Details





Titel:

9 JUNI 2024. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikelen 3/2 en 7ter van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact



Inhoudstafel:

TITEL I. - Inleidende bepaling
Art. 1
TITEL II. - Bepalingen inzake de pensioenbonus in de pensioenregeling van de werknemers
HOOFDSTUK 1. - Definities
Art. 2
HOOFDSTUK 2. - Toekenningsvoorwaarden van de pensioenbonus
Art. 3-8
HOOFDSTUK 3. - Bedrag en betaling van de pensioenbonus
Afdeling 1. - Bepaling van het bedrag van de pensioenbonus
Art. 9-10
Afdeling 2. - Betalingsvoorwaarden
Art. 11
TITEL III. - Bepalingen inzake de pensioenbonus in de pensioenregeling van de zelfstandigen
HOOFDSTUK 1. - Definities
Art. 12
HOOFDSTUK 2. - Toekennings- en betalingsvoorwaarden - bedrag van de bonus
Art. 13-14
TITEL IV. - Gemeenschappelijke bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Ambtshalve onderzoek
Art. 15
HOOFDSTUK 2. - Indexering
Art. 16
HOOFDSTUK 3. - Aard van de pensioenbonus
Art. 17-19
TITEL V. - Wijzigingsbepaling
Art. 20
TITEL VI. - Slotbepalingen
Art. 21-23



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2001022357 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

TITEL I. - Inleidende bepaling
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° "het koninklijk besluit nr. 38": het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
  2° "het koninklijk besluit nr. 50": het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
  3° "het koninklijk besluit nr. 72": het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
  4° "de wet van 15 mei 1984": de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen;
  5° "het koninklijk besluit van 23 december 1996": het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16, 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
  6° "het koninklijk besluit van 30 januari 1997": het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, bekrachtigd door de wet van 26 juni 1997;
  7° "de wet van 23 december 2005": de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact;
  8° "de wet": de wet van 25 april 2024 houdende de hervorming van de pensioenen;
  9° "het koninklijk besluit van 21 december 1967": het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
  10° "het koninklijk besluit van 22 december 1967": het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.

TITEL II. - Bepalingen inzake de pensioenbonus in de pensioenregeling van de werknemers
HOOFDSTUK 1. - Definities
Art.2. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
  1° "pensioenbonus": het in artikel 7ter van de wet van 23 december 2005 bedoelde voordeel;
  2° "referteperiode": het tijdvak van maximum 3 opeenvolgende refertejaren, gelegen na 30 juni 2024, dat:
  a) een aanvang neemt ten vroegste op de eerste dag van de maand waarin de werknemer op vervroegd rustpensioen als bedoeld in artikel 4, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 had kunnen gaan en ten laatste op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bereikt en dit telkens enkel voor zover er in dit kwartaal een arbeidsdag zoals gedefinieerd in artikel 3ter, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 50 daadwerkelijk werd gepresteerd;
  b) voor de werknemer die, voor 1 juli 2024, op vervroegd rustpensioen als bedoeld in artikel 4, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 had kunnen gaan of de leeftijd bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bereikte, in afwijking van de bepaling onder a), een aanvang neemt op 1 juli 2024 en dit enkel voor zover er in het derde kwartaal van 2024 een arbeidsdag zoals gedefinieerd in artikel 3ter, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 50 daadwerkelijk werd gepresteerd;
  c) voor de werknemer die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in de bepalingen onder a) en b), met uitzondering van de voorwaarde betreffende de arbeidsdag, pas een aanvang neemt op de eerste dag van het kwartaal waarin een arbeidsdag zoals gedefinieerd in artikel 3ter, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 50 daadwerkelijk werd gepresteerd;
  d) desgevallend eindigt op de laatste dag van de maand voorafgaand aan de maand waarin aan de werknemer een rustpensioen of een als zodanig geldend voordeel krachtens een Belgische wettelijke, reglementaire, statutaire of contractuele pensioenregeling, met uitzondering van het onvoorwaardelijk pensioen, bedoeld in artikel 37 van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967, toegekend wordt;
  3° "refertejaar" : een tijdvak van 12 opeenvolgende kalendermaanden binnen de referteperiode, telkens te rekenen vanaf de eerste dag van de kalendermaand waarin de referteperiode aanving;
  4° "voltijdse dagequivalenten": de dagen bedoeld in de bepalingen onder 5° en 6°, omgezet in een voltijdse arbeidsregeling in de zin van artikel 3ter, eerste lid, 7°, van het koninklijk besluit nr. 50;
  5° "dagen van effectieve tewerkstelling": de arbeidsdagen zoals gedefinieerd in artikel 3ter, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 50 en de geregulariseerde dagen krachtens artikel 32bis van het koninklijk besluit van 21 december 1967, omgezet naar voltijdse dagequivalenten;
  6° "gelijkgestelde dagen": de perioden in toepassing van de artikelen 34, 35 en 36 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 gelijkgesteld met arbeidsperioden, met uitzondering van de perioden bedoeld in artikel 34, § 1, N., Nbis., Nquater. en O. van dit koninklijk besluit, omgezet naar voltijdse dagequivalenten.
  De gelijkgestelde dagen worden ten belope van maximum 30 voltijdse dagequivalenten per refertejaar in aanmerking genomen en dit enkel voor zover ten minste een arbeidsdag zoals gedefinieerd in artikel 3ter, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit nr. 50 daadwerkelijk werd gepresteerd tijdens het betrokken refertejaar ;
  7° "bonusdagen": de dagen van effectieve tewerkstelling en de gelijkgestelde dagen tijdens de referteperiode waarvoor, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, een pensioenbonus toegekend kan worden.

HOOFDSTUK 2. - Toekenningsvoorwaarden van de pensioenbonus
Art.3. Een pensioenbonus kan toegekend worden voor de dagen van effectieve tewerkstelling en de gelijkgestelde dagen gelegen in de referteperiode.

Art.4. In een refertejaar kunnen maximum 312 bonusdagen toegekend worden. Dit aantal wordt bepaald voor de toepassing van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 en artikel 5, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 23 december 1996, maar na de toepassing van artikel 34, § 2, 1, eerste lid, tweede zin, van het koninklijk besluit van 21 december 1967.
  Het aantal bonusdagen in een refertejaar dat daadwerkelijk in aanmerking genomen kan worden voor dit refertejaar, wordt indien nodig beperkt in toepassing van artikel 42 van de wet.

Art.5. De pensioenbonus kan tijdens de referteperiode voor maximum 936 daadwerkelijk in aanmerking genomen bonusdagen toegekend worden. Dit aantal wordt indien nodig beperkt in toepassing van artikel 43 van de wet.

Art.6. De loopbaan als werknemer wordt gebaseerd op de gegevens ingeschreven op de individuele rekening.
  In afwijking van het eerste lid wordt, bij gebrek aan gegevens ingeschreven op de individuele rekening en behoudens tegenbewijs, de loopbaan als werknemer:
  1° voor het laatste kalenderjaar dat de ingangsdatum van de pensioenbonus onmiddellijk voorafgaat, waar nodig gebaseerd op de loopbaan als werknemer van het voorgaande kalenderjaar;
  2° voor het jaar waarin de pensioenbonus ingaat, waar nodig gebaseerd op de loopbaan als werknemer zoals bedoeld in 1°, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en waarvan de teller gelijk is aan het aantal maanden gelegen voor de ingangsdatum van de pensioenbonus tijdens het beschouwde jaar.

Art.7. De pensioenbonus gaat daadwerkelijk en voor de eerste maal in op de datum waarop het persoonlijk rustpensioen als werknemer van de gerechtigde daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaat.
  In afwijking van het eerste lid gaat de pensioenbonus daadwerkelijk en voor de eerste maal in op de datum van toekenning van het persoonlijk rustpensioen als werknemer, wanneer het persoonlijk rustpensioen als werknemer van de gerechtigde toegekend werd, maar niet daadwerkelijk en voor de eerste maal is ingegaan ingevolge de toekenning van een rustpensioen aan de echtgenoot van de gerechtigde, berekend met toepassing van artikel 5, § 1, eerste lid, a), van het koninklijk besluit van 23 december 1996.

Art.8. Zodra de pensioenbonus daadwerkelijk en voor de eerste maal is ingegaan, is er geen opbouw van bijkomende pensioenrechten als werknemer of pensioenbonusrechten als werknemer meer mogelijk.

HOOFDSTUK 3. - Bedrag en betaling van de pensioenbonus
Afdeling 1. - Bepaling van het bedrag van de pensioenbonus
Art.9. § 1. De pensioenbonus wordt uitbetaald onder de vorm van een eenmalige betaling.
  Het bedrag van de pensioenbonus wordt als volgt bepaald:


Bedrag van de pensioenbonus Binnen de referteperiode Montant du bonus de pension Au cours de la période de référence
3.775,00 euro het eerste refertejaar 3.775,00 euros la première année de référence
7.550,00 euro het tweede refertejaar 7.550,00 euros la deuxième année de référence
11.325,00 euro het derde refertejaar 11.325,00 euros la troisième année de référence
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 is het bedrag van de pensioenbonus 11.325,00 euro voor elk refertejaar voor de werknemer die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 4, § 3, 5°, a) of b), van het koninklijk besluit van 23 december 1996.
  § 3. De aan de werknemer uit te betalen eenmalige betaling wordt verkregen door de som te maken van de bedragen bepaald in toepassing van de paragrafen 1 en 2, waarbij voor elk refertejaar dit jaarbedrag vermenigvuldigd wordt met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal bonusdagen in dat refertejaar, na toepassing van de artikelen 4 en 5, en de noemer bestaat uit 312.

Art.10. § 1. De pensioenbonus wordt uitbetaald onder de vorm van een maandelijkse rente aan de gerechtigde die daar in toepassing van artikel 47 van de wet een aanvraag voor indient.
  Het jaarbedrag van de pensioenbonus wordt in dit geval als volgt bepaald:


Jaarbedrag van de pensioenbonus per bonusdag Binnen de referteperiode Montant annuel du bonus de pension par jour de bonus Au cours de la période de référence
0,60 euro het eerste refertejaar 0,60 euro la première année de référence
1,20 euro het tweede refertejaar 1,20 euro la deuxième année de référence
1,80 euro het derde refertejaar 1,80 euro la troisième année de référence
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 is het jaarbedrag van de pensioenbonus 1,80 euro voor elke bonusdag voor de werknemer die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 4, § 3, 5°, a) of b), van het koninklijk besluit van 23 december 1996.

Afdeling 2. - Betalingsvoorwaarden
Art.11. Eenmaal ingegaan, blijft de pensioenbonus betaalbaar en dit ongeacht of het persoonlijk rustpensioen als werknemer verder wordt uitbetaald.
  In afwijking van het eerste lid is de pensioenbonus, uitbetaald onder de vorm van een maandelijkse rente:
  1° niet betaalbaar of wordt het betaalbare bedrag ervan verminderd, met toepassing van artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50 en artikel 64 van het koninklijk besluit van 21 december 1967, volgens de regels geldend voor de gerechtigde op een rustpensioen berekend met toepassing van artikel 5, § 1, eerste lid, b), van het koninklijk besluit van 23 december 1996;
  2° niet betaalbaar, met toepassing van artikel 27 van het koninklijk besluit nr. 50 of van artikel 70 van het koninklijk besluit van 21 december 1967, volgens de regels geldend voor de gerechtigde op een rustpensioen berekend met toepassing van artikel 5, § 1, eerste lid, b), van het koninklijk besluit van 23 december 1996.

TITEL III. - Bepalingen inzake de pensioenbonus in de pensioenregeling van de zelfstandigen
HOOFDSTUK 1. - Definities
Art.12. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
  1° "bonus": het in artikel 3/2 van de wet van 23 december 2005 bedoelde voordeel dat toegekend wordt voor elk kwartaal van beroepsbezigheid als zelfstandige tijdens de referteperiode;
  2° "kwartalen van beroepsbezigheid als zelfstandige": elk kalenderkwartaal waarvoor de bijdrage, verschuldigd krachtens het koninklijk besluit nr. 38, in hoofdsom en toebehoren betaald werd op de ingangsdatum van het rustpensioen en waarvoor het bedrag van die bijdrage werd berekend aan de hand van:
  - het bijdragepercentage bedoeld in artikel 12, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit nr. 38 op het daarin bedoelde inkomstengedeelte, toegepast op een inkomstenbedrag dat minstens gelijk is, of geacht wordt dat te zijn, aan het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid van hetzelfde besluit, of toegepast op een lager inkomstenbedrag evenwel resulterend in een bijdrage die geacht wordt minstens gelijk te zijn aan de bijdrage bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid van hetzelfde besluit of
  - het bijdragepercentage bedoeld in artikel 12, § 2, tweede lid, 1° en in artikel 13, § 1, tweede lid, 1° van hetzelfde besluit.
  3° "vervroegd rustpensioen": het rustpensioen dat naar keuze en op verzoek van de zelfstandige ingaat vóór de pensioenleeftijd mits voldaan is aan de leeftijds- en loopbaanvoorwaarden voorzien in artikel 3, § 2, § 2bis, § 2ter, § 3, § 3ter en § 4, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997;
  4° de "referteperiode": het tijdvak van 12 kwartalen tijdens ten hoogste 3 opeenvolgende jaren dat aanvangt op de eerste dag van het kwartaal waarin de datum gelegen is waarop de zelfstandige voor het eerst een vervroegd rustpensioen had kunnen bekomen of vanaf de eerste dag van het kwartaal waarin de pensioenleeftijd, bedoeld in artikel 3, § 1, § 1bis of § 1ter, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, naargelang het geval, gelegen is, doch niet vóór 1 juli 2024.
  Indien de vroegst mogelijke ingangsdatum van het rustpensioen gelegen is op de eerste dag van een kwartaal, dan vangt de referteperiode aan op die dag.
  Indien de vroegst mogelijk ingangsdatum van het rustpensioen als zelfstandige gelegen is vóór 1 januari 2025, dan vangt de referteperiode te vroegste aan op 1 juli 2024.
  De referteperiode eindigt uiterlijk op de laatste dag van het kwartaal van het derde jaar dat volgt op de aanvang van de referteperiode.

HOOFDSTUK 2. - Toekennings- en betalingsvoorwaarden - bedrag van de bonus
Art.13. § 1. De bonus wordt toegekend vanaf dezelfde datum als die waarop het rustpensioen in de regeling voor zelfstandigen daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaat.
  Er kan geen bonus opgebouwd worden vanaf de eerste daadwerkelijke ingangsdatum van het pensioen van de uit de echt gescheiden echtgenoot in de regeling voor zelfstandigen, bedoeld in hoofdstuk I, afdeling 6, a), van het koninklijk besluit van 22 december 1967.
  § 2. De bonus wordt toegekend voor ieder kwartaal van beroepsbezigheid als zelfstandige in de zin van artikel 12, 2°, gelegen in de referteperiode, bedoeld in artikel 12, 4°, en ten vroegste vanaf 1 juli 2024.
  Voor de twee kwartalen die voorafgaan aan dat waarin het rustpensioen ingaat, worden, behoudens tegenbewijs, de bijdragen vermoed betaald te zijn op de ingangsdatum van het pensioen op voorwaarde dat alle door het sociaal verzekeringsfonds gevorderde bijdragen voor de periode voorafgaand aan die twee kwartalen, betaald werden.
  Enkel de kwartalen van beroepsbezigheid als zelfstandige die het recht openen op een pensioen, kunnen recht geven op een bonus.
  Indien een bonus ook kan toegekend worden ten laste van een of meerdere andere Belgische pensioenregelingen dan die voor de zelfstandigen, mag de som van de in aanmerking genomen voltijdse dagequivalenten van elke pensioenregeling per jaar van de referteperiode niet groter zijn dan 312. In voorkomend geval wordt een bonus toegekend voor het aantal voltijdse dagequivalenten als zelfstandige dat niet groter mag zijn dan het verschil tussen 312 en het aantal voltijdse dagequivalenten dat in aanmerking genomen werd in de andere pensioenregelingen.
  § 3. De Federale Pensioendienst keert de bonus bij wijze van een eenmalige betaling uit binnen de termijn voorzien in artikel 49 van de wet.
  Voor een zelfstandige die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 3, § 2ter, eerste lid, en § 3, derde lid, 2°, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 of die de pensioenleeftijd, bedoeld in artikel 3, § 1, § 1bis of § 1ter, naargelang het geval, bereikt heeft zonder te hebben voldaan aan de vermelde voorwaarden noch aan die bedoeld in artikel 3, § 2ter, derde lid, om een vervroegd pensioen te bekomen, bedraagt de eenmalige betaling:
  1° 943,75 EUR voor ieder kwartaal gelegen in het 1ste jaar van de referteperiode;
  2° 1.887,50 EUR voor ieder kwartaal gelegen in het 2de jaar van de referteperiode;
  3° 2.831,25 EUR voor ieder kwartaal gelegen in het 3de jaar van de referteperiode.
  Voor een zelfstandige die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3, § 2ter, derde lid, 1°, 2° of 3° van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, bedraagt de eenmalige betaling 2.831,25 EUR voor ieder kwartaal gelegen in het 1ste, 2de en het 3de jaar van de referteperiode.
  Het bedrag van de bonus wordt berekend naar rato van het aantal kwartalen per jaar die tijdens de referteperiode krachtens artikel 12, 2°, in aanmerking kunnen worden genomen.
  § 4. De bonus kan, naar keuze en op verzoek van de belanghebbende, maandelijks worden uitgekeerd door de Federale Pensioendienst samen met het rustpensioen, overeenkomstig artikel 47 van de wet. De betaling van de bonus gebeurt binnen de termijn voorzien aan artikel 49 van de wet.
  Voor een zelfstandige die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 3, § 2ter, eerste lid, en § 3, derde lid, 2°, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 of de zelfstandige die de pensioenleeftijd, bedoeld in artikel 3, § 1, § 1bis of § 1ter, naargelang het geval, bereikt heeft zonder te hebben voldaan aan de vermelde voorwaarden noch aan die bedoeld in artikel 3, § 2ter, derde lid, om een vervroegd pensioen te bekomen, bedraagt de bonus:
  1° 0,60 EUR per voltijdse dagequivalent of 46,80 EUR per kwartaal gelegen in het 1ste jaar van de referteperiode;
  2° 1,20 EUR per voltijdse dagequivalent of 93,60 EUR per kwartaal gelegen in het 2de jaar van de referteperiode;
  3° 1,80 EUR per voltijdse dagequivalent of 140,40 EUR per kwartaal gelegen in het derde jaar van de referteperiode.
  Voor een zelfstandige die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 3, § 2ter, lid 3, 1°, 2° of 3° van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, bedraagt de bonus 1,80 EUR per voltijdse dagequivalent of 140,40 EUR per kwartaal gelegen in het eerste, het tweede en het derde jaar van de referteperiode.
  Het bedrag van de bonus wordt berekend naar rato van het aantal kwartalen per jaar die tijdens de referteperiode krachtens artikel 12, 2°, kunnen in aanmerking genomen worden.
  § 5. Eenmaal ingegaan, blijft de pensioenbonus betaalbaar ongeacht of het persoonlijk rustpensioen als zelfstandige, zelfs gedeeltelijk, verder wordt uitbetaald of niet.
  In afwijking van het eerste lid is de pensioenbonus, uitbetaald op de wijze bedoeld in paragraaf 4, betaalbaar volgens dezelfde voorwaarden als het rustpensioen overeenkomstig artikel 107, § 4 en de artikelen 144 tot 149 van het koninklijk besluit van 22 december 1967.
  § 6. De wijze waarop de bonus wordt uitgekeerd conform paragraaf 3 of paragraaf 4, kan niet meer gewijzigd worden eens de bonus werd betaald.
  § 7. In afwijking van paragraaf 1 wordt de bonus ten vroegste vanaf 1 januari 2025 toch toegekend wanneer het rustpensioen:
  1° door de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72 geweigerd wordt;
  2° niet toegekend wordt ten gevolge van de toekenning aan de andere echtgenoot van een pensioen berekend in toepassing van artikel 9, § 2, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72.

Art.14. De Federale Pensioendienst vermindert, in voorkomend geval, het bedrag van de bonus in de gevallen bedoeld in artikel 44, 45 en 46 van de wet.

TITEL IV. - Gemeenschappelijke bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Ambtshalve onderzoek
Art.15. Het recht op de pensioenbonus, bedoeld in de artikelen 3/2 of 7ter van de wet van 23 december 2005, wordt ambtshalve onderzocht wanneer het recht op het rustpensioen als werknemer of als zelfstandige onderzocht wordt.

HOOFDSTUK 2. - Indexering
Art.16. De bedragen bedoeld in de artikelen 9, 10 en 13 zijn gekoppeld aan de spilindex 169,23 (basis 1996 = 100) en variëren overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

HOOFDSTUK 3. - Aard van de pensioenbonus
Art.17. De pensioenbonussen, bedoeld in de artikelen 3/2 en 7ter van de wet van 23 december 2005, zijn een persoonlijk recht van de gerechtigde op een rustpensioen als werknemer en/of als zelfstandige.

Art.18. De pensioenbonussen, bedoeld in de artikelen 3/2 en 7ter van de wet van 23 december 2005, zijn een als pensioen geldend voordeel dat onderscheiden is van het persoonlijk rustpensioen als werknemer of als zelfstandige.

Art.19. De pensioenbonussen, bedoeld in de artikelen 3/2 en 7ter van de wet van 23 december 2005 en in artikel 28, 5°, van de wet, worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van:
  1° de artikelen 52, 56, 74 en 75 tot en met 79 van het koninklijk besluit van 21 december 1967;
  2° de artikelen 5 en 8 van het koninklijk besluit van 23 december 1996;
  3° artikel 152 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980;
  4° de artikelen 33 en 33bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector;
  5° de artikelen 2 tot en met 9 van de wet;
  6° de regels inzake de berekening van de bestaansmiddelen of pensioenen die aan het toekennen van bepaalde pensioenvoordelen in de pensioenregeling van de werknemers voorafgaat.
  7° de artikelen 92 tot 106bis, 108 en 109 van het koninklijk besluit van 22 december 1967;
  8° artikel 9, § 2, tweede, derde en vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 72;
  9° artikel 131sexies, § 4, van de wet van 15 mei 1984.

TITEL V. - Wijzigingsbepaling
Art.20. Artikel 19 van het koninklijk besluit van 23 mei 2001 tot instelling van een algemeen reglement betreffende de inkomensgarantie voor ouderen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 februari 2014, wordt aangevuld met een bepaling onder 11° luidende:
  "11° de pensioenbonus, bedoeld in de artikelen 3/2 en 7ter van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact en artikel 28, 5°, van de wet van 25 april 2024 houdende de hervorming van de pensioenen.".

TITEL VI. - Slotbepalingen
Art.21. Dit besluit is van toepassing op de rustpensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaan ten vroegste op 1 januari 2025.
  In afwijking van het eerste lid blijven, voor wat betreft de pensioenbonus als werknemer, de bepalingen van het koninklijk besluit van 24 oktober 2013 tot uitvoering, inzake de pensioenbonus van de werknemers, van artikel 7bis van de wet betreffende het generatiepact van 23 december 2005 van toepassing op de werknemers die reeds een pensioenbonus als werknemer, bedoeld in artikel 7bis van de wet van 23 december 2005 opbouwden, en dit zelfs als het rustpensioen van de werknemer daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaat na 31 december 2024.

Art.22. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025.

Art. 23. De minister bevoegd voor zelfstandigen en de minister bevoegd voor pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.