8 NOVEMBER 2013. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de organisatie van pleegzorg(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 14-01-2014 en tekstbijwerking tot 28-11-2024)
HOOFDSTUK 1. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Modulering
Afdeling 1. - Typemodules en combinatie van typemodules
Art. 2-10
HOOFDSTUK 3. - Diensten voor pleegzorg
Afdeling 1. - Opdrachten en taken
Art. 11-12, 12/1, 13-14
Afdeling 2. - Territoriale bevoegdheid en samenwerking van de diensten voor pleegzorg
Art. 15-16
Afdeling 3. - Vergunning
Onderafdeling 1. - Vergunningsvoorwaarden
Art. 17-32
Onderafdeling 2. - Procedure voor het verlenen, verlengen en intrekken van de vergunning
Art. 33-42
Onderafdeling 3. - Sluiting
Art. 43-45
Onderafdeling 4. - Bezwaarprocedure
Art. 46
Afdeling 4. - Toezicht
Art. 47-50
Afdeling 5. - Subsidiëring van de vergunde diensten voor pleegzorg
Art. 51, 51/1, 52-54, 54/1
HOOFDSTUK 4. - Pleegzorgers en pleeggezinnen
Afdeling 1. - Screening en attestering
Art. 55-58
Afdeling 2. - Intrekking en verval van een attest
Art. 59-60
Afdeling 2/1. [1 - Bezwaar tegen de weigering of intrekking van een attest]1
Art. 60/1, 60/2, 60/3
Afdeling 3. - Registratie van weigering en intrekking van attest
Art. 61
Afdeling 4. - Vergoeding van pleeggezinnen
Art. 62-63
HOOFDSTUK 5. - Partnerorganisatie
Art. 64-65
HOOFDSTUK 6. - Administratieve geldboeten
Art. 66
HOOFDSTUK 7. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten
Art. 67-69
Afdeling 2. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de nadere regels, toepasselijk op de opschorting en de intrekking van de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten
Art. 70-71
Afdeling 3. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 30 maart 1973 tot bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels voor de vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en behandeling van minderjarigen en van gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen
Art. 72-77
Afdeling 4. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1983 tot vaststelling van de financiële bijdrage van de personen met een handicap, geplaatst ten laste van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
Art. 78-79
Afdeling 5. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand
Art. 80-95
Afdeling 6. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de modulering en de netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en crisishulpverlening in het raam van de integrale jeugdhulp
Art. 96
Afdeling 7. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 houdende de wijze van vereffening van een vrij besteedbaar bedrag en de toekenning ervan aan de minderjarigen aan wie residentiële jeugdhulpverlening geboden wordt, ter uitvoering van een beschikking van de jeugdrechtbank of van een advies van het bureau voor bijzondere jeugdbijstand, in voorzieningen die erkend en gesubsidieerd zijn door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
Art. 97
Afdeling 8. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2008 tot uitvoering van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand en het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003
Art. 98-99
Afdeling 9. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 2009 houdende de wijze van subsidiëring door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap van de opvang van personen met een handicap in een noodsituatie
Art. 100-101
Afdeling 10. Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 september 2010 betreffende de subsidiëring van crisisjeugdhulpverlening en rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp verleend door voorzieningen voor personen met een handicap
Art. 102
Afdeling 11. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap
Art. 103-106
HOOFDSTUK 8. - Opheffings- en overgangsbepalingen
Art. 107-111, 111/1, 111/2, 111/3, 112
HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
Art. 113-116
1970122310 1970122311 1973033005 1983023267 1994036316 1998035457 2006035210 2008203687 2009035022 2009201866 2010205562 2011201540
HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
1° Adviescommissie : de Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers, vermeld in artikel 12 van het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers;
2° [1 agentschap: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, dat is opgericht bij artikel 3 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien Regie;]1
3° attestering : het toekennen van een attest aan een kandidaat-pleegzorger of pleegzorger op basis waarvan hij in zijn gezin een pleegkind of -gast kan opvangen;
4° besluit van 9 december 2005 : het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de modulering en de netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en crisisjeugdhulpverlening in het raam van de integrale jeugdhulp;
5° crisissituatie : een acuut beleefde noodsituatie waarin onmiddellijk hulp moet worden geboden;
6° decreet van 29 juni 2012 : het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg;
7° gezin van oorsprong : het gezin waarvan de ouders of de wettelijke vertegenwoordiger van het pleegkind of de pleeggast deel uitmaken;
8° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;
9° module : een duidelijk afgelijnde eenheid van hulpverlening of zorg op basis van de hulp- of zorgvraag, aangeboden door een hulp- of zorgaanbieder, gebaseerd op één typemodule, die afzonderlijk, gelijktijdig of consecutief en op een manier waarbij de flexibiliteit met andere eenheden van hulpverlening of zorg gewaarborgd is, kan worden aangeboden;
10° persoonlijk netwerk : de persoon of personen die de pleeggast heeft aangewezen om hem bij te staan;
11° toegangspoort : een orgaan dat de buitengerechtelijke toegang tot de niet rechtstreeks toegankelijke modules organiseert conform het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp;
12° verwijzer : de jeugdrechtbank of de toegangspoort.
----------
(1)<BVR 2021-03-12/10, art. 69, 008; Inwerkingtreding : 18-04-2019>
HOOFDSTUK 2. - Modulering
Afdeling 1. - Typemodules en combinatie van typemodules
Art.2.De typemodules binnen de pleegzorg, vermeld in artikel 3 tot en met 6, worden naar frequentie, duur, intensiteit, doelgroep, activiteiten en combinaties met typemodules binnen en buiten de pleegzorg beschreven conform de regels die daarvoor zijn bepaald bij het besluit van 9 december 2005.
Voor pleeggasten kunnen de typemodules binnen de pleegzorg alleen worden ingezet als die personen nood hebben aan pleegzorg vanwege psychiatrische problemen of vanwege een handicap. De diensten voor pleegzorg tonen aan de hand van een document dat is opgesteld door een arts of met medewerking van een arts, aan dat aan die voorwaarde voldaan is. [1 ...]1
In het tweede lid wordt onder handicap verstaan : elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren.
----------
(1)<BVR 2019-05-17/34, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.3.[1 De ondersteunende pleegzorg omvat de volgende typemodules:
1° crisisverblijf in een pleeggezin;
2° ondersteunend verblijf in een pleeggezin - lage frequentie;
3° ondersteunend verblijf in een pleeggezin - korte duur.]1
Met toepassing van artikel 4 van het decreet van 29 juni 2012 zijn de typemodules, vermeld in het eerste lid, rechtstreeks toegankelijk.
----------
(1)<BVR 2019-05-17/34, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.4.[1 De typemodule die deel uitmaakt van de perspectiefzoekende pleegzorg, is: perspectiefzoekend verblijf in een pleeggezin.]1
----------
(1)<BVR 2019-05-17/34, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.5.[1 De typemodule die deel uitmaakt van de perspectiefbiedende pleegzorg, is: perspectiefbiedend verblijf in een pleeggezin.]1
----------
(1)<BVR 2019-05-17/34, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.6.[1 § 1. De typemodule die deel uitmaakt van de behandelingspleegzorg is: behandelingspleegzorg.
§ 2. Een dienst komt in aanmerking voor de subsidiëring van een module behandelingspleegzorg als het aanbod dat hij wil doen vooraf door de administrateur-generaal is goedgekeurd.
De aanvraag tot goedkeuring van het aanbod is alleen ontvankelijk als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de dienst voor pleegzorg dient de aanvraag schriftelijk in bij het agentschap;
2° de aanvraag bevat al de volgende gegevens:
a) de contactgegevens van de dienst voor pleegzorg;
b) een omschrijving van het aanbod, die de volgende elementen bevat en waaruit blijkt dat het aanbod voldoet aan de definitie, vermeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 29 juni 2012:
1) duidelijk omschreven doelgroep, doelstelling, acties en randvoorwaarden;
2) de wetenschappelijke onderbouw;
3) de specificiteit;
4) de intensiteit.]1
----------
(1)<BVR 2019-05-17/34, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.7.
<Opgeheven bij BVR 2019-05-17/34, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.8.Voor pleegkinderen wordt met toepassing van het besluit van 9 december 2005 bepaald of de typemodules, vermeld in artikel 4,5 en 6 [1 ...]1, rechtstreeks toegankelijk of niet rechtstreeks toegankelijk zijn.
Voor pleeggasten zijn de typemodules, vermeld in artikel 4, 5 en 6 [1 ...]1, rechtstreeks toegankelijk.
----------
(1)<BVR 2019-05-17/34, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.9.De regels die bij het besluit van 9 december 2005 zijn bepaald om modules te beschrijven [1 ...]1, zijn van overeenkomstige toepassing voor de beschrijving van modules op basis van de typemodules, vermeld in artikel 3, 4, 5 en 6 [1 ...]1.
----------
(1)<BVR 2019-05-17/34, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.10.
<Opgeheven bij BVR 2019-05-17/34, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
HOOFDSTUK 3. - Diensten voor pleegzorg
Afdeling 1. - Opdrachten en taken
Art.11. Met behoud van de toepassing van artikel 7, § 1, van het decreet van 29 juni 2012 zet de dienst voor pleegzorg de modules die zijn beschreven conform artikel 9 van dit besluit, in op maat van elk pleegkind of elke pleeggast binnen de contouren die in de modules beschreven zijn.
Art.12. Conform artikel 7, § 2, eerste lid, 8°, van het decreet van 29 juni 2012 organiseert de dienst voor pleegzorg vorming voor kandidaat-pleegzorgers, pleegzorgers en pleeggezinnen afhankelijk van de behoeften.
De dienst organiseert een specifieke vorming voor kandidaat-pleegzorgers, pleegzorgers en pleeggezinnen aan wie pleegkinderen of pleeggasten voor crisispleegzorg worden toevertrouwd.
In het tweede lid wordt verstaan onder crisispleegzorg : een zeer intensieve en kortdurende vorm van pleegzorg als antwoord op een crisissituatie.
Art.12/1. [1 § 1. De dienst voor pleegzorg neemt de rol van bevoegd orgaan voor pleegzorg als vermeld in artikel 387quinquies tot en met artikel 387septies van het Burgerlijk Wetboek, op.
§ 2. De dienst voor pleegzorg voorziet in een evaluatie van elke pleegzorgsituatie.
Voor perspectiefbiedende pleegzorg wordt jaarlijks een evaluatieverslag opgemaakt. In voorkomend geval wordt dat verslag bezorgd aan het ondersteuningscentrum jeugdzorg of de sociale dienst.
Voor perspectiefzoekende pleegzorg wordt zesmaandelijks een evaluatieverslag opgemaakt. In voorkomend geval wordt dat verslag bezorgd aan het ondersteuningscentrum jeugdzorg of de sociale dienst.
§ 3. Als er persoonsvolgende financiering wordt toegekend aan een pleegkind of pleeggast en als de betaalde taken worden uitgevoerd door een pleegzorger, controleert en bewaakt de dienst voor pleegzorg, de toegevoegde waarde van die betaalde taken, in functie van het al dan niet voortzetten van pleegzorg.
§ 4. De dienst voor pleegzorg wisselt goede praktijken en expertise over zijn diverse opdrachten uit met de andere diensten voor pleegzorg en de partnerorganisatie. Hij stemt zijn procedures, minimaal voor de screening, vermeld in artikel 14 van het decreet van 29 juni 2012, af om efficiënt en optimaal kandidaat-pleeggezinnen te vinden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2019-05-17/34, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.13. De participatieraad, vermeld in artikel 7, § 2, eerste lid, 13°, van het decreet van 29 juni 2012, brengt minstens advies uit over de documenten betreffende de planning en de evaluatie van de werking van de dienst, met inbegrip van de financiële toestand, over de resultaten van de tevredenheidsmetingen bij de pleeggezinnen, de pleegkinderen, de pleeggasten en de gezinnen van oorsprong en over alle aangelegenheden die de voormelde personen of gezinnen rechtstreeks aanbelangen. Tussen de dienst voor pleegzorg en de participatieraad is er voorafgaand overleg over wijzigingen in de strategische keuzes van de dienst voor pleegzorg en over belangrijke wijzigingen in de werking van de dienst.
De participatieraad legt zijn werking vast in een huishoudelijk reglement dat minstens de volgende elementen bevat :
1° het aantal leden van de raad;
2° de wijze van samenstelling van de raad, waarbij wordt gestreefd naar een evenwichtige vertegenwoordiging van de pleegkinderen, de pleeggasten, de gezinnen van oorsprong en de pleeggezinnen;
3° de frequentie van vergaderen;
4° de wijze waarop de raad wordt samengeroepen en waarop beslissingen worden genomen;
5° de kennisgeving van de beslissingen.
De dienst voor pleegzorg zorgt voor de logistieke en administratieve ondersteuning van de participatieraad. Hij verstrekt aan de participatieraad de informatie die noodzakelijk is voor de adviesverlening of het overleg, vermeld in het eerste lid.
Art.14. De dienst voor pleegzorg betaalt de kostenvergoeding, vermeld in artikel 62, § 1, regelmatig en volledig uit aan de pleegzorgers.
Afdeling 2. - Territoriale bevoegdheid en samenwerking van de diensten voor pleegzorg
Art.15. Als een pleegzorger of pleeggezin zijn verblijfplaats overbrengt naar het werkingsgebied van een andere dienst voor pleegzorg, is die dienst bevoegd voor die pleegzorger of dat pleeggezin. De pleegzorger of het pleeggezin behoudt een of meer attesteringen die met toepassing van artikel 14 van het decreet van 29 juni 2012 zijn verleend door de dienst voor pleegzorg in het werkgebied waarvan de vorige verblijfplaats gelegen was. Met behoud van de toepassing van artikel 21 van het decreet van 29 juni 2012 bezorgt de dienst voor pleegzorg van de vorige verblijfplaats aan de dienst van de nieuwe verblijfplaats de gegevens waarover hij beschikt over de pleegzorger of het pleeggezin en over de pleegkinderen of pleeggasten voor wie hij een attest heeft afgeleverd, aan de pleegzorger of het pleeggezin.
De samenwerkingsovereenkomsten die diensten voor pleegzorg met elkaar sluiten met toepassing van artikel 9, tweede lid, van het decreet van 29 juni 2012, bevatten een regeling voor het geval dat een pleegzorger of pleeggezin zijn verblijfplaats overbrengt naar het werkingsgebied van een andere dienst. Die regeling garandeert de continuïteit van de hulpverlening voor het pleegkind en zijn gezin van oorsprong of voor de pleeggast en zijn persoonlijke netwerk, alsook voor de pleegzorger of het pleeggezin. Ze heeft minstens betrekking op afronding van de hulpverlening door de ene dienst en de overname van de hulpverlening door de andere dienst, alsook op de informatie-uitwisseling tussen beide diensten.
De samenwerkingsovereenkomsten, vermeld in het tweede lid, bevatten ook een regeling voor het geval dat het gezin van een personeelslid van een dienst voor pleegzorg, dat zijn verblijfplaats heeft in het werkingsgebied van die dienst, als pleeggezin fungeert. In dat geval worden dat pleeggezin, het pleegkind en zijn gezin van oorsprong of de pleeggast en zijn persoonlijke netwerk begeleid door een andere dienst voor pleegzorg dan de dienst die het personeelslid tewerkstelt.
Art.16. Als in het werkingsgebied van de dienst voor pleegzorg psychiatrische gezinsverpleging wordt aangeboden, sluit de dienst met het ziekenhuis dat de psychiatrische gezinsverpleging organiseert, een samenwerkingsovereenkomst conform artikel 7, § 2, eerste lid, 5°, van het decreet van 29 juni 2012, die ter goedkeuring aan het agentschap wordt voorgelegd. Met behoud van de toepassing van artikel 6 van het voormelde decreet bevat die samenwerkingsovereenkomst ook de volgende elementen :
1° de inzet en uitwisseling van expertise, in elk geval met betrekking tot de screening, vermeld in artikel 7, § 2, eerste lid, 3°, van het voormelde decreet;
2° de registratie en uitwisseling van gegevens;
3° afspraken over de vergoeding van de prestaties van het ziekenhuis in de psychiatrische gezinsverpleging, vermeld in het tweede lid.
Binnen de beschikbare begrotingskredieten wordt aan de dienst voor pleegzorg, vermeld in het eerste lid, een subsidie verleend als tegemoetkoming in de kosten van de psychiatrische gezinsverpleging van pleegkinderen. De voormelde kosten kunnen betrekking hebben op de activiteiten van de dienst, op de vergoeding van prestaties van het ziekenhuis conform de samenwerkingsovereenkomst, vermeld in het eerste lid, en op de vergoeding van onkosten van de pleegzorgers. De minister bepaalt hoeveel pleegkinderen aan wie psychiatrische gezinsverpleging wordt verleend, maximaal in aanmerking worden genomen voor de subsidiëring, alsook het subsidiebedrag per pleegkind. De minister kan nadere regels bepalen voor het verlenen van de subsidie en voor het verantwoorden van het aanwenden van de subsidie.
Afdeling 3. - Vergunning
Onderafdeling 1. - Vergunningsvoorwaarden
Art.17. Om vergund te worden en te blijven, moet de dienst voor pleegzorg voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 11, eerste lid, van het decreet van 29 juni 2012, en van dit hoofdstuk.
Art.18. Conform artikel 11, eerste lid, 4°, van het decreet van 29 juni 2012 beschikt de dienst voor pleegzorg over voldoende en deskundig personeel in diverse disciplines om de aangeboden modules kwaliteitsvol uit te voeren ten aanzien van de pleeggezinnen, de pleegkinderen, de pleeggasten, de gezinnen van oorsprong of het persoonlijke netwerk, met inachtneming van de doelgroep waartoe die personen behoren.
Art.19.[1 De dienst voor pleegzorg waakt erover dat elke medewerker van goed zedelijk gedrag is conform artikel 3 van het decreet van 3 juni 2022 houdende de verplichting voor bepaalde organisaties om een uittreksel uit het strafregister als vermeld in artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, te controleren voor bepaalde nieuwe medewerkers.]1
----------
(1)<BVR 2023-09-22/07, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art.20. De gezondheidstoestand van de personeelsleden van de dienst voor pleegzorg mag geen gevaar inhouden voor de pleeggezinnen, de pleegkinderen, de pleeggasten, de gezinnen van oorsprong of het persoonlijke netwerk, met wie die personeelsleden in contact komen.
Art.21. Met behoud van de toepassing van artikel 11, eerste lid, 6°, van het decreet van 29 juni 2012 organiseert de dienst voor pleegzorg ook buiten de kantooruren een telefonische dienstverlening voor pleegzorgers, pleegkinderen, de pleeggasten en de gezinnen van oorsprong die betrokken zijn in een crisissituatie. Die dienstverlening kan in samenwerking met andere vergunde of erkende welzijnsvoorzieningen worden georganiseerd.
Art.22. Conform artikel 11, eerste lid, 7°, van het decreet van 29 juni 2012 organiseert de dienst voor pleegzorg binnen zijn werkingsgebied antennepunten die fungeren als contactpunten voor pleegzorgers of pleeggezinnen, pleegkinderen, pleeggasten en gezinnen van oorsprong of het persoonlijke netwerk waar dienstverlening wordt georganiseerd op vooraf bekendgemaakte tijdstippen. De dienst voor pleegzorg zorgt voor een evenwichtige geografische spreiding van die antennepunten afhankelijk van de behoeften en de kenmerken van zijn werkingsgebied.
Art.23. De dienst voor pleegzorg beschikt over voldoende, veilige en aangepaste infrastructuur vanwaaruit de aangeboden begeleidings- of behandelingsmodules kwaliteitsvol kunnen worden uitgevoerd.
Art.24. De dienst voor pleegzorg waarborgt het respect voor de grondrechten en de rechten van de pleeggezinnen, alsook van de pleegkinderen, de pleeggasten en de gezinnen van oorsprong. De dienst voor pleegzorg regelt de toegang tot de dossiers over de voormelde personen of gezinnen met respect voor de regels over privacy en beroepsgeheim.
De dienst voor pleegzorg respecteert de wetgeving en de rechterlijke beslissingen met betrekking tot de pleeggezinnen, alsook met betrekking tot de pleegkinderen, de pleeggasten en hun ouders of wettelijke vertegenwoordiger.
Art.25. Naast de wettelijk verplichte verzekeringen sluit de dienst voor pleegzorg minimaal een verzekering af voor :
1° de burgerlijke aansprakelijkheid van de dienst en van de personen die er werken;
2° de burgerlijke aansprakelijkheid van elk pleegkind of van elke pleeggast die hij begeleidt;
3° de burgerlijke aansprakelijkheid van elke pleegzorger die hij begeleidt;
4° de lichamelijke schade waarvan een pleegkind of pleeggast die hij begeleidt, het slachtoffer kan zijn;
5° de gevolgen van brand in de infrastructuur van de dienst.
Art.26. Om de continuïteit van de hulpverlening te waarborgen, staat de dienst voor pleegzorg in voor een verantwoorde informatieoverdracht met respect voor de regels over privacy en beroepsgeheim.
Art.27. De dienst voor pleegzorg maakt zo snel mogelijk, afhankelijk van de duur van de gekozen modules, voor elk pleegkind of elke pleeggast een handelingsplan op, in voorkomend geval rekening houdend met de beslissing van de verwijzer. Dat plan wordt opgesteld in overleg met de verschillende betrokkenen. Het plan sluit aan bij de respectieve modules waarvoor gekozen werd, en vormt de leidraad voor de begeleiding of behandeling door de dienst.
Het handelingsplan wordt afhankelijk van de duur van de modules geëvalueerd met de verschillende betrokkenen of met sommigen van hen, naargelang het geval, en bevat minstens de volgende elementen :
1° de identiteit van het pleegkind en zijn ouders of wettelijke vertegenwoordiger of van de pleeggast en van de pleegzorger;
2° de aanvangssituatie waaruit blijkt dat het verblijf in het pleeggezin en een daaraan gekoppelde begeleiding of behandeling een gepast antwoord is op de hulpvraag;
3° de doelstellingen van het verblijf en van de begeleiding of behandeling;
4° de voorgestelde modules, methoden en werkwijzen om de doelstellingen te behalen.
Het handelingsplan kan, na evaluatie en in samenspraak met de betrokkenen, worden bijgestuurd. Die bijsturing wordt schriftelijk vastgelegd.
Art.28. De dienst voor pleegzorg, de pleegzorger en, als hij daarvoor bekwaam wordt geacht volgens de toepasselijke regelgeving, het pleegkind of de pleeggast maken een afsprakennota op, in voorkomend geval rekening houdend met de beslissing van de verwijzer. Ook de ouders of de wettelijke vertegenwoordiger van het pleegkind nemen deel aan de opmaak van de afsprakennota. Die afsprakennota wordt ter ondertekening voorgelegd aan alle betrokkenen. Ze expliciteert de rechten en plichten van de verschillende betrokkenen en de concrete praktische afspraken over onder meer de wijze van contactname en de frequentie van de contacten tussen hetzij de pleegzorgers, de pleegkinderen en de gezinnen van oorsprong, hetzij de pleegzorgers, de pleeggasten of het persoonlijke netwerk.
Art.29.De dienst voor pleegzorg heeft voor elk pleegkind of elke pleeggast een dossier dat minstens de volgende elementen bevat :
1° inlichtingen van administratieve aard;
2° de relevante individuele en sociale gegevens van het pleegkind en zijn gezin van oorsprong of van de pleeggast en zijn persoonlijke netwerk;
3° het handelingsplan, vermeld in artikel 27;
4° de afsprakennota, vermeld in artikel 28;
5° een rapportering van alle stappen in het dossier waaruit blijkt dat de begeleiding of behandeling en de ondersteuning een gepast antwoord bieden op de hulpvraag;
6° de reden van de stopzetting van de begeleiding of behandeling;
[1 7° het evaluatieverslag, vermeld in artikel 12/1, § 2.]1
Het dossier wordt door de dienst voor pleegzorg bewaard gedurende minimaal vijf jaar en maximaal dertig jaar na de beëindiging van de hulpverlening.
----------
(1)<BVR 2019-05-17/34, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.30. De dienst voor pleegzorg meldt elke ernstige gebeurtenis waarbij het pleegkind of de pleeggast betrokken is, onmiddellijk en binnen achtenveertig uur aan het agentschap en, in voorkomend geval, aan de verwijzer.
Art.31. De dienst voor pleegzorg ontwikkelt en hanteert een procedure voor preventie en detectie van en gepaste reacties op grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van een pleegkind, een pleeggast, een gezinslid van een pleegkind of pleeggast of een lid van een pleeggezin, of gepleegd door een pleegkind, een pleeggast, een gezinslid van een pleegkind of pleeggast, het persoonlijke netwerk of een lid van een pleeggezin. In die procedure is een registratiesysteem opgenomen dat geanonimiseerde gegevens bijhoudt over de gevallen van grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van de voormelde personen of gepleegd door de voormelde personen.
De dienst voor pleegzorg meldt grensoverschrijdend gedrag aan het agentschap.
Art.32.De dienst voor pleegzorg leeft de kwaliteitsnormen na die gelden voor de voorzieningen, vermeld in artikel [1 78/1 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp]1.
----------
(1)<BVR 2019-05-17/34, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Onderafdeling 2. - Procedure voor het verlenen, verlengen en intrekken van de vergunning
Art.33.Een vergunning voor een dienst voor pleegzorg wordt verleend na een oproep van de minister, die wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De oproep vermeldt :
1° de termijn waarin een vergunningsaanvraag kan worden ingediend;
2° de wijze waarop de vergunningsaanvraag moet worden ingediend;
3° de beslissingstermijnen;
4° de ontvankelijheids- en gegrondheidsvoorwaarden;
5° het maximale aantal te vergunnen diensten;
6° de criteria voor de beoordeling van de vergunningsaanvragen en het gewicht van die criteria;
7° de duur van de vergunning.
[1 ...]1
----------
(1)<BVR 2019-05-17/34, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.34. Een vergunningsaanvraag is ontvankelijk als de inrichtende macht van de dienst, binnen de indieningstermijn die in de oproep is vermeld, die aanvraag met een aangetekende zending, door afgifte tegen ontvangstbewijs of op een andere wijze die de minister bepaalt, indient bij het agentschap en als ze de volgende gegevens en stukken bevat :
1° een aanvraagformulier dat door het agentschap ter beschikking gesteld wordt. Dat formulier bevat de volgende gegevens :
a) de identiteitsgegevens van de inrichtende macht en van de dienst voor pleegzorg;
b) de provincie die het werkingsgebied van de dienst voor pleegzorg zal vormen;
c) de modules die de dienst zal aanbieden;
2° als de initiatiefnemer een privaatrechtelijke rechtspersoon is : de statuten en eventuele wijzigingen ervan;
3° de rechtsgeldige beslissing om de vergunning aan te vragen en de dienst voor pleegzorg uit te baten;
4° de verbintenis om te voldoen aan alle vergunningsvoorwaarden en om mee te werken aan de uitoefening van het toezicht op de naleving van die voorwaarden;
5° de datum en handtekening.
Art.35. Het agentschap onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanvraag. Als de vergunningsaanvraag niet ontvankelijk is, meldt het agentschap dat aan de inrichtende macht binnen een termijn van acht kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag. Na het verstrijken van die termijn wordt de aanvraag geacht ontvankelijk te zijn.
Art.36. Het agentschap onderzoekt de gegrondheid van de ontvankelijke aanvraag. Binnen dertig kalenderdagen na het einde van de indieningstermijn, vermeld in artikel 33, eerste lid, 1°, wordt aan de inrichtende macht hetzij de beslissing van de administrateur-generaal van het agentschap om de vergunning te verlenen, hetzij zijn voornemen om de vergunning te weigeren, betekend met een aangetekende brief of op een andere wijze die de minister bepaalt.
Bij het onderzoek toetst het agentschap de aanvraag aan de vergunningsvoorwaarden en de eventuele andere criteria, vermeld in de oproep.
Over alle vergunningsaanvragen voor een dienst voor pleegzorg in dezelfde provincie wordt tegelijkertijd een beslissing of een voornemen als vermeld in het eerste lid, betekend. Alleen aan de inrichtende macht waarvan de aanvraag het hoogst scoort op de voorwaarden en criteria, vermeld in het tweede lid, wordt een beslissing tot het verlenen van de vergunning betekend.
De beslissing, vermeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens :
1° de naam en het adres van de inrichtende macht;
2° de naam en het adres van de dienst;
3° de beslissing tot vergunning;
4° de duur van de vergunning.
Een voornemen als vermeld in het eerste lid, bevat minstens de volgende gegevens :
1° de naam en het adres van de inrichtende macht;
2° de naam en het adres van de dienst;
3° de gemotiveerde voorgenomen beslissing om de vergunning te weigeren;
4° de mogelijkheid en de voorwaarden om een gemotiveerd bezwaar in te dienen;
5° de bezwaarprocedure.
Als binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen voornemen of beslissing van de administrateur-generaal aan de inrichtende macht is betekend, wordt de inrichtende macht van rechtswege geacht een voornemen tot weigering van de vergunning te hebben ontvangen.
Art.37. Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de inrichtende macht tot uiterlijk vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het voornemen tot weigering van de vergunning, vermeld in artikel 36, eerste lid, tegen dat voornemen met een aangetekende zending of door afgifte tegen ontvangstbewijs een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het agentschap. In het geval, vermeld in artikel 36, zesde lid, neemt de termijn van vijftien kalenderdagen een aanvang de dag nadat de termijn, vermeld in artikel 36, eerste lid, verstreken is.
Als de inrichtende macht geen ontvankelijk bezwaarschrift indient binnen de termijn van vijftien kalenderdagen, vermeld in het eerste lid, wordt na het verstrijken van die termijn het voornemen van de administrateur-generaal van het agentschap van rechtswege geacht een weigeringsbeslissing van de administrateur-generaal te zijn. Het agentschap brengt de inrichtende macht binnen vijftien kalenderdagen na het verstrijken van die termijn daarvan op de hoogte met een aangetekende zending.
Art.38.
<Opgeheven bij BVR 2019-05-17/34, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.39. Als een vergunde dienst voor pleegzorg niet voldoet aan de vergunningsvoorwaarden of niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, stuurt het agentschap met een aangetekende zending een aanmaning naar de inrichtende macht van de dienst.
De aanmaning, vermeld in het eerste lid, vermeldt :
1° de naam en het adres van de inrichtende macht van de dienst voor pleegzorg;
2° de naam en het adres van de dienst voor gezinszorg;
3° de vergunningsvoorwaarden waaraan niet wordt voldaan of het feit dat geen medewerking wordt verleend aan het toezicht;
4° de motivering waarom volgens het agentschap de vergunningsvoorwaarden, vermeld in punt 3°, niet zijn nageleefd, of waarom niet wordt meegewerkt bij de uitoefening van het toezicht;
5° de regularisatietermijn waarin aan de vergunningsvoorwaarden, vermeld in punt 3°, moet worden voldaan of aan de uitoefening van het toezicht moet zijn meegewerkt;
6° in voorkomend geval, de begeleidende maatregelen die het agentschap tijdens de termijn, vermeld in punt 5°, oplegt;
7° de juridische gevolgen als na verloop van de termijn, vermeld in punt 5°, niet aan de vergunningsvoorwaarden, vermeld in punt 3°, is voldaan of niet is meegewerkt aan de uitoefening van het toezicht;
8° de mogelijkheid om op de aanmaning te reageren met een aangetekende zending of door afgifte tegen ontvangstmelding.
Het agentschap bepaalt de termijn, vermeld in het tweede lid, 5°, die niet langer kan zijn dan zes maanden.
Art.40. Als de dienst voor pleegzorg binnen de termijn, vermeld in de aanmaning, zich niet naar de vergunningsvoorwaarden, vermeld in de aanmaning, heeft geschikt of niet heeft meegewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan tot uiterlijk twee maanden na het verstrijken van die termijn het voornemen van de administrateur-generaal van het agentschap tot intrekking van de vergunning aan de inrichtende macht van de dienst worden betekend met een aangetekende zending.
Het voornemen, vermeld in het eerste lid, vermeldt :
1° de naam en het adres van de inrichtende macht van de dienst voor pleegzorg;
2° de naam en het adres van de dienst voor pleegzorg;
3° de gemotiveerde voorgenomen beslissing tot intrekking van de vergunning;
4° de gevolgen van de intrekking van de vergunning;
5° de mogelijkheid en de voorwaarden om een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen;
6° de bezwaarprocedure.
Art.41. Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de inrichtende macht tot uiterlijk vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het voornemen tot intrekking van de vergunning, vermeld in artikel 40, tegen dat voornemen met een aangetekende zending of door afgifte tegen ontvangstbewijs een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het agentschap.
Als de inrichtende macht geen ontvankelijk bezwaarschrift indient binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, wordt na het verstrijken van die termijn de beslissing van de administrateur-generaal van het agentschap tot intrekking van de vergunning met een aangetekende zending aan de inrichtende macht bezorgd.
De beslissing, vermeld in het tweede lid, vermeldt :
1° de naam en het adres van de inrichtende macht;
2° de naam en het adres van de dienst;
3° de beslissing tot intrekking van de vergunning;
4° de gevolgen van de intrekking van de vergunning;
5° de mogelijkheid en de procedure om een beroep in te stellen bij de Raad van State.
Art.42. Overeenkomstig artikel 26, eerste lid, van het decreet van 29 juni 2012 heeft de intrekking van de vergunning van een dienst voor pleegzorg van rechtswege de sluiting van die dienst tot gevolg.
Het agentschap maakt afspraken met vergunde diensten voor pleegzorg van andere provincies met het oog op de tijdelijke overname van de taken van de dienst waarvan de vergunning is ingetrokken, in afwachting dat in de provincie in kwestie een vergunning wordt afgeleverd aan een andere dienst voor pleegzorg.
Onderafdeling 3. - Sluiting
Art.43. Als een dienst voor pleegzorg zonder vergunning wordt uitgebaat, wordt aan de inrichtende macht van de dienst het gemotiveerde voornemen van de administrateur-generaal van het agentschap tot sluiting van de dienst betekend met een aangetekende zending.
Het voornemen, vermeld in het eerste lid, vermeldt :
1° de naam en het adres van de inrichtende macht van de dienst voor pleegzorg;
2° de naam en het adres van de dienst voor pleegzorg;
3° de gemotiveerde voorgenomen beslissing tot sluiting van de dienst;
4° de gevolgen van de sluiting;
5° de mogelijkheid en de voorwaarden om een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen;
6° de bezwaarprocedure.
Art.44. Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de inrichtende macht tot uiterlijk vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het voornemen tot sluiting, vermeld in artikel 43, tegen dat voornemen met een aangetekende zending of door afgifte tegen ontvangstbewijs een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het agentschap.
Als de inrichtende macht geen ontvankelijk bezwaarschrift indient binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, wordt na het verstrijken van die termijn de beslissing van de administrateur-generaal van het agentschap tot sluiting van de dienst voor pleegzorg met een aangetekende zending aan de inrichtende macht bezorgd.
De beslissing, vermeld in het tweede lid, vermeldt :
1° de naam en het adres van de inrichtende macht;
2° de naam en het adres van de dienst;
3° de beslissing tot sluiting;
4° de datum waarop de sluiting ingaat;
5° de gevolgen van de sluiting;
6° de mogelijkheid en de procedure om een beroep in te stellen bij de Raad van State.
Art.45. Een dienst waarvan de sluiting is bevolen of waarvan de vergunning is ingetrokken, kan geen aanspraak maken op een vergoeding voor de kosten die verbonden zijn aan de activiteiten die hebben plaatsgevonden in het kader van het sluiten van de dienst, of voor het verlies van inkomsten door het sluiten van de dienst.
Onderafdeling 4. - Bezwaarprocedure
Art.46. Het bezwaarschrift, vermeld in artikel 37, eerste lid, artikel 38, vijfde lid, artikel 41, eerste lid, en artikel 44, eerste lid, van dit besluit, wordt behandeld conform de regels die zijn vastgesteld bij of krachtens hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers. Over het voormelde bezwaarschrift wordt beslist conform de regels die zijn vastgesteld bij of krachtens hoofdstuk III van het voormelde decreet.
De beslissing, vermeld in het eerste lid, vermeldt :
1° de naam en het adres van de inrichtende macht;
2° de naam en het adres van de dienst;
3° de aard van de beslissing : naargelang het geval gaat het om het verlenen of weigeren van de vergunning of van de verlenging ervan, het intrekken of niet-intrekken van de vergunning, of het sluiten of niet-sluiten van de dienst voor pleegzorg;
4° de gevolgen van de beslissing;
5° in geval van een beslissing tot weigering van de vergunning of van de verlenging ervan, tot intrekking van de vergunning of tot sluiting van de dienst voor pleegzorg, de mogelijkheid en de procedure om een beroep in te stellen bij de Raad van State.
Afdeling 4. - Toezicht
Art.47.Het agentschap en [1 [2 Zorginspectie als vermeld in artikel 4, § 2, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2023 over het Departement Zorg]2,]1 oefenen het toezicht uit op de naleving door de diensten voor pleegzorg van de bepalingen van :
1° het decreet van 29 juni 2012 en de uitvoeringsbesluiten ervan;
2° het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen en de uitvoeringsbesluiten ervan.
----------
(1)<BVR 2015-01-30/08, art. 50, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<BVR 2023-05-12/09, art. 245, 010; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.48.
<Opgeheven bij BVR 2019-05-17/34, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.49.
<Opgeheven bij BVR 2019-05-17/34, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art.50. Als een dienst voor pleegzorg niet aan de bepalingen van dit besluit voldoet, kan het agentschap de dienst aanmanen om de tekorten weg te werken volgens de regels, vermeld in artikel 39. Artikel 40 tot en met 42 en 46 zijn van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 5. - Subsidiëring van de vergunde diensten voor pleegzorg
Art.51.[4 Vergunde diensten voor pleegzorg ontvangen per module begeleiding of behandeling die ze inzetten, een forfaitaire subsidie die op jaarbasis wordt vastgesteld volgens de volgende tabel:
Module | Personeel (P) | Anciënniteit extra boven vijf jaar (A) | Werking (W) | Totaal (T=P+W) |
Ondersteunend verblijf in een pleeggezin - lage frequentie, vermeld in artikel 3, eerste lid, 2° | 5245,48 | 108,64 | 784,47 | 6029,95 |
Ondersteunend verblijf in een pleeggezin - korte duur, vermeld in artikel 3, eerste lid, 3° | 5245,48 | 108,64 | 784,47 | 6029,95 |
Crisisverblijf in een pleeggezin, vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° | 31.472,88 | 651,84 | 4706,82 | 36.179,70 |
Perspectiefzoekend verblijf in een pleeggezin, vermeld in artikel 4 | 5245,48 | 108,64 | 784,47 | 6029,95 |
Perspectiefbiedend verblijf in een pleeggezin, vermeld in artikel 5 | 5245,48 | 108,64 | 784,47 | 6029,95 |
Behandelingspleegzorg, vermeld in artikel 6, § 1 | 9835,28 | 203,70 | 1470,88 | 11.306,16 |
Anciënniteitsjaar | Bedrag per vte |
28 jaar | 138,83 |
29 jaar | 267,08 |
30 jaar | 386,27 |
31 jaar | 496,44 |
32 jaar | 598,49 |
33 jaar | 693,08 |
34 jaar | 780,67 |
35 jaar en meer | 861,72 |
[<font color="red">1</font> soort pleegzorg en/of leeftijd kind | bedrag vergoeding |
0-6 jaar, perspectiefzoekende en -biedende pleegzorg waarbij het kind recht geeft op gezinsbijslag | 13,00 |
6-12 jaar, perspectiefzoekende en -biedende pleegzorg waarbij het kind recht geeft op gezinsbijslag | 13,40 |
12-15 jaar, perspectiefzoekende en -biedende pleegzorg waarbij het kind recht geeft op gezinsbijslag | 15,20 |
15-18 jaar, perspectiefzoekende en -biedende pleegzorg waarbij het kind recht geeft op gezinsbijslag | 16,60 |
+18 jaar, perspectiefzoekende en -biedende pleegzorg waarbij het kind recht geeft op gezinsbijslag | 18,00 |
0-12 jaar, ondersteunende pleegzorg | 19,40 |
0-12 jaar, perspectiefzoekende en -biedende pleegzorg waarbij het kind geen recht geeft op gezinsbijslag | 19,40 |
12-18 jaar, ondersteunende pleegzorg | 20,95 |
12-18 jaar, perspectiefzoekende en -biedende pleegzorg waarbij het kind geen recht geeft op gezinsbijslag | 20,95 |
+ 18 jaar, met eigen inkomsten | 7,00]<font color="red">1</font> |
(<font color="red">1</font>)<BVR <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2024053112" target="_blank">2024-05-31/12</a>, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 08-08-2024> |