Details





Titel:

16 NOVEMBER 2015. - Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-11-2015 en tekstbijwerking tot 21-06-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art.
HOOFDSTUK 2. - Nieuw beleid [1 ...]1
Afdeling 1. - Toepassingsgebied en definities
Art. 2-3
Afdeling 2. - Voorwaarden [1 voor de uitoefening van een flexi-job]1
Art. 4-5
Afdeling 2/1. [1 - Toezicht van het toepassingsgebied]1
Art. 5/1
Afdeling 3. - Wijzigingen inzake het arbeidsrecht [1 betreffende de uitoefening van een flexi-job]1
Onderafdeling 1. - De raamovereenkomst.
Art. 6-7
Onderafdeling 2. - De arbeidsovereenkomst
Art. 8-11
Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 12
Afdeling 3/1. [1 - Overleg over de toepassing van de flexi-jobs]1
Art. 12/1
Afdeling 4. - Wijzigingen inzake de sociale zekerheid [1 voor wat betreft de flexi-jobs]1
Art. 13-28
Afdeling 5. - Wijzigingen inzake fiscaliteit
Art. 29-30
Afdeling 6. - Verhoging overuren
Art. 31, 31/1, 32-35, 35/1
Afdeling 7. - Slotbepalingen
Art. 36-38
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van de programmawet van 10 augustus 2015, betreffende de vleessector
Art. 39-42
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, betreffende de vleessector
Art. 43-44
HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen
Art. 45
HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger die een persoon met een grote zorgbehoefte bijstaat
Art. 46
HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van de programmawet (I) van 27 december 2006"
Art. 47-48
HOOFDSTUK 8. - Wijziging van artikel 10 van de programmawet van 10 augustus 2015
Art. 49-50
HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
Art. 51-54



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1967102410  1969062710  1971041001  1971062850  1981001048  2001022466  2002022901  2006021362  2009021138  2010A09589  2014203605  2015203736 



Uitvoeringsbesluit(en):

2024202095  2024202894  2024203237 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Nieuw beleid [1 ...]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - Toepassingsgebied en definities
Art.2.[5 § 1.]5 [1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de werknemers en de werkgevers die ressorteren :
   1° onder het paritair comité voor de handel in voedingswaren (PC 119);
   2° onder het paritair comité voor de zelfstandige kleinhandel (PC 201);
   3° onder het paritair comité voor de bedienden uit de kleinhandel in voedingswaren (PC 202);
   4° onder het paritair subcomité voor de middelgrote levensmiddelenbedrijven (PSC 202.01);
   5° onder het paritair comité voor het hotelbedrijf (PC 302);
   6° onder het paritair comité voor de grote kleinhandelshandelszaken (PC 311);
   7° onder het paritair comité voor de warenhuizen (PC 312);
   8° onder het paritair comité voor het kappersbedrijf en de schoonheidszorgen (PC 314);
   9° onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder een van de [2 hier genoemde]2 paritaire comités of onder het Waarborg- en Sociaal Fonds bedoeld in het tweede lid;
  [2 10° onder het nationale paritair comité voor de sport (PC 223);
   11° onder het paritair subcomité voor de exploitatie van bioscoopzalen (PC 303.03);
   12° onder het paritair comité voor het vermakelijkheidsbedrijf (PC 304) [5 ...]5;
   13° onder het paritair comité voor gezondheidsinrichtingen en -diensten (PC 330) of van openbare instellingen en diensten van de publieke zorgsector met als NACE-code 86101, 86102, 86103, 86104, 86109, 86210, [4 86220, 86230,]4 86901, 86903, 86905, 86906, [4 86907,]4 86909, 87101, 87109, [4 87203, 87205]4 87301, [4 , 87302 en 88102]4[5 ...]5;]2
  [3 14° onder het paritair comité voor de voedingsnijverheid (PC 118) met als hoofdactiviteit de detailhandel in artisanale chocoladeproducten in gespecialiseerde winkels zoals omschreven in NACE-code 47242;]3
  [5 14/1° onder het paritair comité voor de voedingsnijverheid (PC 118), behorend tot één van de volgende paritaire subsectoren:
   a) 118.03 industriële- en ambachtelijke bakkerijen, ambachtelijke banketbakkerijen, ambachtelijke roomijsfabrikanten en de konsumptiesalons bij een ambachtelijke banketbakkerij;
   b) 118.07 brouwerijen en mouterijen;
   c) 118.08 drankennijverheid;
   d) 118.09 groentenijverheid;
   e) 118.10 vruchtennijverheid;
   f) 118.11 vleesnijverheid;
   g) 118.12 zuivelproducten;
   h) 118.14 chocoladefabrieken - suikerbakkerij;
   i) 118.21 aardappelverwerkende nijverheid;
   j) 118.22 aardappelschilbedrijven;]5
  [5 15° onder het paritair comité voor het garagebedrijf (PC 112);
   16° onder het paritair comité voor de begrafenisondernemingen (PC 320);
   17° onder het paritair comité voor de ondernemingen van technische land- en tuinbouwwerken (PC 132);
   18° onder het paritair comité voor de landbouw (PC 144);
   19° onder het paritair comité voor het tuinbouwbedrijf (PC 145);
   20° onder het aanvullend paritair comité voor bedienden (PC 200) met als hoofdactiviteit autorijscholen zoals omschreven in NACE-code 85.531;
   21° onder het paritair comité voor het beheer van gebouwen, vastgoedmakelaars en dienstboden (PC 323);
   22° onder het paritair subcomité voor de verhuizing (PSC 140.05);
   23° onder het paritair subcomité voor de autobussen en de autocars (PSC 140.01);
   24° onder de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, en wiens hoofdactiviteit in de evenementensector bestaat uit één van de volgende activiteiten:
   a) de beoefening van uitvoerende kunsten, waaronder wordt verstaan de beoefening van uitvoerende kunsten door zelfstandig werkende artiesten (NACE 90.011) alsook de beoefening van uitvoerende kunsten door artistieke ensembles (NACE 90.012);
   b) het ontwerp en bouw van podia (NACE 90.022);
   c) de gespecialiseerde beeld-, verlichtings- en geluidstechnieken (NACE 90.023);
   d) ondersteunende activiteiten voor de uitvoerende kunsten (NACE 90.029);
   e) de beoefening van scheppende kunsten (NACE 90.031);
   f) ondersteunende activiteiten voor scheppende kunsten (NACE 90.032);
   g) de exploitatie van schouwburgen, theaters, concertzalen, music-halls, cabarets en andere accomodaties voor podiumkunst (NACE 90.041);
   h) de exploitatie van geluidsopnamestudio's voor rekening van derden (NACE 90.041);
   i) het beheer en exploitatie van culturele centra en multifunctionele zalen ten behoeve van culturele evenementen (NACE 90.042);
   j) de organisatie van congressen en beurzen (NACE 82.300);
   k) de organisatie van sportevenementen (NACE 93.199);
   l) verhuur en lease van televisietoestellen en andere audio- en videoapparatuur (NACE 77.292);
   m) verhuur en lease van vaat- en glaswerk, keuken- en tafelgerei, elektrische huishoudapparaten en andere huishoudelijke benodigdheden (NACE 77.293);
   n) verhuur en lease van tenten (NACE 77.392);
   o) verhuur en lease van andere machines en werktuigen en andere materiële goederen (NACE 77.399).
   Enkel de functies die verbonden zijn aan een NACE-code zoals bedoeld in het vorige lid en die rechtsreeks verband houden met de organisatie van een evenement zelf komen in aanmerking voor flexi-jobs.]5
   Dit hoofdstuk vindt eveneens toepassing op werkgevers en werknemers die vallen onder het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de bakkerij, banketbakkerij en consumptiesalons bij een banketbakkerij, opgericht in de schoot van het paritair comité voor de voedingsnijverheid (PC 118), subsector voor industriële broodbakkerijen.]1
  [2 De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, [5 de bepaling onder 24° vervangen door een verwijzing naar]5 een paritair comité waaronder werkgevers en werknemers van de evenementensector ressorteren, wanneer de Koning een nieuw paritair comité, overeenkomstig artikel 35 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, opricht dat specifiek bevoegd is voor de "evenementensector". Hij kan daarbij de toepassing voor bepaalde functies uitsluiten.]2
  [5 Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op private of publieke werkgevers en de werknemers die zij tewerkstellen in functie van redder in publiek toegankelijke zwembaden en zwemvijvers of op het strand, en alleen voor werknemers die een diploma van redder hebben.
   Voor wat betreft de bedrijfstakken onder de bepalingen onder 14/1° tot en met 24° kunnen de sociale partners overeenkomen om in zijn geheel of gedeeltelijk flexi-job tewerkstelling uit te sluiten en ze, na deze beslissing, opnieuw in zijn geheel of gedeeltelijk toe te laten.
   Voor wat betreft de bedrijfstakken die ressorteren onder de wet van 5 december 1968, met uitzondering van deze onder de bepalingen onder 1° tot en met 14° of paragraaf 2, kunnen de sociale partners overeenkomen om flexi-job tewerkstelling geheel of gedeeltelijk toe te laten of opnieuw uit te sluiten of gedeeltelijk uit te sluiten.
   De gehele of gedeeltelijke uitsluiting of toelating gebeurt bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit op unanieme vraag van het bevoegde paritair comité of subcomité en op voorwaarde dat de sociale partners hierover een collectieve arbeidsovereenkomst hebben afgesloten op het niveau van het paritair comité of subcomité.
   De vraag tot een toelating of uitsluiting moet uiterlijk op 30 september aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid tegen ontvangstbevestiging overgemaakt worden om te kunnen worden opgenomen in het eerstvolgende koninklijk besluit dat op 1 januari van het daaropvolgende jaar in werking treedt.]5
  [5 § 2. De toepassing van dit hoofdstuk kan tevens worden toegelaten of uitgesloten voor:
   1° werknemers en werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor de Vlaamse welzijns- en gezondheidssector (PC 331) met als hoofdactiviteit kinderopvang (NACE 88.91), of voor wat de werkgevers betreft die niet onder dezelfde wet van 5 december 1968 ressorteren, als hoofdactiviteit kinderopvang hebben (NACE 88.91);
   2° het officieel onderwijs en het gesubsidieerd personeel van het door de gemeenschap gesubsidieerd vrij onderwijs;
   3° de werknemers en de werkgevers uit de sport- en cultuursector, voor zover de werkgevers niet onder dezelfde wet van 5 december 1968 ressorteren en hun hoofdactiviteit beantwoordt aan de omschrijving van één van de NACE-codes onder categorie 93.1 of 90.
   De gehele of gedeeltelijke toelating of uitsluiting naar de in het vorig lid genoemde bedrijfstakken gebeurt bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit op vraag van de gefedereerde entiteit. De vraag wordt enkel in overweging genomen door de federale overheid op voorwaarde dat:
   1° de vraag voorafgaandelijk werd overlegd in het Overlegcomité;
   2° de vraag enkel betrekking heeft op dit deel van de bedrijfstak waarover de gefedereerde entiteit aantoont dat het gaat om diensten die door of namens de overheid worden uitgevoerd in het kader van haar publieke taak (diensten algemeen belang) of wat kinderopvang betreft, de inrichtingen en diensten die door de Vlaamse Gemeenschap of de Vlaamse Gemeenschapscommissie worden erkend en/of gesubsidieerd.
  [6 Onder een gehele of gedeeltelijke toelating of uitsluiting naar de bedrijfstak bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt verstaan het toelaten of uitsluiten van een gehele bedrijfstak, van een deel van een bedrijfstak of van een proportioneel deel van het totale arbeidsvolume bij een werkgever binnen de bedrijfstak.]6
   § 3. In alle gevallen worden de volgende functies uitgesloten:
   1° de artistieke, artistiek-technische en artistiek-ondersteunende functies die activiteiten omvatten zoals bepaald door de wet van 16 december 2022 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers;
   2° functies die taken omvatten behorend tot het materiële toepassingsgebied van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
   § 4. Het geheel of gedeeltelijk toelaten of uitsluiten van bedrijfstakken voldoet steeds aan de volgende voorwaarden:
   1° de afbakening [6 ...]6 gebeurt op basis van door de Rijksdienst voor sociale zekerheid controleerbare gegevens, zoals:
   a) het paritair comité of subcomité;
   b) de hoofdactiviteiten die beantwoorden aan de omschrijving van NACE codes;
   c) de ondernemingen van een bedrijfstak waarvoor een Fonds voor Bestaanszekerheid bevoegd is en waarvoor de Rijksdienst voor sociale zekerheid een bijdrage int op basis van artikel 7 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid;
   d) andere criteria die in onderling akkoord afgesproken worden met de Rijksdienst voor sociale zekerheid;
   2° een koninklijk besluit bepaalt de datum van inwerkingtreding van de toelating of uitsluiting telkens op 1 januari van het volgende kalenderjaar;
   3° het koninklijk besluit groepeert alle toelatingen en uitsluitingen die het volgende kalenderjaar in werking treden.]5
  ----------
  (1)<W 2017-12-25/01, art. 33, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<W 2022-12-26/01, art. 146, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (3)<W 2023-03-27/09, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 23-04-2023>
  (4)<W 2023-10-16/03, art. 16, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (5)<W 2023-12-22/06, art. 182, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (6)<W 2024-05-15/19, art. 207, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2024>

Art.3.Voor de toepassing van dit hoofdstuk en zijn uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder:
  1° flexi-job: de tewerkstelling in het kader van een raamovereenkomst als bedoeld in artikel 6 of een overeenkomst als bedoeld in artikel 7;
  2° [1 flexiloon : het basisloon, zijnde een nettoloon ter vergoeding van een prestatie geleverd in het kader van een flexi-job als bedoeld in de bepaling onder 1°, aangevuld met alle vergoedingen, premies en voordelen van welke aard ook die door de werkgever toegekend worden ter vergoeding van diezelfde prestatie, en waarop overeenkomstig artikel 14, § 2, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en artikel 23, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en hun uitvoeringsbepalingen, sociale bijdragen verschuldigd zijn.]1
  3° flexi-jobwerknemer: een werknemer tewerkgesteld met een flexi-jobarbeidsovereenkomst in het kader van een raamovereenkomst als bedoeld in artikel 6 of een overeenkomst als bedoeld in artikel 7;
  4° flexi-jobarbeidsovereenkomst: de arbeidsovereenkomst, onderworpen aan de regels van afdeling 3, en die wordt gesloten tussen een werkgever en een werknemer die voldoet aan de voorwaarden bepaald bij artikel 4.
  Wordt gelijkgesteld met een flexi-jobarbeidsovereenkomst, de overeenkomst gesloten, onder dezelfde voorwaarden, tussen een uitzendkantoor en een uitzendkracht, op voorwaarde dat de activiteit van de gebruiker ressorteert [2 onder een van de paritaire comités bedoeld in artikel 2, eerste lid, of onder het Waarborg- en Sociaal Fonds als bedoeld in artikel 2, tweede lid]2;
  5° [3 overuur in de horecasector: ieder overuur bedoeld in artikel 25bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 gepresteerd bij de werkgever of, in geval van uitzendarbeid, bij de gebruiker van wie de activiteit ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf (PC 302), die in elke plaats van uitbating gebruik maakt van het geregistreerd kassasysteem als bedoeld in het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen, en die dit kassasysteem overeenkomstig dat besluit heeft aangegeven bij de belastingadministratie en ieder overuur bedoeld in artikel 26bis, § 2bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971 gepresteerd bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf of onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf, voor een totaal van 360 uren die met toepassing van deze of een van deze artikelen worden gepresteerd en voor zover er sprake is van een voltijdse tewerkstelling;]3
  6° flexivakantiegeld: het vakantiegeld verschuldigd voor een prestatie geleverd in het kader van een flexi-job als bedoeld in de bepaling onder 1°.
  [2 7° : gepensioneerde : de persoon die een pensioen geniet, als bedoeld in artikel 68, § 1, eerste lid, a) [4 ...]4, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, met uitzondering van de overgangsuitkering.]2
  ----------
  (1)<W 2015-12-26/03, art. 90, 002; Inwerkingtreding : 01-12-2015>
  (2)<W 2017-12-25/01, art. 34, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (3)<W 2018-01-15/02, art. 48, 007; Inwerkingtreding : 15-02-2018>
  (4)<W 2023-12-22/06, art. 157, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Afdeling 2. - Voorwaarden [1 voor de uitoefening van een flexi-job]1   ----------   (1)
Art.4.§ 1. Een tewerkstelling in het kader van een flexi-job is mogelijk wanneer de betrokken werknemer bij één of meerdere andere werkgever(s) al een tewerkstelling heeft die minimaal gelijk is aan 4/5e van een voltijdse job van een referentiepersoon van de sector waarin de 4/5e tewerkstelling wordt gepresteerd, gedurende het referentiekwartaal T-3, en voor zover de werknemer gedurende dezelfde periode in het kwartaal T:
  a) [3 niet voorafgaandelijk, noch bijkomend is tewerkgesteld onder een andere arbeidsovereenkomst of statutaire aanstelling bij de werkgever bij wie hij de flexi-job uitoefent;]3
  b) zich niet in een periode bevindt gedekt door een verbrekingsvergoeding of ontslagcompensatievergoeding ten laste van de werkgever bij wie hij de flexi-job uitoefent;
  c) zich niet bevindt in een opzeggingstermijn;
  [2 d) niet is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst bij de gebruiker aan wie hij door een uitzendkantoor ter beschikking wordt gesteld om een flexi-job uit te oefenen;]2
  [3 e) niet is tewerkgesteld bij een onderneming die verbonden is, zoals gedefinieerd in artikel 1.20 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, aan de onderneming waarbij men een arbeidsovereenkomst heeft voor een tewerkstelling van minimaal 4/5e van een voltijdse job van een referentiepersoon van de sector.]3
  [3 Personen die in T-3 4/5de van een voltijdse job van een referentiepersoon van de sector waarin de 4/5de tewerkstelling wordt gepresteerd werkten en in T-4 voltijds werkten, kunnen geen flexi-job uitoefenen in T en T+1.]3
  § 2. Om te voldoen aan de minimale tewerkstelling van 4/5e van een voltijdse job van een referentiepersoon wordt voor de berekening in het kwartaal T-3 rekening gehouden met alle door de werkgever betaalde periodes en alle niet door de werkgever betaalde periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst, als bedoeld in de artikelen 30, 31, 33, 34, 34bis, 34ter, 39, 40, 45, 47 en 51 tot en met 60 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
  Voor de berekening van de geleverde arbeidsprestaties in het kwartaal T-3 wordt geen rekening gehouden met prestaties :
  a) geleverd in het kader van een flexi-job als bedoeld in artikel 3, 1°;
  b) als leerling als bedoeld in artikel 1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
  c) als student als bedoeld bij titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, voor de aangegeven 50 dagen van tewerkstelling van een kalenderjaar overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
  d) van werknemers als bedoeld in artikel 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
  e) van gelegenheidswerknemers in land- en tuinbouw als bedoeld in artikel 2/1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
  f) als gelegenheidswerknemer in de horeca als bedoeld bij artikel 31ter van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
  [1 § 3. De voorwaarde van 4/5 tewerkstelling in het referentiekwartaal T-3, bedoeld in § 1, is niet van toepassing indien de werknemer in het referentiekwartaal T-2 een gepensioneerde is als bedoeld in artikel 3, 7°.
   § 4. Worden met gewerkte dagen gelijkgesteld, de dagen gedekt door uitgestelde bezoldiging betaald door de departementen onderwijs van de Gemeenschappen voor tijdelijke werknemers of, voor degenen die hier niet van kunnen genieten, door de werkloosheidsuitkeringen betaald door de RVA met vrijstelling van het zoeken naar werk gedurende de zomervakantie.]1
  ----------
  (1)<W 2017-12-25/01, art. 36, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<W 2022-04-01/09, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 07-05-2022>
  (3)<W 2023-12-22/06, art. 183, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.5.§ 1. Het flexiloon als bedoeld in artikel 3, 2°, wordt vastgesteld in de raamovereenkomst. [4 Het mag niet meer bedragen dan 150 procent van het minimale basisloon zoals bepaald in paragraaf 2, tenzij een ander maximum is vastgesteld bij een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.]4
  § 2. [4 Het basisloon als bedoeld in artikel 3, 2°, is minimaal gelijk aan het uurloon bepaald op basis van het baremieke loon dat geldt voor de door de flexi-jobwerknemer uitgeoefende functie en dat is bepaald door een collectieve arbeidsovereenkomst.
   Voor de flexi-jobwerknemers die niet onderworpen zijn aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités is het basisloon minimaal gelijk aan het uurloon bepaald op basis van het baremieke loon dat geldt voor de door de werknemer uitgeoefende functie overeenkomstig de rechtspositieregeling die op hem van toepassing is.
   Voor de flexi-jobwerknemers waarvoor geen baremiek loon is vastgesteld, is het basisloon minimaal gelijk aan het uurloon bepaald op basis van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen.
   In afwijking van het eerste lid bedraagt het basisloon als bedoeld in artikel 3, 2°, minimaal [5 11,19]5 euro per uur voor activiteiten uitgevoerd binnen het paritair comité voor het hotelbedrijf (PC 302). Dit minimaal bedrag wordt aangepast aan het indexcijfer der consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmede rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.]4
  § 3. Het flexivakantiegeld als bedoeld in artikel 3, 6°, bedraagt 7,67 % van het flexiloon als bedoeld in artikel 3, 2°, en dient samen met het flexiloon te worden uitbetaald aan de werknemer.
  ----------
  (1)<W 2015-12-26/03, art. 91, 002; Inwerkingtreding : 01-12-2015>
  (2)<W 2022-12-26/01, art. 147, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (3)<W 2023-10-16/03, art. 17, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (4)<W 2023-12-22/06, art. 184, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (5)<W 2024-03-21/22, art. 31, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Afdeling 2/1. [1 - Toezicht van het toepassingsgebied]1   ----------   (1)
Art.5/1. [1 De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid controleert of de werknemer, aangeworven in het kader van een flexi-job, niet wordt aangeworven bij een werkgever of voor functies die vallen buiten het toepassingsgebied zoals bepaald in artikel 2.
   Daartoe kan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de databanken raadplegen van de werknemers die een artistieke, artistiek-technische of artistiek-ondersteunende functie uitoefenen of een activiteit die onder het materiële toepassingsgebied van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen valt.
   De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verwerkt de volgende persoonsgegevens en categorieën van persoonsgegevens van de werknemer:
   - de naam;
   - de voornaam;
   - het geslacht;
   - de geboortedatum;
   - de taal;
   - het identificatienummer van de sociale zekerheid INSZ (rijksregisternummer of nummer in het BIS-register);
   - het adres;
   - het e-mailadres;
   - het telefoonnummer;
   - de categorieën van gegevens betreffende de uitgevoerde activiteit binnen het paritair comité voor het vermakelijkheidsbedrijf (PC 304) of het paritair comité voor gezondheidsinrichtingen en diensten (PC 330) en van de publieke zorgsector.
   De verwerking van deze gegevens is noodzakelijk voor de adequate uitoefening van de wettelijke opdrachten van de Rijksdienst van Sociale Zekerheid.
   Deze persoonsgegevens evenals de categorieën van persoonsgegevens worden bewaard gedurende een periode die niet langer is dan de verjaringstermijn voor de erkenning van de rechten van de flexi-jobwerknemer of voor de vorderingen tot terugvordering van onverschuldigde betalingen.
   De in het derde lid vermelde persoonsgegevens en categorieën van persoonsgegevens worden geschrapt na het verstrijken van de verjaringstermijn, bedoeld in het vijfde lid.
   De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid is verantwoordelijk voor de naleving van het in artikel 2 bepaalde materiële toepassingsgebied.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2022-12-26/01, art. 149, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2023>


Afdeling 3. - Wijzigingen inzake het arbeidsrecht [1 betreffende de uitoefening van een flexi-job]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. - De raamovereenkomst.
Art.6.De werknemer en de werkgever sluiten voorafgaandelijk aan de aanvang van de eerste tewerkstelling een raamovereenkomst die ten minste de volgende vermeldingen bevat :
  a) de identiteit van de partijen;
  b) de wijze waarop en de voorafgaande termijn waarbinnen de flexi-jobarbeidsovereenkomst door de werkgever aan de werknemer moet worden voorgesteld;
  c) een beknopte beschrijving van de uit te oefenen functie(s);
  d)[1 het basisloon als bedoeld in artikel 3, 2° met inachtneming van het minimum zoals bepaald bij artikel 5;]1
  e) de tekst van artikel 4, § 1.
  Bij ontstentenis van een raamovereenkomst die voldoet aan de bepalingen van het eerste lid, kan de arbeidsovereenkomst die in dat kader wordt gesloten niet worden beschouwd als een flexi-jobarbeidsovereenkomst.
  ----------
  (1)<W 2015-12-26/03, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-12-2015>

Art.7.Wanneer de werknemer een uitzendkracht is, moet de in artikel 6 bedoelde raamovereenkomst niet worden opgemaakt. In dat geval worden de in artikel 6 opgesomde vermeldingen opgenomen in de overeenkomst als bedoeld [1 in artikel 7, 2°, van de wet]1 van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.
  Bij ontstentenis van de in artikel 6 opgesomde vermeldingen in de betrokken overeenkomst, kunnen de arbeidsovereenkomsten die in dat kader worden gesloten niet worden beschouwd als een flexi-jobarbeidsovereenkomst.
  ----------
  (1)<W 2018-12-21/49, art. 44, 008; Inwerkingtreding : 27-01-2019>

Onderafdeling 2. - De arbeidsovereenkomst
Art.8. De flexi-jobarbeidsovereenkomst wordt gesloten voor een bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk.

Art.9. De flexi-jobarbeidsovereenkomst wordt geregeld door de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten behalve voor wat de bijzondere bepalingen in deze afdeling betreft.

Art.10. De flexi-jobarbeidsovereenkomst kan schriftelijk of mondeling worden gesloten.

Art.11.In geval van een variabel werkrooster, zijn [1 ...]1 onderafdeling 2 van afdeling 2 van hoofdstuk 4 van titel II van de programmawet van 22 december 1989 en artikel 38bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 niet van toepassing.
  ----------
  (1)<W 2022-10-07/09, art. 29, 010; Inwerkingtreding : 10-11-2022>

Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art.12. De werkgever houdt de raamovereenkomst en de flexi-jobarbeidsovereenkomst bij op de plaats van de tewerkstelling van de flexi-jobwerknemer.

Afdeling 3/1. [1 - Overleg over de toepassing van de flexi-jobs]1   ----------   (1)
Art.12/1. [1 Werkgevers die niet ressorteren onder dezelfde wet van 5 december 1968 overleggen jaarlijks en voor elk kalenderjaar waarin zij flexi-jobwerknemers tewerkstellen over de toepassing van de flexi-jobs met de vertegenwoordigers van de werknemers in de bevoegde overlegorganen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2023-12-22/06, art. 186, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Afdeling 4. - Wijzigingen inzake de sociale zekerheid [1 voor wat betreft de flexi-jobs]1   ----------   (1)
Art.13. In de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt een artikel 1ter ingevoegd, luidende :
  "Art. 1ter. Deze wet is eveneens van toepassing op de flexi-jobwerknemers en de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het hotelbedrijf of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf en die door een flexi-jobarbeidsovereenkomst verbonden zijn.".

Art.14. In artikel 14 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 juli 2008, wordt een § 3bis ingevoegd, luidende :
  " § 3bis. Het flexiloon als bedoeld in artikel 9, 2°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, het flexivakantiegeld als bedoeld in artikel 3, 6°, van dezelfde wet en de netto-vergoedingen voor de overuren in de horecasector, zoals omschreven in artikel 3, 5°, van dezelfde wet, zijn uitgesloten uit het loonbegrip.".

Art.15. In artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de wetten van 24 juli 2008, 23 december 2009 en 25 april 2014, wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidende :
  "Het flexiloon als bedoeld in artikel 3, 2°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, het flexivakantiegeld als bedoeld in artikel 3, 6°, van dezelfde wet en de netto-vergoedingen voor de overuren in de horecasector, zoals omschreven in artikel 3, 5°, van dezelfde wet, zijn uitgesloten uit het loonbegrip.".

Art.16. In artikel 38 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 23 december 2013, wordt een paragraaf 3sexdecies ingevoegd, luidende :
  " § 3sexdecies. De werkgever is een bijzondere bijdrage van 25 % verschuldigd op het flexiloon als bedoeld in artikel 3, 2°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken en op het flexivakantiegeld als bedoeld in artikel 3,6°, van dezelfde wet.
  De bijzondere bijdrage als bedoeld in het eerste lid wordt door de werkgever betaald aan de instelling belast met de inning van de socialezekerheidsbijdragen, binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden als de socialezekerheidsbijdragen voor de werknemers.
  De bepalingen van het algemene stelsel van de sociale zekerheid van werknemers, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de termijnen inzake betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zijn van toepassing.
  De opbrengst van de bijzondere bijdragen bedoeld in het eerste lid wordt overgemaakt aan de RSZ-Globaal Beheer als bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.".

Art.17. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002 en de wet van 11 november 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende zin :
  "Voor de werknemers als bedoeld in artikel 3, 3°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, wordt als gemiddeld dagloon beschouwd het flexiloon als bedoeld in artikel 3, 2°, van dezelfde wet en het flexivakantiegeld als bedoeld in artikel 3, 6°, van dezelfde wet."
  2° het derde lid wordt aangevuld met de volgence zin :
  "Ook een overuur in de horecasector als bedoeld bij artikel 3, 5°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken wordt voor de toepassing van dit lid geacht deel uit te maken van de in het tweede lid bedoelde bedragen en voordelen.".

Art.18. De arbeidsprestaties verricht in het kader van een flexi-job als bedoeld in artikel 3, 1°, worden voor de toepassing van de werkloosheidsverzekering als arbeidsprestaties in aanmerking genomen.

Art.19. Artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers wordt aangevuld met een lid, luidende :
  "Voor de toepassing van dit besluit worden de flexi-jobwerknemers als bedoeld in artikel 3, 3°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken met werknemers gelijkgesteld.".

Art.20. Artikel 7 van hetzelfde koninklijk besluit wordt aangevuld met een lid, luidende :
  "Het loon voor een overuur in de horecasector als bedoeld bij artikel 3, 5°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, het flexiloon als bedoeld in artikel 3, 2°, van dezelfde wet en het flexivakantiegeld als bedoeld in artikel 3, 6°, van dezelfde wet worden wat het eerste lid betreft eveneens beschouwd als een brutoloon in functie waarvan het rustpensioen wordt berekend.".

Art.21.In artikel 1 van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende :
(Justel leest : " In de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, wordt een artikel 2ter ingevoegd, luidende : ")
  "Art. 2ter. Voor de toepassing van deze wet wordt de flexi-jobwerknemer als bedoeld in artikel 3, 3°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken beschouwd als hoofdarbeider."

Art.22. Artikel 9, § 2, van dezelfde wetten wordt aangevuld met de woorden :
  "en wordt het flexivakantiegeld als bedoeld in artikel 3, 6°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, bepaald overeenkomstig artikel 5, § 3, van dezelfde wet".

Art.23. In het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels wordt een artikel 7/1 ingevoegd, luidende :
  "Art. 7/1. De werkgever die flexi-jobwerknemers tewerkstelt als bedoeld in artikel 3, 3°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, deelt voor deze werknemers per kwartaal dat vervat is in de duurtijd van de arbeidsovereenkomst, de gegevens mee opgesomd in artikel 4, aangevuld met de hoedanigheid van flexi-jobwerknemer.
  Gaat het om een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur die mondeling wordt gesloten, dan worden de gegevens opgesomd in artikel 4 meegedeeld per dag, aangevuld met de hoedanigheid van flexi-jobwerknemer en het tijdstip van het begin en einde van de prestatie.".

Art.24.De werkgever die een beroep doet op flexi-job-werknemers moet gebruik maken van een systeem dat voor iedere afzonderlijke flexi-jobwerknemer het juiste tijdstip van begin en einde van de arbeidsprestatie registreert en bijhoudt.
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere voorwaarden waaraan de in het eerste lid genoemde systeem moet voldoen. De Koning bepaalt eveneens, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, hoe lang de geregistreerde gegevens moeten worden opgeslagen.
  [1 Een registratie overeenkomstig artikel 28/10, § 2, van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen of het gebruik van de apparaten zoals bedoeld bij artikel 164 van de Programmawet van 22 december 1989, vervangen de verplichting tot registratie als bedoeld in het eerste lid.]1
  ----------
  (1)<W 2017-12-25/01, art. 39, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.25. Wanneer een flexi-jobwerknemer aangetroffen wordt op de arbeidsplaats, terwijl het juiste tijdstip van begin en einde van een taak of een arbeidsprestatie niet is geregistreerd en bijgehouden overeenkomstig artikel 24, wordt de flexi-jobwerknemer vermoed, behoudens het bewijs van het tegendeel, gedurende het betreffende kwartaal zijn arbeidsprestaties te hebben geleverd in uitvoering van een arbeidsovereenkomst, in de hoedanigheid van voltijds werknemer.

Art.26. Wanneer een werkgever een werknemer aangeeft overeenkomstig artikel 7/1 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, terwijl die werknemer niet voldoet aan de voorwaarden voor het uitoefenen van een flexi-job en die toch als flexi-jobwerknemer aangeeft in de trimestriële aangifte bepaald bij artikel 21 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dan wordt de tewerkstelling als een gewone tewerkstelling beschouwd en worden de gewone verschuldigde socialezekerheidsbijdragen voor deze tewerkstelling berekend op het flexiloon, verhoogd met een door de Koning te bepalen percentage van het flexiloon, dat niet lager ligt dan 50 % en niet hoger ligt dan 200 % van het flexiloon.

Art.27. In boek 2, hoofdstuk 2, van het Sociaal Strafwetboek wordt een afdeling 3/1 ingevoegd, luidende : "Afdeling 3/1. Flexi-jobwerknemers".

Art.28. In afdeling 3/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 27, wordt een artikel 152/1, ingevoegd, luidende :
  "Art. 152/1. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber, die flexi-jobwerknemers tewerkstelt zonder het juiste tijdstip van begin en einde van de arbeidsprestatie via een systeem te registreren en bij te houden, zoals bepaald bij artikel 24 van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken.".

Afdeling 5. - Wijzigingen inzake fiscaliteit
Art.29. Artikel 38, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 19 december 2014, wordt aangevuld met de bepalingen onder 29° en 30°, luidende :
  "29° het flexiloon als bedoeld in artikel 3, 2°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken en het flexivakantiegeld als bedoeld in artikel 3, 6°, van dezelfde wet;
  30° de bezoldigingen met betrekking tot 300 overuren als bedoeld in artikel 3, 5°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die geen gebruik maken van het geregistreerd kassasysteem als bedoeld in het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen, en tot 360 overuren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die in elke plaats van uitbating wel gebruik maken van een dergelijk kassasysteem en die dit kassasysteem overeenkomstig dat besluit hebben aangegeven bij de belastingadministratie.".

Art.30. Artikel 52, 3°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 2007, wordt aangevuld met een bepaling onder e), luidende :
  "e) de bijzondere bijdragen die verschuldigd zijn krachtens artikel 38, § 3sexdecies, eerste lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.".

Afdeling 6. - Verhoging overuren
Art.31.De [1 91 uren]1 als bedoeld in [1 artikel 26bis, § 2bis, eerste lid]1, van de arbeidswet van 16 maart 1971, die op vraag van de werknemer niet moeten worden ingehaald, worden verhoogd tot 300 uren per kalenderjaar bij de werkgevers of, in geval van uitzendarbeid, bij de gebruikers van wie de activiteit ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf (PC 302).
  Zij worden verhoogd tot 360 uren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die in elke plaats van uitbating gebruik maken van het geregistreerd kassasysteem als bedoeld in het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen, en die dit kassasysteem overeenkomstig dat besluit hebben aangegeven bij de belastingadministratie.
  ----------
  (1)<W 2016-08-03/17, art. 25, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art.31/1. [1 De 100 uren bedoeld in artikel 25bis, § 1, eerste lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971 worden verhoogd tot 360 uren bij de werkgevers of, in geval van uitzendarbeid, bij de gebruikers van wie de activiteit ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf (PC 302), die in elke plaats van uitbating gebruik maken van het geregistreerd kassasysteem als bedoeld in het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen, en die dit kassasysteem overeenkomstig dat besluit hebben aangegeven bij de belastingadministratie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-01-15/02, art. 49, 007; Inwerkingtreding : 15-02-2018>


Art.32. In geval van toepassing van de verhogingen bepaald in artikel 31 kunnen maximaal 143 uren per periode van vier maanden niet worden ingehaald.

Art.33. In artikel 154bis van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het derde lid wordt vervangen als volgt :
  "Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die werken in onroerende staat verrichten op voorwaarde dat zij gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem.
  Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 360 uren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het hotelbedrijf of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf.";
  2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende :
  "De belastingvermindering is niet van toepassing op het overwerk dat in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 30°.".

Art.34. In artikel 2751 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet (I) van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het zevende lid wordt vervangen als volgt :
  "Het in het zesde lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor de werkgevers die werken in onroerende staat verrichten op voorwaarde dat zij gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem.
  Het in het zesde lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 360 uren voor de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het hotelbedrijf of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf;
  2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende :
  "De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing is niet van toepassing op het overwerk dat in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 30°.".

Art.35.[1 Het overloon bepaald bij artikel 29, § 1, van de arbeidswet van 16 maart 1971 is niet van toepassing op de overuren bedoeld in de artikelen 31 en 31/1 voor een totaal van 360 uren die in toepassing van deze of een van deze artikelen worden gepresteerd.]1
  ----------
  (1)<W 2018-01-15/02, art. 50, 007; Inwerkingtreding : 15-02-2018>

Art.35/1. [1 De 360 uren bedoeld in artikel 31/1 worden niet in aanmerking genomen voor de naleving van de grens bedoeld in artikel 26bis, § 1bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-01-15/02, art. 51, 007; Inwerkingtreding : 15-02-2018>


Afdeling 7. - Slotbepalingen
Art.36. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere uitvoeringsregels van dit hoofdstuk bepalen, met uitzondering van afdeling 5 en de artikelen 33 en 34.

Art.37. Dit hoofdstuk treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
  In afwijking van het eerste lid :
  1° treden de artikelen 29 en 33 in werking vanaf aanslagjaar 2016;
  2° zijn de artikelen 30 en 34 van toepassing op de bezoldigingen die vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad worden betaald of toegekend.

Art.38.De regelgeving in dit hoofdstuk valt onder de toepassing van de de-minimissteun zoals vervat in [1 ofwel]1 Verordening (EU) 1407/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun en de eventuele latere wijzigingen van deze verordening [1 , ofwel Verordening (EU) 1408/2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, gewijzigd door Verordening (EU) 2019/316 van de Europese Commissie van 21 februari 2019 en de eventuele latere wijzigingen van deze verordening]1.
  De toekenning van de regeling als bedoeld in dit hoofdstuk is verbonden aan de voorwaarde dat de onderneming de verbintenis aangaat dat ze het plafond vermeld in [1 ofwel]1 de Verordening (EU) 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun, [1 ofwel de Verordening (EU) 1408/2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, gewijzigd door Verordening (EU) 2019/316 van de Commissie van 21 februari 2019 en de eventuele latere wijzigingen van deze verordening,]1 niet zal overschrijden.
  ----------
  (1)<W 2023-12-22/06, art. 187, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van de programmawet van 10 augustus 2015, betreffende de vleessector
Art.39. In artikel 30ter van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 2° aangevuld met de volgende zinnen :
  "De Koning kan, na eenparig advies van de bevoegde paritaire comités of subcomités, de aannemer gelijkstellen met de opdrachtgever. In dat geval neemt deze aannemer alle rechten en plichten als bedoeld in dit artikel over van de opdrachtgever";
  b) in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 3° aangevuld met het volgende streepje :
  "- wanneer de Koning gebruik heeft gemaakt van de delegatie die hem werd toevertrouwd in de bepaling onder 2°, de aannemer die gelijkgesteld werd met de opdrachtgever;";
  c) § 7, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin :
  "Wanneer de Koning gebruik heeft gemaakt van de delegatie als bedoeld in § 1, 2°, rust de verplichting tot melding op de met de opdrachtgever gelijkgestelde aannemer.".

Art.40. Artikel 4 van de programmawet van 10 augustus 2015 wordt vervangen als volgt :
  "Art. 4. Er wordt een aanwezigheidsregistratie ingevoerd voor de tewerkgestelden die tewerkgesteld zijn op de arbeidsplaatsen waar activiteiten verricht worden als bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 27 december 2007 tot uitvoering van de artikelen 400, 403, 404 en 406 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van de artikelen 12, 30bis en 30ter van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van artikel 6ter van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, en die onderworpen zijn aan de verplichte melding van de overeenkomsten als bedoeld in artikel 30ter, § 7 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.".

Art.41. In artikel 5 van de programmawet van 10 augustus 2015 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt :
  "4° arbeidsplaatsen : de plaats of de plaatsen (slachthuis, een uitsnijderij of een bedrijf voor vleesbereidingen en/of bereidingen van vleesproducten en die te dien einde een erkenning van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen moeten verkrijgen) waar de activiteiten als bedoeld in artikel 4 uitgevoerd worden, met uitzondering van de inrichtingen die een erkenning 1.1.3 (Slachting op landbouwbedrijven) moeten verkrijgen, zoals bepaald bij bijlage 2 van het koninklijk besluit van 16 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen; deze uitsluitingen zullen een jaar na de inwerkingtreding van deze wet geëvalueerd worden.";
  b) de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt :
  "5° opdrachtgever : de in artikel 30ter, § 1, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders bedoelde opdrachtgever of gelijkgestelde aannemer, die instaat voor het beheer van de arbeidsplaats; deze gelijkgestelde aannemer neemt alle rechten en plichten als bedoeld in deze afdeling over van de opdrachtgever;";
  c) de bepaling onder 6° wordt aangevuld met het volgende streepje :
  "- de gelijkgestelde aannemer als bedoeld in artikel 30ter, § 1, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;".

Art.42. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2015.

HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, betreffende de vleessector
Art.43. In artikel 400 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 27 april 2007, 7 november 2011 en 29 maart 2012 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) in het eerste lid wordt de bepaling onder 3° aangevuld met het volgende streepje, luidende :
  "- wanneer de Koning gebruik heeft gemaakt van de delegatie die hem is gegeven in het tweede lid, de aannemer die gelijkgesteld wordt met de opdrachtgever.";
  b) het artikel wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :
  "De Koning kan, voor de in het eerste lid, 1°, b, bedoelde activiteiten of werkzaamheden, na eenparig advies van de bevoegde paritaire comités of subcomités, de aannemer gelijkstellen met de opdrachtgever. In dat geval neemt deze aannemer alle rechten en plichten beoogd in de artikelen 401 tot 408 over van de opdrachtgever.".

Art.44. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2015.

HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen
Art.45. In artikel 184/1 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen worden de woorden "maaltijd- en/of ecocheques" telkens vervangen door de woorden "maaltijdcheques en/of papieren en elektronische ecocheques".

HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger die een persoon met een grote zorgbehoefte bijstaat
Art.46. In artikel 2, 5°, van de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger die een persoon met een grote zorgbehoefte bijstaat, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "de cyclische of gefaseerde evolutie van bepaalde pathologieën of" opgeheven;
  2° het tweede lid wordt opgeheven."

HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van de programmawet (I) van 27 december 2006"
Art.47. In artikel 137 van de programmawet (I) van 27 december 2006 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1) De bepaling onder 6°, opgeheven bij de wet van 11 november 2013, wordt hersteld als volgt :
  "6° Risicosectoren : sectoren die vastgesteld worden door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad waarvoor het risico geobjectiveerd werd door de sociale inlichtingen- en opsporingsdienst als bedoeld in artikel 6 van het Sociaal Strafwetboek en die voor advies voorgelegd zijn aan de betrokken sociale partners, ieder wat zijn bevoegdheid betreft, binnen een termijn van vier maanden na de vraag om advies, overeenkomstig de procedure als bepaald door de Koning;"
  2) De bepalingen onder 7° en 8° worden vervangen als volgt :
  "7° zelfstandigen : alle natuurlijke personen die een beroepsbezigheid uitoefenen waarvoor zij niet door een arbeidsovereenkomst of door een statuut verbonden zijn;
  8° gedetacheerde zelfstandigen :
  a) de personen als bedoeld in punt 7°, die in België tijdelijk of gedeeltelijk een of meerdere zelfstandige activiteiten uitoefenen, behorende tot de in punt 6° beoogde risicosectoren, zonder er permanent te verblijven en die gewoonlijk werken op het grondgebied van een of meer andere landen dan België;
  b) de personen die uit het buitenland komen en zich naar België begeven om er tijdelijk een zelfstandige beroepsactiviteit uit te oefenen in één van de in punt 6° beoogde risicosectoren, of om er zich tijdelijk te vestigen als zelfstandige om er een activiteit uit te oefenen in één van de in punt 6° beoogde risicosectoren;".

Art.48.[1 Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2017, met uitzondering van artikel 47, 2), dat in werking treedt op [2 1 januari 2019]2.
   De Koning kan voor artikel 47, 2), van dezelfde wet een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan [2 1 januari 2019]2]1
  ----------
  (1)<W 2016-12-25/48, art. 45, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<W 2017-12-25/06, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

HOOFDSTUK 8. - Wijziging van artikel 10 van de programmawet van 10 augustus 2015
Art.49. In artikel 10, derde lid, 2°, van de programmawet van 10 augustus 2015 worden de woorden "artikel 5, 4°" vervangen door de woorden "artikel 5, 5°".

Art.50. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2015.

HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
Art.51. In artikel 49bis, zesde lid, 1°, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 wordt het woord "vijfmaal" vervangen door het woord "driemaal".

Art.52. Artikel 59ter van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art.53. Artikel 88quater, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld met de bepaling onder 5°, luidende :
  "5° de Nationale Bank van België (NBB)."

Art. 54. De artikelen 51 en 53 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
  "Artikel 52 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2015 voor de bijdrage als bedoeld in artikel 59, 1°, a), van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
  Artikel 52 heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2015 voor de bijdrage bedoeld in artikel, 59, 1°, c), van dezelfde wet."