Details





Titel:

23 MEI 2001. - Koninklijk besluit tot instelling van een algemeen reglement betreffende de inkomensgarantie voor ouderen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-05-2001 en tekstbijwerking tot 19-02-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - De aanvragen en de administratieve procedure.
Afdeling 1. - Aanvraag ingediend bij het gemeentebestuur.
Art. 2-7
Afdeling 2. - Aanvraag ingediend bij de [1 Dienst]1.
Art. 8
Afdeling 3. - Identificatie.
Art. 9
Afdeling 4. - Toekenning van ambtswege.
Art. 10
Afdeling 5. - Voorschotten.
Art. 11
Afdeling 6. - Nieuwe beslissingen.
Art. 12-14
Afdeling 7. - Het onderzoek naar de bestaansmiddelen.
Art. 15, 15/1, 16-18
HOOFDSTUK III. - De berekening van de bestaansmiddelen.
Afdeling 1. - De vrijstellingen.
Onderafdeling 1. - Volledig vrijgestelde inkomsten.
Art. 19
Onderafdeling 2. - Gedeeltelijk vrijgestelde inkomsten.
Art. 20-22, 22/1, 22/2, 23-25
Onderafdeling 3. - Algemene vrijstelling.
Art. 26
Afdeling 2. - In aanmerking te nemen bestaansmiddelen.
Onderafdeling 1. - Het beroepsinkomen.
Art. 27-31
Onderafdeling 2. - De roerende kapitalen en de afstanden.
Art. 32-34
Onderafdeling 3. - De onroerende goederen.
Art. 35-36
Afdeling 3. - De aftrek van de pensioenen [1 en de bonus]1 .
Art. 37-39
HOOFDSTUK IV. - De betalingsmodaliteiten en de betaalvoorwaarden.
Afdeling 1. - De betalingsmodaliteiten.
Art. 40-41
Afdeling 2. - De betaalvoorwaarden.
Art. 42-45
HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen.
Art. 46
HOOFDSTUK VII. - Slot- en opheffingsbepalingen.
Art. 47-48



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan :
  1° onder " wet " : de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen;
  2° onder " Minister " : de Minister die de Pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft;
  3° onder " burgemeester " : de burgemeester of de door hem gemachtigde ambtenaar van het gemeentebestuur;
  4° onder " [2 Dienst]2 " : [2 de Federale Pensioendienst]2;
  5° onder " hoofdverblijfplaats " : het begrip zoals het voorkomt in (artikel 3) van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen; <KB 2006-07-11/32, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2001>
  6° onder " inkomensgarantie " : de inkomensgarantie voor ouderen, ingesteld door de in 1° bedoelde wet;
  7° onder " aanvrager " : de persoon die de inkomensgarantie heeft aangevraagd of wiens recht op inkomensgarantie ambtshalve wordt onderzocht;
  [1 8° wettelijk samenwonende: de persoon die een schriftelijke verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd met toepassing van artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

HOOFDSTUK II. - De aanvragen en de administratieve procedure.
Afdeling 1. - Aanvraag ingediend bij het gemeentebestuur.
Art.2. <KB 2007-04-21/62, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De aanvraag wordt ontvangen door de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijfplaats heeft.

Art.3. <KB 2007-04-21/62, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De burgemeester is ertoe gehouden de pensioenaanvragen minstens eenmaal per week in ontvangst te nemen.
  Hij informeert de burgers over het lokaal en de openingstijden waar de aanvragers zich mogen aanbieden.

Art.4. <KB 2007-04-21/62, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De aanvrager moet zich persoonlijk bij de burgemeester aanbieden en in het bezit zijn van zijn identiteitskaart.
  Hij kan zich laten vertegenwoordigen door een daartoe speciaal gemachtigd persoon. Deze persoon moet meerderjarig zijn en in het bezit van het in het vorige lid bedoelde stuk, evenals van zijn eigen identiteitskaart en van een bij de aanvraag te voegen volmacht.

Art.5.<KB 2007-04-21/62, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2007> Wanneer de aanvrager of zijn lasthebber zich aanbiedt om een pensioenaanvraag in te dienen, maakt de burgemeester onmiddellijk een door de [1 Dienst]1 ter beschikking gesteld elektronische aanvraag op. Hij vermeldt er minstens de naam, voorna(a)me(n), en geboortedatum van de aanvrager, zijn identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen, alsook de datum van de aanvraag en de gewenste ingangsdatum op.
  Deze aanvraag wordt onmiddellijk elektronisch doorgezonden naar de [1 Dienst]1 met naleving van de door de [1 Dienst]1 voorgeschreven procedure.
  De [1 Dienst]1 zendt per kerende post via elektronische weg een ontvangstmelding terug die bestemd is voor de aanvrager of voor zijn lasthebber en die de datum vermeldt waarop de aanvraag is ingediend.
  ----------
  (1)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

Art.6.<KB 2007-04-21/62, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2007> Wanneer een elektronische aanvraag niet mogelijk is, maakt de burgemeester een door de Rijksdienst ter beschikking gesteld papieren document op. Hij vermeldt er minstens de naam, voorna(a)me(n), en geboortedatum van de aanvrager, zijn identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen, alsook de datum van de aanvraag en de gewenste ingangsdatum op.
  De burgemeester overhandigt aan de aanvrager of aan zijn lasthebber een ontvangstbewijs dat de datum vermeldt waarop de aanvraag is ingediend.
  Binnen drie werkdagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de burgemeester ze naar de hoofdzetel van de [1 Dienst]1.
  Al de aanvragen die deel uitmaken van eenzelfde zending worden vermeld op een door genoemde [1 Dienst]1 ter beschikking van de burgemeester gesteld borderel. Het borderel wordt in dubbel exemplaar opgesteld. Een exemplaar wordt door dezelfde [1 Dienst]1 als ontvangstbewijs naar de burgemeester teruggezonden.
  ----------
  (1)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

Art.7. <KB 2007-04-21/62, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2007> In geen enkel geval mag de burgemeester weigeren een aanvraag in ontvangst te nemen.
  Noch vóór noch na het vervullen van de formaliteiten van indiening van de aanvraag mag hij het in artikel 6 bedoelde formulier aan de aanvrager, aan zijn lasthebber of aan een derde overhandigen.

Afdeling 2. - Aanvraag ingediend bij de [1 Dienst]1.   ----------   (1)
Art.8.§ 1. De persoon die in België zijn hoofdverblijfplaats heeft, mag zich persoonlijk wenden tot de [1 Dienst]1 om zijn aanvraag in te dienen.
  Onder de in artikel 4 bepaalde voorwaarden kan hij zich evenwel laten vertegenwoordigen door een daartoe speciaal gemachtigd persoon.
  Op voorlegging van zijn identiteitskaart wordt de aanvraag opgesteld op een daartoe voorzien formulier; het wordt gedateerd en ondertekend door de aanvrager of door zijn lasthebber.
  § 2. De [1 Dienst]1 overhandigt aan de aanvrager of zijn lasthebber een ontvangstbewijs dat de datum vermeldt waarop de aanvraag is ingediend.
  ----------
  (1)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

Afdeling 3. - Identificatie.
Art.9.De [1 Dienst]1 is verplicht zich tot het Rijksregister van de natuurlijke personen te richten om de informatiegegevens bedoeld bij artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen te verkrijgen of wanneer hij de juistheid van deze informatiegegevens nagaat.
  Het beroep doen op een andere bron is slechts toegestaan in de mate dat de nodige informatiegegevens niet bij het Rijksregister kunnen verkregen worden. In dit geval deelt de [1 Dienst]1 de inhoud van de informatiegegevens, ten titel van inlichting, mee aan het Rijksregister van de natuurlijke personen en voegt hij er de bewijsstukken bij.
  ----------
  (1)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

Afdeling 4. - Toekenning van ambtswege.
Art.10.§ 1. De [1 Dienst]1 gaat op de in de artikelen 3 of 17 van de wet bedoelde leeftijd over tot een vaststelling van ambtswege van de rechten op de inkomensgarantie voor de personen die in het genot zijn van :
  1° een tegemoetkoming aan gehandicapten krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan de gehandicapten;
  2° het bestaansminimum krachtens de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op het bestaansminimum;
  3° een pensioen in de regeling voor werknemers of voor zelfstandigen, zelfs indien het vervroegd werd toegekend, tenzij het bedrag ervan de toekenning van de inkomensgarantie verhindert.
  Het recht op inkomensgarantie gaat in de eerste van de maand die volgt op deze waarop de in het eerste lid bedoelde leeftijd wordt bereikt.
  § 2. De instellingen of besturen die de in § 1, 1° of 2°, bedoelde voordelen betalen, stellen de [1 Dienst]1 hiervan in kennis zes maanden voor de in § 1 bedoelde leeftijd wordt bereikt.
  ----------
  (1)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

Afdeling 5. - Voorschotten.
Art.11.De [1 Dienst]1 kan voorschotten uitbetalen wanneer uit het onderzoek van de rechten op inkomensgarantie, zowel administratief als gerechtelijk, blijkt dat er nog geen definitieve beslissing kan worden genomen.
  De [1 Dienst]1 stelt het bedrag van de voorschotten vast op grond van de bewijsstukken waarover hij beschikt.
  Met een mededeling die niet vatbaar is voor beroep, stelt de [1 Dienst]1 de gerechtigde ervan in kennis dat voorschotten zullen worden uitbetaald.
  ----------
  (1)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

Afdeling 6. - Nieuwe beslissingen.
Art.12. § 1. De gerechtigde op een inkomensgarantie die op grond van een definitieve beslissing of van een rechterlijke beslissing die kracht van gewijsde heeft is toegekend, kan een nieuwe aanvraag indienen in de vormen bepaald in de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk.
  Een nieuwe aanvraag kan slechts gegrond worden verklaard op basis van nieuwe bewijselementen die vroeger niet aan de administratieve overheid of aan het bevoegde rechtscollege werden voorgelegd of op grond van een wijziging van een wettelijke of reglementaire bepaling.
  De personen aan wie het recht op inkomensgarantie werd geweigerd, beschikken, onder dezelfde voorwaarden, over die mogelijkheid.
  De nieuwe beslissing gaat in de eerste dag van de maand volgend op die waarin de nieuwe aanvraag werd ingediend.
  § 2. Het verzoekschrift bij de arbeidsrechtbank of het hoger beroep bij het arbeidshof inzake een beslissing over een inkomensgarantie geldt als nieuwe aanvraag om inkomensgarantie indien het wegens laattijdigheid onontvankelijk wordt verklaard.

Art.13.§ 1. (Wanneer vastgesteld wordt dat aan de administratieve beslissing een juridische of materiële vergissing kleeft, treft de [1 Dienst]1 een nieuwe beslissing ter verbetering van deze juridische of materiële vergissing.
  De nieuwe beslissing heeft uitwerking op datum waarop de verbeterde beslissing had moeten ingaan.
  Onverminderd de toepassing van § 2 van dit artikel of van artikel 21 van de wet van 13 juni 1966 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders, bedienden, zeevarenden onder Belgische vlag, mijnwerkers en vrijwillig verzekerden, zal, als de vergissing aan de administratie te wijten is, de nieuwe beslissing evenwel uitwerking hebben op de eerste dag van de maand na de kennisgeving, als het recht op de uitkering kleiner is dan het recht dat eerst werd toegekend.
  Wanneer de [1 Dienst]1 vaststelt dat de juridische of de materiële vergissing een hogere betaling dan het recht op de uitkering heeft veroorzaakt, kan hij de betaling bij bewarende maatregel beperken tot het bedrag dat hij als wettelijk verschuldigd beschouwt. In dit geval heeft, ondanks de bepalingen van het vorig lid, de verbeterende beslissing die het bedrag van de uitkering beperkt, uitwerking de eerste dag van de maand waarin de bewarende maatregel werd toegepast.) <KB 2003-07-11/80, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2003>
  § 2. De [1 Dienst]1 kan de beslissing intrekken en een nieuwe beslissing nemen binnen de termijn van indiening van een verzoekschrift bij de arbeidsrechtbank of als een verzoekschrift werd ingediend, tot op de sluiting van de debatten, wanneer :
  a) op de ingangsdatum van de inkomensgarantie het recht door een wettelijke of reglementaire bepaling is gewijzigd;
  b) een nieuw feit of nieuwe bewijselementen die een terugslag hebben op het recht van de aanvrager tijdens het geding worden ingeroepen;
  c) vastgesteld wordt dat aan de beslissing een administratieve vergissing kleeft.
  ----------
  (1)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

Art.14.[1 § 1. De [2 Dienst]2 kan van ambtswege de rechten op inkomensgarantie herzien wanneer hij één van de volgende feiten vaststelt:
   1° de wijziging van het aantal personen die dezelfde hoofdverblijfplaats delen en wiens bestaansmiddelen en pensioenen in aanmerking komen;
   2° de wijziging van het aantal minderjarige kinderen en meerderjarige kinderen waarvoor kinderbijslag wordt genoten;
   3° een wijziging in de bestaansmiddelen;
   4° nieuwe bewijselementen met betrekking tot de eerder al dan niet in aanmerking genomen bestaansmiddelen;
   5° nieuwe bewijselementen met betrekking tot de eerder al dan niet in aanmerking genomen bestaansmiddelen, ingevolge het overlijden van de gerechtigde op inkomensgarantie die zijn hoofdverblijfplaats niet deelt conform de bepaling van artikel 6, § 2 van de wet;
   6° een wijziging in het bedrag van de pensioenen, die uitsluitend voortspruit uit een nieuwe toekenningsbeslissing; in dit geval wordt de beslissing herzien, rekening houdend met deze wijziging, zonder dat wordt overgegaan tot een nieuw onderzoek van de bestaansmiddelen.
   Het recht op inkomensgarantie wordt, in voorkomend geval, herzien vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de wijziging zich heeft voorgedaan.
   § 2. Indien de onder paragraaf 1, 1°, bedoelde gebeurtenis te wijten is aan het overlijden van de gerechtigde of van de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, gaat de [2 Dienst]2 over tot een nieuw onderzoek van de inkomensgarantie van de langstlevende gerechtigde, rekening houdend met de uit de nalatenschap werkelijk ontvangen goederen en stuurt hem een nieuwe beslissing.
   Dit nieuw onderzoek naar de bestaansmiddelen beperkt zich tot de goederen die hij of de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats deelde, van de in het eerste lid bedoelde overledene werkelijk ontvangen heeft en die zich bij de andere, als ongewijzigd beschouwde bestaansmiddelen en persoonlijke pensioenen zullen voegen.
   Indien de langstlevende gerechtigde het bewijs levert dat hij geen goed uit de nalatenschap van de in het eerste lid bedoelde overledene heeft ontvangen, maakt de inkomensgarantie het voorwerp uit van een nieuwe beslissing, waarbij geen rekening gehouden wordt met de bestaansmiddelen van de overledene.
   In afwachting van de in het eerste lid bedoelde nieuwe beslissing, wordt de inkomensgarantie herberekend en betaald onder de vorm van terugvorderbare voorschotten. Voor de vaststelling van het bedrag van de voorschotten, worden de bestaansmiddelen van de overledene geacht voor een gelijk deel toe te behoren aan de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende die met de overledene dezelfde hoofdverblijfplaats deelde.
   Indien, gelet op de werkelijke erfopvolging, de langstlevende gerechtigde meent aanspraak te kunnen maken op een hoger voorschot, verstuurt hij aan de [2 Dienst]2 een afschrift van de aangifte van de nalatenschap of van elk ander document dat het bewijs levert van de wijze waarop de nalatenschap vereffend is. In voorkomend geval zet de Rijksdienst het bedrag van de voorschotten recht.
   § 3. Indien de gebeurtenis bedoeld onder paragraaf 1, 1°, te wijten is aan het feit dat de gerechtigde of de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, wordt opgenomen in een rusthuis, in een rust- en verzorgingstehuis of in een psychiatrische verzorgingsinstelling, worden, zonder nieuw onderzoek ten gronde van de bestaansmiddelen:
   1° voor de opgenomen persoon enkel de persoonlijke bestaansmiddelen en pensioenen in aanmerking genomen voor de vaststelling van de inkomensgarantie;
   2° voor de andere gerechtigde enkel de persoonlijke bestaansmiddelen en pensioenen in aanmerking genomen.
   De in aanmerking te nemen bedragen van de bestaansmiddelen en de pensioenen stemmen overeen met deze die voor de meest recente beslissing of herziening in aanmerking genomen werden. Ieder van de gerechtigden wordt met een gewone brief van de nieuwe beslissing in kennis gesteld.
   § 4. Indien de onder paragraaf 1, 1°, bedoelde gebeurtenis te wijten is aan het overlijden van de gerechtigde of van de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, kan de [2 Dienst]2 postuum overgaan tot een nieuw onderzoek van het eerder vastgestelde recht op inkomensgarantie van de gerechtigde en/of echtgenoot of wettelijk samenwonende, rekening houdend met de nieuwe bewijselementen inzake de bestaansmiddelen voortspruitend uit de nalatenschap teneinde een nieuwe beslissing te versturen.
   § 5. Indien de onder paragraaf 1, 4°, bedoelde gebeurtenis te wijten is aan het overlijden van de gerechtigde die de hoofdverblijfplaats niet deelt conform de bepaling van artikel 6 § 2 van de wet, kan de [2 Dienst]2 postuum overgaan tot een nieuw onderzoek van het eerder vastgestelde recht op inkomensgarantie van de overleden gerechtigde, rekening houdend met de nieuwe bewijselementen inzake de bestaansmiddelen voortspruitend uit de nalatenschap teneinde een nieuwe beslissing te versturen.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

Afdeling 7. - Het onderzoek naar de bestaansmiddelen.
Art.15.[1 § 1. De [2 Dienst]2 gaat, in voorkomend geval, over tot een onderzoek naar de bestaansmiddelen; te dien einde zendt hij aan de aanvrager een formulier van aangifte van bestaansmiddelen.
   Indien de aanvrager met de echtgenoot of de wettelijk samenwonende dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, wordt aan ieder een formulier van aangifte van bestaansmiddelen toegezonden.
   De aanvrager en de echtgenoot of de wettelijk samenwonende waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, moeten nauwkeurig antwoorden op de verschillende gestelde vragen, bevestigen dat de verstrekte inlichtingen oprecht en volledig zijn en het nazicht ervan toelaten. Zij ondertekenen hun formulier en voegen ieder hun meest recente aanslagbiljet van de inkomstenbelastingen bij, evenals een door hen voor waar verklaarde lijst met opgave van de roerende en onroerende goederen die ten bezwarende titel of om niet werden afgestaan en de zakelijke rechten die zij op deze roerende en onroerende goederen konden laten gelden. De lijst wordt gestaafd door een afschrift van de verkoops-, schenkings- of notariële akte.
   De aanvrager en de echtgenoot of de wettelijk samenwonende waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, zijn ertoe gehouden dat formulier in te vullen en samen met de gevraagde bewijsstukken terug te zenden binnen de maand na de ontvangst ervan.
   Indien de aanvrager en/of de echtgenoot of de wettelijk samenwonende waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, niet voldoet aan de bij het vorige lid bedoelde verplichting, wordt hem een herinnering gezonden; indien hij aan deze herinnering geen gevolg geeft binnen een termijn van één maand, wordt de inkomensgarantie geweigerd.
   § 2. De gerechtigde op de inkomensgarantie dient de bij artikel 5, § 1, derde lid, van de wet beoogde aangifte in bij de [2 Dienst]2.
   De bij het eerste lid beoogde aangifte moet de datum, de aard en het bedrag vermelden van de wijziging die zich in de in aanmerking te nemen bestaansmiddelen heeft voorgedaan.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

Art. 15/1.[1 De [2 Dienst]2 kijkt de inlichtingen meegedeeld door de aanvrager evenals door de echtgenoot of de wettelijk samenwonende waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, na via een elektronische toegang tot de databanken van de FOD Financiën. Deze toegang is beperkt tot de gegevens nodig voor de controle van inlichtingen bedoeld in de wet en dit besluit, met naleving van de machtiging van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-02-07/06, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

Art.16.[1 Wanneer de procedure voorzien in artikel 15/1 niet toelaat om alle gegevens te verzamelen die nodig zijn voor de controle van de in artikel 15 bedoelde aangifte, wordt deze voor nazicht doorgestuurd aan de bevoegde dienst van de FOD Financiën.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.17.[1 De bevoegde dienst van de FOD Financiën deelt de door de [2 Dienst]2 gevraagde gegevens mee. De bevoegde dienst is ertoe gehouden alle inlichtingen te geven betreffende de roerende en onroerende goederen waarvan de aanvrage en de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, eigenaar of vruchtgebruiker zijn of geweest zijn.
   De bevoegde dienst van de FOD Financiën verstrekt alle gegevens die in zijn bezit zijn, inzonderheid die betreffende de hypothecaire leningen en renten, evenals de roerende waarden van de aanvrager en de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, die door een aangifte van nalatenschap, een akte van verdeling of van vereffening, een akte verschenen in de verzameling van akten van vennootschappen of door gelijk welke andere akte werden bekendgemaakt.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

Art.18.[1 De bevoegde dienst van de FOD Financiën stelt de [2 Dienst]2 in kennis van elke wijziging die zich zou voordoen in de vermogenstoestand van de belanghebbende en/of van de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats deelt.
   Hij is ertoe gehouden naar aanleiding van het overlijden van een in het eerste lid vermelde persoon, de [2 Dienst]2 kennis te geven van de aanslag inzake nalatenschap.
   Hij is ertoe gehouden, indien hij in toepassing van artikel 1240bis van het Burgerlijk Wetboek ertoe bevoegd is, de [2 Dienst]2 kennis te geven van de bevoegde notaris aan wie de erfgenamen vragen om een akte of een attest van erfopvolging op te stellen.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

HOOFDSTUK III. - De berekening van de bestaansmiddelen.
Afdeling 1. - De vrijstellingen.
Onderafdeling 1. - Volledig vrijgestelde inkomsten.
Art.19.Bij het berekenen van de bestaansmiddelen, zowel voor de aanvrager als voor [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 met wie hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, wordt geen rekening gehouden met :
  1° de gezinsbijslag toegekend krachtens een Belgische regeling;
  2° de uitkeringen of elke tussenkomst, die verband houden met openbare of private bijstand;
  3° de onderhoudsgelden tussen ascendenten en descendenten;
  4° de frontstrepen- en gevangenschapsrenten alsmede de renten verbonden aan een nationale orde op grond van een oorlogsfeit;
  5° de tegemoetkomingen uitbetaald in het raam van de wetten betreffende de gebrekkigen en verminkten, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 3 februari 1961, en van de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de mindervaliden;
  6° [3 de tegemoetkomingen voor personen met een handicap toegekend krachtens een Belgische regeling, met uitzondering van pensioenen]3;
  7° de verwarmingstoelage toegekend aan bepaalde rechthebbenden op een pensioen ten laste van de werknemersregeling;
  (8° de vergoedingen die door de Duitse overheid bij wijze van schadeloosstelling worden betaald voor de gevangenhouding tijdens de tweede wereldoorlog;) <KB 2002-07-11/36, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-06-2001>
  (9° de vergoedingen die ontvangen zijn in het kader van het vrijwilligerswerk, voorzover ze de in hoofdstuk VII van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers bedoelde bedragen niet overschrijden;) <KB 2006-08-05/62, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-02-2006>
  [2 10° de toelagen, uitkeringen en bijslagen van de Gemeenschappen voor het onderbrengen van jongeren in een opvanggezin.]2
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<KB 2014-02-07/06, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (3)<KB 2024-02-07/07, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 19-02-2024>


Onderafdeling 2. - Gedeeltelijk vrijgestelde inkomsten.
Art.20.Voor de toepassing van artikel 8 van de wet, wordt van het globaal kadastraal inkomen van de bebouwde onroerende goederen, die de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, in volle eigendom of in vruchtgebruik bezitten, een bedrag van 743,68 euro afgetrokken.
  Dit bedrag wordt met 123,95 euro verhoogd voor elk kind waarvoor de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, kinderbijslag geniet.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.21.Indien de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt samen uitsluitend de volle eigendom of het vruchtgebruik hebben van onbebouwde onroerende goederen, wordt voor de toepassing van artikel 8 van de wet bij de berekening van de bestaansmiddelen rekening gehouden met de som van de kadastrale inkomens van die goederen, verminderd met 29,75 euro.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.22.Bij het in mindering brengen van de pensioenen op het bedrag van de inkomensgarantie wordt rekening gehouden met 90 % van de in artikel 12 van de wet bedoelde voordelen waarop de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, gerechtigd zijn.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 22/1.[1 Bij het in mindering brengen van de bonus, bedoeld in de artikelen 3, 3/1, 7 en 7bis van de wet betreffende het generatiepact van 23 december 2005 en het als dusdanig geldend voordeel in de regeling openbare sector, op het bedrag van de inkomensgarantie, wordt rekening gehouden met 90 % van het bedrag waarop de aanvrager en/of de echtgenoot of de wettelijk samenwonende waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, gerechtigd zijn.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 22/2. [1 Bij het in mindering brengen van de beroepsinkomsten als werknemer en/of zelfstandige van de aanvrager en/of van de echtgenoot of de wettelijk samenwonende overeenkomstig de artikelen 27, 28, 29 en 31 op het bedrag van de inkomensgarantie, wordt op dit totaal bedrag inzake beroepsinkomsten een vrijstelling van 5.000 EUR toegepast en dit na toepassing van artikel 27, 28, 29 en 31.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-02-07/06, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.23.In geval van afstand ten bezwarende titel van :
  1° hetzij het woonhuis van de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, op voorwaarde dat hij noch die personen een ander bebouwd onroerend goed bezitten;
  2° hetzij het enige onbebouwd onroerend goed van de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, op voorwaarde dat hij, noch die personen een ander onbebouwd of bebouwd onroerend goed bezitten;
  wordt de eerste schijf van 37 200 euro van de verkoopwaarde vrijgesteld.
  Voor de toepassing van het vorige lid wordt eveneens als woonhuis van de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt beschouwd, het enige binnenschip als bedoeld in artikel 271, eerste lid, van Boek II, Titel X, van het Wetboek van Koophandel dat hen toebehoort en hen op duurzame wijze tot woning dient.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.24. Voor de al dan niet belegde roerende kapitalen wordt, nadat in voorkomend geval de bepalingen van het vorige artikel werden toegepast, rekening gehouden met 4 % van de schijf gelegen tussen 6 200 euro en 18 600 euro, en met 10 % van de boven die schijf gelegen bedragen.

Art.25.De in het vorige artikel bedoelde vrijstelling wordt, wanneer de aanvrager met [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, toegepast op de som van hun roerende kapitalen.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Onderafdeling 3. - Algemene vrijstelling.
Art.26.Het bedrag van de inkomensgarantie, beoogd bij artikel 6 van de wet, wordt verminderd met het gedeelte van de bestaansmiddelen dat 625 euro per jaar overschrijdt.
  Dat bedrag is evenwel 1 000 euro per jaar wanneer de aanvrager voldoet aan de bepalingen van [1 artikel 6, §§ 2 en 3]1 , van de wet.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Afdeling 2. - In aanmerking te nemen bestaansmiddelen.
Onderafdeling 1. - Het beroepsinkomen.
Art.27.Wanneer de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, een andere beroepsarbeid verricht dan een beroepsarbeid als zelfstandige, wordt rekening gehouden met een forfaitair bedrag, gelijk aan drie vierden van het brutoloon.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.28.Wanneer de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt een beroepsarbeid als zelfstandige verricht, wordt, bij het berekenen van de bestaansmiddelen, het beroepsinkomen in aanmerking genomen dat bepaald is bij artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen en betrekking heeft op het kalenderjaar voorafgaand aan dat waarin de administratieve beslissing ingaat.
  Wanneer het een helper betreft die geen werkelijk loon heeft, wordt rekening gehouden met een forfaitair bedrag gelijk aan drie vierden van het laatste loon bij de administratie van de directe belastingen aangegeven fictief loon.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.29.In geval van begin of hervatting van een beroepsarbeid als zelfstandige wordt, zolang artikel 28, eerste lid, niet kan worden toegepast en in al de gevallen waarin er niet naar een door de administratie van de directe belastingen vastgesteld beroepsinkomen kan worden verwezen, het beroepsinkomen in rekening gebracht dat is aangegeven door de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats deelt]1 . Dat inkomen kan nagezien en, in voorkomend geval, verbeterd worden op grond van bij de voormelde administratie verkregen gegevens.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 16, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.30.§ 1. Het beroepsinkomen wordt niet meer in rekening gebracht vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze in de loop waarvan alle beroepsarbeid wordt stopgezet.
  § 2. Indien de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt onderscheidene beroepsbezigheden uitoefenden en zij aan één ervan een einde stellen, wordt vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze van de stopzetting, nog slechts rekening gehouden met het inkomen voortgebracht door de arbeid die wordt voortgezet.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.31.Indien de aanvrager met [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, wordt bij de vaststelling van de bestaansmiddelen de som van hun in deze onderafdeling bedoelde beroepsinkomsten in aanmerking genomen.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Onderafdeling 2. - De roerende kapitalen en de afstanden.
Art.32.§ 1. Wanneer de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, ten bezwarende titel of om niet roerende of onroerende goederen heeft afgestaan, wordt, onverminderd de toepassing van artikel 23, een forfaitair inkomen in aanmerking genomen dat overeenstemt met de verkoopwaarde van de goederen op het tijdstip van de afstand.
  Het in het eerste lid bedoelde forfaitair bedrag wordt vastgesteld door op de verkoopwaarde van de goederen op het tijdstip van de afstand de bij artikel 24 beoogde berekeningsmodaliteiten toe te passen.
  § 2. De verkoopwaarde van de afgestane roerende of onroerende goederen, waarvan de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, eigenaar of vruchtgebruiker in onverdeeldheid waren, wordt vermenigvuldigd met de breuk die het aandeel van de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt in de onverdeeldheid uitdrukt.
  § 3. Bij afstand van vruchtgebruik wordt de waarde daarvan vastgesteld op 40 % van de waarde in volle eigendom.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.33.In geval van afstand onder bezwarende titel van roerende of onroerende goederen worden de persoonlijke schulden van de aanvrager en/of van [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats delen, afgetrokken van de verkoopwaarde van de afgestane goederen op het ogenblik van de afstand op voorwaarde dat :
  1° het persoonlijke schulden betreft van de aanvrager en/of van [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 die met hem dezelfde hoofdverblijfplaats delen;
  2° de schulden werden aangegaan vóór de afstand;
  3° de schulden werden afgelost of gedeeltelijk terugbetaald met de opbrengst van de afstand.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 18, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.34.[1 § 1. In geval van afstand onder bezwarende titel van een onroerend goed en onverminderd de bepalingen van het artikel 33, wordt voor zover het een in artikel 23 bedoeld onroerend goed betreft, een jaarbedrag van 1.250 euro of van 2.000 euro van de verkoopwaarde afgetrokken naargelang aan de aanvrager een inkomensgarantie krachtens artikel 6, § 1, of 6, §§ 2 en 3, van de wet wordt toegekend.
   Het aftrekbaar bedrag wordt berekend in verhouding tot het aantal maanden begrepen tussen de eerste van de maand die volgt op de datum van de afstand en de ingangsdatum van de inkomensgarantie.
   § 2. De verkoopwaarde wordt uitsluitend van ambtswege, eenmaal per jaar op de verjaardag van de ingangsdatum van de inkomensgarantie met één van de in paragraaf 1 bedoelde bedragen verminderd. Te dien einde wordt op 1 januari van het beschouwde jaar nagegaan of de aanvrager nog aan de in artikel 6, § 1, of 6, §§ 2 en 3, bedoelde voorwaarden voldoet.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Onderafdeling 3. - De onroerende goederen.
Art.35.§ 1. Bij de berekening van de bestaansmiddelen wordt, zowel voor de bebouwde als voor de onbebouwde onroerende goederen, het bedrag van het niet-vrijgesteld kadastraal inkomen vermenigvuldigd met 3.
  § 2. De in het buitenland gelegen onroerende goederen worden in aanmerking genomen overeenkomstig de bepalingen die toepasselijk zijn op de in België gelegen onroerende goederen.
  Voor de toepassing van het eerste lid moet onder kadastraal inkomen verstaan worden, elke gelijkaardige grondslag van belasting waarin bij de fiscale wetgeving van de plaats waar de goederen gelegen zijn, is voorzien.
  § 3. Het kadastraal inkomen van een gedeelte van een onroerend goed is gelijk aan het kadastraal inkomen van het onroerend goed vermenigvuldigd met de breuk die het gedeelte van dat onroerend goed vertegenwoordigt.
  De aanvrager legt de nodige bewijsstukken aan de [1 Dienst]1 voor.
  ----------
  (1)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

Art.36.§ 1. Wanneer de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 die dezelfde hoofdverblijfplaats delen de hoedanigheid van eigenaar of van vruchtgebruiker in onverdeeldheid hebben, wordt het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met de breuk of de som van de breuken die het aandeel, in volle eigendom of in vruchtgebruik, van de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt in de onverdeeldheid uitdrukt, vooraleer de artikelen 20 en 21 worden toegepast.
  § 2. Wanneer het onroerend goed met hypotheek bezwaard is, mag het bedrag, in aanmerking genomen voor de vaststelling van de bestaansmiddelen, verminderd worden met het jaarlijks bedrag van de hypothecaire interesten, op voorwaarde :
  1° dat de schuld door de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, werd aangegaan voor eigen behoeften en de aanvrager de aan het ontleend kapitaal gegeven bestemming bewijst;
  2° dat de aanvrager bewijst dat de hypothecaire interesten eisbaar waren en werkelijk werden betaald voor het jaar dat datgene van de ingangsdatum van de beslissing voorafgaat.
  Het bedrag van de vermindering mag evenwel niet hoger zijn dan de helft van het in aanmerking te nemen bedrag van de bestaansmiddelen.
  Wanneer het onroerend goed werd verworven mits betaling van een lijfrente, wordt het bedrag, in aanmerking genomen voor de vaststelling van de bestaansmiddelen, verminderd met het bedrag van de lijfrente die door de aanvrager en/of [1 de echtgenoot of de wettelijk samenwonende]1 waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, werkelijk wordt betaald. Het tweede lid van deze paragraaf is van toepassing op deze vermindering.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Afdeling 3. - De aftrek van de pensioenen [1 en de bonus]1 .   ----------   (1)
Art.37.[1 Voor de toepassing van artikel 12 van de wet wordt het bedrag van het pensioen en de bonus bedoeld in de artikelen 3, 3/1, 7 en 7bis van de voormelde wet van 23 december 2005 en het als dusdanig geldend voordeel in de regeling openbare sector, in aanmerking genomen dat uitbetaald geweest zou zijn vóór de vermindering of schorsing van de van de uitkering:
   1° die het voorwerp uitmaakt van een vermindering om reden van de terugvordering van een onverschuldigd uitbetaald bedrag;
   2° waarvan de uitbetaling geschorst is ten titel van sanctie.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.38.[1 Met uitsluiting van de bonus, bedoeld in de artikelen 3, 3/1, 7 en 7bis van de voormelde wet van 23 december 2005 en het als dusdanig geldend voordeel in de regeling openbare sector, worden de toeslagen die niet als een integrerend bestanddeel van het pensioen worden beschouwd, niet in mindering gebracht op de inkomensgarantie.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 23, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.39.Onverminderd de toepassing van de artikelen 19, 3°, en 38, wordt het bedrag van de inkomensgarantie verminderd met het volgens artikel 22 vastgestelde pensioenbedrag, [1 en volgens artikel 22/1 vastgestelde bonus en het als dusdanig geldend voordeel in de regeling openbare sector]1 nadat dit, in voorkomend geval, werd verminderd met het bedrag van de bij een rechterlijke beslissing vastgestelde en effectief betaalde onderhoudsgelden.
  Bij wijziging in het pensioenbedrag, andere dan de wijziging bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, wordt de inkomensgarantie herberekend en betaalbaar gesteld, zonder het voorwerp uit te maken van een nieuwe beslissing.
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 24, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

HOOFDSTUK IV. - De betalingsmodaliteiten en de betaalvoorwaarden.
Afdeling 1. - De betalingsmodaliteiten.
Art.40.De inkomensgarantie is verworven per twaalfden en betaalbaar per maand.
  [1 De inkomensgarantie wordt door [2 de Dienst]2 betaald door middel van overschrijvingen op een persoonlijke zichtrekening overeenkomstig de bepalingen van [2 het koninklijk besluit van 13 augustus 2011 betreffende de betaling van de door de Federale Pensioendienst betaalde uitkeringen]2.]1
  [[3 In afwijking van het eerste lid, ofwel op aanvraag door de gerechtigde ofwel op initiatief van de Dienst,]3 kan de betaling ook gebeuren door postassignaties waarvan het bedrag ten huize betaalbaar is in handen van de gerechtigde.] <KB 2004-03-09/30, art. 7, 004 ; Inwerkingtreding : 17-03-2004, voor de betalingen die plaatsvinden vanaf 17-03-2004>
  [1 [3 ...]3.]1
  [3 Het toezenden van stukken en het uitvoeren van betalingen aan de gerechtigde op een inkomensgarantie gebeuren op zijn hoofdverblijfplaats.]3
  [3 Van deze verplichting kan evenwel tijdelijk afgeweken worden op schriftelijk verzoek van de betrokkene of van zijn lasthebber, gericht aan de Dienst.]3
  ----------
  (1)<KB 2011-08-13/03, art. 12, 009; Inwerkingtreding : 24-08-2011>
  (2)<KB 2018-03-30/21, art. 2,1°, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>
  (3)<KB 2018-03-30/21, art. 2,2°-2,5°, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>

Art.41.In geval van overlijden van de gerechtigde op de inkomensgarantie, worden de vervallen en niet-uitbetaalde termijnen uitbetaald in de volgende orde aan de persoon die :
  1° die de begrafeniskosten heeft betaald;
  2° in de verplegingskosten is tussengekomen.
  De rechthebbenden die de vereffening van de vervallen en aan een overleden gerechtigde niet-uitbetaalde termijnen te hunnen voordele wensen te verkrijgen, moeten een aanvraag rechtstreeks tot de Rijksdienst richten. De aanvraag, gedateerd en ondertekend, moet opgemaakt worden op een formulier conform het door de [1 Dienst]1 goedgekeurd model. De burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had, bevestigt de juistheid van de op dit formulier vermelde gegevens en ondertekent dit mede.
  Op straffe van verval moeten de aanvragen tot uitbetaling van de termijnen ingediend worden binnen een termijn van zes maanden. Die termijn gaat in op de dag van het overlijden van de gerechtigde of op de dag van de verzending van de kennisgeving van de beslissing indien deze na het overlijden werd verzonden.
  ----------
  (1)<KB 2018-03-30/21, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

Afdeling 2. - De betaalvoorwaarden.
Art.42.[1 § 1.[3 De inkomensgarantie is slechts betaalbaar voor zover de gerechtigde zijn werkelijke verblijfplaats in België heeft. Hiervoor moet de gerechtigde zijn hoofdverblijfplaats in België hebben en er bestendig en daadwerkelijk verblijven.]3
   Met het oog op de betaling van de inkomensgarantie wordt met bestendig en daadwerkelijk verblijf in België gelijkgesteld
   1° het verblijf in het buitenland gedurende ten hoogste negenentwintig al dan niet [5 opeenvolgende kalenderdagen]5 per kalenderjaar;
   2° het verblijf in het buitenland gedurende dertig al dan niet [5 opeenvolgende kalenderdagen]5 per kalenderjaar of langer, ten gevolge van een toevallige en tijdelijke opname in een ziekenhuis of een andere instelling voor zorgverstrekking;
   3° het verblijf in het buitenland gedurende dertig al dan niet [5 opeenvolgende kalenderdagen]5 per kalenderjaar of langer, voor zover uitzonderlijke omstandigheden dit verblijf wettigen en op voorwaarde dat het Beheerscomité [4 van de Federale Pensioendienst]4 hiertoe de toelating heeft verleend;
  [7 4° de kalenderdag van vertrek vanop het Belgisch grondgebied en de kalenderdag van terugkeer uit het buitenland naar het Belgisch grondgebied.]7
   [2 Onverminderd de bepalingen van het tweede lid, 2°, wordt de uitbetaling van de inkomensgarantie geschorst voor elke kalendermaand tijdens welke de gerechtigde niet ononderbroken in België verblijft en dit vanaf de maand tijdens welke de in het tweede lid, 1° bedoelde periode wordt overschreden.]2
   § 2. De inkomensgarantie voor ouderen vervalt zodra de gerechtigde voor een ononderbroken periode van meer dan zes maanden in het buitenland verblijft of niet meer ingeschreven is in een Belgische gemeente.
   Het verblijf in het buitenland voor een ononderbroken periode van meer dan zes maanden wordt vastgesteld ofwel op basis van de afvoering van ambtswege in toepassing van artikel 8 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en identiteitskaarten ofwel op basis van feiten. Ingeval van vaststelling op basis van feiten kan de gerechtigde het tegenbewijs leveren dat hij werkelijk in België verbleef.
   Bij zijn terugkeer kan hij overeenkomstig de bepalingen van afdeling 1 en 2 van hoofdstuk 2 opnieuw een aanvraag indienen.
   § 3. [6 [7 De gerechtigde op de inkomensgarantie die het Belgische grondgebied verlaat voor meer dan [8 5 opeenvolgende kalenderdagen, de in paragraaf 1, tweede lid, 4° bedoelde kalenderdagen niet inbegrepen,]8 is verplicht de Dienst daarvan voorafgaandelijk in te lichten.]7
   Wanneer de gerechtigde de verplichting bedoeld in het eerste lid om voorafgaandelijk de Dienst in te lichten in geval van vertrek naar het buitenland niet respecteert, wordt de betaling van de inkomensgarantie geschorst gedurende een kalendermaand, onverminderd de schorsing van de inkomensgarantie voorzien in paragraaf 1, derde lid. Hiertoe houdt de Dienst elke maand 10% van het maandbedrag van de inkomensgarantie in tot het bereiken van het bedrag overeenstemmend met één maand inkomensgarantie.]6
  [8 De in het tweede lid bedoelde kalendermaand stemt overeen met de maand waarin de eerste dag volgend op de kalenderdag van vertrek vanop het Belgisch grondgebied gelegen is.]8
   § 4. [6 [7 De controle op de bepalingen van paragrafen 1, 2 en 3 wordt, desgevallend, uitgevoerd volgens de procedure voorzien in [8 het tweede tot het zesde lid]8.]7
  [8 De controle gebeurt door een verblijfsbewijs aangeboden bij een aangetekende zending met ontvangstbewijs op de hoofdverblijfplaats in België van de gerechtigde of op de daadwerkelijke tijdelijke verblijfplaats in België van de gerechtigde meegedeeld aan de Dienst. De aanwezigheid op het Belgisch grondgebied wordt bevestigd door de ontvangst van de aangetekende zending tegen aftekening door de gerechtigde zelf.
   Indien de aangetekende zending in ontvangst wordt genomen door een gevolmachtigde van de gerechtigde biedt de gerechtigde zich in persoon en in het bezit van zijn identiteitskaart aan bij het gemeentebestuur van zijn hoofdverblijfplaats, waar zijn aanwezigheid op het Belgisch grondgebied wordt bevestigd door de bevoegde ambtenaar op het verblijfsbewijs. De gerechtigde stuurt het ingevulde verblijfsbewijs daarna terug naar de Dienst binnen een termijn van 29 kalenderdagen vanaf de dag volgend op de aanbieding van de aangetekende zending, waarbij de poststempel geldt als bewijs.
   Indien de aangetekende zending niet in ontvangst werd genomen door de gerechtigde of door een gevolmachtigde van de gerechtigde op het moment dat de termijn dat de aangetekende zending beschikbaar is op het postkantoor verstreken is wordt aan de gerechtigde, louter bij wijze van herinnering, bij gewone brief een verblijfsbewijs verstuurd op zijn hoofdverblijfplaats in België of op zijn daadwerkelijke tijdelijke verblijfplaats in België meegedeeld aan de Dienst. De gerechtigde biedt zich in persoon en in het bezit van zijn identiteitskaart aan bij het gemeentebestuur van zijn hoofdverblijfplaats, waar zijn aanwezigheid op het Belgisch grondgebied wordt bevestigd door de bevoegde ambtenaar op het verblijfsbewijs. De gerechtigde stuurt het ingevulde verblijfsbewijs terug naar de Dienst binnen een termijn van 29 kalenderdagen vanaf de dag volgend op de aanbieding van de aangetekende zending, waarbij de poststempel geldt als bewijs.
   Indien de gerechtigde de in het vierde lid bedoelde gewone brief, om welke reden dan ook, niet heeft ontvangen, doet dit op geen enkele wijze afbreuk aan de rechtsgeldigheid van de controleprocedure.
   Indien de aangetekende zending niet in ontvangst werd genomen door de gerechtigde zelf en het ingevulde verblijfsbewijs niet werd teruggestuurd naar de Dienst binnen de termijn van 29 kalenderdagen bedoeld in het derde lid en vierde lid, wordt de gerechtigde verondersteld niet meer in België te hebben verbleven, naargelang het geval, sinds de datum van aanbieding van de aangetekende zending of sinds de dag volgend op de kalenderdag van zijn vertrek vanop Belgisch grondgebied in geval van verblijf in het buitenland, ongeacht of hij al dan niet zijn data van vertrek en terugkeer aan de Dienst heeft meegedeeld, en wordt de betaling van de inkomensgarantie geschorst.]8
   De gerechtigde die langer in het buitenland heeft verbleven dan de duur bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°, licht, spontaan en zonder termijn, de Dienst in van zijn terugkeer op het Belgische grondgebied. [7 ...]7
   [7 De Dienst herneemt de betaling van de inkomensgarantie vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze tijdens welke de gerechtigde terug is op het Belgische grondgebied.]7
   [7 Behalve in geval van bedrieglijke handelingen, onjuiste of onvolledige verklaringen of vermoeden van fraude, worden van de controleprocedure voorzien in [8 het tweede tot het zesde lid]8 uitgesloten, de gerechtigden:
   1° die opgenomen zijn in een rusthuis, rust- en verzorgingstehuis of in een psychiatrische verzorgingsinstelling in België of;
   2° die de leeftijd van 80 jaar bereikt hebben;
  [8 3° die ingeschreven zijn op het adres van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
   4° met een handicap zoals erkend door de Directie-generaal Personen met een handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, op basis van een graad van verlies aan zelfredzaamheid van minstens 7 punten vastgesteld overeenkomstig de zelfredzaamheidsschaal opgenomen in bijlage bij het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming;
   5° die een attest aan de Dienst hebben overgemaakt waaruit blijkt dat zij een van de volgende tegemoetkomingen ontvangen:
   a) een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, toegekend door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie via Iriscare;
   b) een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, toegekend door de Duitstalige Gemeenschap, via de Directie-generaal Personen met een handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid;
   c) een zorgbudget voor ouderen met een zorgnood, toegekend door de Vlaamse Gemeenschap, via de Zorgkas waarbij de rechthebbende aangesloten is;
   d) een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden toegekend door het Waalse Gewest via het Agence pour une Vie de Qualité.]8]7]6]1
  ----------
  (1)<KB 2014-02-07/06, art. 25, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<KB 2015-07-05/01, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 09-07-2015>
  (3)<KB 2017-01-27/07, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (4)<KB 2018-03-30/21, art. 3,2°, 014; Inwerkingtreding : 31-03-2016>
  (5)<KB 2018-03-30/21, art. 3,1°, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
  (6)<KB 2018-03-30/21, art. 3,3°-3,4°, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
  (7)<KB 2021-10-17/01, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2021>
  (8)<KB 2022-05-29/02, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 25-06-2022>

Art.43. De inkomensgarantie wordt niet uitbetaald voor de duur van hun gevangenschap of van hun opsluiting, aan de gerechtigden die in gevangenissen zijn opgesloten of die in een instelling van sociaal verweer zijn opgenomen.
  De gerechtigden mogen evenwel aanspraak maken op de inkomensgarantie die betrekking heeft op de periode van hun voorlopige hechtenis, op voorwaarde dat zij van het misdrijf dat tot die hechtenis aanleiding heeft gegeven, bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing werden vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor de gevallen van buiten vervolgingstelling of van buitenzaakstelling.

Art.44. De inkomensgarantie wordt niet uitbetaald, voor de duur van hun opneming, aan de gerechtigden die, uitsluitend ten laste van de openbare besturen, geplaatst zijn in een psychiatrische verzorgingsinstelling.

Art.45. Het bedrag dat een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of het bevoegde hulp- of bijstandsfonds als aandeel in de verplegingskosten kan opeisen, mag niet hoger zijn dan drie vierden van de inkomensgarantie.

HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen.
Art.46. In afwijking van artikel 16, § 1, eerste lid, van de wet wordt het bedrag van het gewaarborgd inkomen op 1 juni 2001 niet van ambtswege met het krachtens de wet toekenbare bedrag van de inkomensgarantie vergeleken voor de personen die gelijktijdig :
  - in het genot zijn van een krachtens artikel 2, § 1, eerste lid, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden vastgesteld gewaarborgd inkomen, en
  - dezelfde hoofdverblijfplaats met één of meerdere, andere dan in artikel 6, § 2, 2e lid, van de wet bedoelde, personen delen.

HOOFDSTUK VII. - Slot- en opheffingsbepalingen.
Art.47. Dit besluit treedt in werking op 1 juni 2001.

Art. 48. Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.