Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

22 DECEMBER 1992. - Koninklijk besluit tot regeling van de organisatie en de werking van het Participatiefonds. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-03-1996 en tekstbijwerking tot 24-01-2011)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Benaming, zetel, duur, doel.
Art. 1-5
TITEL II. - Bestuur, toezicht.
Art. 6-12
TITEL III. - Samenstelling van de overgedragen activa en passiva.
Art. 13
TITEL IV. - Boekhouding, balans.
Art. 14
TITEL V. - (Bepalingen betreffende de kredieten aan niet-werkende werkzoekenden.) <KB 2002-02-26/30, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 07-03-2002>
Art. 15, 15bis, 16-25
TITEL VI. - Bepalingen betreffende de gewone al dan niet achtergestelde voorschotten.
Art. 26, 26bis, 27-29, 29bis, 30-33
TITEL VII. - Diverse bepalingen.
Art. 34
TITEL VIII. - Overgangs- en opheffingsbepalingen.
Art. 35-39



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1983012755  1983018118  1984012051  1984012147  1984018018  1985018110 





Artikels:

TITEL I. - Benaming, zetel, duur, doel.
Artikel 1. Krachtens artikel 73 van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen wordt er een openbare instelling opgericht onder de benaming " Participatiefonds ", in het Frans : " Fonds de Participation ", in het Duits : " Beitragsfonds ".
  Het Participatiefonds staat onder de voogdij van de Ministers van Financiën, van de Middenstand en van Tewerkstelling en Arbeid. Het wordt ondergebracht in categorie C van artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.

Art.2. De zetel is gevestigd te Brussel, (de Lignestraat 1). Hij mag bij eenvoudige beslissing van de raad van bestuur overgebracht worden naar iedere andere plaats in het bestuursrechtelijk arrondissement Brussel-Hoofdstad. <KB 2006-04-05/39, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>

Art.3. Het Participatiefonds kan slechts worden ontbonden door een wet die de wijze en de voorwaarden van de vereffening zal regelen.

Art.4. <KB 2006-04-05/39, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005> Het Participatiefonds heeft als opdrachten deze zoals omschreven in artikel 74, § 1, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen.

Art.5. (opgeheven) <KB 2006-04-05/39, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>

TITEL II. - Bestuur, toezicht.
Art.6. Het Participatiefonds wordt bestuurd door een raad van bestuur van acht leden die zijn benoemd bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit voor een termijn van zes jaar, op voordracht van de Minister van Financiën en volgens de hierna vermelde modaliteiten :
  1° vier leden, met een economische en financiële ervaring, inzonderheid op het gebied van het krediet of het bedrijfsbeheer, voorgesteld op basis van één lid, respectievelijk door de Minister van Financiën, de Minister van Middenstand, de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Economische Zaken;
  2° vier leden, met een economische en financiële ervaring, inzonderheid op het gebied van het krediet of het bedrijfsbeheer, voorgesteld door de representatieve middenstandsorganisaties in de zin van de artikelen 6 en 7 van het koninklijk besluit van 28 mei 1979 houdende coördinatie van de wetten betreffende de organisatie van de Middenstand.
  De kandidaturen worden aan de Minister van Middenstand gestuurd die ze aan de Minister van Financiën meedeelt.
  Het mandaat van de leden kan hernieuwd worden. Bij de beëindiging van hun mandaat blijven de leden hun functie uitoefenen tot de inwerkingtreding van de hernieuwing van hun mandaat, of de benoeming van hun opvolger.
  De raad van bestuur bestaat uit evenveel nederlandstalige als franstalige leden.
  Een van de leden van de raad wordt door de Koning op voordracht van de Minister van Financiën en de Minister van Middenstand als voorzitter aangeduid en is gelast het Fonds tegenover derden te vertegenwoordigen, zowel voor rechtshandelingen als daarbuiten, en met het uitvoeren van de beslissingen van de raad van het Fonds. Behalve voor rechtshandelingen kan de voorzitter zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid overdragen, met de mogelijkheid tot subdelegatie. Een ondervoorzitter wordt op dezelfde wijze aangeduid. Hij vervangt de voorzitter in geval van afwezigheid of verhindering. De voorzitter en de ondervoorzitter behoren tot een verschillende taalgroep. Wanneer beiden afwezig of verhinderd zijn, vervult het oudste lid de taak van voorzitter.
  Elk lid van de raad heeft een beraadslagende stem. In geval van gelijke verdeling van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
  De vergoedingen of presentiegelden van de leden van de raad worden bij koninklijk besluit vastgesteld.

Art.7. Mogen geen deel uitmaken van de raad van bestuur de leden van de Wetgevende Kamers, van het Europees Parlement, van de Gemeenschaps- en Gewestraden, en de personen die de hoedanigheid hebben van Minister of van Staatssecretaris of van lid van een Gemeenschaps- of Gewestexecutieve.

Art.8. De raad vergadert op de zetel ten minste eenmaal per maand.
  Bovendien vergadert hij telkens de voorzitter of twee leden het vragen. De voorzitter stuurt een oproeping met de agenda bij gewone brief ten minste drie kalenderdagen vóór de dag van de zitting.
  De raad kan slechts geldig beraadslagen indien ten minste de helft van zijn leden aanwezig is.
  Wanneer een lid van de raad van bestuur een rechtstreeks of onrechtstreeks persoonlijk belang heeft in één van de punten waarover wordt beraadslaagd, dient hij de raad ervan in kennis te stellen en kan hij niet aan de beraadslaging of aan de stemming deelnemen, tenzij bij eenparige beslissing van de andere aanwezige leden.
  De beraadslagingen en de stemmingen van de raad worden vastgesteld in notulen die ondertekend worden door de aanwezige leden. De afschriften en uittreksels van de notulen worden ondertekend door de voorzitter of de ondervoorzitter.

Art.9. De raad van bestuur stelt, in overeenstemming met de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen en dit besluit, de algemene en bijzondere bepalingen en de modaliteiten van de verrichtingen betreffende de opdrachten van het Participatiefonds, vast. Binnen dit kader beschikt hij over de ruimste bevoegdheden van bestuur en van beschikking, met inbegrip van deze om dadingen en compromissen aan te gaan.
  (In het kader van de opdracht zoals bedoeld in artikel 74, § 1, 8°, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen, keurt de raad van bestuur de statuten goed van deze gespecialiseerde filialen. Deze statuten bepalen in het bijzonder de vennootschapsvorm, het maatschappelijke doel, de modaliteiten van het dagelijkse beheer en de handelings- en vertegenwoordigingsbevoegdheden. De handelingen van deze gespecialiseerde filialen worden bestempeld als daden van koophandel.) <KB 2006-04-05/39, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>

Art.10. <KB 2006-04-05/39, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005> Het dagelijkse bestuur van het Participatiefonds wordt waargenomen door zijn personeel waarvan het kader wordt georganiseerd door artikel 11, § 4, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. Voormeld personeel staat onder het gezag van zijn directeur-generaal benoemd door de raad van bestuur.

Art.11. De Minister van Middenstand, de Minister van Financiën en de Minister van Tewerkstelling en Arbeid stellen gezamenlijk een revisor aan bij het Participatiefonds voor een termijn van drie jaar, gekozen onder de leden van het Instituut van bedrijfsrevisoren. Zijn mandaat is hernieuwbaar. Zijn vergoeding wordt vastgesteld door de Minister van Financiën en wordt gedragen door het Participatiefonds.
  De revisor is gelast met het nazicht van de geschriften en verklaart ze juist en oprecht.
  Hij neemt kennis, zonder verplaatsing, van de boekhouding en de boekhoudkundige documenten, brieven, notulen, periodieke situaties en van de geschriften in het algemeen. Hij verifieert de samenstelling van de goederen en waarden die aan het Participatiefonds toebehoren of waarvan deze het gebruik heeft of waarover zij het beheer voert.
  Hij mag zich niet inlaten met het beheer van het Participatiefonds.
  Hij stuurt aan de Minister van Middenstand, de Minister van Financiën en de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, en aan de raad van bestuur van het Participatiefonds een verslag over de toestand van de activa en passiva ten minste eenmaal per jaar ter gelegenheid van het opstellen van de balans en de resultatenrekening. Hij wijst hen zonder verwijl op elk verzuim, elke onregelmatigheid en in het algemeen op elke toestand die de solvabiliteit en de likwiditeit van het Participatiefonds kan aantasten.

Art.12. De controle van het Participatiefonds door de voogdijministers wordt uitgeoefend door tussenkomst van een regeringscommissaris die benoemd wordt door de Koning op voordracht van deze ministers.
  De regeringscommissaris woont de vergaderingen van de raad van bestuur bij met raadgevende stem, en verzet zich tegen de beslissingen die strijdig zouden zijn met de wetten en besluiten en met het algemeen belang. Hij heeft, in het kader van zijn bevoegdheid, te allen tijde het recht alle nodige controles uit te voeren en om zich alle daartoe nuttige inlichtingen en documenten te doen verstrekken. De agenda en de notulen van de vergaderingen van de raad van bestuur worden gelijktijdig aan de regeringscommissaris en aan de leden van de raad gestuurd.
  Hij schorst de beslissing waartegen hij zich verzet en stelt, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 maart 1954, de drie voornoemde ministers ervan in kennis. Het verzet van één van deze ministers volstaat om de nietigverklaring van de beslissing teweeg te brengen.

TITEL III. - Samenstelling van de overgedragen activa en passiva.
Art.13. (opgeheven) <KB 2006-04-05/39, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>

TITEL IV. - Boekhouding, balans.
Art.14. § 1. Voor de diverse opdrachten van het Participatiefonds worden in de boekhouding (...) de desbetreffende tegoeden, verplichtingen, opbrengsten en kosten afzonderlijk geboekt. <KB 2006-04-05/39, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>
  § 2. (opgeheven) <KB 2006-04-05/39, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>
  § 3. Op 31 december van elk jaar, en voor het eerst op 31 december 1993, stelt de raad van bestuur de balans en de resultatenrekening vast.
  Deze worden samen met het verslag van de raad van bestuur en het verslag van de revisor, voor 30 april daaropvolgend aan de Ministers van Financiën, van Middenstand en van Tewerkstelling en Arbeid ter beschikking gesteld.
  (derde lid opgeheven) <KB 2006-04-05/39, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>
  § 4. Het voordelig saldo van de balans na aftrek van de algemene kosten, lasten, afschrijvingen en provisies, maakt de netto-winst uit van het Fonds. Deze wordt geboekt op een reservefonds dat wordt aangewend door de raad van bestuur in het kader van de opdrachten bepaald in (artikel 74, § 1, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen). <KB 2006-04-05/39, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>
  § 5. Overeenkomstig de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen, stelt de raad van bestuur een boekhoudplan op, inbegrepen de aanrekeningscriteria van de algemene kosten en legt het ter goedkeuring voor aan de Ministers van Financiën, van Middenstand en van Tewerkstelling en Arbeid. (De jaarrekening dient evenwel niet te worden gepubliceerd.) <KB 2006-04-05/39, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>

TITEL V. - (Bepalingen betreffende de kredieten aan niet-werkende werkzoekenden.)
Art.15. De verrichtingen bedoeld in deze titel worden uitgevoerd in het kader van (artikel 74, § 1, 3° van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen), en bestaan erin (startleningen) aan (niet-werkende werklozen) toe te kennen die zich als zelfstandige wensen te vestigen of een onderneming wensen op te richten. <KB 2002-02-26/30, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 07-03-2002> <KB 2002-02-26/30, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 07-03-2002> <KB 2006-04-05/39, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>

Art. 15bis. <Ingevoegd bij KB 2002-02-26/30, art. 5; Inwerkingtreding : 07-03-2002> § 1. Wordt beschouwd als niet-werkende werkzoekende :
  1° de niet-werkende werknemer die sinds ten minste drie maanden, gerekend van datum tot datum, als niet-werkende werkzoekende is ingeschreven bij de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling;
  2° de uitkeringsgerechtigde volledige werkloze in de zin van artikel 100 of 103 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
  3° de werknemer waarvan het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid geschorst werd krachtens de bepalingen van hoofdstuk III, afdeling 8, van het voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, voor zover hij niet voldoet aan de vereisten van artikel 85 van voornoemd besluit en als niet-werkende werkzoekende is ingeschreven bij de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling;
  4° de persoon die het bestaansminimum geniet bepaald bij de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum;
  5° de persoon die financiële sociale bijstand geniet en :
  a) ofwel ingeschreven is in het bevolkingsregister;
  b) ofwel beschikt over een verblijfsvergunning van onbepaalde duur;
  c) ofwel beschikt over een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 9, derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, in zoverre de verlenging van de verblijfsvergunning onderworpen is aan de voorwaarde tewerkgesteld te zijn;
  d) ofwel gerechtigd of toegelaten is, met toepassing van de artikelen 9 of 10 van voormelde wet van 15 december 1980, voor een bepaalde duur te verblijven in zoverre in de mogelijkheid van een verblijfsvergunning van onbepaalde duur uitdrukkelijk voorzien is.
  § 2. Worden voor de toepassing van § 1, 1°, gelijkgesteld met een periode van ingeschreven zijn als niet-werkende werkzoekende :
  1° de periodes van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid krachtens artikel 100 of 103 van het voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991 gedekt door een vrijstelling van inschrijving als werkzoekende krachtens de artikelen 79, § 4bis, 79ter, § 5, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 96 of 97 van het voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991;
  2° de periodes van volledige werkloosheid, gedekt door vakantiegeld;
  3° de periodes tijdens dewelke men het bestaansminimum of de financiële sociale bijstand geniet zoals bedoeld in § 1, 4° en 5°;
  4° de periodes van tewerkstelling met een startbaanovereenkomst, met toepassing van Hoofdstuk VIII van Titel II van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, van een werknemer die geen getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezit;
  5° de periodes van tewerkstelling als uitzendkracht, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.

Art.16. § 1. Om een (startlening) te kunnen genieten dient de (niet-werkende werkloze), in zijn voordeel, een hoofdberoep in het leven te roepen, op één van de volgende wijzen : <KB 2002-02-26/30, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 07-03-2002><KB 2002-02-26/30, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 07-03-2002>
  - zelfstandige worden en alleen werken;
  (- zelfstandige worden en een onderneming in de vorm van een eenpersoonsvennootschap oprichten of overnemen;) <KB 2006-04-05/39, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>
  - zelfstandige worden en zich met andere partners, al dan niet (niet-werkende werklozen), verenigen om een onderneming in de vorm van een feitelijke vereniging of een vennootschap op te richten of over te nemen, en waar hij werkend vennoot wordt; <KB 2002-02-26/30, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 07-03-2002>
  - zelfstandig en werkend vennoot van een bestaande vereniging of vennootschap worden.
  § 2. De in § 1 bedoelde (zelfstandige activiteit) dient als hoofdberoep en niet als bijberoep noch in hoofde van meewerkende echtgenoot te worden uitgeoefend. <KB 2006-04-05/39, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>

Art.17. (opgeheven) <KB 2006-04-05/39, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>

Art.18. <KB 1997-02-17/33, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 1997-02-25> De lening zal slechts aan de (niet-werkende werkloze) worden toegestaan op voorwaarde dat hij : <KB 2002-02-26/30, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 07-03-2002>
  - voldoet aan de wettelijke en de reglementaire voorwaarden betreffende de uitoefening van de beoogde beroepsactiviteit, en onder andere, desgevallend, aan de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de uitoefening van de beroepsactiviteiten in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsbedrijven;
  - (op het ogenblik van het indienen van de leningsaanvraag, een attest voorlegt waarop het bevoegde werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling of het bevoegde openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verklaart dat de belanghebbende, op het ogenblik van het indienen van de attestaanvraag, een niet-werkende werkzoekende is zoals bedoeld in artikel 15bis. Dit attest is achtentwintig kalenderdagen geldig vanaf de datum van aflevering ervan;) <KB 2002-02-26/30, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 07-03-2002>
  - voorafgaandelijk, ten belope van minstens een vierde van het bedrag van de (startlening), fondsen ter beschikking stelt die voortkomen, hetzij van persoonlijke middelen, hetzij van een lening, (...) waarvan sprake in artikel 19. (Zo de nadere regels met betrekking tot de terbeschikkingstelling voorzien in een schijf (" onderhoudsschijf " genoemd), die uitsluitend zal dienen ter dekking van de noden aan bedrijfskapitaal gedurende het opstarten van de activiteit, zal deze schijf niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de eigen inbreng.) <KB 2002-02-26/30, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 07-03-2002> <KB 2002-06-05/38, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2002> <KB 2006-04-05/39, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>

Art.19. In de mate dat de totale investering een of meer aanvullende kredieten toegekend door een kredietinstelling vergt, neemt het Participatiefonds een beslissing, rekening houdend met het volledige dossier betreffende dit investeringsplan, dat onder andere de identiteit van deze kredietinstelling, de rentevoet en de voorwaarden bevat.
  (Lid 2 opgeheven) <KB 2002-02-26/30, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 07-03-2002>

Art.20. § 1. (Voor de achtergestelde lening wordt een overeenkomst opgesteld met in het bijzonder vermelding van het bedrag, het doel, de duur, de intrestvoet, de commissielonen, de kosten en lasten, de toekenningsvoorwaarden, het terugbetalingsprogramma, de modaliteiten van terbeschikkingstelling van de fondsen, de voorwaarden en modaliteiten van vervroegde opeisbaarheid.) <KB 2006-04-05/39, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>
  § 2. De achtergestelde leningen zijn (onder meer) geheel of gedeeltelijk bestemd voor : <KB 2006-04-05/39, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>
  - materiële investeringen;
  - immateriële investeringen;
  - financiële investeringen zoals de inkoop van aandelen;
  - behoeften van bedrijfskapitaal met inbegrip van deze nodig voor het starten van de activiteit.
  § 3. (Vóór elke terbeschikkingstelling van de fondsen, dient (de ontlener) het bewijs te leveren dat hij onderworpen is aan het sociaal statuut der zelfstandigen.) <KB 2002-02-26/30, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 07-03-2002> <KB 2006-04-05/39, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>
  § 4. (Wanneer meerdere niet-werkende werkzoekenden een ontwerp indienen voor de overname of de oprichting van één enkel bedrijf, worden de leningsaanvragen tegelijkertijd ingediend.) <KB 2002-02-26/30, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 07-03-2002>

Art.21.§ 1. De achterstelling bestaat er voor het Participatiefonds in dat in geval van samenloop met andere schuldeisers van de ontlener, voorrang wordt verleend aan deze schuldeisers, met uitzondering van :
  - de schuldeisers waarvan de kwade trouw zou vaststaan;
  - de niet-institutionele schuldeisers die geen vordering hebben waarvan de datum overeenkomstig artikel 1328 van het Burgerlijk Wetboek vaststaat, met uitzondering van de leveranciers waarvan het bewijs van de vordering de regels van het handelsrecht volgt.
  Worden enkel beschouwd in samenloop te zijn met het Participatiefonds op het ogenblik dat (de startlening wordt opgezegd door het Participatiefonds), de schuldeisers van de ontlener die een uitvoeringsmaatregel hebben ingeleid voor het eisbaar gedeelte van hun vordering, of de schuldeisers voor het bedrag van hun vordering op het ogenblik van de neerlegging van de aanvraag [1 tot gerechtelijke reorganisatie]1 of op het ogenblik van het vonnis van de infalingverklaring. <KB 2006-04-05/39, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>
  § 2. De achtergestelde lening wordt eveneens voorafgegaan door elke andere lening of vorm van voorschot van het Participatiefonds welke niet wordt geregeld door deze titel.
  ----------
  (1)<KB 2010-12-19/15, art. 54, 009; Inwerkingtreding : 03-02-2011>

Art.22. <KB 2002-02-26/30, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 07-03-2002> De duur van de leningen en voorschotten bedraagt ten minste vijf jaar en ten hoogste twintig jaar.
  (Voor de terugbetaling van het kapitaal verleent het Participatiefonds vrijstellingen van één tot drie jaar, waarvoor het geval per geval de modaliteiten vaststelt. Het maximumbedrag van de lening wordt vastgesteld door de raad van bestuur van het Participatiefonds, zonder dat dit meer mag bedragen dan euro 40.000.) <KB 2006-04-05/39, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>

Art.23. <KB 2002-06-05/38, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2002> De rentevoet van elke schijf wordt vastgesteld door de Raad van Bestuur van het Fonds die de nadere regels voor de herziening ervan vastlegt.ag zijn dan 3 %. De rentevoet is éénmalig herzienbaar, na vijf jaar.

Art.24. <KB 2006-04-05/39, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005> De aanvragen voor een lening worden aan het Participatiefonds voorgelegd door middel van een dossier waarvan het Fonds de technische aspecten bepaalt. Het dossier wordt bij het Participatiefonds ingediend hetzij rechtstreeks, hetzij via een instelling waarmee het Participatiefonds een samenwerkingsakkoord heeft gesloten.
  De beslissing wordt genomen door het Fonds na onderzoek van het overgemaakte dossier; zij zal inzonderheid gesteund zijn op volgende criteria :
  1° eerbaarheid van de aanvrager; het Participatiefonds kan een aanvullend onderzoek voorschrijven;
  2° aangebrachte beheers- en beroepsbekwaamheid;
  3° technische, economische en financiële waarde van het project waarvoor een beroep wordt gedaan op het Participatiefonds;
  4° leefbaarheid van de onderneming en dit op basis van alle financiële informatie beschikbaar in het aanvraagdossier,
  5° in voorkomend geval, advies van voormelde begeleidingsorganismen of kredietinstellingen.

Art.25.<KB 2006-04-05/39, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005> § 1. Indien de begunstigde moeilijkheden ondervindt om zijn verbintenissen die hij heeft aangegaan ten aanzien van het Participatiefonds, na te leven, kan dit laatste de modaliteiten van de startlening herschikken tegen de voorwaarden die het bepaalt.
  § 2. Het Participatiefonds eist niet de terugbetaling van het saldo van de opgezegde startlening wanneer de stopzetting van de zelfstandige activiteit van de begunstigde van de startlening te wijten is aan :
  1° faillissement, [1 gerechtelijke reorganisatie]1 of overlijden van de begunstigde;
  2° overmacht of ontbreken van levensvatbaarheid van de zelfstandige activiteit van de begunstigde van de startlening.
  In de gevallen zoals voorzien onder 2° dienen deze overmacht of dit ontbreken van levensvatbaarheid volkomen onafhankelijk te zijn van de wil van de begunstigde en te worden nagegaan over een periode waarvan de duur significant is. De begunstigde kan dit bewijzen met alle middelen, minstens door overlegging van de resultatenrekeningen van de onderneming.
  Bovendien moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden :
  a) in de gevallen zoals voorzien onder 1° en 2° dient de stopzetting plaats te hebben binnen de 5 jaar sinds het begin van de onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen;
  b) in de gevallen zoals voorzien onder 2° dienen bovendien de stopzettingsdatum en -reden gemeld te worden aan het Participatiefonds binnen de termijn van 3 maanden te rekenen van de datum waarop de schrapping als zelfstandige effectief is geworden.
  § 3. In afwijking van hetgeen voorafgaat, zal het Participatiefonds toch tot de invordering van het saldo van de startlening overgaan, indien op welk ogenblik ook komt vast te staan dat de begunstigde veroordeeld werd of wordt voor één der inbreuken bepaald in het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen of in geval van manifeste kwade trouw van de begunstigde van de startlening.
  ----------
  (1)<KB 2010-12-19/15, art. 55, 009; Inwerkingtreding : 03-02-2011>

TITEL VI. - Bepalingen betreffende de gewone al dan niet achtergestelde voorschotten.
Art.26. De in deze titel bedoelde verrichtingen bestaan erin achtergestelde leningen toe te kennen in het kader van (artikel 74, § 1, 2°, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen) en al dan niet achtergestelde leningen toe te kennen in het kader van (artikel 74, § 1, 4°, van deze wet). <KB 2006-04-05/39, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>

Art. 26bis. <Ingevoegd bij KB 2006-04-05/39, art. 18; Inwerkingtreding : 01-12-2005> De achtergestelde leningen zijn onder meer geheel of gedeeltelijk bestemd voor :
  - materiële investeringen;
  - immateriële investeringen;
  - financiële investeringen zoals de inkoop van aandelen;
  - behoeften van bedrijfskapitaal met inbegrip van deze nodig voor het starten van de activiteit.

Art.27. In het geval dat de lening wordt verleend in het kader van de financiering van een overdracht van onderneming, nl. de overdracht onder bezwarende titel van een onderneming of van een als zelfstandig gekwalificeerde activiteit of van een K.M.O. uitgebaat door een natuurlijke of rechtspersoon, dienen de volgende voorwaarden worden nageleefd :
  1. Wanneer de overdracht betrekking heeft op een activiteit uitgeoefend door een rechtspersoon :
  - de overdracht dient betrekking te hebben op de integraliteit van het handelsfonds of op de meerderheid der aandelen; in dit laatste geval dient de overnemer bovendien het dagelijks beheer uit te oefenen met uitsluiting van de overdrager(s);
  - als de overdracht gebeurt in de vorm van overdracht van aandelen en indien er meerdere potentiële cessionarissen zijn, dan dienen deze (hetzij de aandelen in eigen naam over te nemen hetzij) samen een vennootschap met rechtspersoonlijkheid op te richten dewelke de aandelen overneemt. <KB 2006-04-05/39, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>
  2. Wanneer de overdracht betrekking heeft op een activiteit uitgeoefend door een of meerdere natuurlijke personen, dient deze betrekking te hebben op de integraliteit van het handelsfonds of de integraliteit van het aandeel van de overdragers in het handelsfonds; in dit laatste geval dient de overnemer aldus het meerderheidsaandeel in het handelsfonds te bezitten.

Art.28. <KB 2006-04-05/39, art. 20, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005> Voorzover de totale investering een of meerdere aanvullende kredieten vergt, toegekend door een kredietinstelling, neemt het Participatiefonds een beslissing op basis van het volledige dossier dat betrekking heeft op dit investeringsplan en dat in het bijzonder de identiteit van de kredietinstelling, de rentevoet en de waarborgen bevat. Het Participatiefonds neemt in het bijzonder een beslissing op basis van de voorlegging van de positieve beslissing in het aanvullende krediet, evenals van de toekenningsvoorwaarden en eventuele waarborgen van dit krediet.

Art.29. <KB 2006-04-05/39, art. 21, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005> Voor de achtergestelde lening wordt een overeenkomst opgesteld met in het bijzonder vermelding van het bedrag, het doel, de duur, de intrestvoet, de commissielonen, de kosten en lasten, de toekenningsvoorwaarden, het terugbetalingsprogramma, de modaliteiten van terbeschikkingstelling van de fondsen, de voorwaarden en modaliteiten van vervroegde opeisbaarheid. Zij kan persoonlijke of zakelijke waarborgen bevatten.

Art. 29bis. <Ingevoegd bij KB 2006-04-05/39, art. 22; Inwerkingtreding : 01-12-2005> Indien de begunstigde moeilijkheden ondervindt om zijn verbintenissen die hij heeft aangegaan ten aanzien van het Participatiefonds, na te leven, kan dit laatste de modaliteiten herschikken tegen de voorwaarden die het bepaalt.

Art.30.De achterstelling bestaat erin voor het Participatiefonds, dat bij samenloop met andere schuldeisers van de ontlener voorrang wordt verleend aan deze schuldeisers, met uitzondering van :
  - de zaakvoerders van de onderneming;
  - de vennoten of bestuurders van de vereniging of vennootschap;
  - de niet-institutionele schuldeisers die geen vordering hebben waarvan de datum overeenkomstig artikel 1328 van het Burgerlijk Wetboek vaststaat, met uitzondering van de leveranciers waarvan het bewijs van de vordering de regels van het handelsrecht volgt;
  - de schuldeisers waarvan de kwade trouw zou vaststaan.
  Worden enkel beschouwd in samenloop te zijn met het Participatiefonds op het ogenblik dat (de lening wordt opgezegd door het Participatiefonds), de schuldeisers van de ontlener die een uitvoeringsmaatregel hebben ingeleid voor het eisbaar gedeelte van hun vordering, en de schuldeisers voor het bedrag van hun vordering op het ogenblik van de neerlegging van de aanvraag om [1 gerechtelijke reorganisatie]1 of op het ogenblik van het vonnis van infalingverklaring, of op het ogenblik van de ontbinding van de vereniging of van de vennootschap. <KB 2006-04-05/39, art. 23, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005>
  ----------
  (1)<KB 2010-12-19/15, art. 56, 009; Inwerkingtreding : 03-02-2011>

Art.31. De duur van de leningen en voorschotten bedraagt ten hoogste twintig jaar.
  Voor de terugbetaling van het kapitaal kan het Participatiefonds vrijstellingen toekennen tot ten hoogste vijf jaar waarvan het de modaliteiten vaststelt.

Art.32. <KB 1996-02-29/32, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 20-03-1996> De rentevoet wordt vastgesteld door de raad van bestuur van het Participatiefonds volgens algemene objectieve criteria en de evolutie van de marktrente, zonder dat het verschil tussen de toegepaste rentevoet en de marktrentevoet groter mag zijn dan 5 % en zonder dat de toegepaste rentevoet lager mag zijn dan 3 %. (De Raad van bestuur stelt de periodiciteit van de herziening van de rente vast.) <KB 1999-04-30/54, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 29-06-1999>

Art.33. <KB 2006-04-05/39, art. 24, 008; Inwerkingtreding : 01-12-2005> De aanvragen voor een lening worden aan het Participatiefonds voorgelegd door middel van een dossier waarvan het Fonds de technische aspecten bepaalt. Het dossier wordt bij het Participatiefonds ingediend hetzij rechtstreeks, hetzij via een instelling waarmee het Participatiefonds een samenwerkingsakkoord heeft gesloten.
  De beslissing wordt genomen door het Fonds na onderzoek van het overgemaakte dossier; zij zal inzonderheid gesteund zijn op volgende criteria :
  1° eerbaarheid van de aanvrager, het Participatiefonds kan een aanvullend onderzoek voorschrijven;
  2° aangebrachte beheers- en beroepsbekwaamheid;
  3° technische, economische en financiële waarde van het project waarvoor een beroep wordt gedaan op het Participatiefonds;
  4° leefbaarheid van de onderneming. Indien het gaat om een bestaande onderneming moet de leefbaarheid worden aangetoond door voorlegging van de balans, de exploitatie- en resultatenrekeningen, de aanslagbiljetten van de directe belastingen over de laatste drie jaren en, indien nodig, de met redenen omklede vooruitzichten van de bijkomende resultaten die uit de tegemoetkoming van het Participatiefonds worden verwacht. Indien het een nieuwe onderneming betreft, moet de leefbaarheid ervan worden aangetoond door voorlegging van een financieel en een businessplan.

TITEL VII. - Diverse bepalingen.
Art.34. (Opgeheven) <KB 2002-02-26/30, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 07-03-2002>
  (NOTA : De uitsluitingsperiode bedoeld in hetzelfde artikel, zoals van toepassing vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, die nog zou lopen op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, eindigt van rechtswege op deze datum. Het openen van het recht op werkloosheidsuitkeringen is nochtans onderworpen aan het naleven van de reglementaire bepalingen bedoeld in het voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991, inzonderheid aan het indienen van een aanvraag van werkloosheidsuitkeringen <KB 2002-02-26/30, art. 14>)

TITEL VIII. - Overgangs- en opheffingsbepalingen.
Art.35. Voor de uitvoering van artikel 75, zesde lid, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen, wordt de waarde van de activa voorlopig berekend op basis van de toestand van de rekeningen op 31 oktober 1992.
  Een uitzonderlijke reserve zal bij deze gelegenheid worden gevormd om de verrichtingen te dekken die betrekking hebben op de maanden november en december 1992.
  Na de afsluiting van de rekeningen van het Participatiefonds zal de raad van bestuur van het tot openbare instelling omgevormde Fonds beslissen over de aanwending van deze reserve, overeenkomstig de boukhoudregels die voor het boekjaar 1992 werden toegepast, rekening houdend met de waarderingsregels die voor de waardebepaling van de activa op 31 oktober 1992 werden toegepast.
  De Ministers van Financiën en van Middenstand keuren de definitieve rekeningen van 31 december 1992, opgesteld overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid, goed.

Art.36. De in artikel 37 bedoelde besluiten en reglementen blijven van kracht voor de verrichtingen waarvoor het beheerscomité van het Participatiefonds een beslissing heeft genomen vóór 1 januari 1993, met uitzondering van artikel 12 van het reglement die de verrichtingen van het Participatiefonds regelt welke voorzien zijn in artikel 2, 7°, van het statuut van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, goedgekeurd bij ministerieel besluit van 10 februari 1984.

Art.37. Onverminderd de bepalingen van artikel 36, worden de volgende besluiten en reglementen opgeheven op 1 januari 1993 :
  a) het koninklijk besluit van 19 augustus 1983 tot regeling van de organisatie en de werking van het in de Nationale Kas voor Beroepskrediet opgericht Participatiefonds;
  b) het koninklijk besluit van 22 augustus 1983 tot instelling van een tegemoetkoming in de achtergestelde leningen toegekend door het Participatiefonds dat bij de Nationale Kas voor Beroepskrediet is opgericht, aan de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen die zich als zelfstandige wensen te vestigen of een onderneming wensen op te richten;
  c) het ministerieel besluit van 20 januari 1984 houdende goedkeuring van het reglement betreffende de verrichtingen van het Participatiefonds krachtens artikel 2, 5° en 6°, van het statuut van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, alsook het bedoeld reglement;
  d) het ministerieel besluit van 10 februari 1984 houdende goedkeuring van het reglement betreffende de verrichtingen van het Participatiefonds bedoeld in artikel 2, 7°, van het statuut van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, alsook het bedoeld reglement;
  e) het ministerieel besluit van 1 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 2, § 2bis, van het koninklijk besluit van 22 augustus 1983 tot instelling van een tegemoetkoming in de achtergestelde leningen toegekend door het Participatiefonds dat bij de Nationale Kas voor Beroepskrediet is opgericht aan uitkeringsgerechtigde volledig werklozen die zich als zelfstandige wensen te vestigen of een onderneming wensen op te richten.

Art.38. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1993, met uitzondering van de artikelen 6, 11, 12 en 35, die uitwerking hebben op 15 december 1992.

Art. 39. Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van de Kleine en Middelgrote Ondernemingen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.