1 FEBRUARI 2005. - Koninklijk besluit tot invoering van een evaluatieregime voor de houders van managementfuncties in de federale overheidsdiensten en tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst.
Art. 4
HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten.
Art. 5-7
HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 8-11
HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten.
Artikel 1. Artikel 11 van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten wordt vervangen als volgt :
" Art. 11. § 1. Binnen een termijn van zes maanden na de aanstelling wordt door de houder van de managementfunctie een ontwerp van managementplan en operationeel plan bezorgd aan :
1° de bevoegde minister(s) en/of staatssecretaris(sen), voor de voorzitter van het directiecomité of de voorzitter;
2° de voorzitter van het directiecomité of aan de voorzitter en de bevoegde minister(s) en/of staatssecretaris(sen), voor de houders van een managementfunctie -1;
3° de bevoegde houder van de managementfunctie -1 en aan de bevoegde voorzitter van het directiecomité of voorzitter, voor de houders van een managementfunctie -2;
4° de bevoegde houder van de managementfunctie -2 en de bevoegde houder van de managementfunctie -1, voor de houders van een managementfunctie -3.
§ 2. Wanneer meerdere ministers en/of staatssecretarissen bevoegd zijn voor het activiteitsgebied van een voorzitter van een directiecomité of van een voorzitter worden het ontwerp van managementplan en operationeel plan aan alle ministers en/of staatssecretarissen bezorgd.
§ 3. In het ontwerp van managementplan en operationeel plan zijn de elementen uit de regeringsverklaring alsook de grote richtlijnen, bepaald door de minister(s) en/of staatssecretaris(sen) die bevoegd zijn voor het activiteitsgebied, opgenomen.
Die grote richtlijnen kunnen in een nota of strategisch plan verduidelijkt worden, of tijdens een overleg besproken worden.
§ 4. Onverminderd § 3, worden in het managementplan van de houder van een managementfunctie -1, -2 en -3 de elementen uit het managementplan van de houder van de managementfunctie die er hiërarchisch onmiddellijk boven staat en die tot zijn bevoegdheid behoren, opgenomen.
§ 5. De vorm en de minimuminhoud van het managementplan en operationeel plan worden door Ons, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren, bepaald.
§ 6. Binnen twee maanden na behoorlijk vastgestelde ontvangst van de ontwerpen keuren de in § 1 bedoelde organen het managementplan en het operationeel plan goed na overleg met de betrokken houder van de managementfunctie.
Wanneer meerdere ministers en/of staatssecretarissen bevoegd zijn voor het activiteitsgebied van een voorzitter van een directiecomité of van een voorzitter, vraagt de minister, bevoegd inzake het grootste gedeelte van het activiteitsgebied, het advies van zijn collega's over de ontwerpen van plan. Ze beschikken over een termijn van vijftien werkdagen om hun advies te formuleren. Wanneer deze termijn verstreken is, wordt het advies niet meer vereist. De minister bevoegd inzake het grootste gedeelte van het activiteitsgebied keurt dan het operationeel en het managementplan goed na overleg met de houder van de managementfunctie en rekening houdend met de eventuele opmerkingen van de andere bevoegde ministers en/of staatssecretarissen.
§ 7. Het managementplan en het operationeel plan worden minstens eenmaal per jaar, en in ieder geval na de goedkeuring van de begroting, in onderling overleg aangepast op basis van ontwerpen tot aanpassing die door de houder van de managementfunctie worden opgesteld. De aanpassingen worden goedgekeurd door de in § 1 vermelde organen binnen twee maanden na behoorlijk vastgestelde ontvangst van de ontwerpen.
Wanneer meerdere ministers en/of staatssecretarissen bevoegd zijn voor het activiteitsgebied van een voorzitter van een directiecomité of van een voorzitter, vraagt de minister, bevoegd inzake het grootste gedeelte van het activiteitsgebied, het advies van zijn collega's over de ontwerpen tot aanpassing van de plannen. Ze beschikken over een termijn van vijftien werkdagen om hun advies te formuleren. Wanneer deze termijn verstreken is, wordt het advies niet meer vereist. De Minister, bevoegd inzake het grootste gedeelte van het activiteitsgebied, keurt dan de ontwerpen van het operationeel en het managementplan goed na overleg met de houder van de managementfunctie en rekening houdend met de eventuele opmerkingen van de andere bevoegde ministers en/of staatssecretarissen.
§ 8. Als de houder van een managementfunctie binnen de voorgeschreven termijn noch een ontwerp van managementplan, noch een ontwerp van operationeel plan heeft opgesteld en/of binnen de voorgeschreven termijn geen ontwerp tot aanpassing voor de bovenvermelde plannen heeft opgesteld, zal zijn evaluatie betrekking hebben op dit element en op elk ander element dat relevant zal blijken.
§ 9. Indien de in § 1 vermelde organen de hiervoor vermelde plannen of aanpassingen niet binnen de voorgeschreven termijn goedkeuren, worden die geacht te zijn goedgekeurd. ".
Art.2. Hoofdstuk V van hetzelfde besluit, bestaande uit de artikelen 16 tot 19, wordt vervangen als volgt:
" Hoofdstuk V. - De evaluatie van de houder van een managementfunctie
Afdeling 1. - Duur van de evaluatiecyclus.
Art. 16. Elke houder van een managementfunctie wordt tijdens zijn mandaat driemaal geëvalueerd. De twee eerste cycli duren twee jaar en worden, ieder, met een tussentijdse evaluatie afgesloten. De derde cyclus eindigt zes maanden vóór het verstrijken van het mandaat en wordt met een eindevaluatie afgesloten.
In afwijking van het eerste lid worden de ambtenaren van Buitenlandse Zaken, behorend tot de externe loopbanen, die als houder van een managementfunctie werden aangesteld en voor een mandaat van vier jaar hebben gekozen tijdens hun mandaat tweemaal geëvalueerd. De eerste cyclus duurt twee jaar en wordt met een tussentijdse evaluatie afgesloten. De tweede cyclus eindigt zes maanden vóór het verstrijken van het mandaat en wordt met een eindevaluatie afgesloten.
In afwijking van het eerste lid wordt de voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst " Kanselarij en Algemene Diensten " om de twee jaar geëvalueerd tijdens zijn mandaat dat verstrijkt op de datum van de aanstelling van de opvolger van de Eerste Minister.
Afdeling 2. - Onderwerp van de evaluatie.
Art. 16bis. De tussentijdse evaluaties en de eindevaluatie van de houder van de managementfunctie hebben betrekking op :
1° de verwezenlijking van de doelstellingen die werden vastgelegd in het in artikel 11 bedoelde managementplan en operationeel plan;
2° de wijze waarop die doelstellingen al dan niet werden behaald;
3° de persoonlijke bijdrage van de houder van de managementfunctie aan de verwezenlijking van die doelstellingen;
4° de geleverde inspanningen om zijn competenties te ontwikkelen.
Afdeling 3. - Actoren van de evaluatie.
Art. 16ter. § 1. De evaluatie van de houders van managementfuncties wordt uitgevoerd door :
1° de betrokken minister of staatssecretaris, eerste evaluator genoemd, wat de voorzitter van het directiecomité of de voorzitter betreft;
2° de voorzitter van het directiecomité of de voorzitter, eerste evaluator genoemd, en de betrokken minister of staatssecretaris, tweede evaluator genoemd, wat de houders van een managementfunctie -1 betreft;
3° de houder van een managementfunctie -1, eerste evaluator genoemd, en de voorzitter van het directiecomité of de voorzitter, tweede evaluator genoemd, wat de houders van een managementfunctie -2 betreft;
4° de houder van een managementfunctie -2, eerste evaluator genoemd, en de houder van een managementfunctie -1, tweede evaluator genoemd, wat de houders van een managementfunctie -3 betreft.
§ 2. Voor een externe ondersteuning inzake evaluatietechnieken kunnen de in § 1 bedoelde evaluatoren een beroep doen op de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.
§ 3. Wanneer meerdere ministers en/of staatssecretarissen bevoegd zijn voor het activiteitsgebied van een voorzitter van een directiecomité of van een voorzitter, treedt de minister of staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied, als eerste evaluator op.
§ 4. Wanneer meerdere ministers en/of staatssecretarissen bevoegd zijn voor het activiteitsgebied van een houder van een managementfunctie -1, treedt de minister of staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied, als tweede evaluator op.
Afdeling 4. - Verloop van de evaluatiecyclus.
Onderafdeling 1. - De functioneringsgesprekken.
Art. 17. Tijdens elke evaluatiecyclus vinden er op initiatief van de houder van de managementfunctie of de eerste evaluator, telkens wanneer dat noodzakelijk blijkt, functioneringsgesprekken plaats.
De functioneringsgesprekken hebben betrekking op alles wat met het functioneren van de houder van de managementfunctie te maken heeft, alsook op de doelstellingen die in het managementplan en het operationeel plan werden vastgelegd, de eventuele aanpassingen die daaraan moeten worden aangebracht en hun verwezenlijking.
Wanneer meerdere ministers en/of staatssecretarissen bevoegd zijn voor het activiteitsgebied van een voorzitter van een directiecomité of van een voorzitter, kunnen de ministers en/of staatssecretarissen de eerste evaluator vragen een functioneringsgesprek te organiseren over de materies die hen aanbelangen. Zij wonen dit gesprek van rechtswege bij.
Onderafdeling 2. - Het evaluatiegesprek.
Art. 17bis. § 1. Op het einde van elke evaluatiecyclus nodigt de eerste evaluator de houder van de managementfunctie uit voor een evaluatiegesprek.
De tweede evaluator alsook een door de eerste evaluator aangewezen secretaris kunnen aan dat gesprek deelnemen.
In alle gevallen heeft er, vóór het evaluatiegesprek, overleg plaats tussen de eerste en tweede evaluator.
§ 2. Als voorbereiding op het evaluatiegesprek maakt de houder van de managementfunctie een zelfevaluatie op. Die wordt ten laatste twintig werkdagen vóór de vastgestelde datum van het gesprek aan de eerste evaluator bezorgd.
§ 3. De eerste evaluator bereidt het evaluatiegesprek voor door de zelfevaluatie van de houder van de managementfunctie te toetsen op consistentie en onderbouwing. Hij vergelijkt ze met de elementen waarover hij beschikt, die resulteren uit feiten en geobserveerd gedrag tijdens de dagelijkse opvolging van het functioneren van de geëvalueerde. Bovendien verzamelt hij alle bijkomende informatie die kan bijdragen tot een billijke en objectieve evaluatie.
§ 4. Wanneer meerdere ministers en/of staatssecretarissen bevoegd zijn voor het activiteitsgebied van een voorzitter van een directiecomité of van een voorzitter, maakt de eerste evaluator de zelfevaluatie over aan de betrokken ministers en/of staatssecretarissen en vraagt hun advies. Als dezen hun advies niet overmaken binnen een periode van tien werkdagen, wordt dit advies niet meer vereist.
Als de betrokken ministers en/of staatssecretarissen dat wensen, nemen zij deel aan het evaluatiegesprek.
§ 5. Voor de evaluatie van de voorzitters van directiecomités of van de voorzitters, wordt de eerste evaluator bijgestaan door een extern bureau dat hem steunt om de zelfevaluatie van de houder van de managementfunctie te beoordelen. Daartoe verzamelt dit bureau alle bijkomende of tegenstrijdige informatie inzake de evaluatie-elementen, vermeld in artikel 16bis. Het bureau bereidt het evaluatiegesprek voor, structureert het voor de minister of de staatssecretaris en staat in voor de opvolging.
Afdeling 5. - Het evaluatieverslag en de toegekende vermelding.
Art. 18. § 1. Na afloop van het evaluatiegesprek stelt de eerste evaluator een ontwerp van beschrijvend evaluatieverslag op en doet, indien nodig, een voorstel met betrekking tot de vermelding. Hij overlegt met de tweede evaluator die zijn opmerkingen kan formuleren. Vervolgens stelt hij het beschrijvend evaluatieverslag op en kent de eventuele vermelding toe.
§ 2. Wanneer meerdere ministers en/of staatssecretarissen bevoegd zijn voor het activiteitsgebied van een voorzitter van een directiecomité of van een voorzitter, wordt het ontwerp van evaluatieverslag en het voorstel van eventuele vermelding voor advies door de eerste evaluator binnen zeven werkdagen medegedeeld aan de betrokken ministers en/of staatssecretarissen. Dezen beschikken over een termijn van zeven werkdagen om er hun eventuele opmerkingen aan toe te voegen. Wanneer deze termijn verstreken is, wordt het advies niet meer vereist. Er wordt naar een consensus gezocht tussen de eerste evaluator en de andere betrokken ministers en/of staatssecretarissen met betrekking tot de eventuele vermelding die moet worden toegekend aan de geëvalueerde. Wanneer ze het niet eens worden, wordt de beslissing genomen door de eerste evaluator.
§ 3. Het evaluatieverslag wordt door de tweede evaluator medeondertekend en wordt, met bewijs van ontvangst, medegedeeld aan de geëvalueerde binnen twintig werkdagen die volgen op het evaluatiegesprek.
§ 4. Tijdens de tussentijdse evaluatie staat er in het beschrijvend evaluatierapport geen eindvermelding, behalve wanneer de eerste evaluator van mening is dat de houder van de managementfunctie de vermelding " onvoldoende " verdient.
De eindevaluatie wordt afgesloten met de vermelding " onvoldoende ", " voldoende " of " zeer goed ".
§ 5. De tussentijdse evaluaties en de eindevaluatie van de houder van de managementfunctie worden besloten met de vermelding " onvoldoende " als uit de evaluatie blijkt dat het functioneren van de houder van de managementfunctie onder het verwachte niveau ligt en/of de doelstellingen, zoals vervat in de in artikel 11 bedoelde plannen, niet werden verwezenlijkt en/of de wijze voor het behalen van die doelstellingen niet optimaal was en/of de geëvalueerde slechts een kleine persoonlijke bijdrage levert aan het behalen van de doelstellingen.
§ 6. De eindevaluatie van de houder van de managementfunctie wordt besloten met de vermelding " zeer goed " als uit de evaluatie blijkt dat de vooropgestelde doelstellingen op de juiste manier werden verwezenlijkt en dat de persoonlijke bijdrage van de houder van de managementfunctie onbetwistbaar bewezen is.
§ 7. De eindevaluatie van de houder van de managementfunctie wordt besloten met de vermelding " voldoende " als uit de evaluatie blijkt dat de vooropgestelde doelstellingen voor een deel op de juiste manier werden verwezenlijkt maar dat er nog wezenlijke verbeteringen moeten worden aangebracht om de toevertrouwde managementopdracht optimaal en volledig te verwezenlijken en/of dat de persoonlijke bijdrage van de houder van de managementfunctie beperkt is.
§ 8. De eindevaluatie van de houder van de managementfunctie wordt gestaafd met de beschrijvende evaluatieverslagen betreffende de verstreken periodes voor de tussentijdse evaluaties en de totale periode van het mandaat voor de eindevaluatie.
Afdeling 6. - Het evaluatiedossier.
Art. 18bis. § 1. Het evaluatiedossier van de houder van de managementfunctie bestaat uit:
1° een identificatiefiche met de persoonlijke gegevens en het aanstellingsbesluit;
2° een gevalideerde functiebeschrijving;
3° het managementplan en het operationeel plan alsook de opeenvolgende aanpassingen die daaraan werden aangebracht;
4° in voorkomend geval, de verslagen over de functioneringsgesprekken en/of ieder ander document dat inzicht verschaft in de aanpassingen, de afspraken en de schikkingen die tussen de geëvalueerde houder van de managementfunctie en zijn eerste evaluator werden getroffen;
5° de zelfevaluatie van de houder van de managementfunctie;
6° de beschrijvende evaluatieverslagen;
7° eventueel dossier van het ingestelde beroep.
De geëvalueerde kan documenten laten opnemen in zijn evaluatiedossier.
De evaluatiedossiers worden bewaard bij de directeur van de stafdienst personeel en organisatie van de betrokken overheidsdienst.
§ 2. Het evaluatiedossier is toegankelijk voor de geëvalueerde houder van de managementfunctie, de directeur van de stafdienst personeel en organisatie van de betrokken overheidsdienst alsook aan de eerste en tweede evaluator.
De minister(s) en/of staatssecretaris(sen), alsook de voorzitter van het directiecomité of de voorzitter hebben eveneens toegang tot de evaluatiedossiers van de houders van een managementfunctie die onder hun bevoegdheid, binnen hun activiteitsgebied of onder hun gezag vallen.
§ 3. Na afloop van elk evaluatiegesprek wordt een kopie van het aangepaste evaluatiedossier medegedeeld aan de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst Personeel en Organisatie die belast is met de kwaliteitscontrole van de evaluatieprocedure van de houders van een managementfunctie.
Afdeling 7. - Beroepsmogelijkheden.
Art. 19. § 1. De voorzitter van het directiecomité of de voorzitter wiens tussentijdse evaluatie resulteert in de vermelding " onvoldoende " of wiens eindevaluatie niet resulteert in de vermelding " zeer goed " kan, per aangetekende brief, beroep aantekenen bij een beperkt ministerieel comité, dat is samengesteld uit drie leden van de regering, van wie twee van eenzelfde taalaanhorigheid als de geëvalueerde en die hiertoe werden aangewezen door de Ministerraad, binnen vijftien kalenderdagen na betekening van het evaluatieverslag.
De minister en/of staatssecretaris die de taak van eerste evaluator van de houder van de managementfunctie op zich heeft genomen, mag niet aanwezig zijn bij, noch deelnemen aan de beraadslaging van het beperkt ministerieel comité. Hij kan echter wel worden gehoord.
Het beroep wordt ingesteld bij het secretariaat van de Ministerraad en is opschortend.
§ 2. De houders van een managementfunctie -1, -2 of -3 wiens tussentijdse evaluatie resulteert in de vermelding " onvoldoende " of wiens eindevaluatie niet resulteert in de vermelding " zeer goed " kunnen, per aangetekende brief, beroep instellen bij een comité, opgericht bij de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren en comité van beroep genoemd. Het beroep wordt ingesteld binnen vijftien kalenderdagen na betekening van het evaluatieverslag.
Het comité omvat een Nederlandse en een Franse afdeling. De taalrol van de houder van de managementfunctie bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt.
Elke afdeling is samengesteld uit zes voorzitters van directiecomités van de federale overheidsdiensten en/of voorzitters, door Ons aangewezen op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren. Ze wordt voorgezeten door het oudste lid, dat een ondervoorzitter aanwijst die de voorzitter in geval van afwezigheid vervangt.
De voorzitter van het directiecomité die heeft deelgenomen aan de evaluatieprocedure van de houder van een managementfunctie -1 of -2 mag niet aanwezig zijn bij, noch deelnemen aan de beraadslaging van de afdeling : hij kan evenwel worden gehoord.
Een voorzitter mag niet aanwezig zijn bij, noch deelnemen aan de beraadslaging van de afdeling belast met het onderzoek van een beroep ingesteld door de houder van een managementfunctie -1, -2 of -3 van de federale overheidsdienst waarvan zijn Federale Programmatorische Overheidsdienst afhangt.
Het beroep wordt ingesteld bij de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren die, in elke zaak, een griffier-rapporteur aanwijst; deze laatste is niet stemgerechtigd.
Het comité maakt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren.
Het beroep is opschortend.
§ 3. De houder van de managementfunctie wordt opgeroepen, uiterlijk acht werkdagen voor de zitting, ten einde zijn verweermiddelen uiteen te zetten. Hij dient persoonlijk te verschijnen. Hij mag zich laten bijstaan door een persoon naar keuze. De verdediger mag op geen enkel ogenblik en in welke hoedanigheid ook deelgenomen hebben aan de evaluatieprocedure van de houder van de managementfunctie.
Indien de houder van de managementfunctie of zijn verdediger, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, doet het beroepsorgaan uitspraak op grond van de stukken van het dossier. Hetzelfde geldt zodra de zaak voor de tweede maal ter zitting komt, zelfs indien de houder van de managementfunctie of zijn verdediger een geldige reden kan aanvoeren.
De afwezigheid van de verdediger is, behoudens overmacht, geen reden van uitstel.
Het beroepsorgaan hoort iedereen en verzamelt alle nodige gegevens opdat het met volle kennis van zaken zich kan uitspreken.
§ 4. Het beroepsorgaan kan slechts op een rechtsgeldige manier de houder van de managementfunctie horen en beraadslagen voor zover de meerderheid van de leden aanwezig is.
De stemming is geheim. Bij staking van stemmen valt de beslissing in het voordeel van de verzoeker. Indien het beroep ingesteld is tegen een vermelding " onvoldoende ", dan zal de beslissing in het voordeel van de verzoeker de vermelding " voldoende " of " zeer goed " inhouden. Indien het beroep ingesteld is tegen een vermelding " voldoende ", dan zal de beslissing in het voordeel van de verzoeker de vermelding " zeer goed " inhouden.
§ 5. Het beroepsorgaan beslist in de maand na de instelling van het beroep en deelt zijn beslissing zonder verwijl mee aan de houder van de managementfunctie.
§ 6. Het beroepsorgaan kan zich laten bijstaan door een specialist in de evaluatiemethoden van de federale overheid. "
Art.3. Artikel 25, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
" Wanneer een managementfunctie door de betrokken minister vacant wordt verklaard en de houder ervan, van wie het mandaat verstrijkt, zijn kandidatuur stelt, geven de in artikel 9, § 1, tweede lid en § 2, tweede lid, bedoelde organen hem een nieuw mandaat, voorzover hij de eindvermelding " zeer goed " kreeg ". "
HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst.
Art.4. Artikel 3, vierde streepje, van het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst wordt opgeheven.
HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten.
Art.5. Artikel 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten, vervangen door het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 wordt vervangen als volgt :
" Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten, is Titel II van dit besluit van toepassing op de houders van de staffuncties ".
Art.6. In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het tweede lid wordt opgeheven;
2° het derde lid wordt vervangen door de volgende tekst :
" De evaluator is ofwel de houder van de managementfunctie of van de staffunctie die het dichtst bij de geëvalueerde aanleunt, ofwel het personeelslid dat door hem wordt aangewezen en de functionele chef is van de geëvalueerde ";
3° in het vierde lid, worden de woorden " behalve van de minister " geschrapt.
Art.7. In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" De evaluator bepaalt ter gelegenheid van het planningsgesprek op basis van de functie-inhoud van de geëvalueerde of het opportuun is om prestatiedoelstellingen te formuleren. ";
2° het vierde lid wordt opgeheven.
HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.8. In afwijking van artikel 16, eerste lid, van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten, zoals vervangen bij dit besluit, worden de houders van managementfuncties die al aangesteld waren op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit, tijdens hun mandaat tweemaal geëvalueerd. De eerste cyclus duurt drie jaar en wordt met een tussentijdse evaluatie afgesloten. De tweede cyclus eindigt zes maanden vóór het verstrijken van het mandaat en wordt met een eindevaluatie afgesloten.
De tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie van de in het eerste lid bedoelde houders van managementfuncties worden uitgevoerd op basis van de bepalingen van dit besluit; ze hebben echter betrekking op de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals die in de managementplannen en operationele plannen werden opgenomen overeenkomstig de artikelen 11 en 16, § 2, van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten, zoals die van toepassing waren vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art.9. De evaluatie van de houders van managementfuncties die worden aangesteld na de datum van inwerkingtreding van dit besluit wordt uitgevoerd op basis van de bepalingen van dit besluit; zolang echter het koninklijk besluit bedoeld in artikel 11, § 5, van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten, zoals het met dit besluit gewijzigd wordt, nog niet in werking is getreden, heeft de evaluatie betrekking op managementplannen en operationele plannen opgesteld overeenkomstig artikel 11, tweede en derde lid van voormeld koninklijk besluit van 29 oktober 2001, zoals die van toepassing waren vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, onverminderd evenals de §§ 3 en 4 van artikel 11, zoals herschreven bij dit besluit.
Art.10. Artikel 11, § 5, van het voornoemde koninklijk besluit van 29 oktober 2001, zoals het werd herschreven bij artikel 1 van dit besluit, treedt in werking op een door Ons bepaalde datum.
Art. 11. Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 1 februari 2005.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Ambtenarenzaken,
C. DUPONT.