21 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit tot toekenning van een verhoogde Staatstoelage aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor specifieke initiatieven, gericht op sociale inschakeling, binnen de sociale economie. (NOTA : Opgeheven bij KB 2002-07-11/41, art. 7; Inwerkingtreding : onbepaald ) (NOTA : raadpleging van vroegere versies vanaf 29-12-2000 en tekstbijwerking tot 31-07-2002)
Art. 1-5
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder :
1° " initiatief dat erkend is door de Minister bevoegd voor Sociale Economie " : een door de bevoegde overheid erkend initiatief voor sociale economie, waarvan de lijst wordt vastgesteld door de Minister bevoegd voor Sociale Economie;
2° " de werkelijke brutoloonkost " : de jaarlijkse brutoloonkost van de werknemer met uitzondering van de werkgeversbijdragen die overeenkomstig artikel 33 van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid zijn vrijgesteld;
3° " steungerechtigden " : personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het bevolkingsregister (of in het vreemdelingenregister met een machtiging tot verblijf voor onbeperkte tijd), die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het bestaansminimum en gerechtigd zijn op financiële maatschappelijke hulp. <KB 2001-06-10/41, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 29-06-2001>
Art.2. Het bedrag van de toelage bepaald in artikel 18, § 4, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op het bestaansminimum en in artikel 5, § 4, derde lid, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, is gelijk aan het bedrag van de werkelijke brutoloonkost verbonden aan de tewerkstelling van een bestaansminimum- of steungerechtigde, met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met een maximum van 750 000 BEF op jaarbasis, wanneer de tewerkstelling gebeurt in een initiatief dat erkend is door de Minister bevoegd voor Sociale Economie.
Het in het eerste lid vermelde bedrag van 750 000 BEF wordt gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100) van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Het wordt opnieuw berekend de eerste januari van ieder jaar overeenkomstig artikel 6, 3°, van de bovenvermelde wet van 2 augustus 1971.
Art.3. Om aanspraak te kunnen maken op het in artikel 2 bepaald hoger toelagebedrag, moet het openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn :
- jaarlijks een overeenkomst afsluiten met de Minister die bevoegd is voor Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie waarin wordt bedongen hoeveel bestaansminimum- of steungerechtigden het openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn bijkomend zal aanwerven met toepassing van artikel 60, § 7, om ze ter beschikking te stellen aan initiatieven die erkend zijn door de Minister bevoegd voor Sociale Economie;
- aantonen dat ook in hoofde van het sociaal economie-initiatief de terbeschikking gestelde werknemers bijkomende tewerkstelling vertegenwoordigen.
Art.4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2000.
Art. 5. Onze Minister van Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 21 december 2000.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie,
J. VANDE LANOTTE