11 JULI 2002. - Koninklijk besluit tot toekenning van een verhoogde staatstoelage aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor specifieke initiatieven, gericht op sociale inschakeling, binnen de sociale economie (NOTA: Opgeheven voor het Waals Gewest door <BWG2024-06-06/14, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-07-2002 en tekstbijwerking tot 29-07-2024)
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Bedrag en toekenningsvoorwaarden van de verhoogde toelage.
Art. 2
Art. 2 Vlaams Gewest
Art. 3
Art. 3 Vlaams Gewest
Art. 4-5
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art. 6-9
2002031631 2004002042 2004022868 2008011180 2009011563 2020030532 2020044192 2024203839
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° " rechthebbende " : een gerechtigde op maatschappelijke integratie, bestaande uit een tewerkstelling en/of een leefloon;
2° " sociale economie-initiatief " : een door de bevoegde overheid erkend initiatief voor sociale economie, waarvan de lijst wordt vastgesteld door de minister bevoegd voor sociale economie;
3° " brutoloon " : de som van het nettoloon, de bedrijfsvoorheffing, de werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid, de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid, de eindejaarspremie, het vakantiegeld, het vakantiegeld uitdiensttreding en de verbrekingsvergoeding ingevolge beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
HOOFDSTUK II. - Bedrag en toekenningsvoorwaarden van de verhoogde toelage.
Art.2. Wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een rechthebbende in dienst neemt met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en het deze werknemer bij overeenkomst ter beschikking stelt aan een sociale economie-initiatief, wordt de toelage, bepaald in artikel 36 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, verhoogd tot het bedrag van het brutoloon van de werknemer, met een maximum van 18 592 EUR op jaarbasis.
Het in het eerste lid vermelde bedrag van 18 592 EUR is gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100) van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Het wordt opnieuw berekend de eerste januari van ieder jaar.
Art.2_VLAAMS_GEWEST. [1 Als een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een rechthebbende in dienst neemt met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en het die werknemer bij overeenkomst ter beschikking stelt aan een sociale-economie-initiatief, wordt de toelage, vermeld in artikel 36 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, verhoogd tot het bedrag van het brutoloon van de werknemer, zonder dat de toelage het gewaarborgde gemiddelde minimummaandinkomen kan overschrijden. De duur van de verhoogde toelage, vermeld in het eerste lid, is begrensd tot maximaal twaalf maanden.]1
----------
(1)<DVR 2016-12-09/06, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.3. Indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, wordt :
1° het in artikel 2 vermelde bedrag van 18 592 EUR teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking;
2° de duur van de toelage begrensd tot maximum zes maanden.
Art.3_VLAAMS_GEWEST. [1 Als de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, wordt: 1° de verhoogde toelage, vermeld in artikel 2, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks bepaalde arbeidsduur in de deeltijdse betrekking; 2° de duur van de verhoogde toelage, vermeld in artikel 2, begrensd tot maximaal zes maanden.]1
----------
(1)<DVR 2016-12-09/06, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.4.[1 Om aanspraak te kunnen maken op het in de artikelen 2 en 3 bepaald hoger toelagebedrag, moet het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn :
- voorkomen op de lijst die jaarlijks door de Minister die bevoegd is voor Sociale Economie wordt bekendgemaakt en die bepaalt hoeveel rechthebbenden een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bijkomend kan aanwerven met toepassing van artikel 60, § 7, om ze ter beschikking te stellen van sociale economie-initiatieven;
- aantonen dat ook in hoofde van het sociale economie-initiatief de terbeschikking gestelde werknemers bijkomende tewerkstelling vertegenwoordigen.]1
----------
(1)<KB 2009-12-03/32, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
Art.5. Het openbaar centrum voor maatschappelijk elzijn ziet erop toe dat het sociale economie-initiatief instaat voor de begeleiding en de omkadering van de hem overeenkomstig de bepalingen van dit besluit ter beschikking gestelde werknemers.
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art.6. Dit besluit treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
Art.7. Het koninklijk besluit van 21 december 2000 tot toekenning van een verhoogde staatstoelage aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor specifieke initiatieven, gericht op sociale inschakeling, binnen de sociale economie, wordt opgeheven.
Art.8. Dit besluit is van toepassing op de bij de inwerkingtreding van dit besluit lopende overeenkomsten, gesloten tussen een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en de minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie evenals op de bij de inwerkingtreding van dit besluit lopende overeenkomsten, gesloten tussen een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en een sociale economie-initiatief, voor de nog resterende duur van de overeenkomst.
Art. 9.Onze Minister van Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.