2 JUNI 2004. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de verloven en afwezigheden van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren. (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-09-2004 en tekstbijwerking tot 23-01-2024)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-7
HOOFDSTUK II. - Jaarlijks vakantieverlof en feestdagen.
Art. 8, 8/1, 9-12
HOOFDSTUK III. - Verloven van familiaal belang.
Afdeling 1. - Omstandigheidsverlof.
Art. 13
Afdeling 2. - Verlof wegens overmacht.
Art. 14, 14/2
Afdeling 3. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang.
Art. 15-19
Afdeling 4. - [1 Adoptieverlof en opvangverlof]1
Art. 20-21
Afdeling 5. - Ouderschapsverlof.
Art. 22
Afdeling 6. [1 Moederschapsverlof ]1
Art. 23-30, 30/1, 31-32, 32/1
Afdeling 7. - Borstvoedingspauzes.
Art. 33-40
HOOFDSTUK IV. - Uitzonderlijk verlof.
Afdeling 1. - Begeleiding van en bijstandverlening aan gehandicapten en zieken.
Art. 41
Afdeling 2. - Geven van bloed, plasma of bloedplaatjes.
Art. 42
Afdeling 3. - Afstaan van beenmerg.
Art. 43
Afdeling 4. - Afstaan van organen of weefsels.
Art. 44
Afdeling 5. - Korps van de civiele bescherming.
Art. 45
Afdeling 6. - Deelneming aan een jury van het Hof van Assisen.
Art. 46
HOOFDSTUK V. - Verlof wegens persoonlijke aangelegenheden.
Art. 47-52, 52/1
HOOFDSTUK VI. - Verlof wegens ziekte of gebrekkigheid.
Art. 53-71, 71/1
HOOFDSTUK VII. - Verlof voor de uitoefening van een opdracht, verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen, verlof om een stage te verrichten, en detachering bij de Koning, de Koningin, een Prins of een Prinses van België.
Afdeling 1. - Verlof wegens opdracht.
Art. 72-85
Afdeling 2. - Verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen.
Art. 86
Afdeling 3. - Verlof om een stage of proefperiode te verrichten.
Art. 87
Afdeling 4. - Detachering bij de Koning, de Koningin, een Prins of een Prinses van België.
Art. 88-91
HOOFDSTUK VIII. - Verlof van politieke aard.
Afdeling 1. - Verlof om zich bij de verkiezingen kandidaat te stellen.
Art. 92
Afdeling 2. [1 Afdeling. 2 - Verlof voor het uitoefenen van een activiteit met een erkende politieke groepering of de voorzitter van een vergadering ]1
Art. 93-99
Afdeling 3. - Verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of een ambt dat ermee kan worden gelijkgesteld.
Art. 100-108
Afdeling 4. [1 - Verlof voor de uitoefening van een ambt in een ministerieel kabinet of een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid van de leden van de federale Regering.]1
Art. 108/1, 108/2
Afdeling 5. [1 - Verlof voor de uitoefening van een ambt in een kabinet van een lokaal mandataris.]1
Art. 108/3
HOOFDSTUK VIII/1. [1 - Dienstopdracht voor de ambtenaren belast met de opleidingen aan de school voor overheidsbestuur die gemeenschappelijk zijn aan de Franse Gemeenschap en aan het Waalse Gewest of in een dienst die belast is met de opleiding van het personeel.]1
Art. 108/4, 108/5
HOOFDSTUK IX. - Verminderde prestaties.
Afdeling 1. - Verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid.
Art. 109-116
Afdeling 2. [1 - Verminderde prestaties om medische redenen.]1
Art. 117-123
HOOFDSTUK X. - Gehele of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan, vrijwillige vierdagenweek, en halftijdse vervroegde uittreding.
Art. 124
HOOFDSTUK X/I. [1 - Opleidingsverlof tijdens de loopbaan.]1
Art. 124/I
HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.
Art. 125-128
HOOFDSTUK XII. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 129-132
1964060111 1964060113 1967111303 1967111304 1975052601 1980112102 1996029274 1998029172 2001029310 2002029176 2003029405
2005201020 2006029181 2007200943 2009029181 2012029220 2012203473 2013029289 2014029319 2014029791 2015205487 2017012510 2019030143 2019041870 2020015481 2020020900 2020021125 2020042145 2020043474 2020044317 2021021902 2021030044 2021030270 2021030412 2021031179 2021042479 2021043186 2022020234 2022032537 2023046578
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op de ambtenaren van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, van de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren.
§ 2. Dit besluit is van toepassing op de stagiairs, met uitzondering van de bepalingen betreffende :
1° het verlof wegens persoonlijke aangelegenheden;
2° het verlof voor de uitoefening van een opdracht;
3° het verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen;
4° het verlof om een stage of proefperiode te verrichten;
5° de detachering bij de Koning, de Koningin, een Prins of een Prinses van België;
6° het verlof voor de uitoefening van een activiteit bij een erkende politieke fractie;
7° verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden.
§ 3. Op het bij een arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel zijn de bepalingen van toepassing betreffende :
1° het jaarlijks vakantieverlof en de feestdagen;
2° het omstandigheidsverlof [5 ...]5;
3° het verlof wegens overmacht;
4° [1 het verlof voor adoptie en voor opvang, voor zover het personeelslid geen gebruik maakt van de bepalingen van artikel 30ter, §§ 1 tot 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Artikel 30ter, § 4 van dezelfde wet is evenwel van toepassing op de personeelsleden in arbeidsverband die gebruik maakt van het verlof voor adoptie en opvang bedoeld bij dit besluit;]1
5° het ouderschapsverlof;
6° [2 de moederschapsrust en het vaderschapsverlof]2 ;
7° de borstvoedingspauzes;
8° het verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen;
9° het verlof om een stage te verrichten [6 of een proeftijd]6;
10° het verlof om gehandicapten en zieken te begeleiden en bijstand te verlenen;
11° het verlof voor het geven van bloed, plasma of bloedplaatjes;
12° het verlof voor het afstaan van beenmerg;
13° het verlof voor het afstaan van organen of weefsels;
14° het verlof om lessen te volgen of prestaties bij het Korps van de civiele bescherming te verrichten;
15° het verlof voor deelneming aan een assisenjury;
16° het verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of van een ambt dat ermee kan worden gelijkgesteld;
17° de verloven om dwingende redenen van familiaal belang;
[3 18° de verloven om zich kandidaat te stellen voor de verkiezingen;
19° de verloven om een activiteit uit te oefenen in een erkende politieke groep [9 of bij de voorzitter van een Vergadering]9;
20° de verloven voor de uitoefening van een ambt in een ministerieel kabinet of een secretariaat, van de cel algemene beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid van de leden van de federale Regering.]3
[7 21° het aanhangig maken bij de raad van beroep met toepassing van artikel 7, § 2 van dit besluit.]7
[3 Tijdens de in vorig lid bedoelde afwezigheidstijden behoudt het bij arbeidsovereenkomst aangeworven personeel zijn bezoldiging en zijn rechten op vordering in de bezoldigingsschaal, behoudens tegenstrijdige bepalingen.]3
Naast de gehele of gedeeltelijke onderbrekingen van de beroepsloopbaan en de [8 vierdagenweek]8, kan de som van de schorsingstijden die overeengekomen zijn tussen de personen die partij zijn bij de arbeidsverhouding in geen geval [4 niet minder dan zes maanden bedragen]4 vier jaar overschrijden.
Die periodes waarin de arbeidsovereenkomst wordt geschorst, worden niet bezoldigd en worden niet meegeteld voor de verhoging in de weddeschaal.
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
(2)<BFG 2009-01-23/45, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
(3)<BFG 2009-01-23/45, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
(4)<BFG 2009-01-23/45, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
(5)<BFG 2012-06-07/11, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(6)<BFG 2013-03-28/28, art. 26, 007; Inwerkingtreding : 17-05-2013>
(7)<BFG 2014-04-15/04, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 12-06-2014>
(8)<BFG 2015-07-08/07, art. 17,1°, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(9)<BFG 2021-02-04/10, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
Art.2.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder :
1° werkdagen : de dagen gedurende welke het personeelslid moet werken krachtens de arbeidsregeling die op hem van toepassing is;
2° de overheid : de Regering van de Franse Gemeenschap of de Minister aan wie zij die bevoegdheid heeft gedelegeerd; de raad van bestuur van de instelling van openbaar nut, voor de personeelsleden van de " Office de la Naissance et de l'Enfance ", [2 ...]2, [3 , Wallonie-Bruxelles Enseignement en het Institut interréseaux de la formation professionnelle continue, het Uitvoerend Bureau wat betreft de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs, of het Bureau wat betreft de Conseil supérieur de l'Audiovisuel 3 ".
[1 ...]1
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
(2)<BFG 2019-04-24/14, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(3)<BFG 2023-01-19/25, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 17-04-2023>
Art.3. Het personeelslid mag zijn dienst niet verlaten als het niet vooraf een verlof of een dienstvrijstelling heeft gekregen.
Onder dienstvrijstelling wordt verstaan, de toelating verleend aan het personeelslid om afwezig te zijn tijdens de diensturen gedurende een bepaalde periode met behoud van al zijn rechten.
Dit artikel is eveneens van toepassing op het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel.
Art.4. Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtsanctie of van een administratieve maatregel, bevindt de ambtenaar die zonder toelating zijn dienst verlaat of die zonder geldige reden langer afwezig blijft dan bepaald was voor zijn verlof, van rechtswege in de administratieve stand non-activiteit.
Dit artikel is niet van toepassing op het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel.
Art.5. De deelneming van de ambtenaar aan een overlegde arbeidsonderbreking wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Het personeelslid heeft geen recht op een wedde.
Het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel dat deelneemt aan een overlegde arbeidsonderbreking heeft geen recht op een wedde maar behoudt zijn aanspraken op een verhoging in zijn weddeschaal.
Art.6. De gemiddelde maximumduur van de arbeidstijd kan niet langer zijn dan achtendertig uur per week.
Dit artikel is eveneens van toepassing op het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel.
Art.7. § 1. Alle verloven, afwezigheden en vrijstellingen bedoeld bij dit besluit, worden toegekend door de overheid zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, 2°, of door de ambtenaar aan wie de overheid die bevoegdheid heeft gedelegeerd.
De afwezigheden bedoeld in hoofdstuk VII, afdelingen 1 en 4, worden door de overheid toegelaten zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, 2°.
§ 2. De ambtenaar die oordeelt dat hij benadeeld wordt door de gehele of gedeeltelijke weigering van een verlof bedoeld in de hoofdstukken II tot X van dit besluit, kan een beroep indienen bij de raad van beroep bedoeld in de artikelen 106 en 118 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap. Dat beroep moet worden ingediend binnen de tien werkdagen na de kennisgeving van de omstreden beslissing.
HOOFDSTUK II. - Jaarlijks vakantieverlof en feestdagen.
Art.8.Het personeelslid heeft recht op een jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur naargelang de leeftijd als volgt wordt bepaald :
(1° minder dan vijfenveertig jaar : 27 werkdagen;
2° van vijfenveertig tot negenenveertig jaar : 28 werkdagen;
3° van vijftig tot vierenvijftig jaar : 29 werkdagen;
4° vanaf vijfenvijftig jaar : 30 werkdagen.) <BFG 2007-02-02/51, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Het personeelslid geniet een bijkomend vakantieverlof waarvan de duur naargelang de leeftijd als volgt wordt bepaald :
1° op zestig jaar : één werkdag;
2° op eenenzestig jaar : twee werkdagen;
3° op tweeënzestig jaar : drie werkdagen;
4° op drieënzestig jaar : vier werkdagen;
5° op vierenzestig jaar : vijf werkdagen;
[1 6° op vijfenzestig jaar : zes werkdagen;]1
[1 7° op zesenzestig jaar : zeven werkdagen.]1
[2 ...]2
----------
(1)<BFG 2019-01-16/05, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 18-02-2019>
(2)<BFG 2023-10-11/14, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 02-02-2024>
Art. 8/1. [1 § 1. De ambtenaren die het ambt uitoefenen van gespecialiseerd opvoeder niveau 2+, opvoeder niveau 2, opleider niveau 2+, opleider niveau 2 of toezichthouder niveau 2 en 3 binnen de Openbare instellingen voor Jeugdbescherming of het Gemeenschapscentrum voor minderjarigen die uit handen werden gegeven, hebben recht op bijkomend jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur als volgt wordt bepaald volgens de anciënniteit in hun ambt:
1° vanaf 15 jaar: zes werkdagen;
2° vanaf 20 jaar: veertien werkdagen;
3° ouder dan 25 jaar: vierentwintig werkdagen.
§ 2 De anciënniteit in zijn ambt wordt vastgesteld op basis van alle periodes die de ambtenaar in een in het vorige lid bedoeld ambt heeft gewerkt, ongeacht of het voltijds of deeltijds was.
"Deeltijdse arbeid" betekent arbeid verricht in toepassing van de bepalingen betreffende verminderde prestaties om persoonlijke redenen of deeltijdse arbeid overeengekomen in toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Perioden van afwezigheid worden ook meegeteld bij de berekening van de anciënniteit, met uitzondering van de volgende verloven, die de in paragraf 1 vereiste anciënniteit ten belope verlengen:
1° verlof om persoonlijke redenen;
2° opdrachtenverlof, tenzij de opdracht verband houdt met de uitvoering van taken bedoeld in paragraaf 1;
3° verlof om te werken als lid van het bestuurs- of onderwijzend personeel of als onderwijsassistent in de onderwijssector;
4° verlof om een stage te verrichten;
5° detachering bij de Koning, de Koningin, een Prins of een Prinses van België;
6° verlof om te werken voor een erkende politieke groepering of de voorzitter van een vergadering;
7° verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of een daarmee gelijk te stellen ambt, indien dit voltijds wordt uitgeoefend;
8° verlof om te werken in het kabinet van een minister;
9° verlof om te werken in het kantoor van een plaatselijke vertegenwoordiger;
10° verlof om een ambt uit te oefenen voor een representatieve vakbondsorganisatie, toegekend in uitvoering van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 houdende organisatie van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van de ambtenaren die onder deze overheid ressorteren, indien dit voltijds gebeurt;
11° een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst krachtens de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten;
12° volledige onderbreking van de beroepsloopbaan.
§ 3 Het aantal extra vakantiedagen dat op grond van paragraaf 1 wordt toegekend, wordt dienovereenkomstig verminderd als de ambtenaar in de loop van het jaar ontslag neemt uit zijn ambt of als hij in de loop van het jaar een van de volgende verloven of afwezigheden geniet of krijgt:
1° verminderde uitkeringen om persoonlijke redenen of deeltijdse arbeidsregelingen overeengekomen in toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
2° deeltijds werken vanaf vijftig of vijfenvijftig jaar;
3° de vierdaagse week;
4° volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan;
5° verlof om persoonlijke redenen;
6° verlof om opdrachten;
7° verlof om te werken als lid van het bestuurs- of onderwijzend personeel of als onderwijsassistent in de onderwijssector;
8° verlof om een stage te verrichten;
9° detachering bij de Koning, de Koningin, een Prins of een Prinses van België;
10° verlof om te werken voor een erkende politieke groepering of de voorzitter van een vergadering;
11° verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of een ambt dat daarmee kan worden gelijkgesteld;
12° verlof om te werken in het kabinet van een minister;
13° verlof om te werken in het kantoor van een plaatselijke vertegenwoordiger;
14° verlof om een functie uit te oefenen voor een representatieve vakbondsorganisatie, toegekend in uitvoering van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 houdende organisatie van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van de werknemers die onder deze overheid ressorteren, indien dit voltijds gebeurt;
15° een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst in toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Afwezigheden die resulteren in een vermindering van ten minste 1/5 van de voordelen voor de werknemer over een periode van ten minste drie maanden worden behandeld als deeltijdsarbeid.
Als het op deze manier berekende aantal verlofdagen geen geheel getal is, wordt het naar boven afgerond naar het volgende gehele getal.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2023-10-11/14, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 02-02-2024>
Art.9.Het jaarlijks vakantieverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Het wordt genomen naar keuze van het personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst.
Het belang van de dienst mag echter niet beletten dat het personeelslid ten minste een doorlopende periode van [1 drie]1 weken per jaar zou kunnen genieten.
[1 De eventuele overdracht van verlofdagen die niet genomen werden gedurende één jaar kan niet [2 12]2 maanden overschrijden vanaf de eerste januari van het volgende jaar.]1[3 Een eventuele overdracht van bijkomende jaarlijkse vakantiedagen bedoeld in artikel 8/1 mag niet langer duren dan 6 maanden vanaf 1 januari van het volgende jaar.]3
[2 In afwijking van het bepaalde in het vorige lid wordt de overdracht van in de loop van een jaar niet opgenomen vakantieverlof niet beperkt tot twaalf maanden[3, of 6 maanden voor het verlof bedoeld in artikel 8/1,]3 wanneer de werknemer zijn jaarlijkse vakantieverlof wegens afwezigheid geheel of gedeeltelijk niet heeft kunnen opnemen:
1° wegens ziekte;
2° na een arbeidsongeval;
3° na een ongeval op weg naar het werk;
4° voor beroepsziekte.
Bij terugkeer van het personeelslid wordt het vakantieverlof naar eigen wil opgenomen, afhankelijk van de behoeften van de dienst. Het personeelslid kan ten hoogste het aantal verlofdagen waarop hij recht heeft over een jaar overdragen.]2
----------
(1)<BFG 2017-05-17/09, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BFG 2022-02-24/21, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(3)<BFG 2023-10-11/14, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 02-02-2024>
Art.10.§ 1. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op een jaarlijks vakantieverlof.
Het vakantieverlof wordt echter in evenredige mate verminderd wanneer een personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt, zijn ambt definitief neerlegt, in dienst is genomen om onvolledige prestaties te verrichten, of tijdens het jaar een van de hierna genoemde verloven of afwezigheden heeft verkregen :
1° het verlof om zich bij de verkiezingen kandidaat te stellen;
2° het politiek verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of van een ambt dat ermee kan worden gelijkgesteld;
3° het verlof om een stage of proefperiode te verrichten;
4° de [3 halftijds werken vanaf vijftig of vijfenvijftig jaar]3;
5° de [2 vierdagenweek]2;
6° het verlof voor opdracht;
7° het verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen;
8° het verlof voor de gehele of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan;
9° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve stand van non-activiteit [1 ...]1 is geplaatst.
Indien het aldus berekende aantal vakantiedagen geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij overeenkomst in dienst wordt genomen, worden de periodes van afwezigheid wegens ouderschapsverlof bedoeld in artikel 22 en wegens verloven die met het oog op de bescherming van het moederschap zijn toegekend bij de artikelen 39, 41, 41bis, 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971, [1 of verloven toegekend voor vaderschap en adoptie toegekend bij de artikelen 30, § 2 en 30ter, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten]1 beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid.
[1 § 2. Indien de ambtenaar door de behoeften van de dienst zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft genomen vóór hij zijn ambt definitief neerlegt, dan heeft hij recht op een compensatietoelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde die overeenstemt met het aantal niet genomen verlofdagen.
Voor de toepassing van deze paragraaf is de wedde die in aanmerking dient te worden genomen deze voor volledige prestaties, in voorkomend geval aangevuld met de haard- en standplaatstoelage, de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt evenals de weddensupplementen die voor de berekening van het rustpensioen in aanmerking worden genomen.]1
[1 § 3.]1 Het jaarlijks vakantieverlof wordt onderbroken wanneer het personeelslid een verlof krijgt wegens ziekte of gebrekkigheid.
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
(2)<BFG 2015-07-08/07, art. 17,1°, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<BFG 2015-07-08/07, art. 17,2°, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.11.Het verminderingsbeginsel bepaald in artikel 10, § 1, is niet van toepassing op het [1 in artikel 8]1 bedoeld bijkomend jaarlijks vakantieverlof.
[1 Het is ook niet van toepassing op het jaarlijks vakantieverlof dat toegekend werd tijdens het jaar waarin de ambtenaar met rustpensioen werd toegelaten.
Het vorige lid betreft de ambtenaren die de leeftijd van zestig jaar bereiken of steeds bereikt hebben in de loop van het jaar waarin het met rustpensioen werd toegelaten.]1
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
Art.12. § 1. Het personeelslid is met verlof op de wettelijke feestdagen, namelijk 1 januari, paasmaandag, Hemelvaartsdag, 1 mei, Pinkstermaandag, 21 juli, Tenhemelopneming, 1 november, 11 november en 25 december.
Het personeelslid is eveneens met verlof op 27 september, 2 november, 15 november en 26 december.
§ 2. (In compensatie van de verlofdagen bedoeld in paragraaf 1 die samenvallen met een zaterdag of een zondag, krijgt de ambtenaar verlof van 27 tot en met 31 december.
Wanneer 27 september op een zaterdag of een zondag valt, wordt een compensatiedag gegeven die onder dezelfde voorwaarden mag genomen worden als de jaarlijkse verlofdagen.) <BFG 2007-02-02/51, art. 2, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
§ 3. Het personeelslid dat krachtens de arbeidstijdregeling die op hem van toepassing is, of ten gevolge van de behoeften van de dienst verplicht is te werken op één van de dagen bedoeld (in de §§ 1 en 2 van dit artikel), bekomt vervangende verlofdagen die kunnen genomen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof. <BFG 2007-02-02/51, art. 2, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
§ 4. Geen compensatie wordt toegekend aan het personeelslid dat deeltijds werkt en waarvan de afwezigheid zou samenvallen met één of meer dag(en) vermeld in § 1 van dit artikel.
§ 5. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Indien een personeelslid echter op een feestdag om een andere reden met verlof is, of in disponibiliteit of in non-activiteit is geplaatst, blijft zijn administratieve stand bepaald overeenkomstig de verordeningsbepalingen die op hem van toepassing zijn.
HOOFDSTUK III. - Verloven van familiaal belang.
Afdeling 1. - Omstandigheidsverlof.
Art.13.Het omstandigheidsverlof wordt toegekend binnen de perken zoals hierna bepaald :
1° [3 huwelijk van het personeelslid of registratie van een verklaring van wettelijk samenwonen : vier werkdagen]3;
2° [5 bevalling van de echtgenote, van de persoon met wie het personeelslid samenleeft op het ogenblik van de bevalling of de geboorte van het kind ten aanzien van wie het vaderschap van het personeelslid vaststaat : twintig werkdagen]5;
3° [2 [4 het overlijden van de persoon met wie de ambtenaar als paar samenwoonde, van het natuurlijke of geadopteerde kind of van het kind dat op het tijdstip van het overlijden of daarvoor bij de ambtenaar of bij de persoon met wie de ambtenaar als paar samenwoonde, in een pleeggezin was geplaatst: 10 werkdagen, waarvan het personeelslid er drie kiest in de periode die begint op de dag van het overlijden en eindigt op de dag van de begrafenis, en zeven werkdagen kiest binnen een periode van één jaar na de dag van het overlijden. Op verzoek van het personeelslid en met instemming van het hoofd van de dienst kan van de twee periodes gedurende welke deze verlofdagen moeten worden opgenomen, worden afgeweken;]4
3° bis [4 het overlijden van de vader, de moeder, de schoonvader, de schoonmoeder, de schoondochter of de schoonzoon van het personeelslid of van de persoon met wie het personeelslid samenwoont: vijf werkdagen, waarvan drie door het personeelslid te kiezen in de periode die begint op de dag van het overlijden en eindigt op de dag van de begrafenis en twee door het personeelslid te kiezen in het jaar na de dag van het overlijden. Van de twee perioden waarin deze werkdagen moeten worden opgenomen, kan op verzoek van het personeelslid en met instemming van het hoofd van de dienst worden afgeweken;]4]2
[4 3° ter gelegenheid van het overlijden van de pleegvader of pleegmoeder bij wie het personeelslid in langdurige pleegzorg was geplaatst: vijf werkdagen, waarvan drie door het personeelslid te kiezen werkdagen in de periode die begint op de dag van het overlijden en eindigt op de dag van de begrafenis en twee door het personeelslid te kiezen werkdagen in het jaar dat volgt op de dag van het overlijden. Van de twee perioden waarin deze werkdagen moeten worden opgenomen, kan op verzoek van het personeelslid en met instemming van het hoofd van de dienst worden afgeweken;]4
[4 3° quater het overlijden van een kind dat bij de gemachtigde of bij degene met wie de gemachtigde als echtpaar samenwoont in een pleeggezin van korte duur was of is geplaatst: drie werkdagen;]4
4° huwelijk van een kind van het personeelslid, een kind van de echtgenoot van het personeelslid of van een kind van de persoon met wie het personeelslid samenleeft : twee werkdagen;
5° overlijden van een bloed- of aanverwant in om het even welke graad maar onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid : twee werkdagen.
In dezelfde voorwaarden wordt dat verlof eveneens toegekend bij het overlijden van een bloedverwant van de persoon met wie het personeelslid samenleeft;
6° overlijden van een bloed- of aanverwant in de tweede of in de derde graad maar niet onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid : één werkdag;
Onder dezelfde voorwaarden wordt dat verlof eveneens toegekend bij het overlijden van een bloedverwant van de persoon met wie het personeelslid samenleeft;
7° priesterwijding of intreden in het klooster of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende eredienst van een kind van het personeelslid, van zijn echtgeno(o)t(e), of van de persoon met wie het personeelslid op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : één werkdag;
8° plechtige communie of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende eredienst van een kind van het personeelslid, van zijn echtgeno(o)t(e), of van de persoon met wie de ambtenaar op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : één werkdag;
9° deelneming van een kind van het personeelslid, van zijn echtgeno(o)t(e), of van de persoon met wie het personeelslid op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft aan het feest van de "vrijzinnige jeugd" : 1 werkdag;
10° oproeping als getuige voor een rechtscollege of persoonlijke verschijning op aanmaning van een rechtscollege : voor de nodige duur;
11° de uitoefening van het ambt van voorzitter, van bijzitter of van secretaris van een stembureau of een opnemingsbureau : de nodige tijd met een maximum van twee werkdagen.
(12° Het huwelijk van een broer, een zus, een schoonbroer, een schoonzus, de vader, de moeder, de schoonvader, de tweede echtgenoot van de moeder, de schoonmoeder, de tweede echtgenote van de vader, een kleinkind van de ambtenaar : een werkdag;) <BFG 2007-02-02/51, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Indien de gebeurtenis tijdens een deeltijdse periode plaatsvindt, dan wordt de duur van het verlof tot het passende beloop verminderd.
De verloven bedoeld in dit artikel worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
[4 Voor de toepassing van lid 1 zijn de volgende definities van toepassing:
1° langdurige pleegzorg : pleegzorg zoals omschreven in artikel 30sexies, § 6, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en waarbij het kind als lid van dit gezin is ingeschreven in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het gezin, de pleegouder of de pleegouders hun verblijfplaats (heeft) hebben;
2° kortdurende pleegzorg: alle vormen van pleegzorg die niet voldoen aan de voorwaarden voor langdurige pleegzorg;
3° onder toezicht gesteld kind: een kind waarvoor het personeelslid, of de persoon met wie het personeelslid samenwoont, door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende plaatsingsdienst of door de bevoegde jeugdbescherming voor pleegzorg is aangewezen;
4° pleegouders: de pleegouder die, in het kader van de pleegzorg, is aangewezen door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende plaatsingsdienst of door de bevoegde gemeenschapsdiensten voor Jeugdbescherming.]4
----------
(1)<BFG 2012-06-07/11, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BFG 2014-11-26/09, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<BFG 2019-01-16/05, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 18-02-2019>
(4)<BFG 2022-02-24/21, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(5)<BFG 2023-02-02/06, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 12-05-2023>
Afdeling 2. - Verlof wegens overmacht.
Art.14.§ 1. Het personeelslid bekomt, op eigen verzoek, verlof wegens overmacht dat het gevolg is van de ziekte of van een ongeval overkomen aan één van de volgende personen met wie hij samenleeft : de echtgenoot, de persoon met wie het samenleeft, een kind van de persoon met wie het samenleeft, een bloed- of aanverwant, een persoon opgenomen met het oog op zijn adoptie.
De noodzaak van de aanwezigheid wordt bewezen aan de hand van een doktersattest.
§ 2. De duur van de verloven bedoeld in § 1 is tot [1 acht]1 werkdagen per jaar beperkt.
Deze duur kan echter op [1 zestien]1 dagen worden gebracht, wanneer de ziekte of het ongeval het kind van het personeelslid, van de echtgenoot of van de persoon met wie het samenleeft, treft wanneer dat kind niet de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt en voor zover een attest van de werkgever het bewijs levert dat de echtgenoot de verlofdagen van dezelfde aard, waarop hij, in voorkomend geval, aanspraak kan maken, heeft gebruikt.
Doet dat geval van overmacht zich voor gedurende een periode van deeltijdse arbeid, dan wordt de duur van het verlof in verhouding daarvan verminderd.
Ze worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
----------
(1)<BFG 2022-02-24/21, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art. 14/2. [1 § 1. Het personeelslid bekomt, op eigen verzoek, verlof wegens overmacht waarbij de begeleiding van één van de personen bedoeld in artikel 14, § 1 of bloed- of aanverwant met wie het niet samenleeft tot de 3de graad en aan wie palliatieve zorg verleend wordt, het mogelijk maakt.
De noodzaak van de aanwezigheid van het personeelslid wordt bewezen aan de hand van een doktersattest.
§ 2. De duur van de verloven bedoeld in § 1 is voor het geheel van de loopbaan tot vijftien werkdagen beperkt voor de begeleiding van eenzelfde persoon.
Doet dat geval van overmacht zich voor gedurende een periode van deeltijdse arbeid, dan wordt de duur van het verlof in verhouding daarvan verminderd.
Ze worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
§ 3. De verloven bedoeld in § 1 worden toegekend onafhankelijk van de plaats waar de palliatieve zorg verleend wordt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2019-01-16/05, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 18-02-2019>
Afdeling 3. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang.
Art.15.Voor zover dit niet strijdig is met het belang van de dienst, bekomt het personeelslid, op eigen verzoek, een verlof om dwingende redenen van familiaal belang.
[1 Om dat verlof te kunnen genieten, wordt de ambtenaar ertoe gehouden het bewijs te leveren dat er een dwingende reden van familiaal belang is.]1
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
Art.16.De duur van dat verlof kan niet langer dan twintig werkdagen per jaar zijn.
[1 Naast het verlof bedoeld bij het eerste lid, heeft de ambtenaar ook recht op een verlof om dwingende redenen van familiaal belang voor een maximumperiode van 25 werkdagen per jaar wegens:
1° opname in een ziekenhuis van een persoon die onder hetzelfde dak woont als de ambtenaar, of een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de ambtenaar die niet onder hetzelfde dak woont, of een bloed- of aanverwant in de eerste graad met wie het personeelslid als koppel samenleeft doch niet onder hetzelfde dak woont;
2° kinderoppas, tijdens de schoolverlofperiodes, voor kinderen die de leeftijd van 15 jaar niet hebben bereikt;
3° kinderopvang, tijdens de schoolverlofperiodes, van kinderen die de leeftijd van 18 jaar niet hebben bereikt, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag;
4° opvang, tijdens de schoolverlofperiodes, van de kinderen die onder het statuut van verlengde minderjarigheid werden geplaatst of van de beschermde persoon die erkend werd als niet bekwaam voor de handelingen bedoeld bij artikel 492/1, § 1, van het Burgerlijk Wetboek en alle handelingen met betrekking tot goederen alsook van kinderen die zich één van de gezondheidstoestanden bevinden waarvan de lijst opgesteld wordt met toepassing van artikel 492/5 van het Burgerlijk Wetboek.]1
Het verlof wordt genomen per dag of per halve dag.
----------
(1)<BFG 2017-05-17/09, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.17.Het personeelslid dient zijn aanvraag in [1 minstens drie maanden vóór het begin van het verlof]1 vóór het begin van het verlof.
[1 Die termijn kan verkort worden mits de toestemming van de hiërarchie.]1
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
Art.18. Het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid maakt een einde aan het verlof om dwingende redenen van familiaal belang.
Art.19. Dat verlof wordt niet vergoed en wordt voor het overige met periodes van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Afdeling 4. - [1 Adoptieverlof en opvangverlof]1
----------
(1)
Art.20.[1 Een adoptieverlof wordt toegestaan aan de ambtenaar die een kind beneden de twaalf jaar adopteert.
Het verlof bedraagt [3 ten hoogste acht weken, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, vermeerderd tot negen weken vanaf 1 januari 2023, tien weken vanaf 1 januari 2025 en elf weken vanaf 1 januari 2027]3. Het verlof kan gesplitst worden in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen de vier maanden na de opname van het kind in het gezin van de ambtenaar. Op aanvraag van de ambtenaar kunnen ten hoogste drie weken van dit verlof genomen worden vooraleer het kind effectief in het gezin opgenomen wordt.
De ambtenaar die het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid waaronder hij ressorteert, de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
De ambtenaar dient de volgende documenten voor te leggen :
1° een attest, uitgereikt door de bevoegde centrale overheid van de Gemeenschap, waarin de toewijzing van het kind aan de ambtenaar wordt bevestigd om het verlof van ten hoogste drie weken te verkrijgen vooraleer het kind opgenomen wordt in het gezin;
2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het resterend verlof te kunnen opnemen;
De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
[2 Een opvangverlof wordt toegestaan aan het personeelslid in de volgende hypothesen :
1° het personeelslid neemt de pleegvoogdij van een kind beneden de twaalf jaar op ;
2° het personeelslid neemt, in het kader van een gezinsopvang van middellange of lange termijn, een minderjarige in zijn gezin op naar aanleiding van een beslissing van opdrachtgevers, rechterlijke of gemeenschappelijke overheid, overheid van plaatsing in een opvanggezin;
3° het personeelslid neemt een niet-begeleide buitenlandse minderjarige in zijn gezin op naar aanleiding van de beslissing van de MENA-cel van de Algemene Administratie Hulpverlening aan de jeugd en Centra voor uit de handen gegeven minderjarigen.
Het verlof heeft een maximale duur van vier maanden voor een kind beneden de drie jaar en van drie maanden in de andere gevallen. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen en kan gesplitst worden over de duur van het jaar volgend op de eerste dag wanneer het toegestaan werd.
De duur van het opvangverlof bedoeld in het vorige lid wordt met één maand verlengd wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van minstens 66% of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
Het verlof wordt één keer in de loopbaan van het personeelslid per betrokken kind toegestaan. Indien een ambtenaar meer dan één kind tegelijkertijd opvangt, zal hij slechts één verlof kunnen genieten]2.]1
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
(2)<BFG 2019-01-16/05, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 18-02-2019>
(3)<BFG 2022-02-24/21, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
Art.21.[1 Het adoptieverlof en het opvangverlof worden bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. ]1
----------
(1)<BFG 2019-01-16/05, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 18-02-2019>
Afdeling 5. - Ouderschapsverlof.
Art.22. Het personeelslid bekomt, op eigen aanvraag, een ouderschapsverlof voor een maximumduur van drie maanden na de geboorte of de adoptie van een kind.
Het verlof moet worden genomen voordat het kind de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt.
Het verlof wordt genomen per dag en per periode die een minimumduur van één maand hebben.
Dat verlof wordt niet vergoed en wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Afdeling 6. [1 Moederschapsverlof ]1
----------
(1)
Art.23.[1 Het moederschapsverlof bepaald in artikel 39 van de Arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit ]1.
----------
(1)<BFG 2021-02-04/10, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.24.[1 De bezoldiging die verschuldigd is voor de periode waarin de ambtenaar met moederschapsverlof is, kan niet meer bedragen dan 15 weken, of 19 weken in geval van een meerling.
De vergoeding die verschuldigd is voor de uit hoofde van artikel 32/1 toegestane verlenging van de postnatale rusttijd mag niet meer dan 24 weken bedragen ]1.
----------
(1)<BFG 2021-02-04/10, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.25.[1 Wanneer de ambtenaar het moederschapsverlof heeft uitgeput en de geboorte na de uitgerekende datum plaatsvindt, wordt het moederschapsverlof verlengd tot de werkelijke geboortedatum. Gedurende deze periode is de ambtenaar met moederschapsverlof.
In afwijking van artikel 24 is de bezoldiging verschuldigd ]1.
----------
(1)<BFG 2021-02-04/10, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.26.[1 Op verzoek van de werkneemster (ambtenaar) wordt het moederschapsverlof, overeenkomstig artikel 39 van de Arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode gelijk aan de duur van de periode gedurende dewelke zij haar arbeid heeft voortgezet vanaf de zesde week voorafgaand aan de effectieve bevallingsdatum of vanaf de achtste week wanneer een meerling wordt verwacht. In geval van vroeggeboorte wordt deze termijn verminderd met het aantal dagen dat zij heeft gewerkt tijdens de periode van zeven dagen die aan de bevalling voorafging.
Met werkdagen die kunnen worden uitgesteld tot na het postnatale verlof, worden gelijkgesteld
1° jaarlijks vakantieverlof;
2° de in artikel 12 bedoelde feestdagen;
3° de in de artikelen 13 en 14 bedoelde verloven;
4° verlof om dwingende familieredenen;
5° afwezigheden wegens ziekte of ongeval;
6° de periode van volledige verwijdering van de arbeid als maatregel ter bescherming van het moederschap.
In geval van meerlingen wordt op verzoek van de ambtenaar de periode van onderbreking van de arbeid na de negende week, die overeenkomstig de bepalingen van lid 2 kan worden verlengd, met ten hoogste twee weken verlengd ]1.
----------
(1)<BFG 2021-02-04/10, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
Art.27.[1 Overeenkomstig artikel 39, lid 3, van de Arbeidswet van 16 maart 1971 kunnen de laatste twee weken van de postnatale rustperiode op haar verzoek worden omgezet in postnatale rustdagen, wanneer de ambtenaar de periode van werkonderbreking met ten minste twee weken na de negende week kan verlengen.
Uiterlijk vier weken vóór het einde van de verplichte postnatale rustperiode moet de ambtenaar de overheid waaronder zij ressorteert schriftelijk in kennis stellen van de omschakeling en de planning bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971.
Overeenkomstig artikel 39, lid 3, van de Arbeidswet van 16 maart 1971 moeten de postnatale rustdagen worden opgenomen binnen acht weken na het einde van de ononderbroken periode van postnatale rust.
Postnatale rustdagen worden behandeld als een dienstactiviteit ]1.
----------
(1)<BFG 2021-02-04/10, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.28.[1 - Aan een voltijds zwangere ambtenaar wordt halftijds verlof verleend voor de periode van twee maanden die aan de vermoedelijke geboortedatum voorafgaat en, in voorkomend geval, voor de periode tussen deze datum en de datum van de werkelijke bevalling.
Dit verlof wordt betaald en wordt behandeld als een periode van actieve dienst]1.
----------
(1)<BFG 2021-02-04/10, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.29.[1 Tijdens de zwangerschap of de lactatie mogen vrouwelijke ambtenaren geen overwerk verrichten. Voor de toepassing van dit artikel wordt arbeid die meer dan 38 uur per week wordt verricht, als overwerk beschouwd ]1.
----------
(1)<BFG 2021-02-04/10, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.30.[1 Aan een vrouwelijke ambtenaar in actieve dienst wordt op haar verzoek het nodige verlof verleend om prenatale medische onderzoeken, die niet buiten de werkuren kunnen plaatsvinden, te kunnen bijwonen en ondergaan. Het verzoek van de ambtenaar moet met alle relevante bewijzen worden gestaafd.
Het verlof wordt behandeld als een periode van dienstactiviteit. ]1
----------
(1)<BFG 2021-02-04/10, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art. 30/1. [1 ambtenaar die krachtens de artikelen 42 en 43 van de Arbeidswet van 16 maart 1971 en artikel 18 van de Wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector, van het werk is vrijgesteld, wordt ambtshalve voor de noodzakelijke periode met verlof gezonden. Het verlof wordt behandeld als een periode van dienstactiviteit. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2021-02-04/10, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.31.[1 De artikelen 23 en 24 zijn niet van toepassing in geval van een miskraam die vóór de 181e dag van de zwangerschap plaatsvindt ]1.
----------
(1)<BFG 2021-02-04/10, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.32.[1 1. Indien de moeder van het kind in het ziekenhuis wordt opgenomen of overlijdt, wordt de vader van het kind, op eigen verzoek, vervangend vaderschapsverlof toegekend om voor het kind te zorgen.
§ 2. In geval van ziekenhuisopname van de moeder kan aan het personeelslid dat de vader van het kind is, onder de volgende voorwaarden vervangend vaderschapsverlof worden verleend:
1° de pasgeborene moet het ziekenhuis hebben verlaten;
2° de ziekenhuisopname van de moeder moet langer dan zeven dagen duren.
Het vervangend vaderschapsverlof kan niet eerder ingaan dan op de zevende dag na de dag van de geboorte van het kind en eindigt wanneer de ziekenhuisopname van de moeder eindigt en uiterlijk aan het einde van het nog niet door de moeder opgenomen deel van het moederschapsverlof.
Het personeelslid dat de vader van het kind is en vervangend vaderschapsverlof wenst op te nemen, stelt zijn overheid daar schriftelijk in kennis van. In de schriftelijke mededeling worden de datum van ingang van het verlof en de vermoedelijke duur ervan vermeld. Het verzoek om verlof moet samen gaan met een verklaring waarin de duur van de ziekenhuisopname van de moeder na de zeven dagen die volgen op de datum van de bevalling en de datum waarop het pasgeboren kind uit het ziekenhuis wordt ontslagen, worden gestaafd.
§ 3. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het vervangend vaderschapsverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het moederschapsverlof dat de moeder nog niet heeft opgebruikt.
Het personeelslid dat de vader van het kind is en vervangend vaderschapsverlof wenst op te nemen, stelt zijn overheid daar schriftelijk in kennis van binnen zeven dagen na het overlijden van de moeder. De schriftelijke mededeling vermeldt de datum waarop het vervangend vaderschapsverlof ingaat en de vermoedelijke duur ervan. Een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder moet zo spoedig mogelijk worden overgelegd.
§ 4. Wanneer het kind geen vader heeft van wie de afstamming is vastgesteld, wordt het in dit artikel bedoelde vervangende vaderschapsverlof toegekend aan het personeelslid dat op het tijdstip van de geboorte :
1° gehuwd is met de moeder van het kind ;
2° wettig samenwoont met de moeder van het kind en bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, en zij niet met elkaar verwant zijn op een wijze die een huwelijksverbod meebrengt waarvan zij door de Koning niet kunnen worden ontheven;
3° gedurende een ononderbroken periode van drie jaar voorafgaand aan de geboorte, duurzaam en feitelijk samenwoont met de moeder van het kind en bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, en zij niet verenigd zijn door een familierechtelijke betrekking die een huwelijksverbod inhoudt waarvan de Koning hen niet kan ontheffen. Het bewijs van samenwoning en hoofdverblijfplaats wordt geleverd door middel van een uittreksel uit het bevolkingsregister.
§ 5. Het vervangend vaderschapsverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. ]1
----------
(1)<BFG 2021-02-04/10, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art. 32/1.[1 Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen na de geboorte in het ziekenhuis moet blijven, kan het postnatale rustverlof op verzoek van de ambtenaar worden verlengd met een periode gelijk aan de periode gedurende welke het kind na de eerste zeven dagen in het ziekenhuis is gebleven. De duur van deze verlenging mag niet meer dan 24 weken bedragen. Daartoe legt de ambtenaar aan de overheid waaronder zij ressorteert:
1° op het einde van de postnatale rustperiode, een attest van het ziekenhuis waarin wordt bevestigd dat het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen vanaf de geboortedatum in het ziekenhuis heeft verbleven, en waarin de duur van de ziekenhuisopname wordt vermeld;
2° in voorkomend geval, op het einde van de verlengingsperiode die voortvloeit uit de bepalingen van dit lid, een nieuwe verklaring van de ziekenhuisinstelling waarin wordt bevestigd dat de pasgeborene de ziekenhuisinstelling nog niet heeft verlaten en waarin de duur van de ziekenhuisopname wordt vermeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2021-02-04/10, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
Afdeling 7. - Borstvoedingspauzes.
Art.33. Het vrouwelijke personeelslid heeft, volgens de in de artikelen 35 tot 40 nader bepaalde regels, recht op pauzes om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven.
Art.34. In principe gebruikt het vrouwelijke personeelslid, om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven, de onopvallende, goed verluchte, goed verlichte, propere en behoorlijk verwarmde plaats die, ter uitvoering van artikel 88, vijfde lid, van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, door de Franse Gemeenschap ter beschikking van zwangere vrouwen en zogende moeders wordt gesteld, waar zij de mogelijkheid hebben in aangepaste omstandigheden in liggende positie te kunnen rusten.
In afwijking van het vorige lid, mogen het vrouwelijke personeelslid en de Franse Gemeenschap in onderlinge overeenstemming beslissen een andere plaats te kiezen waar het vrouwelijké personeelslid haar kind met moedermelk kan voeden en/of melk kan afkolven.
Art.35. § 1. De borstvoedingspauze duurt een half uur.
§ 2. Het vrouwelijke personeelslid dat tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze.
Het vrouwelijke personeelslid dat tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes.
§ 3. Als het vrouwelijke personeelslid recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één keer of twee keer.
§ 4. De duur van de pauze(s) bedoeld in § 2 is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.
Art.36. De totale periode gedurende welke het vrouwelijke personeelslid recht heeft borstvoedingspauzes te nemen, is 12 maanden vanaf de geboorte van het kind.
Art.37. In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind, die met een medisch attest gestaafd wordt, kan de totale periode gedurende welke het vrouwelijke personeelslid recht heeft op borstvoedingspauzes, met hoogstens twee maanden worden verlengd.
Art.38. Het vrouwelijke personeelslid dient met de ambtenaar-generaal waaronder zij ressorteert overeen te komen op welk(e) moment(e)n van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen.
Art.39. § 1. Het vrouwelijke personeelslid dat wenst de borstvoedingspauzes te genieten, brengt schriftelijk twee maanden op voorhand de overheid waaronder ze ressorteert hiervan op de hoogte.
De termijn van twee maanden kan in onderlinge overeenstemming worden verminderd.
§ 2. De kennisgeving van de beslissing geschiedt bij aangetekend schrijven of met de overhandiging van een schriftstuk waarvan het duplicaat ondertekend wordt door de Secretaris-generaal of de ambtenaar-generaal die de leiding heeft van de instelling van openbaar nut.
Art.40. Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd.
Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes, naar keuze van het vrouwelijke personeelslid geleverd door een medisch attest van een consultatiebureau voor zuigelingen of door een medisch getuigschrift.
Een attest of een medisch getuigschrift moet dan door het vrouwelijke personeelslid elke maand worden overhandigd, op de verjaardag van het begin van de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes.
HOOFDSTUK IV. - Uitzonderlijk verlof.
Afdeling 1. - Begeleiding van en bijstandverlening aan gehandicapten en zieken.
Art.41. § 1. De ambtenaar bekomt verlof om gehandicapten en zieken te begeleiden en bij te staan tijdens vakantiereizen en -verblijven in België of in het buitenland die worden georganiseerd door een vereniging, een openbare instelling of een privé-instelling, waarvan de opdracht erin bestaat de zorg voor gehandicapten en zieken op zich te nemen en die, te dien einde, subsidies van de overheid krijgt.
De verlofaanvraag moet gestaafd worden met een attest waarbij de vereniging of instelling verklaart dat de vakantiereis of het vakantieverblijf onder haar verantwoordelijkheid staat.
§ 2. De duur van het verlof bedoeld in § 1 mag niet meer bedragen dan 5 werkdagen per jaar.
Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Afdeling 2. - Geven van bloed, plasma of bloedplaatjes.
Art.42. Het personeelslid dat bloed, plasma of bloedplaatjes gedurende de normale diensturen geeft, bekomt, op eigen aanvraag, een dienstvrijstelling gedurende de hele dag waarop die verrichting geschiedt.
Voor de bloed- of bloedplaatjesdonors, als de verrichting plaatsvindt buiten de normale diensturen, dit is tussen het einde van de werkperiode en middernacht, krijgt het personeelslid, op eigen aanvraag, een dienstvrijstelling voor de volgende werkdag.
Indien het geven van bloed of bloedplaatjes op een vrijdagavond of op een dag vóór een feestdag plaatsvindt, wordt de dienstvrijstelling toegekend voor de dag waarop die verrichting plaatsvindt.
Afdeling 3. - Afstaan van beenmerg.
Art.43. Het personeelslid bekomt, op eigen aanvraag, een verlof voor het afstaan van beenmerg.
Het verlof neemt een aanvang op de dag waarop de beenmergafstand in de verzorgingsinstelling plaatsvindt.
De duur van het verlof kan niet langer dan vier werkdagen zijn.
Het wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Afdeling 4. - Afstaan van organen of weefsels.
Art.44. Het personeelslid bekomt, op eigen aanvraag, een verlof voor het afstaan van organen of weefsels.
Dit verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenkomt met de duur van de hospitalisatie en van de eventueel vereiste herstelperiode.
De afwezigheden voor de voorafgaande geneeskundige onderzoeken worden eveneens gedekt door dat verlof.
Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Afdeling 5. - Korps van de civiele bescherming.
Art.45. Het personeelslid bekomt, op eigen aanvraag, verlof :
1° om de lessen bij de school van de civiele bescherming te volgen, ofwel als vrijwilliger bij dat Korps, ofwel als leerling die tot dat Korps niet behoort;
2° om in vredestijd prestaties bij het Korps van de civiele bescherming te verrichten, als vrijwilliger bij dat Korps;
Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Afdeling 6. - Deelneming aan een jury van het Hof van Assisen.
Art.46. Het personeelslid bekomt, op eigen aanvraag, een dienstvrijstelling om deel uit te maken van een jury van het Hof van Assisen en dit tijdens de duur van de zitting.
HOOFDSTUK V. - Verlof wegens persoonlijke aangelegenheden.
Art.47. Zonder dat het belang van de dienst hem kan worden tegengeworpen, bekomt het personeelslid, op eigen aanvraag, een verlof wegens persoonlijke aangelegenheden.
Art.48.Het personeelslid dient zijn aanvraag in [1 minstens drie maanden vóór het begin van het verlof]1 .
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
Art.49. De maximumduur van dat verlof wordt op vier jaar vastgesteld voor zijn gehele loopbaan.
Art.50. Bij opsplitsing van deze afwezigheid moet de periode van afwezigheid minimum 6 maanden bedragen.
Art.51. Het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid maakt geen einde aan het verlof wegens persoonlijke aangelegenheden.
Art.52. Dat verlof wordt niet bezoldigd en plaatst het personeelslid in de administratieve stand non-activiteit.
Art. 52/1. [1 De overheid beslist, volgens de behoeften van de dienst, of de betrekking van de ambtenaar met verlof wegens persoonlijke omstandigheden als vacant moet worden beschouwd.
Zij kan die beslissing nemen zodra het verlof van de ambtenaar één jaar bereikt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2009-01-23/45, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
HOOFDSTUK VI. - Verlof wegens ziekte of gebrekkigheid.
Art.53. Voor de ganse duur van zijn loopbaan kan het personeelslid, dat wegens ziekte of gebrekkigheid, verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, verlof wegens ziekte of gebrekkigheid krijgen tot maximum eenentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit.
Bij zijn indiensttreding geniet het personeelslid een krediet van verlofdagen wegens ziekte of gebrekkigheid dat vastgesteld is op drieënzestig werkdagen die de eerste zesendertig maanden dienstanciënniteit dekken.
Voor het personeelslid dat oorlogsinvalide is wordt het aantal in het eerste lid en het tweede lid vastgestelde dagen respectievelijk op tweeëndertig en vijfennegentig gebracht.
Het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.54.De eenentwintig en tweeëndertig dagen waarvan sprake in artikel 53 worden verminderd in evenredigheid met de tijdens de beschouwde periode van twaalf maanden niet verrichte prestaties, wanneer het personeelslid in de loop van die periode :
1° een verlof heeft verkregen om een stage of proefperiode te verrichten;
2° een verlof heeft verkregen om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen;
3° een verlof heeft verkregen om zich bij de verkiezingen kandidaat te stellen;
4° een verlof voor opdracht heeft verkregen;
5° een verlof voor de gehele of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan heeft verkregen;
6° de [3 halftijds werken vanaf vijftig of vijfenvijftig jaar]3 geniet;
7° de [2 vierdagenweek]2 geniet;
8° afwezig is geweest wegens ziekte of gebrekkigheid, met uitsluiting van de verloven bedoeld [1 in de artikelen 59 en 60]1 ;
9° een verlof heeft verkregen voor de uitoefening van een activiteit bij een erkende politieke fractie.
Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof na vermindering geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid worden aangerekend.
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
(2)<BFG 2015-07-08/07, art. 17,1°, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<BFG 2015-07-08/07, art. 17,2°, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.55.Het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking, noch aan het verlof voor deeltijdse prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, noch aan de stelsels van de [1 halftijds werken vanaf vijftig of vijfenvijftig jaar]1 en van de vierdagenweek.
Het personeelslid blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen.
----------
(1)<BFG 2015-07-08/07, art. 17,2°, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
()<BFG 2015-07-08/07, art. 17,1°, Enkel in de Franstalige versie: 01-01-2014>
Art.56. Het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid maakt een einde aan het jaarlijks vakantieverlof en verlof om dwingende redenen van familiaal belang, die begrepen zijn in de periode gedekt door een geneeskundig getuigschrift.
Art.57. Wanneer het personeelslid verminderde prestaties verricht, verdeeld over elke werkdag, wordt het aantal verlofdagen wegens ziekte of gebrekkigheid bepaald door het aantal door het geneeskundig getuigschrift gedekte werkdagen te vermenigvuldigen met de coëfficiënt die het stelsel inzake deeltijd aanduidt.
Indien het product van die vermenigvuldiging geen geheel getal vormt, worden de dagbreuken niet in aanmerking genomen.
Wanneer het personeelslid verminderde prestaties verdeeld over volle dagen verricht, wordt het aantal verlofdagen wegens ziekte of gebrekkigheid bepaald door het aantal werkdagen gedurende welke het personeelslid prestaties zou hebben moeten verrichten.
Art.58. Voor de toepassing van artikel 53 worden eveneens de werkelijke prestaties in aanmerking genomen die het personeelslid in welke hoedanigheid ook en zonder vrijwillige onderbreking verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een door de Staat of een Gemeenschap opgerichte, erkende of gesubsidieerde onderwijsinrichting, een psycho-medisch-sociaal centrum, een dienst voor beroepsoriëntatie of een medisch-pedagogisch instituut.
Art.59. § 1. Onder voorbehoud van artikel 61 en in afwijking van artikel 53, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan aan het personeelslid :
1° wanneer zijn ziekte of zijn gebrekkigheid veroorzaakt werd door een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of door een beroepsziekte;
2° wanneer geen vervangingswerk kon worden toegewezen aan het personeelslid dat verwijderd werd van zijn werkpost ten gevolge van een uitvoerbare beslissing van de arbeidsgeneesheer die zijn ongeschiktheid heeft vastgesteld om een post bedoeld in artikel 145 ter, § 1, van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming te bekleden;
3° wanneer hij zich bevindt in de gevallen bepaald in artikel 42, § 1, 3°, of in artikel 43, § 1, tweede lid, 2°, van de arbeidswet van 16 maart 1971.
Behalve voor de toepassing van artikel 61, worden de in die gevallen toegekende verloven niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen die het personeelslid nog kan krijgen krachtens artikel 53.
Voor de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1°, blijven de bepalingen van het vorige lid zelfs na de consolidatiedatum van toepassing.
§ 2. Het personeelslid dat, in de zin van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, getroffen wordt of bedreigd wordt door een beroepsziekte, tijdelijk zijn ambt niet meer kan uitoefenen, wordt van ambtswege in verlof gesteld voor de nodige periode.
Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art.60.De verlofdagen wegens ziekte of gebrekkigheid ingevolge een ongeval veroorzaakt door de fout van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in artikel 59, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen dat het personeelslid nog krachtens artikel 53 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de wettelijke indeplaatsstelling van de Franse Gemeenschap.
[1 De dagen voor ziekteverlof die toegekend zijn na een arbeidsongeval of een beroepsziekte waarvan de ambtenaar het slachtoffer geweest is bij een vroegere werkgever, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen die de ambtenaar nog kan verkrijgen krachtens artikel 53, voor zover de ambtenaar gedurende de volledige periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid vergoedingen blijft genieten bedoeld in artikel 22 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, in artikel 34 van de Wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970 of door elke gelijkwaardige norm.]1
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
Art.61. Het personeelslid kan niet voorgoed ongeschikt worden verklaard wegens ziekte of gebrekkigheid alvorens het de gezamenlijke verloven heeft uitgedaan waarop artikel 53 van dit besluit hem recht geeft.
Het eerste lid is niet toepasselijk op het personeelslid dat, nadat het een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, uit dien hoofde in ruste werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt.
Art.62. Het wegens ziekte of gebrekkigheid afwezige personeelslid staat onder het geneeskundig toezicht volgens de regels bepaald door het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 10 mei 1996 tot vaststelling van de nadere regels voor de controle op de wegens ziekte of gebrekkigheid afwezige personeelsleden van de Diensten van de Regering.
Art.63. Onverminderd de bepalingen vermeld in artikel 59, wordt het personeelslid in disponibiliteit gesteld, wanneer het afwezig is wegens ziekte of gebrekkigheid nadat het alle verlofdagen heeft opgebruikt die hem krachtens artikel 53 kunnen worden toegekend.
Art.64. De indisponibiliteitstelling wegens ziekte of gebrekkigheid wordt uitgesproken door de Secretaris-generaal, door de ambtenaar die de leiding heeft van de instelling van openbaar nut of door de voorzitter (zitster), voor de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector.
Art.65. In de administratieve stand disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid, behoudt het personeel zijn recht op bevordering en verhoging in zijn weddeschaal.
Art.66.De disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking, noch aan het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, noch aan de stelsels van [2 halftijds werken vanaf vijftig of vijfenvijftig jaar]2 en van [1 vierdagenweek]1.
----------
(1)<BFG 2015-07-08/07, art. 17,1°, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BFG 2015-07-08/07, art. 17,2°, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.67.Het wegens ziekte of gebrekkigheid gesteld personeelslid ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan zestig percent van zijn laatste activiteitswedde.
[1 In geval van cumulatie van betrekkingen wordt het wachtgeld slechts toegekend op grond van het hoofdambt.]1
Het bedrag van het wachtgeld bedoeld in het eerste lid mag nooit lager zijn dan :
1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou krijgen, indien de sociale zekerheidsregeling op hem van toepassing was geweest bij het begin van zijn afwezigheid;
2° het pensioen dat hij zou krijgen, indien hij, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, wegens lichamelijke ongeschiktheid vervroegd in ruste was gesteld.
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
Art.68.In afwijking van artikel 67, heeft het wegens ziekte of gebrekkigheid in disponibiliteit gesteld personeelslid recht op een wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde, indien de aandoening waaraan het lijdt door de dienst voor medisch toezicht erkend wordt als langdurige en zware ziekte of gebrekkigheid.
[1 De arts van de dienst bevoegd voor het medisch onderzoek bepaalt de aanvangsdatum van het recht.]1
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
Art.69. Het in disponibiliteit gesteld personeelslid wordt ertoe gehouden de administratie een adres in België mee te delen waar de beslissingen die hem aanbelangen, kunnen worden toegezonden.
Art.70. De artikelen 60 en 62 zijn van toepassing op het wegens ziekte of gebrekkigheid in disponibiliteit gesteld personeelslid.
Art.71. Het wegens ziekte of gebrekkigheid in disponibiliteit gestelde personeelslid dat een wachtgeld ontvangt, wordt elk jaar voor de dienst voor medisch toezicht opgeroepen gedurende de maand die overeenstemt met die van zijn indisponiliteitstelling.
Als het personeelslid niet voor deze dienst verschijnt in de periode bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitbetaling van zijn wachtwedde geschorst totdat het verschijnt.
Art. 71/1. [1 De overheid beslist, volgens de behoeften van de dienst, of de betrekking waarvan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar titularis is, als vacant moet worden beschouwd.
Zij kan die beslissing nemen zodra de disponibiliteit van de ambtenaar één jaar bereikt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2009-01-23/45, art. 20, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
HOOFDSTUK VII. - Verlof voor de uitoefening van een opdracht, verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen, verlof om een stage te verrichten, en detachering bij de Koning, de Koningin, een Prins of een Prinses van België.
Afdeling 1. - Verlof wegens opdracht.
Art.72. Het personeelslid krijgt, op eigen aanvraag, een verlof voor de uitoefening van een opdracht.
Onder opdracht dient te worden verstaan :
1° de uitoefening van ambten in België ter vervulling van een opdracht die door de Regering van de Franse Gemeenschap werd toevertrouwd of erkend;
2° de uitoefening van ambten buiten België,ofwel ter vervulling van een opdracht die door de Regering van de Franse Gemeenschap werd toevertrouwd, ofwel ter vervulling van een opdracht aangeboden door een buitenlandse Regering of een buitenlands overheidsbestuur;
3° de uitoefening van ambten in België of elders ter vervulling van een opdracht aangeboden door een internationale instelling;
4° de uitoefening van ambten in een ontwikkelingsland;
5° de uitoefening, in dienst van sommige jeugdbewegingen, -diensten of -groepen, of van sommige culturele instellingen, van ambten inzake leiding, onderzoek of studies met een administratief of pedagogisch karakter, met uitsluiting van uitvoerings- of secretariaatstaken.
Art.73. Opdat personeelsleden hun ter beschikking zouden kunnen worden gesteld, moeten de jeugdbewegingen, -diensten of -groepen of de culturele instellingen bedoeld in artikel 72, tweede lid, 5°, voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° door de overheid erkend zijn;
2° het programma voor de opleiding van de kaderleden of van de directie voor de pedagogische organisatie of het jaarlijks activiteitsverslag, alsook hun programma voor het lopende jaar voorstellen;
3° het bewijs leveren van het bestaan van opleidingsactiviteiten voor kaderleden met een pedagogisch of sociaal-cultureel karakter gedurende de twee jaren die voorafgaan aan de aanvraag om terbeschikkingstelling.
Art.74. § 1. De overheid kan, met de toestemming van de betrokkene, een personeelslid belasten met de uitoefening van een opdracht.
Ieder personeelslid kan eveneens, met de toestemming van de bevoegde overheid, de uitoefening van een opdracht aanvaarden.
§ 2. Het personeelslid dat aangewezen is om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen of dat gedetacheerd is als nationale deskundige bij de diensten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wordt van ambtswege in opdracht gesteld voor de duur van zijn mandaat.
Art.75. § 1. Indien de opdracht waarmee het personeelslid belast is, hem in feite of in rechte verhindert het hem toevertrouwde ambt uit te oefenen, verkrijgt het de vrijstellingen van dienst die voor het vervullen van een dergelijke opdracht vereist zijn.
Die vrijstellingen worden toegekend voor een duur van ten hoogste twee jaar. Zij kunnen hernieuwd worden voor periodes waarvan er geen de duur van twee jaar mag overschrijden.
§ 2. Voor de vervulling van de opdrachten bedoeld in artikel 72, tweede lid, 5°, worden de vrijstellingen voor ten hoogste zes jaar toegekend; die periode kan in drie periodes van twee jaar worden opgesplitst.
Art.76. Gedurende de periode van een opdracht die door een eerste machtiging wordt gedekt, wordt het personeelslid in verlof gesteld. Dat verlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Het verlof wordt echter vergoed wanneer het personeelslid aangewezen wordt als nationale deskundige krachtens de beslissing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 januari 1998.
Art.77. § 1. Gedurende de periode van een opdracht die door latere machtigingen wordt gedekt, wordt het personeelslid in verlof gesteld indien de opdracht die het uitoefent, wordt erkend als van algemeen belang.
Dat verlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
§ 2. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten die de uitoefening van opdrachten in een ontwikkelingsland inhouden.
§ 3. Het karakter van algemeen belang wordt erkend voor de andere internationale opdrachten bedoeld in artikel 72, tweede lid, 2° en 3° wanneer ze door de Regering van de Franse Gemeenschap geacht worden van overwegend belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor de Regering of de administratie van de Franse Gemeenschap.
Een opdracht behoudt haar karakter van algemeen belang zolang de aard van de ambten die hierop betrekking hebben hetzelfde overwegend belang voor het land, de regering of de administratie van de Franse Gemeenschap behoudt als het belang dat haar werd erkend bij de toekenning van de tweede dienstvrijstelling.
In uitzonderlijke gevallen kan het karakter van algemeen belang worden erkend volgens dezelfde voorwaarden voor de opdrachten bedoeld in artikel 72, tweede lid, 1°.
§ 4. In afwijking van de §§ 2 en 3 van dit artikel, verliest elke opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin het personeelslid een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddellijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van de buitenlandse regering, van het buitenlandse openbare bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld.
§ 5. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten bedoeld in artikel 72, tweede lid, 5°.
§ 6. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten die worden uitgeoefend door het personeelslid dat aangewezen wordt als nationale deskundige krachtens de beslissing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 januari 1998.
Het verlof dat het personeelslid verkrijgt, wordt, in afwijking van § 1, bezoldigd.
§ 7. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten bedoeld in artikel 74, § 2.
Art.78. Het personeelslid dat met de uitvoering van een van algemeen belang erkende opdracht wordt belast, verkrijgt de verhogingen in zijn weddenschaal alsmede de bevorderingen tot een hogere graad of de veranderingen van graad waarop het aanspraak kan maken, op het tijdstip waarop het die zou verkrijgen of zou verkregen hebben indien het werkelijk in dienst was gebleven.
Art.79. Gedurende de duur van een opdracht die door latere machtigingen wordt gedekt maar die niet van algemeen belang wordt erkend, wordt het personeelslid in non-activiteit gesteld.
Art.80. Voor de toepassing van artikel 79, wordt als latere machtiging beschouwd, deze die elke latere periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, hetzelfde overheidsbestuur of dezelfde instelling, voor zover die periode niet door meer dan zes maanden wordt gescheiden van deze die aan die periode voorafgaat.
Art.81. § 1. Het personeelslid met verlof wegens een internationale opdracht verkrijgt een vergoeding onder de voorwaarden en volgens de cijfers die worden vastgesteld door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren.
Het bedrag van die vergoeding mag niet hoger zijn dan de wedde die het personeelslid zou hebben gekregen indien het in dienst was gebleven.
De vergoeding wordt bepaald op grond van, enerzijds, de bezoldigingen die aan het personeelslid werden toegekend voor de uitvoering van zijn opdracht, en van, anderzijds, de kosten van het levensonderhoud in het land waar het personeelslid zijn opdracht uitvoert, van de maatschappelijke rang die met die opdracht overeenstemt en van de verhoogde gezinslasten die gepaard gaan met de verwijdering van zijn huis.
§ 2. De vergoeding bedoeld bij dit artikel kan niet worden toegekend aan het personeelslid met opdracht dat, ofwel krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, ofwel wegens de uitvoering van zijn opdracht, voordelen geniet die ten minste gelijkwaardig zijn met de wedde die het zou hebben genoten indien het in dienst was gebleven.
Art.82. § 1. De bevoegde overheid beslist, naargelang van de behoeften van de dienst, of de betrekking die de betrokkene bekleedt als vacant moet worden beschouwd.
Ze kan die beslissing nemen zodra de afwezigheid van het personeelslid twee jaar duurt.
§ 2. Aan de beslissing bedoeld in § 1 moet het advies van de Secretaris-generaal, de ambtenaar die de leiding heeft van de instelling van openbaar nut of van de voorzitter(tster), voor de Hoge Raad voor de audiovisuele sector, voorafgaan.
Art.83. Mits een vooropzeg van hoogstens drie maanden, kan de bevoegde overheid, te allen tijde, gedurende de uitoefening van de opdracht waarmee de betrokkene belast is, een einde maken aan die opdracht.
Art.84. Het personeelslid wiens opdracht eindigt of onderbroken worden door de beslissing bedoeld in artikel 83, bij een beslissing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of bij beslissing van het personeelslid zelf, stelt zich opnieuw ter beschikking van de minister waaronder het ressorteert.
Indien het, zonder geldige reden, dit weigert te doen of niet doet, wordt het, na tien dagen afwezigheid, beschouwd als ontslagnemend.
Art.85. Zodra zijn opdracht verstreken is, bezet het personeelslid dat in zijn opdracht niet werd vervangen, die betrekking wanneer het zijn dienst hervat.
Afdeling 2. - Verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen.
Art.86. Het personeelslid bekomt, op eigen aanvraag, een verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs uit te oefenen.
Wanneer het in het onderwijs uitgeoefende ambt geen volledig lesrooster dekt, dan staat het toegekende verlof in overeenstemming met de prestaties uitgeoefend in het onderwijs in verhouding tot een volledig lesrooster in datzelfde ambt.
Dat ambt wordt niet bezoldigd en wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Afdeling 3. - Verlof om een stage of proefperiode te verrichten.
Art.87.Het personeelslid geniet, op eigen aanvraag, een verlof om een stage of proefperiode in een andere betrekking in een overheidsdienst of in het gesubsidieerd onderwijs te verrichten.
Het verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de normale duur van de stage of van de proefperiode. [1 Indien het statuut geen stage of proefperiode inhoudt, wordt de maximumduur van dit verlof beperkt tot twee jaar.]1
Dat verlof wordt niet bezoldigd en wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
Afdeling 4. - Detachering bij de Koning, de Koningin, een Prins of een Prinses van België.
Art.88. De overheid kan de detachering van een personeelslid bij de Koning, de Koningin, een Prins of een Prinses van België toelaten.
Art.89. Gedurende de detachering krijgt het personeelslid een verlof.
Dat verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.90. Naargelang van de behoeften van de dienst, beslist de overheid of de betrekking waarvan het gedetacheerde personeelslid titularis was, als vacant moet worden verklaard.
De vacantverklaring kan pas na één jaar detachering geschieden.
Art.91. Zodra de detachering eindigt, bekleedt het personeelslid opnieuw de betrekking die het vroeger bekleedde, of, bij ontstentenis daarvan, een betrekking die overeenstemt met een graad van dezelfde categorie en dezelfde kwalificatiegroep als die.
HOOFDSTUK VIII. - Verlof van politieke aard.
Afdeling 1. - Verlof om zich bij de verkiezingen kandidaat te stellen.
Art.92. Het personeelslid krijgt, op eigen aanvraag, verlof om zich kandidaat te stellen bij de verkiezingen voor de Europese vergaderingen, de federale wetgevende kamers, de gewest- en gemeenschapsraden, de provincieraden of de gemeenteraden.
De duur van dat verlof kan niet langer zijn dan de duur van de verkiezingscampagne waaraan het personeelslid deelneemt als kandidaat.
Dat verlof wordt niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Voor het statutair personeelslid, wordt het verlof dat de vastgestelde grenzen overschrijdt, van rechtswege omgezet in verlof wegens persoonlijke aangelegenheden.
Onverminderd de toepassing van artikel 22 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, krijgt de stagiair, op eigen aanvraag, het verlof om zich bij de verkiezingen kandidaat te stellen.
Afdeling 2. [1 Afdeling. 2 - Verlof voor het uitoefenen van een activiteit met een erkende politieke groepering of de voorzitter van een vergadering ]1
----------
(1)
Art.93.Voor de toepassing van deze afdeling, dient onder " erkende politieke fractie " te worden verstaan, elke politieke fractie die erkend is overeenkomstig het reglement van een vergadering of een raad die de wetgevende functie op het niveau van de federale, gemeenschaps- of gewestoverheid uitoefent en die ressorteert onder een politieke partij die, bij toepassing van een wet, een decreet of een ordonnantie, een dotatie voor de financiering van de politieke partijen werkelijk krijgt.
[1 Voorzitter van een Vergadering": elke voorzitter van een Vergadering of Parlement die/dat de wetgevende functie uitoefent op federaal, gemeenschaps- of gewestelijk niveau.]1
----------
(1)<BFG 2021-02-04/10, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
Art.94.[1 Op verzoek van de voorzitter van een erkende fractie of van de voorzitter van een vergadering en met instemming van het personeelslid wordt hem, voor zover het dienstbelang zich daar niet tegen verzet, verlof verleend voor een periode van ten hoogste twee jaar om op geregelde en permanente basis opdrachten uit te voeren ten behoeve van die fractie of van de voorzitter ervan of de voorzitter van een vergadering.]1.
Dat verlof kan worden vernieuwd met periodes van hoogstens twee jaar.
Onverminderd artikel 128 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, behoudt het personeelslid gedurende het verlof de laatste evaluatiemelding die hem was toegekend.
----------
(1)<BFG 2021-02-04/10, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
Art.95. Dat verlof wordt niet bezoldigd en wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.96.Het besluit houdende verlening van het verlof vermeldt de naam, voornamen en graad van het personeelslid, de duur van het verlof en de politieke fractie of de voorzitter van de fractie [1 of de voorzitter van een vergadering]1 ter beschikking waarvan het werd gesteld.
----------
(1)<BFG 2021-02-04/10, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
Art.97. Wanneer het verlof zes jaar duurt, kan de betrekking die door het personeelslid bekleed wordt, vacant worden verklaard door de overheid die het verlof heeft verleend, indien dit door de behoeften van de dienst gerechtvaardigd wordt.
Art.98. Aan het verlof wordt van rechtswege een einde gemaakt, wanneer één van de in artikel 93 bepaalde voorwaarden niet meer vervuld is.
Het personeelslid wiens verlof eindigt, stelt zich opnieuw ter beschikking van de Regering of zijn oorspronkelijke dienst. Indien het personeelslid zonder geldige reden dit weigert te doen of niet doet, wordt het, na tien dagen afwezigheid, beschouwd als ontslagnemend.
Art.99. Zodra het verlof eindigt, bekleedt het personeelslid opnieuw de betrekking die het vroeger bekleedde, of, bij ontstentenis daarvan, een betrekking die overeenstemt met een graad van dezelfde categorie en dezelfde kwalificatiegroep als die.
Afdeling 3. - Verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of een ambt dat ermee kan worden gelijkgesteld.
Art.100. Het personeelslid geniet, op eigen aanvraag, een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of van een ambt dat ermee kan worden gelijkgesteld.
Art.101. Onder " verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat of van een ambt dat ermee kan worden gelijkgesteld ", dient te worden verstaan :
1° ofwel een dienstvrijstelling die geen gevolgen heeft op de administratieve en geldelijke toestand van de personeelsleden;
2° ofwel een facultatief politiek verlof toegekend op aanvraag van de personeelsleden;
3° ofwel een politiek verlof van ambtswege waarvan de personeelsleden geen afstand mogen doen.
Het personeelslid dat in het kader van deze afdeling beschikt, zal op het begin van de maand de kalender van zijn politieke verlofdagen van ambtswege vaststellen.
Wat de dienstvrijstellingen en de facultatieve politieke verloven betreft, die kunnen, nadat het diensthoofd daarvan op de hoogte werd gebracht, tot beloop van minstens één uur, worden genomen, zonder dat de som van die het maandelijks totaal van de toegestane dienstvrijstellingen en facultatieve politieke verloven mag overschrijden.
Art.102. Op aanvraag van het personeelslid, wordt een dienstvrijstelling toegestaan voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten :
1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen, of ander lid van een raad voor maatschappelijk welzijn dan de voorzitter : twee dagen per maand;
2° provincieraadslid dat geen lid van de bestendige deputatie is : twee dagen per maand.
De dienstvrijstelling wordt genomen al naar gelang 't het personeelslid schikt. Ze kan niet van de ene maand naar de andere worden overgedragen, behalve wanneer ze wordt toegekend voor de uitoefening van een mandaat van provincieraadslid.
Art.103. Op aanvraag van het personeelslid, wordt een politiek facultatief verlof toegekend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten :
1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen, of lid van een raad voor maatschappelijk welzijn, met uitzondering van de voorzitter en de leden van het vast bureau, van een gemeente die :
a) tot 80 000 inwoners telt : 2 dagen per maand;
b) meer dan 80 000 inwoners telt : 4 dagen per maand;
2° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente die :
a) tot 30 000 inwoners telt : 4 dagen per maand;
b) van 30 000 tot 50 000 inwoners telt : het kwart van een voltijdse betrekking;
c) van 50 001 tot 80 000 inwoners telt : de helft van een voltijdse betrekking;
3° burgemeester van een gemeente die :
a) tot 30 000 inwoners telt : het kwart van een voltijdse betrekking;
b) van 30 001 tot 50 000 inwoners telt : de helft van een voltijdse betrekking;
4° lid van het vast bureau van een raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente die :
a) tot 10 000 inwoners telt : 2 dagen per maand;
b) van 10 001 tot 20 000 inwoners telt : 3 dagen per maand;
c) meer dan 20 000 inwoners telt : 5 dagen per maand;
5° provincieraadslid dat geen lid van de bestendige deputatie is : 4 dagen per maand.
Art.104. Het personeelslid wordt van ambtswege in verlof gesteld voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten :
1° burgemeester van een gemeente die :
a) tot 20 000 inwoners telt : 3 dagen per maand;
b) van 20 001 tot 30 000 inwoners telt : het kwart van een voltijdse betrekking;
c) van 30 001 tot 50 000 inwoners telt : de helft van een voltijdse betrekking;
d) meer dan 50 000 inwoners telt : voltijds;
2° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente die :
a) tot 20 000 inwoners telt : 2 dagen per maand;
b) van 20 001 tot 30 000 inwoners telt : 4 dagen per maand;
c) van 30 001 tot 50 000 inwoners telt : het kwart van een voltijdse betrekking;
d) van 50 001 tot 80 000 inwoners telt : de helft van een voltijdse betrekking;
e) meer dan 80 000 inwoners telt : voltijds;
3° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds.
Het politiek verlof van ambtswege gaat in op de datum van eedaflegging die volgt op de verkiezing of de aanstelling voor het bedoelde mandaat.
Art.105. Het personeelslid dat geen voltijds ambt uitoefent, wordt niettemin in voltijds politiek verlof van ambtswege gesteld voor de uitoefening van een politiek mandaat bedoeld in artikel 104, voor zover een politiek verlof van ambtswege voor ten minste de helft van een voltijdse betrekking ermee overeenstemt.
Art.106. Voor de toepassing van de artikelen 103 en 104, wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 5 en 29 van de nieuwe gemeentewet.
Art.107. De perioden gedekt door een facultatief politiek verlof of een politiek verlof van ambtswege worden niet bezoldigd. Ze worden met perioden van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Gedurende de perioden waar een politiek verlof het geheel van de prestaties die het personeelslid moet verrichten, dekt, kan het personeelslid zijn aanspraken op bevordering niet doen gelden.
Voor de bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelsled en, worden de perioden die door een facultatief politiek verlof of verlof van ambtswege worden gedekt, meegeteld als diensten die kunnen worden toegelaten met het oog op weddeverhoging.
Art.108. Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op het einde van het mandaat.
Afdeling 4. [1 - Verlof voor de uitoefening van een ambt in een ministerieel kabinet of een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid van de leden van de federale Regering.]1
----------
(1)
Art. 108/1. [1 De ambtenaar krijgt verlof om een ambt uit te oefenen in het kabinet van een lid van de Regering van de Franse Gemeenschap. Het verlof wordt bezoldigd door de oorspronkelijke dienst. Behalve als de Regering er anders over beslist, wordt de totale budgettaire last van de ambtenaar met verlof niet terugbetaald.
Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2009-01-23/45, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
Art. 108/2.[1 De ambtenaar kan een verlof bekomen [2 ...]2 om een ambt uit te oefenen :
1° in het kabinet van een voorzitter of van een lid van de Regering van een ander gewest of een andere gemeenschap, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van de Raad van de Franse Gemeenschapscommissie;
2° in het kabinet van een Federale Minister of van een Federale Staatssecretaris;
3° in het secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie, een cel algemeen beleid van een lid van de Federale Regering.
Het verlof wordt bezoldigd. [2 Behalve als de Regering er anders over beslist met toepassing van een samenwerkingsakkoord afgesloten tussen de Franse Gemeenschap en een ander bevoegdheidsniveau, vraagt de oorspronkelijke dienst aan de instelling waar de ambtenaar met verlof is de terugbetaling van de totale budgettaire last.]2
[2 De globale budgettaire last omvat de werkgeversbijdragen, de wedde, het vakantiegeld, de haardtoelage of de standplaatstoelage, de eindejaarstoelage alsook elke andere toelage of uitkering die door de oorspronkelijke dienst wordt uitbetaald.]2
Het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2009-01-23/45, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
(2)<BFG 2012-03-23/32, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 16-07-2009>
Afdeling 5. [1 - Verlof voor de uitoefening van een ambt in een kabinet van een lokaal mandataris.]1
----------
(1)
Art. 108/3. [1 De ambtenaar kan een verlof bekomen om een ambt uit te oefenen bij een provinciaal mandataris, een gemeentelijk mandataris of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op voorwaarde dat de overheid waarbij de ambtenaar zijn diensten uitoefent zich ertoe verbindt de budgettaire last terug te betalen.
Het verlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
De oorspronkelijke dienst vraagt aan de instelling waar de ambtenaar met verlof is de terugbetaling van de totale budgettaire last.
De totale budgettaire last omvat de werkgeversbijdragen, de wedde, het vakantiegeld, de haardtoelage of de standplaatstoelage, de eindejaarstoelage alsook elke andere toelage of uitkering die door de oorspronkelijke dienst wordt uitbetaald.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2012-03-23/32, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 16-07-2009>
HOOFDSTUK VIII/1. [1 - Dienstopdracht voor de ambtenaren belast met de opleidingen aan de school voor overheidsbestuur die gemeenschappelijk zijn aan de Franse Gemeenschap en aan het Waalse Gewest of in een dienst die belast is met de opleiding van het personeel.]1
----------
(1)
Art. 108/4.[1 [...] Het personeelslid dat in een school voor overheidsbestuur een opleiding verstrekt die gemeenschappelijk is aan de Franse Gemeenschap en aan het Waalse Gewest [2, in een dienst die belast is met de opleiding van het personeel of in het kader van de voortgezette beroepsopleiding georganiseerd met toepassing van het Boek 6, Tittel 1, van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs]2, wordt als in diensopdracht zijnde beschouwd. (Erratum, zie B.St. 10-03-2017, p. 35157)]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2017-01-25/06, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BFG 2023-06-15/20, art. 9, 021; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
Art. 108/5.[1 Het personeelslid dat in een school voor overheidsbestuur een opleiding verstrekt die gemeenschappelijk is aan de Franse Gemeenschap en aan het Waalse Gewest [2, in een dienst die belast is met de opleiding van het personeel of in het kader van de voortgezette beroepsopleiding georganiseerd met toepassing van het Boek 6, Titel 1, van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs]2 en die een dienstopdracht geniet, wordt als in dienstactiviteit beschouwd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2017-01-25/06, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BFG 2023-06-15/20, art. 10, 021; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
HOOFDSTUK IX. - Verminderde prestaties.
Afdeling 1. - Verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid.
Art.109. Indien dit niet strijdig is met het belang van de dienst, kan het personeelslid zijn ambt met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid uitoefenen.
Het belang van de dienst kan echter niet worden ingeroepen tegen een personeelslid dat één van de twee voorwaarden bedoeld in het tweede lid van artikel 115 vervult.
Art.110.Het personeelslid dient zijn aanvraag in [1 minstens drie maanden]1 vóór het begin van de verminderde prestaties.
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
Art.111. § 1. Het personeelslid moet de helft, twee derden, drie vierden of vier vijfden van de prestaties volbrengen die hem normaal worden opgelegd.
Deze prestaties worden ofwel elke dag ofwel volgens een andere vaste verdeling over de week of de maand verricht.
De wijze waarop het personeelslid zijn prestaties wenst te verdelen wordt gevoegd bij de aanvraag bedoeld in artikel 110.
§ 2. De overheid moet beslissen binnen de maand na de ontvangst van de aanvraag.
Als geen beslissing binnen de maand na de ontvangst van de aanvraag wordt genomen, wordt het verlof of de afwezigheid geacht toegekend te zijn.
In geval van weigering, wordt de beslissing met redenen omkleed.
Het personeelslid dat zich door die beslissing benadeeld acht, kan de zaak brengen voor de bevoegde raad van beroep bedoeld in de artikelen 106 en 118 van het voormelde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996.
§ 3. De verminderde prestaties moeten steeds een aanvang nemen bij het begin van de maand.
Art.112. De machtiging om verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid te verrichten wordt toegekend voor een periode van minstens drie maanden en hoogstens vierentwintig maanden.
Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist, ingediend ten minste één maand vóór het einde van het lopende verlof.
Art.113. Mits een opzegperiode van één maand, kan het personeelslid zijn ambt voltijds hernemen vóór het verstrijken van de toegekende periode.
Art.114. Gedurende de afwezigheidsperiode wordt het personeelslid in de administratieve stand non-activiteit gesteld.
Het kan niettemin zijn aanspraken op bevordering doen gelden.
De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties.
Art.115. Het personeelslid geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.
Het personeelslid dat de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt of het personeelslid dat ten minste twee kinderen die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben ten laste heeft, geniet de wedde bedoeld in het eerste lid, vermeerderd met het vijfde van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.
Art.116.De machtiging om verminderde prestaties te verrichten wordt opgeschort zodra het personeelslid één van de volgende verloven bekomt :
1° moederschapsrust;
2° vaderschapsverlof;
3° ouderschapsverlof;
4° [1 adoptieverlof en opvangverlof]1
5° verlof om dwingende redenen van familiaal belang;
6° verlof om een ambt van lid van het bestuurspersoneel of onderwijzend personeel of een ambt van lid van het opvoedend hulppersoneel in de sector onderwijs uit te oefenen;
7° verlof om een stage of proefperiode te verrichten;
8° verlof om zich bij de verkiezingen kandidaat te stellen;
9° verlof om in vredestijd prestaties bij het Korps van de civiele bescherming te verrichten;
10° verlof om in vredestijd sommige militaire prestaties te verrichten, alsook diensten bij de civiele bescherming te presteren of opdrachten van openbaar nut uit te voeren met toepassing van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;
11° verlof om een ambt in een ministerieel kabinet uit te voeren;
12° verlof wegens opdracht;
13° verlof om een activiteit bij een erkende politieke fractie uit te oefenen;
14° verlof om ter beschikking van de Koning, een Prins of een Prinses van België te worden gesteld;
15° bedoeld in artikel 77, § 1, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
----------
(1)<BFG 2009-01-23/45, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 20-04-2009>
Afdeling 2. [1 - Verminderde prestaties om medische redenen.]1
----------
(1)
Art.117.[1 De ambtenaar kan vragen om zijn ambt met verminderde prestaties om medische redenen uit te oefenen:
1° om zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van minstens dertig dagen;
2° wanneer hij wegens een langdurige medische ongeschiktheid verhinderd is voltijds te werken.
De beoordeling van de medische toestand van de ambtenaar en de toekenning van de verminderde prestaties om medische redenen gebeuren door een arts aangewezen door de medische controledienst.]1
----------
(1)<BFG 2014-11-26/09, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.118.[1 § 1. De ambtenaar bedoeld bij artikel 117, 1°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum drie maanden.
De verminderde prestaties mogen worden toegestaan voor een periode van één maand. Verlengingen mogen worden toegestaan voor een gelijkwaardige periode, indien de medische controledienst gedurende een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit verantwoordt. De bepalingen van artikel 120 zijn van toepassing.
§ 2. De ambtenaar bedoeld bij artikel 117, eerste lid, 2°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum twaalf maanden, tenzij de arts van het bestuur voor medische expertise oordeelt dat het nieuw onderzoek vroeger plaats moet vinden.
Verlengingen mogen worden toegestaan voor ten hoogste twaalf maanden, indien de medische controledienst bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit verantwoordt. De bepalingen van artikel 120 zijn van toepassing.
§ 3. Bij elk onderzoek oordeelt de arts aangewezen door de medische controledienst of de ambtenaar geschikt is om 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties te leveren.
Tijdens een periode van verminderde prestaties om medische redenen kan de in § 2 bedoelde ambtenaar een nieuw medisch onderzoek aanvragen bij de medische controledienst met het oog op het aanpassen van zijn arbeidsstelsel.
§ 4. De verminderde prestaties bedoeld in § 1 worden elke dag verricht, tenzij de arts van de medische controledienst er anders over beslist.
De in § 2 bedoelde verminderde prestaties worden verricht volgens een verdeling van de prestaties over de week, overeenkomstig het advies van de medische controledienst.]1
----------
(1)<BFG 2014-11-26/09, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.119.[1 De dagen dat een ambtenaar afwezig is tijdens deze periode van verminderde prestaties om medische redenen worden als verlof beschouwd.
Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.]1
----------
(1)<BFG 2014-11-26/09, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.120.[1 De ambtenaar bedoeld bij artikel 117, eerste lid, 1° en 2°, geniet zijn volledige wedde voor de eerste drie maanden van zijn verminderde prestaties om medische redenen.
De ambtenaar bedoeld bij artikel 117, eerste lid, 2°, geniet vanaf de vierde maand de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties, vermeerderd met 60 % van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.]1
----------
(1)<BFG 2014-11-26/09, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.121.[1 Het verlof wegens verminderde prestaties om medische redenen wordt opgeschort zodra de ambtenaar ofwel recht heeft op of afwezig is wegens:
"1° een moederschapsverlof;
2° een vaderschapsverlof;
3° een adoptie- of opvangverlof;
4° een ouderschapsverlof;
5° een verlof wegens verminderde prestaties om persoonlijke redenen;
6° een verlof om loopbaanonderbreking;
7° de vierdagenweek;
8° halftijdse betrekking vanaf 50 of 55 jaar.
De machtiging om verminderde prestaties om medische redenen te verrichten, wordt tijdelijk onderbroken tijdens een afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.]1
----------
(1)<BFG 2014-11-26/09, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.122.[1 § 1. De ambtenaar die verminderde prestaties om medische redenen wenst te genieten, dient het advies verkregen te hebben van de arts van de medische controledienst minstens vijf werkdagen vóór de aanvang van de verminderde prestaties.
De ambtenaar bedoeld bij artikel 117, eerste lid, 1° en 2°, dient een medisch attest en een plan voor herinschakeling voor te leggen opgesteld door zijn behandelende arts. In het plan voor herinschakeling vermeldt de behandelende arts de vermoedelijke datum van de volledige werkhervatting.
De ambtenaar bedoeld bij artikel 117, eerste lid, 2°, dient een omstandig medisch verslag voor te leggen opgesteld door een gespecialiseerde arts.
§ 2. De arts aangewezen door de medische controledienst spreekt zich uit over de medische geschiktheid van de ambtenaar om zijn ambt ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties weer op te nemen. Hij overhandigt, zo spoedig mogelijk, desgevallend, na de behandelende arts bedoeld bij § 1 te hebben geraadpleegd, zijn bevindingen schriftelijk aan de ambtenaar.
§ 3. Na de overhandiging van de bevindingen door de arts aangewezen door de medische controledienst, in het kader van een aanvraag voor verminderde prestaties om medische redenen bedoeld in artikel 117, eerste lid, 1° en 2°, kan de ambtenaar vragen dat, in gemeenschappelijk overleg met de medische controledienst, binnen de twee werkdagen na de overhandiging van de bevindingen, een arts-scheidsrechter wordt aangewezen om het medisch geschil te beslechten. Indien geen akkoord wordt gevonden binnen de twee werkdagen, kan de ambtenaar, met het oog op het beslechten van het medisch geschil, een arts-scheidsrechter aanwijzen die aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde beantwoordt en op de lijst opgenomen wordt, bepaald in uitvoering van bovenvermelde wet.
De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslecht het medisch geschil binnen de drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft beschermd door het beroepsgeheim.
De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de ambtenaar, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.
De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd, de arts aangewezen door de medische controledienst, alsook de ambtenaar, op de hoogte van zijn beslissing. Ze worden onmiddellijk bij een ter post aangetekende brief verwittigd.]1
----------
(1)<BFG 2014-11-26/09, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.123.[1 Indien de medische controledienst van oordeel is dat een ambtenaar die afwezig is wegens ziekte geschikt is om zijn ambt terug op te nemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties, geeft hij daarvan kennis aan de secretaris-generaal of de leidend ambtenaar van de instelling van openbaar nut of de voorzitster van de Hoge raad voor de audiovisuele sector, die dan de ambtenaar uitnodigt het werk te hervatten.]1
----------
(1)<BFG 2014-11-26/09, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
HOOFDSTUK X. - Gehele of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan, vrijwillige vierdagenweek, en halftijdse vervroegde uittreding.
Art.124. Het personeelslid geniet, op eigen aanvraag, de regeling voor de loopbaanonderbreking, de vrijwillige vierdagenweek en de halftijdse vervroegde uittreding, overeenkomstig de wets- en verordeningsbepalingen die door de federale Staat en, vervolgens, door de Franse Gemeenschap in die zaken werden goedgekeurd.
HOOFDSTUK X/I. [1 - Opleidingsverlof tijdens de loopbaan.]1
----------
(1)
Art. 124/I. [1 Aan een ambtenaar kan verlof worden toegekend om in het kader van zijn loopbaan een opleiding te volgen overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 17 maart 2004 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de personeelsleden van de diensten van de regering van de Franse Gemeenschap, van de Conseil supérieur de l'Audiovisuel en van de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van sector XVII ressorteren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BFG 2022-05-12/20, art. 22, 017; Inwerkingtreding : 08-07-2022>
HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.
Art.125. In artikel 22, § 1, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 juli 1996 houdende het statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, wordt de volgende wijziging aangebracht :
Punt 2° wordt vervangen door de volgende woorden :
" 2° de omstandigheidsverloven en verloven wegens overmacht bedoeld in de artikelen 13 en 14 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 2 juni 2004 betreffende de verloven en afwezigheden van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren. ".
Art.126. In artikel 81 van hetzelfde besluit, wordt een punt 6° toegevoegd, luidend als volgt :
" 6° wanneer het personeelslid een verlof wegens persoonlijke aangelegenheden geniet ".
Art.127. In artikel 83 van hetzelfde besluit, wordt het punt 3° opgeheven.
Art.128. In artikel 90bis van hetzelfde besluit, wordt het punt 2° van het derde lid vervangen als volgt :
" 2° de omstandigheidsverloven en verloven wegens overmacht bedoeld in de artikelen 13 en 14 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 2 juni 2004 betreffende de verloven en afwezigheden van de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, de Hoge Raad voor de Audiovisuele Sector en de instellingen van openbaar nut die onder het Comité van Sector XVII ressorteren. ".
HOOFDSTUK XII. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.129. De personeelsleden die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, een machtiging tot afwezigheid of verlof hebben bekomen krachtens vroegere regelingen, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen.
Art.130. Opgeheven worden :
1° het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid, met uitzondering van artikel 11, 1°, van hoofdstuk III en van hoofdstuk VI, die worden opgeheven op een door de Regering te bepalen datum;
2° het koninklijk besluit van 1 juni 1964 houdende bijzondere bepalingen betreffende de stand disponibiliteit;
3° het koninklijk besluit van 13 november 1967 betreffende de stand disponibiliteit van het rijkspersoneel;
4° het koninklijk besluit van 13 november 1967 tot vaststelling van de administratieve toestand van de ambtenaren die met een opdracht worden belast;
5° het koninklijk besluit van 26 mei 1975 betreffende de afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen;
6° het koninklijk besluit van 21 november 1980 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde rijksambtenaren die ter beschikking van de Koning worden gesteld;
7° het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 februari 1998 betreffende het verlof dat de ambtenaren van de Diensten van de Regering kunnen bekomen om zich te kunnen begeven naar plaatsen waar prenatale medische onderzoeken worden georganiseerd en om prenatale medische onderzoeken te kunnen ondergaan;
8° het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 3 juli 2001 waarbij het politiek verlof wordt ingesteld voor de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap, van de "Office de la Naissance et de l'Enfance", van het Commissariaat-Generaal voor Internationale Betrekkingen van de Franse Gemeenschap en van de Dienst voor heffing van het kijk- en luistergeld van de Franse Gemeenschap;
9° het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 8 maart 2002 betreffende het verlof dat aan een ambtenaar wordt verleend om een activiteit uit te oefenen bij een erkende politieke groep van een vergadering, een raad of een commissie die de wetgevende functie vervult op het niveau van de federale overheid, de gemeenschappen of de gewesten of bij de voorzitter van één van die groepen;
10° het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 8 mei 2003 betreffende de verzoening van het werk met de levenskwaliteit voor de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van de Instellingen van openbaar nut die ervan afhangen.
Art.131. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2005, met uitzondering van zijn hoofdstuk III, afdeling 3, dat op een door de Regering te bepalen datum in werking treedt.
(NOTA : Inwerkingtreding van hoofdstuk III, afdeling 3, art. 15 tot 19, vastgesteld op 31-12-2006 door BFG 2006-09-15/93, art. 8)
Art. 132. De Minister van Ambtenarenzaken wordt belast met de uitvoering van dit besluit.