Details





Titel:

18 APRIL 2017. - Wet houdende hervorming van de fianciering van de sociale zekerheid(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-04-2017 en tekstbijwerking tot 29-12-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Vereenvoudiging van de alternatieve financiering en financiering van de geneeskundige verzorging
Afdeling 1. - Alternatieve financiering van het stelsel van de werknemers
Onderafdeling 1. - Alternatieve financiering - Basisbedrag
Art. 2-4
Onderafdeling 2.
Art. 5
Onderafdeling 3.
Art. 6
Onderafdeling 4. - Modaliteiten voor voorafname en storting
Art. 7-8
Afdeling 2. - Alternatieve financiering van het stelsel van de zelfstandigen
Onderafdeling 1. - Alternatieve financiering - Basisbedrag
Art. 9-11
Onderafdeling 2.
Art. 12
Onderafdeling 3.
Art. 13
Onderafdeling 4. - Modaliteiten voor voorafname en storting
Art. 14-15
Afdeling 3. - Financiering van de geneeskundige verzorging
Onderafdeling 1. - Basisfinanciering door het Globaal Beheer der werknemers
Art. 16
Onderafdeling 2. - Alternatieve financiering van de bijkomende geldmiddelen toegekend door het Globaal Beheer der werknemers
Art. 17
Onderafdeling 3. - Basisfinanciering door het Globaal Beheer van de zelfstandigen
Art. 18
Onderafdeling 4. - Alternatieve financiering van de bijkomende geldmiddelen toegekend door het Globaal Beheer van de zelfstandigen
Art. 19
Onderafdeling 5. - Modaliteiten voor voorafname en storting van de alternatieve financiering
Art. 20
HOOFDSTUK 3. - Rijkstoelagen
Afdeling 1. - Vaststelling van de rijkstoelagen ten voordele van de socialezekerheidsregeling voor werknemers
Art. 21, 21/1
Afdeling 2. - Vaststelling van de rijkstoelage ten voordele van het sociaal statuut der zelfstandigen
Art. 22, 22/1
HOOFDSTUK 4. - Evenwichtsdotatie
Afdeling 1. - Evenwichtsdotatie in het stelsel van de werknemers
Art. 23
Afdeling 2. - Evenwichtsdotatie in het stelsel van de zelfstandigen
Art. 24
HOOFDSTUK 5. - Budgettaire en financiële monitoring van de sociale zekerheid
Art. 25-29
HOOFDSTUK 6. - Wijziging van de financiering van de oneigenlijke socialezekerheidsuitgaven
Art. 30-34
HOOFDSTUK 7. - Wijzigingsbepalingen
Art. 35-47
HOOFDSTUK 8. - Slotbepaling
Art. 48



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1963042504  1967072702  1981001048  1991021311  1996016244  1999012205  2000003794  2001003254  2002012847  2006021362 





Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Vereenvoudiging van de alternatieve financiering en financiering van de geneeskundige verzorging
Afdeling 1. - Alternatieve financiering van het stelsel van de werknemers
Onderafdeling 1. - Alternatieve financiering - Basisbedrag
Art.2.§ 1. [1 Vanaf 1 januari 2024 wordt 21,70 % van de opbrengst van de belasting over de toegevoegde waarde, hierna te noemen "btw", voorafgenomen van het netto geïnde bedrag van deze belasting en toegewezen aan het RSZ-Globaal Beheer bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
   Als er nieuwe bijdrageverminderingen of bijkomende bijdrageverminderingen of andere tewerkstellingsmaatregelen worden beslist, kan dit percentage van de btw worden aangepast door een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
  § 2. [1 Het overeenkomstig § 1 vastgestelde bedrag mag niet lager zijn dan 8.577.896 duizend euro. Dit laatste bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het groeipercentage van de gemiddelde gezondheidsindex van het jaar. Het definitieve minimumbedrag voor het jaar T wordt vastgesteld in de maand januari van het jaar T+1 op basis van de werkelijke gemiddelde gezondheidsindex van het jaar T (uitgedrukt in 2 decimalen na de komma).
   Als er nieuwe bijdrageverminderingen of bijkomende bijdrageverminderingen of andere tewerkstellingsmaatregelen worden beslist, kan dit minimumbedrag van de btw worden aangepast door een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
  ----------
  (1)<W 2023-12-22/06, art. 159, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.3.§ 1. [1 Vanaf 1 januari 2024 wordt 78,08 % van de opbrengst van de roerende voorheffing voorafgenomen van het netto geïnde bedrag van deze voorheffing en toegewezen aan het RSZ-Globaal Beheer bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
   Als er nieuwe bijdrageverminderingen of bijkomende bijdrageverminderingen of andere tewerkstellingsmaatregelen worden beslist, kan dit percentage van de roerende voorheffing worden aangepast door een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
  § 2. [1 Het overeenkomstig § 1 vastgestelde bedrag mag niet lager zijn dan 4.233.705 duizend euro. Dit laatste bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het groeipercentage van de gemiddelde gezondheidsindex van het jaar. Het definitieve minimumbedrag voor het jaar T wordt vastgesteld in de maand januari van het jaar T+1 op basis van de werkelijke gemiddelde gezondheidsindex van het jaar T (uitgedrukt in 2 decimalen na de komma).
   Als er nieuwe bijdrageverminderingen of bijkomende bijdrageverminderingen of andere tewerkstellingsmaatregelen worden beslist, kan dit minimumbedrag van de roerende voorheffing worden aangepast door een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
  ----------
  (1)<W 2023-12-22/06, art. 160, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.4. In geval van veranderingen in de reglementering betreffende de tarieven, de belastbare basis en de uitzonderingen inzake BTW en roerende voorheffing, worden de in de artikelen 2, § 1 en 3, § 1 vastgestelde percentages geactualiseerd bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Onderafdeling 2.   
Art.5.
  <Opgeheven bij W 2023-12-22/06, art. 161, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Onderafdeling 3.   
Art.6.
  <Opgeheven bij W 2023-12-22/06, art. 162, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Onderafdeling 4. - Modaliteiten voor voorafname en storting
Art.7.§ 1. Bij onvoldoende netto-opbrengst van de BTW om de betalingen, in volgorde van prioriteit zoals hieronder weergegeven, uit te voeren die voortvloeien uit de toepassing van:
  1° het besluit van de Raad van 26 mei 2014 met betrekking tot het stelsel van de eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (2000/597/EG, Euratom);
  2° artikel 43 van de programmawet van 11 juli 2005;
  3° artikel 36, tweede lid, 1°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten;
  4° de artikelen 2, 5, 6, 9, 12 en 13 van deze wet;
  5° de artikelen 17 en 19 van deze wet;
  6° artikel 190 van de programmawet van 24 december 2002;
  7° artikel 21ter van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt;
  8° de artikelen 57 tot 59 van de programmawet van 22 december 2008,
  mag een bijkomend bedrag voorafgenomen worden van het netto geïnde bedrag van de accijnzen op tabak [1 en indien dit onvoldoende is, op het netto geïnde bedrag van de bedrijfsvoorheffing om de betaling van het bedrag te garanderen dat krachtens artikel 2 verschuldigd is]1, zonder dat deze voorafname groter kan zijn dan het vastgestelde tekort in het netto geïnde bedrag van de BTW.
  § 2. [1 Evenzo mag een bijkomend bedrag voorafgenomen worden van het netto geïnde bedrag van de accijnzen op tabak en indien dit onvoldoende is, op het netto geïnde bedrag van de bedrijfsvoorheffing, wanneer vastgesteld wordt dat het netto geïnde bedrag van de roerende voorheffing niet volstaat om het bedrag zoals vastgesteld in artikel 3 te financieren zonder dat deze voorafname evenwel groter kan zijn dan het vastgestelde tekort van het netto geïnde bedrag van de roerende voorheffing.]1
  ----------
  (1)<W 2023-12-22/06, art. 163, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.8. § 1. De percentages vastgesteld bij de artikelen 2 en 3 worden toegepast op de maandelijks netto geïnde bedragen van BTW en roerende voorheffing. De bedragen worden berekend en overgemaakt in maandelijkse schijven.
  § 2. De bedragen dienen beschikbaar te zijn op de rekening van de RSZ-Globaal Beheer ten laatste op de 25ste van elke maand. Indien de 25ste een zaterdag, een zondag of een feestdag is, dienen de bedragen beschikbaar te zijn op de rekening de werkdag voorafgaand aan de 25ste.

Afdeling 2. - Alternatieve financiering van het stelsel van de zelfstandigen
Onderafdeling 1. - Alternatieve financiering - Basisbedrag
Art.9.§ 1. [1 Vanaf 1 januari 2024 wordt 4,54 % van de opbrengst van de btw voorafgenomen van het netto geïnde bedrag van deze belasting en toegewezen aan het Fonds voor het financieel evenwicht in het sociaal statuut der zelfstandigen, bedoeld in artikel 21bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
   Als er nieuwe bijdrageverminderingen of bijkomende bijdrageverminderingen of sociale verbeteringen binnen het stelsel van de zelfstandigen worden beslist, kan dit percentage van de btw worden aangepast door een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
  § 2. [1 Het overeenkomstig § 1 vastgestelde bedrag mag niet lager zijn dan 1.794.638 duizend euro. Dit laatste bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het groeipercentage van de gemiddelde gezondheidsindex van het jaar. Het definitieve minimumbedrag voor het jaar T wordt vastgesteld in de maand januari van het jaar T+1 op basis van de werkelijke gemiddelde gezondheidsindex van het jaar T (uitgedrukt in 2 decimalen na de komma).
   Als er nieuwe bijdrageverminderingen of bijkomende bijdrageverminderingen of sociale verbeteringen binnen het stelsel van de zelfstandigen worden beslist, kan dit minimumbedrag van de btw worden aangepast door een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
  ----------
  (1)<W 2023-12-22/06, art. 165, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.10.§ 1. [1 Vanaf 1 januari 2024 wordt 15,52 % van de opbrengst van de roerende voorheffing voorafgenomen van het netto geïnde bedrag van deze voorheffing en toegewezen aan het Fonds voor het financieel evenwicht in het sociaal statuut der zelfstandigen, bedoeld in artikel 21bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
   Als er nieuwe bijdrageverminderingen of bijkomende bijdrageverminderingen of sociale verbeteringen binnen het stelsel van de zelfstandigen worden beslist, kan dit percentage van de roerende voorheffing worden aangepast door een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
  § 2. [1 Het overeenkomstig § 1 vastgestelde bedrag mag niet lager zijn dan 841.536 duizend euro. Dit laatste bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het groeipercentage van de gemiddelde gezondheidsindex van het jaar. Het definitieve minimumbedrag voor het jaar T wordt vastgesteld in de maand januari van het jaar T+1 op basis van de werkelijke gemiddelde gezondheidsindex van het jaar T (uitgedrukt in 2 decimalen na de komma).
   Als er nieuwe bijdrageverminderingen of bijkomende bijdrageverminderingen of sociale verbeteringen binnen het stelsel van de zelfstandigen worden beslist, kan dit minimumbedrag van de roerende voorheffing worden aangepast door een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
  ----------
  (1)<W 2023-12-22/06, art. 166, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.11. In geval van veranderingen in de reglementering betreffende de tarieven, de belastbare basis en de uitzonderingen inzake BTW en roerende voorheffing, worden de in de artikelen 9, § 1, en 10, § 1, vastgestelde percentages geactualiseerd bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Onderafdeling 2.   
Art.12.
  <Opgeheven bij W 2023-12-22/06, art. 167, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Onderafdeling 3.   
Art.13.
  <Opgeheven bij W 2023-12-22/06, art. 168, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Onderafdeling 4. - Modaliteiten voor voorafname en storting
Art.14.§ 1. Bij onvoldoende netto-opbrengst van de BTW om de betalingen, in volgorde van prioriteit zoals hieronder weergegeven, uit te voeren die voortvloeien uit de toepassing van:
  1° het besluit van de Raad van 26 mei 2014 met betrekking tot het stelsel van de eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (2000/597/EG, Euratom);
  2° artikel 43 van de programmawet van 11 juli 2005;
  3° artikel 36, tweede lid, 1°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten;
  4° de artikelen 2, 5, 6, 9, 12 en 13 van deze wet;
  5° de artikelen 17 en 19 van deze wet;
  6° artikel 190 van de programmawet van 24 december 2002;
  7° artikel 21ter van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt;
  8° de artikelen 57 tot 59 van de programmawet van 22 december 2008,
  mag een bijkomend bedrag voorafgenomen worden van het netto geïnde bedrag van de accijnzen op tabak [1 en indien dit onvoldoende is, op het netto geïnde bedrag van de bedrijfsvoorheffing om de betaling van het bedrag te garanderen dat krachtens artikel 9 verschuldigd is]1, zonder dat deze voorafname groter kan zijn dan het vastgestelde tekort in het netto geïnde bedrag van de BTW.
  § 2. [1 Evenzo mag een bijkomend bedrag voorafgenomen worden van het netto geïnde bedrag van de accijnzen op tabak en indien dit onvoldoende is, op het netto geïnde bedrag van de bedrijfsvoorheffing, wanneer vastgesteld wordt dat het netto geïnde bedrag van de roerende voorheffing niet volstaat om het bedrag zoals vastgesteld in artikel 10 te financieren zonder dat deze voorafname evenwel groter kan zijn dan het vastgestelde tekort van het netto geïnde bedrag van de roerende voorheffing.]1
  ----------
  (1)<W 2023-12-22/06, art. 169, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.15. § 1. De percentages vastgesteld bij de artikelen 9 en 10 worden toegepast op de maandelijks netto geïnde bedragen van BTW en roerende voorheffing. De bedragen worden berekend en overgemaakt in maandelijkse schijven.
  § 2. De bedragen dienen beschikbaar te zijn op de rekening van het Fonds voor het financieel evenwicht in het sociaal statuut der zelfstandigen ten laatste op de 25ste van elke maand. Indien de 25ste een zaterdag, een zondag of een feestdag is, dienen de bedragen beschikbaar te zijn op de rekening de werkdag voorafgaand aan de 25ste.

Afdeling 3. - Financiering van de geneeskundige verzorging
Onderafdeling 1. - Basisfinanciering door het Globaal Beheer der werknemers
Art.16. Artikel 24, § 1bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 juli 2016, wordt aangevuld met drie leden, luidende:
  "In afwijking van de bepalingen van de vorige leden wordt, voor het boekjaar 2017, het bedrag vastgesteld op 19 362 830 duizend euro.
  Voor de boekjaren 2018 tot en met 2021 wordt het in het voorgaande lid vastgestelde bedrag telkens jaarlijks aangepast aan het groeipercentage van de gemiddelde gezondheidsindex van het jaar.
  Vanaf het boekjaar 2022 wordt het bedrag opnieuw vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid."

Onderafdeling 2. - Alternatieve financiering van de bijkomende geldmiddelen toegekend door het Globaal Beheer der werknemers
Art.17. Vanaf het jaar 2008 wordt een bedrag voorafgenomen van het netto geïnde bedrag van de BTW en toegewezen aan de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. De Koning bepaalt jaarlijks het in dit lid bedoelde bedrag.
  Het in het eerste lid bedoelde bedrag stemt overeen, per boekjaar, met het bedrag van de bijkomende geldmiddelen zoals omschreven in § 1quater van artikel 24 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Onderafdeling 3. - Basisfinanciering door het Globaal Beheer van de zelfstandigen
Art.18. Artikel 6, § 1bis, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 juli 2016, wordt aangevuld met drie leden, luidende:
  "In afwijking van de bepalingen van de vorig leden wordt, voor het boekjaar 2017, het bedrag vastgesteld op 1 937 491 duizend euro.
  Voor de boekjaren 2018 tot en met 2021 wordt het in het voorgaande lid vastgestelde bedrag telkens jaarlijks aangepast aan het groeipercentage van de gemiddelde gezondheidsindex van het jaar.
  Vanaf het boekjaar 2022 wordt het bedrag opnieuw vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid."

Onderafdeling 4. - Alternatieve financiering van de bijkomende geldmiddelen toegekend door het Globaal Beheer van de zelfstandigen
Art.19. Vanaf het jaar 2008 wordt een bedrag voorafgenomen van het netto geïnde bedrag van de BTW en toegewezen aan het Fonds voor het financieel evenwicht in het sociaal statuut der zelfstandigen, bedoeld in artikel 21bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. De Koning bepaalt jaarlijks het in dit lid bedoelde bedrag.
  Het in het eerste lid bedoelde bedrag stemt overeen, per boekjaar, met het bedrag van de bijkomende geldmiddelen zoals omschreven in § 1quater van artikel 6 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

Onderafdeling 5. - Modaliteiten voor voorafname en storting van de alternatieve financiering
Art.20.§ 1. Bij onvoldoende netto-opbrengst van de BTW om de betalingen, in volgorde van prioriteit zoals hieronder weergegeven, uit te voeren die voortvloeien uit de toepassing van:
  1° het besluit van de Raad van 26 mei 2014 met betrekking tot het stelsel van de eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (2000/597/EG, Euratom);
  2° artikel 43 van de programmawet van 11 juli 2005;
  3° artikel 36, tweede lid, 1°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten;
  4° de artikelen 2, 5, 6, 9, 12 en 13, van deze wet;
  5° de artikelen 17 en 19 van deze wet;
  6° artikel 190 van de programmawet van 24 december 2002;
  7° artikel 21ter van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt;
  8° de artikelen 57 tot 59 van de programmawet van 22 december 2008,
  mag een bijkomend bedrag voorafgenomen worden van het netto geïnde bedrag van de accijnzen op tabak [1 en indien dit onvoldoende is, op het netto geïnde bedrag van de bedrijfsvoorheffing]1 om de betaling van de bedragen te garanderen die krachtens artikelen 17 en 19 verschuldigd zijn, zonder dat deze voorafname groter kan zijn dan het vastgestelde tekort in het netto geïnde bedrag aan BTW.
  § 2. De bedragen bedoeld in artikel 17 en 19 worden overgemaakt in maandelijkse schijven. De bedragen dienen beschikbaar te zijn op de respectievelijke rekeningen van de RSZ- Globaal Beheer en van het Fonds voor het financieel evenwicht in het sociaal statuut der zelfstandigen ten laatste op de 25ste van elke maand. Indien de 25ste een zaterdag, een zondag of een feestdag is, dienen de bedragen beschikbaar te zijn op de rekening de werkdag voorafgaand aan de 25ste.
  ----------
  (1)<W 2023-12-22/06, art. 164, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

HOOFDSTUK 3. - Rijkstoelagen
Afdeling 1. - Vaststelling van de rijkstoelagen ten voordele van de socialezekerheidsregeling voor werknemers
Art.21.§ 1. [1 Het totaal van de jaarlijkse Rijkstoelagen ten gunste van de verschillende stelsels en takken van sociale zekerheid voor werknemers, bedoeld in artikel 21, § 2, 1° tot 9°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, wordt forfaitair vastgesteld op 1 926 594 duizend euro. Dit bedrag is gekoppeld aan de gemiddelde gezondheidsindex 105,49 (basis 2013 = 100) van het jaar 2017.]1
  § 2. [1 Het in de 1eerste paragraaf bedoelde bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het gemiddelde gezondheidsindexcijfer van het begrotingsjaar waarin de toelagen worden toegekend.]1
  § 3. Vanaf het jaar 2018 wordt het bedrag als bedoeld in paragraaf 2 eveneens jaarlijks aangepast aan de vergrijzingscoëfficiënt.
  De vergrijzingscoëfficiënt wordt ieder jaar vastgesteld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. De coëfficiënt wordt toegepast indien er sprake is van een significante verhoging van de effectieve leeftijd van uittreding uit de arbeidsmarkt en indien de reële groei van het BBP minstens 1,5 % bereikt.
  § 4. Het geheel van de jaarlijkse rijkstoelagen wordt ingeschreven op de begroting van de FOD Sociale Zekerheid.
  ----------
  (1)<W 2020-12-20/09, art. 44, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.21/1.[1 Het bedrag bekomen na toepassing van artikel 21, §§ 2 en 3, wordt [2 voor de jaren 2018, 2019, 2020 en 2021]2 verhoogd met een bedrag gelijk aan het bedrag bedoeld in artikel 24, § 2ter, van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.]1
  [2 Vanaf 2022 voorziet het in Ministerraad overlegd besluit, genomen in uitvoering van artikel 24, § 2ter, van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, tegelijkertijd in een identieke verhoging van het bedrag bekomen na toepassing van artikel 21, §§ 2 en 3.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-12-21/49, art. 65, 002; Inwerkingtreding : 27-01-2019>
  (2)<W 2021-06-21/02, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 09-07-2021>

Afdeling 2. - Vaststelling van de rijkstoelage ten voordele van het sociaal statuut der zelfstandigen
Art.22. § 1. De jaarlijkse rijkstoelage ten gunste van de verschillende stelsels en sectoren van de sociale zekerheid voor de zelfstandigen, als bedoeld in artikel 6, § 2, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, wordt voor het jaar 2017 vastgesteld op 363 343 duizend euro.
  § 2. Vanaf het jaar 2018 wordt het bedrag als bedoeld in paragraaf 1 jaarlijks aangepast aan het groeipercentage van de gemiddelde gezondheidsindex van het jaar.
  § 3. Vanaf het jaar 2018 wordt het bedrag als bedoeld in paragraaf 1 eveneens jaarlijks aangepast aan de vergrijzingscoëfficiënt.
  De vergrijzingscoëfficiënt is dezelfde als die voor de rijkstoelagen ten gunste van het globaal beheer van de werknemers. De Koning bepaalt deze ieder jaar bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. De coëfficiënt wordt toegepast indien er sprake is van een significante verhoging van de effectieve leeftijd van uittreding uit de arbeidsmarkt en indien de reële groei van het BBP minstens 1,5 % bereikt.
  § 4. De jaarlijkse rijkstoelage wordt ingeschreven op de begroting van de FOD Sociale Zekerheid.

Art.22/1. [1 § 1. Vanaf 2024 wordt het bedrag verkregen na toepassing van artikel 22, §§ 2 en 3, verhoogd met een bedrag van 4.000.000 euro. Dit laatste bedrag wordt toegekend in het kader van de bewustmaking en de bevordering van het mentaal welzijn op het werk van de zelfstandigen.
   § 2. Vanaf 2025 wordt het in paragraaf 1 vermelde bedrag van 4.000.000 euro jaarlijks geïndexeerd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 128,82 (hetzij de gezondheidsindex van augustus 2023 in de basis 2013 = 100) en de teller gelijk is aan de gezondheidsindex van de maand augustus van het jaar dat voorafgaat aan dat waarvoor de toelage verschuldigd is (basis 2013 = 100).]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2023-12-22/06, art. 80, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


HOOFDSTUK 4. - Evenwichtsdotatie
Afdeling 1. - Evenwichtsdotatie in het stelsel van de werknemers
Art.23.§ 1. De evenwichtsdotatie in het stelsel van de werknemers wordt ingeschreven in de begroting van de FOD Sociale Zekerheid.
  In de begroting van de FOD Sociale Zekerheid wordt een voorlopig bedrag ingeschreven, gelijk aan het bedrag van de evenwichtsdotatie van het jaar voordien zoals vastgesteld in § 2, vermeerderd met een groeinorm gelijk aan het groeipercentage van de gemiddelde gezondheidsindex van het jaar.
  [1 Vanaf 1 januari 2017]1 wordt een evenwichtsdotatie gestort aan de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
  § 2. Teneinde het budgettair evenwicht van de RSZ-Globaal Beheer te bewaren en de continuïteit van de betalingen van de sociale prestaties te garanderen, bepaalt de Koning elk jaar, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het definitieve bedrag van de evenwichtsdotatie bestemd voor de RSZ-Globaal Beheer, na het in rekening brengen van een aantal responsabiliseringsfactoren, op zodanige wijze dat de RSZ-Globaal Beheer noch een overschot noch een tekort zou hebben op haar budgettaire rekeningen, met uitsluiting van de veranderingen in de uitgevoerde beleggingen voor eigen rekening.
  De in het eerste lid bedoelde responsabiliseringsfactoren zijn onder meer:
  - de effecten van maatregelen inzake de strijd tegen de sociale fraude;
  - de effecten van maatregelen inzake de strijd tegen de mechanismen van oneigenlijk gebruik;
  - de bijdrage van de sociale zekerheid in de realisatie van de budgettaire doelstellingen zoals vastgesteld in het Stabiliteitspact;
  - de oorzaken van de verhogingen van de volume-effecten;
  - het al dan niet respecteren van de budgettaire neutraliteit van de akkoorden gesloten tussen de sociale partners. Het begrip akkoorden mag in ruime zin worden geïnterpreteerd. De sociale partners zullen corrigerende maatregelen moeten voorstellen. De regering beslist vervolgens of zij het akkoord geheel of gedeeltelijk uitvoert en neemt ook een beslissing inzake de compenserende maatregelen;
  - de opvolging van de maatregelen vastgesteld door de regering; in geval van niet-uitgevoerde maatregelen stelt de regering nieuwe maatregelen van dezelfde aard voor.
  § 3. De evenwichtsdotatie wordt in maandelijkse schijven betaald op de 13de van de maand op de rekening van de RSZ-Globaal Beheer.
  § 4. De storting van de maand december wordt aangepast in functie van de actualisering van de budgettaire gegevens vastgesteld door het Monitoringcomité, zodat de RSZ-Globaal Beheer een budgettair evenwicht vertoont.
  Deze aanpassing wordt echter beperkt tot maximum een twaalfde van de evenwichtsdotatie.
  § 5. Het bedrag van de evenwichtsdotatie vastgesteld in paragraaf 2 wordt aangepast bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad op basis van de voorlopige resultaten van jaar N, vastgesteld tijdens de budgettaire controle van jaar N+1. Het wordt nadien niet meer gewijzigd.
  § 6. [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2020-12-20/09, art. 45, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Afdeling 2. - Evenwichtsdotatie in het stelsel van de zelfstandigen
Art.24.§ 1. De evenwichtsdotatie in het stelsel van de zelfstandigen wordt ingeschreven in de begroting van de FOD Sociale Zekerheid.
  In de begroting van de FOD Sociale Zekerheid wordt een voorlopig bedrag ingeschreven, gelijk aan het bedrag van de evenwichtsdotatie van het jaar voordien zoals vastgesteld in § 2, vermeerderd met een groeinorm gelijk aan het groeipercentage van de gemiddelde gezondheidsindex van het jaar.
  [1 Vanaf 1 januari 2017]1 wordt een evenwichtsdotatie gestort aan het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
  § 2. Teneinde het budgettair evenwicht van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen te bewaren en de continuïteit van de betalingen van de sociale prestaties te garanderen, bepaalt de Koning elk jaar, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het definitieve bedrag van de evenwichtsdotatie voor het globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, na het in rekening brengen van meerdere responsabiliseringsfactoren, op zodanige wijze dat het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen, noch een overschot noch een tekort zou hebben op haar budgettaire rekeningen, met uitsluiting van de veranderingen in de uitgevoerde beleggingen voor eigen rekening.
  De in het eerste lid bedoelde responsabiliseringsfactoren zijn onder meer:
  - de effecten van maatregelen inzake de strijd tegen de sociale fraude;
  - de effecten van maatregelen inzake de strijd tegen de mechanismen van oneigenlijk gebruik;
  - de bijdrage van de sociale zekerheid in de realisatie van de budgettaire doelstellingen zoals vastgesteld in het Stabiliteitspact;
  - de oorzaken van de verhogingen van de volume-effecten;
  - het al dan niet respecteren van de budgettaire neutraliteit van de akkoorden gesloten tussen de sociale partners. Het begrip akkoorden mag in ruime zin worden geïnterpreteerd. De sociale partners zullen corrigerende maatregelen moeten voorstellen. De regering beslist vervolgens of zij het akkoord geheel of gedeeltelijk uitvoert en neemt ook een beslissing inzake de compenserende maatregelen;
  - de opvolging van de maatregelen vastgesteld door de regering; in geval van niet-uitgevoerde maatregelen stelt de regering nieuwe maatregelen van dezelfde aard voor.
  § 3. De evenwichtsdotatie wordt in maandelijkse schijven betaald op de13de van de maand op de rekening van het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen.
  § 4. De storting van de maand december wordt aangepast in functie van de actualisering van de budgettaire gegevens vastgesteld door het Monitoringcomité, zodat het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen een budgettair evenwicht vertoont.
  Deze aanpassing wordt echter beperkt tot maximum een twaalfde van de evenwichtsdotatie.
  § 5. Het bedrag van de evenwichtsdotatie vastgesteld in paragraaf 2 wordt aangepast bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Minsterraad, op basis van de voorlopige resultaten van jaar N, vastgesteld tijdens de budgettaire controle van jaar N+1. Het wordt nadien niet meer gewijzigd.
  § 6. [1 ...]1
  § 7. Het bedrag van de evenwichtsdotatie in het stelsel van de zelfstandigen moet minstens 1/9de zijn van het vastgestelde bedrag van de evenwichtsdotatie in het stelsel van de werknemers. Indien dit bedrag te hoog is in verhouding tot het tekort van het stelsel van de zelfstandigen, wordt het bedrag van de evenwichtsdotatie gecorrigeerd zodat dit een nulsaldo vertoont.
  In de Algemene toelichting bij de Begroting wordt telkens het verschil geëxpliciteerd tussen 1/9de van het vastgestelde bedrag van de evenwichtsdotatie in het stelsel van de werknemers en het vastgestelde bedrag van de evenwichtsdotatie in het stelsel van de zelfstandigen.
  ----------
  (1)<W 2020-12-20/09, art. 46, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

HOOFDSTUK 5. - Budgettaire en financiële monitoring van de sociale zekerheid
Art.25. § 1. Er wordt een "Commissie Financiën en Begroting" opgericht bij de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, hierna "CFB RSZ" genoemd.
  § 2. De zetel van de CFB RSZ bevindt zich bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Art.26. § 1. Er wordt een "Commissie Financiën en Begroting" opgericht in het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, hierna "CFB RSVZ" genoemd.
  § 2. De zetel van de CFB RSVZ bevindt zich bij het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen.

Art.27. § 1. Onverminderd de bepalingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, hebben de CFB's RSZ en RSVZ, hierna "CFB's" genoemd, de volgende opdrachten:
  1° opvolgen van de thesauriefinanciering van de takken van het Globaal Beheer en van de instellingen buiten Globaal Beheer, waarvoor bijdragen geïnd worden;
  2° garanderen van de kalender van de betaling van de sociale uitkeringen;
  3° opvolgen van de evolutie van de sociale uitkeringen, de bijdragen en de bijdrageverminderingen;
  4° analyseren van de volume-effecten in de evolutie van de sociale uitkeringen, de bijdragen en bijdrageverminderingen;
  5° opvolgen van de maatregelen van de regering aan de hand van een boordtabel.
  § 2. Opdat de CFB's hun opdrachten naar behoren zouden kunnen uitvoeren, maken de betrokken Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid van de betreffende Globale Beheren en de betrokken FOD's aan de CFB's de nodige gegevens over met betrekking tot:
  - de gerealiseerde ontvangsten;
  - de gerealiseerde uitgaven;
  - de gerealiseerde bijdrageverminderingen;
  - de evolutie van de effectieven en de gemiddelde bedragen.
  Deze gegevens worden vervolgens door de FOD Sociale Zekerheid geconsolideerd en geanalyseerd. Het resultaat ervan wordt in de respectievelijke CFB's besproken en de oorzaken van de verhogingen van de prijs- en volume-effecten per tak van de sociale zekerheid geanalyseerd. Daarbij is een bijzondere aandacht voor de effecten onderling. Als er een risico op ontsporing vastgesteld is, verwittigt de betreffende CFB de regering, het Beheerscomité van de sociale zekerheid en het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen. Ze vraagt aan de beheerscomités van de betrokken OISZ om verklaringen te geven en eventueel maatregelen voor te stellen om het risico op de ontsporing te corrigeren.
  De CFB RSZ komt ten minste maandelijks samen. De CFB RSVZ komt ten minste trimestrieel samen.

Art.28. § 1. De CFB RSZ wordt voorgezeten door de RSZ- Globaal Beheer. De CFB RSVZ wordt voorgezeten door het RSVZ-Globaal Beheer.
  § 2. De CFB's worden samengesteld uit experten-vertegenwoordigers van de bij de betreffende globale beheren betrokken OISZ en experten-vertegenwoordigers van de FOD Sociale Zekerheid, de FOD Budget en Beheerscontrole en de FOD Financiën. Een vertegenwoordiger van de Inspectie van Financiën kan de CFB's eveneens bijwonen.
  § 3. In de schoot van de CFB's kunnen werkgroepen met verschillende samenstellingen worden opgericht die de in artikel 27 vastgestelde opdrachten uitvoeren.

Art.29. Ter voorbereiding van de initiële begroting en de begrotingscontroles, en in navolging van de werkzaamheden uitgevoerd met toepassing van artikel 27, maken de CFB's een rapport op voor respectievelijk het Beheerscomité van de sociale zekerheid en het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen. Dit rapport wordt gevoegd bij het rapport dat beide comités aan de regering moeten overmaken.

HOOFDSTUK 6. - Wijziging van de financiering van de oneigenlijke socialezekerheidsuitgaven
Art.30. Artikel 21, § 2, 2°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, vervangen bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, wordt vervangen als volgt:
  "2° de werkloosheidsuitkeringen, inclusief de uitkeringen voor het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, de onderbrekingsuitkeringen voor het algemeen stelsel van tijdskrediet en de onderbrekingsuitkeringen voor thematische verloven voor de werknemers uit de private sector;".

Art.31. In artikel 56 van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen, gewijzigd bij de wet van 11 juli 2006, worden de woorden "een financiering van de Federale Staat." vervangen door de woorden "een krediet dat ingeschreven wordt in de begroting van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, ter financiering van de kosten van de uitbreiding van het toepassingsgebied tot ondernemingen met minder dan twintig werknemers.".

Art.32. Artikel 116, eerste lid, 1°, van de programmawet (I) van 27 december 2006, gewijzigd bij de wet van 21 december 2007, wordt aangevuld met het volgende lid:
  "Vanaf 1 januari 2017 wordt dit bedrag gefinancierd door een jaarlijks krediet ingeschreven in de begroting van de FOD Sociale Zekerheid.".

Art.33. De andere dan politionele initiatieven bedoeld in artikel 21, van de wet van 12 mei 2014 tot oprichting van de Dienst voor bijzondere socialezekerheidsstelsels, worden gefinancierd door een jaarlijks krediet ingeschreven in de begroting van de federale overheid.

Art.34. De onderbrekingsuitkeringen voor loopbaanonderbrekingen, andere dan deze bedoeld in artikel 21, § 2, 2°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, vervangen bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, worden gefinancierd door een jaarlijkse dotatie, ingeschreven in de begroting van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

HOOFDSTUK 7. - Wijzigingsbepalingen
Art.35. In artikel 4ter, § 2, van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg, ingevoegd bij de wet van 10 juli 2016, wordt tussen het vijfde en zesde lid, dat het zevende lid wordt, het volgende lid ingevoegd:
  "De leidende ambtenaren van de Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid (OISZ) die deel uitmaken van het Globaal Beheer der werknemers, of hun vertegenwoordigers, alsmede een vertegenwoordiger van de FOD Sociale Zekerheid, een vertegenwoordiger van de FOD Budget en Beheerscontrole en de Inspecteur van Financiën die geaccrediteerd is bij de FOD Sociale Zekerheid wonen de vergaderingen van het Beheerscomité van de Sociale Zekerheid bij, met raadgevende stem.".

Art.36. Artikel 8ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 30 maart 1994 en vervangen bij de wet van 21 december 1994, wordt opgeheven.

Art.37. Artikel 19bis, 5°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 30 maart 1994 en vervangen bij de wet van 21 december 1994, wordt opgeheven.

Art.38. Artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, vervangen bij de wet van 26 maart 2007, wordt opgeheven.

Art.39. Artikel 24, § 1quinquies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, ingevoegd bij de wet van 26 maart 2007 en aangevuld bij de wet van 1 juli 2016, wordt opgeheven.

Art.40. In artikel 26 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, worden de woorden ", bedoeld in artikel 1 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen," opgeheven;
  2° het tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, wordt opgeheven.

Art.41. In de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen worden de volgende artikelen opgeheven:
  1° artikel 1, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 juli 2005;
  2° de artikelen 2, 3, 4 en 5;
  3° artikel 6, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 juli 1996.

Art.42. In artikel 191, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° de bepaling onder 3°, hersteld bij de wet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de wet van 10 december 2009, wordt opgeheven;
  2° de bepaling onder 4°, hersteld bij de wet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de wet van 26 maart 2007, wordt opgeheven;
  3° de bepaling onder 5°, hersteld bij de wet van van 22 december 2003, wordt opgeheven;
  4° de bepaling onder 5bis°, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005, wordt opgeheven.

Art.43. Artikel 3 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt:
  "2° een rijkstoelage als bedoeld in artikel 22 van de wet van 18 april 2017 houdende hervorming van de financiering van de sociale zekerheid;";
  2° de bepaling onder 3°, vervangen bij de wet van 22 december 2008, wordt vervangen als volgt:
  "3° de inkomsten uit alternatieve financiering als bedoeld in de artikelen 9 tot 15, 19 en 20 van de wet van 18 april 2017 houdende hervorming van de financiering van de sociale zekerheid, bestemd voor het Fonds voor financieel evenwicht in het sociaal statuut der zelfstandigen, bedoeld bij artikel 21bis van het koninklijk besluit nr. 38;";
  3° het artikel wordt aangevuld met de bepaling onder 7°, luidende:
  "7° een evenwichtsdotatie als bedoeld in artikel 24 van de wet van 18 april 2017 houdende hervorming van de financiering van de sociale zekerheid;";

Art.44. Artikel 6, § 1quinquies, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij de wet van 27 maart 2007 en gewijzigd bij de wet van 1 juli 2016, wordt opgeheven.

Art.45. In de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen worden de volgende artikelen opgeheven:
  1° artikel 46, vervangen bij de wet van 19 juli 2001;
  2° artikel 47, § 3.

Art.46. In de programmawet van 2 januari 2001 worden de volgende artikelen opgeheven:
  1° artikel 65;
  2° artikel 66, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 juli 2016;
  3° artikel 67bis, ingevoegd bij de wet van 22 december 2003 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 juni 2008;
  4° artikel 67ter, ingevoegd bij de wet van 22 december 2003 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2006;
  5° artikel 67quater, ingevoegd bij de wet van 22 december 2003;
  6° artikel 67quinquies, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005.

Art.47. Artikel 36 van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, gewijzigd bij de wet van 30 december 2001, wordt opgeheven.

HOOFDSTUK 8. - Slotbepaling
Art. 48. Deze wet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2017.