20 MEI 1994. - [Wet van 20 mei 1994 betreffende de perioden en de standen van de militairen van het reservekader alsook betreffende de aanwending en de paraatstelling van de Krijgsmacht] (Opschrift vervangen bij W2007-02-28/35, art. 218, 005; Inwerkingtreding : 31-12-2013 (zie art. 272) (NOTA : Artikel 221 tot artikel 224 van de W 28/02/2007 dat oorspronkelijk in wijzigingen van de W 20/05/1994 voorzag is, voor zijn inwerkingtreding, vervangen door de artikelen 311 tot 313 van de wet van 31 juli 2013 (2013-07-31/04) tot wijziging van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht en tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het statuut van het militair personeel. Deze artikelen vervangen de oorspronkelijke artikelen 221 tot 224 van de W 28/02/2007 door een nieuwe bepaling die de artikelen 3, 9, 1, 2, 3bis, 6, en 10 van de Wet 20/05/1994 wijzigt. Hiermee heeft de wetgever te kennen gegeven dat hij afstand doet van zijn oorspronkelijke wijzigingen. Met andere woorden zullen de artikelen 221 tot 224 van de W 28/02/2007, zoals deze voor zijn vervanging door de W 31/07/2013 bestond, nooit in werking treden) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-04-2001 en tekstbijwerking tot 31-08-2018)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - De aanwending en de paraatstelling
Art. 2-3, 3bis, 3ter
HOOFDSTUK III. - De standen van de militair van het reservekader
Art. 4-10
HOOFDSTUK IV. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art. 11-16
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art. 17-18
1994007182 1994007183 1994007219 1998007043 1998007089 2000007011 2000007184 2000007255 2002007304 2007007262 2008007168 2014007001 2014007345 2017020439
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.
<Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 313, 006; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
HOOFDSTUK II. - De aanwending en de paraatstelling
(gewijzigd bij W 2007-02-28/35, art. 219, 005; Inwerkingtreding : 31-12-2013 (zie art. 272))
Art.2.
<Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 313, 006; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art.3.§ 1. De aanwending van de krijgsmacht omvat het effectief gebruik van militairen :
1° in periode van oorlog [3 of in periode van crisis]3;
2° [2 in periode van vrede, wanneer zij deelnemen :
a) aan een operatie die behoort tot één van de vormen van operationele inzet die de Koning bepaalt;
b) met het oog op het lenigen van de noden van de bevolking, aan een opdracht die behoort tot één van de vormen van hulpverlening die de Koning bepaalt;
c) aan een opdracht die behoort tot één van de vormen van militaire bijstand die de Koning bepaalt.]2
§ 2. De paraatstelling vn de krijgsmacht is de voorbereiding, in periode van vrede, op haar aanwending en omvat :
1° de voorbereidingsactiviteiten bepaald door de Koning die tot doel hebben de middelen toe te wijzen en te transformeren met het oog op hun aanwending;
2° het concreet bepalen van de kwantitatieve en kwalitatieve behoeften door de Minister van Landsverdediging op advies van de (chef defensie), met het oog op de voornoemde toewijzing van de middelen; <W 2003-03-27/49, art. 136, 003; Inwerkingtreding : 14-07-2003>
3° het op preadvies stellen van de militairen die voor aanwending in aanmerking komen, teneinde binnen de vereiste termijnen het gewenste niveau van voorbereiding op de operaties te bereiken;
[1 4° de activiteiten ter voorbereiding van een operatie.]1
----------
(1)<W 2013-07-31/04, art. 311, 006; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
(2)<W 2014-05-15/44, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<W 2016-11-21/20, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 02-01-2017>
Art. 3bis.
<Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 313, 006; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art. 3ter. <Ingevoegd bij W 2001-05-16/39, art. 83; Inwerkingtreding : 01-11-2003> De reservemilitair kan zich in crisistoestand in periode van vrede bevinden.
De crisistoestand begint en eindigt op de tijdstippen die worden vastgelegd bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wanneer de krijgsmacht enkel samengesteld uit de militairen van het actief kader en de reservemilitairen behorende tot de onmiddellijk beschikbare reserve, er niet meer in slaagt om zijn opdrachten in het kader van operationele inzet of hulpverlening uit te voeren.
HOOFDSTUK III. - De standen van de militair van het reservekader
(gewijzigd bij W 2007-02-28/35, art. 220, 005; Inwerkingtreding : 31-12-2013 (zie art. 272))
Art.4. Zowel in een periode van oorlog als in een periode van vrede bevindt de militair zich in een van de volgende standen :
1° " in werkelijke dienst ";
2° " in non-activiteit ".
De militair wordt in deze twee standen geacht " in dienst " te zijn.
In de stand " met onbepaald verlof " kunnen zich bovendien bevinden :
1° de reservemilitair;
2° voor zover zij nog militaire verplichtingen hebben, de voormalige militair van het actief kader en de voormalige militair van het reservekader evenals de dienstplichtige na zijn diensttermijn.
Art.5. De stand " in werkelijke dienst " is de stand van de militair van het actief kader, van de kandidaat-militair van het actief kader en van de kandidaat-hulpofficier die niet in non-activiteit is overeenkomstig artikel 6.
De stand " in werkelijke dienst " is de stand van de reserve-militair :
1° die een wederoproeping vervult;
2° die trainginsprestaties verricht;
3° die vrijwillige prestaties met het oog op de kaderbehoeften verricht;
4° die prestaties verricht met het oog op het behoud of het herstel van de vrede of van de internationale veiligheid;
5° die arbeidsongeschikt wordt aan het einde van een periode van werkelijke dienst, ten gevolge van kwestsuren opgelopen of ziekten opgedaan of verergerd gedurende de dienst en door de dienst, en in dienst wenst te blijven overeenkomstig de voorwaarden die de Koning bepaalt;
6° gedurende een periode van schorsing bij ordemaatregel, wanneer geen sanctie die het uittreden uit het reservekader tot gevolg heeft, werd uitgesproken;
7° gedurende een periode van scheiding van het leger, wanneer de aan de afwezigheid ten grondslag liggende feiten of het gedrag van de reservemilitair gedurende de afwezigheid met zijn staat verenigbaar zijn.
De stand " in werkelijke dienst " is de stand van de dienstplichtige en van de militair bedoeld in artikel 4, derde lid, 2°, die, naargelang het geval :
1° zijn werkelijke diensttermijn als dienstplichtige of een wederoproeping vervult, voor zover hij niet in non-activiteit is, overeenkomstig artikel 6;
2° als dienstplichtige aan de recruteringsverrichtingen deelneemt, terwijl hij in een militaire inrichting of in een verpleeginrichting verblijft, mits deze periodes voorafgaan aan de laatste beslissing waarbij betrokkene voor de dienst geschikt bevonden is;
3° arbeidsongeschiktheid wordt aan het einde van een periode van werkelijke dienst, tengevolge van kwetsuren opgelopen of ziekten opgedaan of verergerd in werkelijke dienst te blijven, overeenkomstig de voorwaarden die de Koning bepaalt;
4° vrijwillige prestaties met het oog op de kaderbehoeften verricht;
5° vrijwillige prestaties verricht met het oog op het behoud of het herstel van de vrede of van de internationale veiligheid.
[1 Wanneer ontslag van ambtswege of militaire degradatie wordt uitgesproken of wanneer de reservemilitair door een zonder uitstel uitgesproken veroordeling ontzet is van een van de in artikel 31, 1° en 6°, van het Strafwetboek genoemde rechten, wordt de schorsing omgezet in non-activiteit.]1
----------
(1)<W 2018-07-19/31, art. 72, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.6.
<Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 313, 006; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art.7.De stand " met onbepaald verlof " is de stand waarin de militair [1 van het reservekader zich bevindt wanneer hij, in een periode van oorlog, in een periode van crisis]1 of in een periode van vrede, niet in werkelijke dienst of in non-activiteit is.
----------
(1)<W 2016-11-21/20, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 02-01-2017>
Art.8. De gewezen militair wordt beschouwd als zijnde " met definitief verlof " wanneer hij, overeenkomstig de bepalingen van zijn statuut, niet langer tot het reservekader behoort of geen militaire verplichtingen meer heeft.
Art.9.[1 De militair van het reservekader in werkelijke dienst in periode van vrede bevindt zich in één van de deelstanden bedoeld in artikel 190 van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht.]1
----------
(1)<W 2013-07-31/04, art. 312, 006; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
Art.10.
<Opgeheven bij W 2013-07-31/04, art. 313, 006; Inwerkingtreding : 31-12-2013; zie KB 2013-12-26/05, art. 1, 1°>
HOOFDSTUK IV. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art.11. In de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in artikel 66 worden de woorden " in disponibiliteit gesteld " vervangen door de woorden " met onbepaald verlof gezonden ";
2° in artikel 83, gewijzigd bij de wet van 18 februari 1987, worden de woorden " in disponibiliteit " vervangen door de woorden " met onbepaald verlof ";
3° artikel 25, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1976 en 28 december 1990, artikel 64, gewijzigd bij de wet van 18 februari 1987, en de artikelen 65, 67 en 85, tweede lid, worden opgeheven.
Art.12. Artikel 28 van de wet van 27 december 1961 houdende statuut van de onderofficieren van het actief kader der land-, lucht- en zeemacht en van de medische dienst, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1976 en 28 december 1990, wordt opgeheven.
Art.13. Artikel 19 van de wet van 12 juli 1973 houdende statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1976 en 28 december 1990, wordt opgeheven.
Art.14. In de wet van 18 februari 1987 betreffende het statuut van de onderofficieren van het reservekader van de land-, de lucht- en de zeemacht en van de medische dienst worden de artikelen 12, 13, 15 en 16, § 2, opgeheven.
Art.15. In de wet van 22 december 1989 betreffende het statuut van de dienstplichtigen, worden de artikelen 24, 25 en 26 opgeheven.
Art.16. Artikel 27, § 1, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" De periode waarin de dienstplichtigen onregelmatig afwezig werden bevonden, geeft aanleiding tot een bijkomende periode te vervullen werkelijke dienst, die overeenkomt met de duur van de afwezigheid. "
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art.17. De Koning kan de bepalingen van deze wet en de wetsbepalingen betreffende de rechtstoestanden van het militair personeel coördineren, alsook de bepalingen waardoor zij uitdrukkelijk of impliciet gewijzigd zouden zijn op het ogenblik van deze coördinaties.
Daartoe kan Hij :
1° de volgorde, de nummering van de te coördineren bepalingen en, in het algemeen, de teksten naar de vorm wijzigen;
2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen wijzigen om die met de nieuwe nummering in overeenstemming te brengen;
3° de redactie van de te coördineren bepalingen wijzigen ten einde ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen, zonder afbreuk te doen aan de beginselen welke in deze bepalingen vervat zijn.
Art. 18. De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van iedere bepaling van deze wet.