van de Minister van Ambtenarenzaken bedoeld in het tweede lid wordt aan de betrokken overheid meegedeeld binnen vijftien dagen na ontvangst van het dossier, deze in het derde lid bedoeld, binnen zeven dagen. Wanneer deze termijnen verstreken zijn, geldt het stilzwijgen van de minister als instemming.
  § 2. [3 De referentiebezoldiging 2017 is het resultaat van de vermenigvuldiging:
   1° van de referentiebezoldiging voor het jaar 2019 berekend overeenkomstig § 4;
   2° met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal volledige maanden in 2017 op de lopende arbeidsovereenkomst op 1 juli 2019 en waarvan de noemer gelijk is aan 12.]3
  § 3. [3 De referentiebezoldiging 2018 is het resultaat van de vermenigvuldiging:
   1° van de referentiebezoldiging voor het jaar 2019 berekend overeenkomstig § 4;
   2° met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal volledige maanden in 2018 op de lopende arbeidsovereenkomst op 1 juli 2019 en waarvan de noemer gelijk is aan 12.]3
  § 4. [3 De referentiebezoldiging voor het desbetreffende jaar vanaf het jaar 2019 is het resultaat van de vermenigvuldiging:
   1° van het percentage van de periodes die in het desbetreffende jaar door de werkgever bezoldigd zijn bij voltijdse tewerkstelling, met inbegrip van de periodes van verlof verbonden aan de bescherming van het moederschap, omstandigheidsverlof bij geboorte, vaderschapsverlof en adoptieverlof;
   2° met een twaalfde van de jaarlijkse brutowedde zoals blijkt uit de toepassing van § 1, alinea 1, 1°, te betalen voor de maand januari of, bij gebrek daaraan, de maand van indiensttreding of van hervatting van het werk, van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met 13,92.
   Een twaalfde van de jaarlijkse brutowedde bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt desgevallend verhoogd met:
   - 1/12 van de haard- of standplaatstoelage zoals voorzien in het gedelijke statuut van de desbetreffende openbare dienst of instelling, op basis van het in januari vastgestelde recht, of bij gebrek daaraan, de maand van indiensttreding of hervatting van het werk van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met 13,92;
   - 1/12 van de schaalbonificaties bedoeld in het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, of, bij gebrek, 1/12 van het bedrag van de premie voor competentieontwikkeling als deze verschuldigd is in plaats van het bedrag van de schaalbonificatie, op basis van het in januari vastgestelde recht, of bij gebrek daaraan, de maand van indiensttreding of hervatting van het werk van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met 13,92;
   - 1/12 van het complement bedoeld in artikel 26 van het koninklijk besluit van 3 maart 2005 houdende de bijzondere bepalingen met betrekking tot de bezoldigingsregeling van het personeel van de Federale Overheidsdienst Financiën, op basis van het in januari vastgestelde recht, of bij gebrek daaraan, de maand van indiensttreding of hervatting van het werk van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met 13,92;
   - 1/12 van het weddecomplement bedoeld in artikel 27 van voormelde koninklijk besluit van 3 maart 2005, op basis van het in januari vastgestelde recht, of bij gebrek daaraan, de maand van indiensttreding of hervatting van het werk van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met 13,92;
   - 1/12 van het weddesupplement bedoeld in artikel 32 van voormelde koninklijk besluit van 3 maart 2005, op basis van het in januari vastgestelde recht, of bij gebrek daaraan, de maand van indiensttreding of hervatting van het werk van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met 13,92;
   Voor het percentage van de door de werkgever bezoldigde periodes, bedoeld in het eerste lid, 1°, worden de wijzigingen in verband met deeltijdse arbeid alleen in aanmerking genomen op de eerste dag van de volgende maand.
   Voor de periodes voorafgaand aan de opening van het recht op aanvullend pensioen voor de betrokken openbare dienst of instelling, is het percentage van de bezoldigde periodes door de in het eerste lid, 1°, bedoelde werkgever waarmee rekening wordt gehouden dat [4 van het derde kwartaal van 2019]4.
   Voor de periode van 1 januari 2019 tot 1 juli 2019, wordt er gehandeld zoals voor het jaar 2018 rekening houdend met het aantal volledige maanden in het eerste semester van 2019 van de lopende arbeidsovereenkomst op 1 juli 2019 en een noemer gelijk aan 6.]3
  § 5. [2 ...]2
  ----------
  (1)<KB 2009-08-29/05, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2009>
  (2)<KB 2013-10-25/05, art. 84, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (3)<KB 2019-12-11/05, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
  (4)<KB 2021-09-30/18, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2019>

Art.3.[1 Onverminderd de bepalingen van artikel 11 van het koninklijk besluit van 11 december 2019 tot invoering van een aanvullend pensioen aan sommige personeelsleden van het federaal openbaar ambt, van het gerechtspersoneel en van de geïntegreerde politie, genieten de personen bedoeld in artikel 1 van het voordeel bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, vanaf hun datum van indiensttreding zoals bepaald in hun op 1 juli 2019 lopende arbeidsovereenkomst, maar ten vroegste op 1 januari 2017.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-12-11/05, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>

Art. 3bis. [1 In afwijking van artikel 1, artikel 2, § 1, tweede lid, is niet van toepassing op de personen aangeworven met een overeenkomst van tewerkstelling van studenten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-12-11/05, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>


Art. 3ter. [1 De in artikel 1 bedoelde personen zijn onderworpen aan de artikelen 14quater tot en met 14octies van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel.]1
  ----------
  (1)<KB 2021-09-30/18, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2022>


Art. 3quater. [1 De leidend ambtenaar of zijn gemachtigde gaat een scholingsbeding aan met de in artikel 1 bedoelde persoon die een opleiding volgt.
   Onder scholingsbeding wordt verstaan: het beding waarbij de in artikel 1 bedoelde persoon die een opleiding volgt op kosten van zijn federale dienst zich ertoe verbindt om aan deze laatste een gedeelte van de opleidingskosten terug te betalen wanneer hij zonder geldige reden de opleiding onderbreekt voor de voltooiing ervan of vóór het verstrijken van drie jaar na het einde van de opleiding:
   1° zijn arbeidsovereenkomst beëindigt;
   2° wegens dringende reden wordt ontslagen.
   Onder geldige reden wordt verstaan: een situatie waarin de in artikel 1 bedoelde persoon door overmacht, ziekte, arbeidsongeschiktheid of een andere reden die niet aan hem is toe te rekenen, wordt verhinderd de opleiding voort te zetten. Hij brengt in voorkomend geval zijn federale dienst zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van de reden van het afzien van de opleiding en de daarbij horende bewijsstukken voor te leggen.
   De bepaling onder 1° is geldt wanneer de in artikel 1 bedoelde persoon in een federale overheidsdienst die behoort tot het federaal administratief openbaar ambt bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken wordt aangeworven of in dienst wordt genomen vóór het verstrijken van drie jaar na het einde van de opleiding.
   Het scholingsbeding bepaalt de toepassingsvoorwaarden en de nadere regels voor de terugbetaling.
   Het scholingsbeding wordt met de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde vastgelegd voordat de in artikel 1 bedoelde persoon de toestemming heeft verkregen de opleiding te volgen.
   De directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning legt het model van het scholingsbeding vast met inachtneming van de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op het scholingsbeding.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-01-21/06, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 17-02-2024>


Art.4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1991.

Art. 5. Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.