13 NOVEMBER 1991. - [Koninklijk besluit tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van de kandidaten van de krijgsmacht]. <KB 2003-05-03/60, art. 113, 005; Inwerkingtreding : 01-11-2003> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-08-1994 en tekstbijwerking tot 25-11-2022)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Beoordeling bij de werving. (opgeheven) <KB 2003-09-11/34, art. 70, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art. 4-6
HOOFDSTUK III. - Beoordeling tijdens de vorming.
Art. 7, 7bis, 8, 8bis, 8ter
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 9-10
Bijlagen.
Art. N1
1994007218 1994007219 2002007241 2003007270 2006007167 2007007001 2010007240 2013007116 2013007327 2018013164 2022033648
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.[3 Dit besluit is toepasselijk op de kandidaat-militairen van het actief kader en op de kandidaat-reservemilitairen.".
Voor de toepassing van dit besluit wordt elk van de in het eerste lid bedoelde personen "kandidaat" genoemd.
Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder "de wet van 28 februari 2007" : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht.]3
----------
(1)<KB 2010-08-26/06, art. 25, 009; Inwerkingtreding : 13-09-2010>
(2)<KB 2013-04-03/25, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 31-05-2013>
(3)<KB 2013-12-26/03, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.2. (opgeheven) <KB 2006-05-23/32, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-06-2006>
Art.3. (opgeheven) <KB 2006-05-23/32, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-06-2006>
HOOFDSTUK II. - Beoordeling bij de werving. (opgeheven)
Art.4. (opgeheven) <KB 2003-09-11/34, art. 70, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.5. (opgeheven) <KB 2003-09-11/34, art. 70, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
Art.6. (opgeheven) <KB 2003-09-11/34, art. 70, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
HOOFDSTUK III. - Beoordeling tijdens de vorming.
Art.7.<KB 2006-05-23/32, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-06-2006> § 1. [2 De karakteriële hoedanigheden van de kandidaat, met uitzondering van de kandidaat bedoeld in het tweede lid, worden beoordeeld, naast de momenten bedoeld in artikel [3 98]3, § 2, van de wet of, naargelang van het geval, de momenten bedoeld in artikel 21, tweede lid, 3°, van de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht :
1° [4 op het einde van het vormingsgedeelte dat bestaat uit de module vorming kader;]4
2° op het einde van de deelperiode militaire basisvorming.
De karakteriële hoedanigheden van de kandidaat-beroepsofficier van de normale werving die wordt aanvaard in de Koninklijke Militaire School en van de kandidaat-beroepsonderofficier in schoolvorming worden beoordeeld, naast de momenten bedoeld in artikel [3 98]3, § 2, van de wet, eenmaal tijdens of op het einde van het eerste semester van het eerste vormingsjaar.]2
§ 2.[5 De karakteriële hoedanigheden van de kandidaat worden bovendien beoordeeld:
1° minstens trimestrieel gedurende de stageperiode;
2° gedurende de evaluatieperiode, op het einde van de beoordelingsfase en, in voorkomend geval, van de proeffase, overeenkomstig artikel 29, § 1, eerste lid, 3°, en derde lid, van het koninklijk besluit van 7 november 2013 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader.
De beoordeling op het einde van de proeffase wordt beschouwd als de jaarlijkse beoordeling bedoeld in artikel 98, § 2, eerste lid, 1°, van de wet van 28 februari 2007.]5
§ 3. [2 ...]2.
§ 4. [2 ...]2.
§ 5. De beoordelingen worden opgesteld door de officier die rechtstreeks verantwoordelijk is voor de vorming van de kandidaat.
Tijdens een stage- of evaluatieperiode worden de jaarlijkse beoordelingen en de beoordelingen op het einde van de periode evenwel door de korpscommandant van de kandidaat opgesteld, na advies van de officier die rechtstreeks verantwoordelijk is voor de vorming van de kandidaat.
Elke andere beoordeling opgesteld tijdens een stage- of evaluatieperiode wordt voor kennisneming voorgelegd aan de korpscommandant.
§ 6. [2 ...]2.
----------
(1)<KB 2010-08-26/06, art. 26, 009; Inwerkingtreding : 13-09-2010>
(2)<KB 2013-04-03/25, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 31-05-2013>
(3)<KB 2013-12-26/03, art. 45, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(4)<KB 2018-07-19/21, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 27-08-2018>
(5)<KB 2022-10-03/08, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 7bis. [1 § 1. Bij de aanvang van elk vormingsjaar van een periode van schoolvorming, evenals bij de aanvang van elke vormingsperiode en vormingsgedeelte bedoeld in bijlage bij dit besluit wordt de kandidaat schriftelijk ingelicht betreffende de volgende punten :
1° de tijdstippen en de al dan niet statutaire aard van de beoordelingen;
2° de competenties die beoordeeld worden, evenals de gedragsindicatoren die voor deze beoordeling gebruikt zullen worden;
3° de te behalen cijfers en vermeldingen om te slagen.
§ 2. Ten minste één functioneringsgesprek tussen de kandidaat en zijn beoordelaar vindt plaats :
1° voor de eerste statutaire beoordeling;
2° tussen twee opeenvolgende statutaire beoordelingen.
Tijdens het functioneringsgesprek worden de competenties van de kandidaat met hem besproken met behulp van de competenties en gedragsindicatoren bepaald in de bijlage bij dit besluit.
Een beknopt verslag van het functioneringsgesprek wordt opgesteld. Dit verslag omvat ten minste de sterke en zwakke punten van de kandidaat. Het wordt door de kandidaat ondertekend voor gezien en opgenomen in zijn vormingsdossier.
§ 3. Elke beoordeling wordt opgesteld na afloop van een evaluatiegesprek tussen de kandidaat en zijn beoordelaar.
Tijdens dit evaluatiegesprek worden de sterke en de zwakke punten van de kandidaat toegelicht.
Elke vermelding " zeer slecht ", " slecht ", " onvoldoende " of " te verbeteren " voor een competentie moet door de beoordelaar gemotiveerd worden aan de hand van de gedragsindicatoren bepaald in de bijlage bij dit besluit.
Elke beoordeling wordt schriftelijk aan de kandidaat betekend ten laatste vijf werkdagen volgend op de dag van het evaluatiegesprek. Ze wordt door de kandidaat ondertekend voor gezien en opgenomen in zijn vormingsdossier.
§ 4. De kandidaat kan zijn bezwaren uiten op de inhoud van het verslag van het functionerings- of evaluatiegesprek opgesteld door zijn beoordelaar.
De gemotiveerde bezwaren worden schriftelijk bij de beoordelaar ingediend ten laatste op de vijfde werkdag volgend op de kennisgeving aan de kandidaat van de inhoud van het betrokken verslag.
Indien de beoordelaar van mening is dat hij zijn verslag niet hoeft te wijzigen, noch beschouwingen hoeft toe te voegen aan het verweerschrift van de kandidaat, dagtekent en ondertekent hij het verweerschrift en voegt hij dit verweerschrift aan het vormingsdossier van de kandidaat toe.
Iedere beschouwing die de beoordelaar aan dit verweerschrift nodig mocht achten toe te voegen aan de inhoud van het betrokken verslag, evenals de punten waarop hij het eens is met de kandidaat, worden schriftelijk ter kennis van deze laatste gebracht, die eventueel nieuwe en laatste argumenten kan toevoegen. De kandidaat dagtekent en ondertekent deze documenten na de vermelding " gezien en voor kennisname ". Vervolgens worden deze documenten door de beoordelaar aan het vormingsdossier van de kandidaat toegevoegd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2013-04-03/25, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 31-05-2013>
Art.8.<KB 2006-12-21/72, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Voor de toepassing van dit artikel wordt onder " statutaire beoordeling " verstaan, elke beoordeling bedoeld in [1 artikel 7, § 1]1.
Om de karakteriële hoedanigheden te bezitten die vereist zijn van de leden van de personeelscategorie waarvoor hij gevormd wordt, moet de kandidaat een globaal cijfer behalen :
1° van minimum veertig procent bij de eerste statutaire beoordeling van de vormingscyclus;
2° van minimum vijftig procent bij de laatste statutaire beoordeling van de vormingscyclus;
3° ofwel van minimum veertig procent en hoger dan het globaal cijfer van de vorige statutaire beoordeling, ofwel van minimum vijftig procent, bij elke van de andere statutaire beoordelingen.
[1 Om de karakteriële hoedanigheden te bezitten, die vereist zijn van de leden van de personeelscategorie waarvoor hij gevormd wordt, mag de kandidaat bovendien, bij elke statutaire beoordeling :
1° geen vermelding " zeer slecht ", " slecht " of " onvoldoende " bekomen voor een generieke competentie;
2° geen vermelding " zeer slecht " of " slecht " bekomen voor een specifieke competentie.
De competenties, de gedragsindicatoren, evenals de vermeldingen en de overeenkomstige cijfers worden bepaald in de bijlage bij dit besluit.
Alle competenties en, binnen elke competentie, alle gedragsindicatoren hebben dezelfde weging.]1
----------
(1)<KB 2013-04-03/25, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 31-05-2013>
Art. 8bis.<ingevoegd bij KB 2006-12-21/72, art. 4; Inwerkingtreding : 01-06-2006> Iedere statutaire beoordeling waarbij [3 ...]3 de kandidaat-reservemilitair [1 ...]1, de kandidaat-hulpofficier ATC [1 ...]1, [2 aan de criteria tot slagen bedoeld in artikel 8 niet voldaan heeft ]2, wordt voorgelegd, naargelang het geval :
1° aan een deliberatiecommissie, indien het een beoordeling betreft uitgebracht tijdens een periode van opleiding;
2° aan een evaluatiecommissie, indien het een beoordeling betreft uitgebracht tijdens een stage- of evaluatieperiode.
De commissie beslist dat de kandidaat, naargelang het geval :
1° de vereiste karakteriële hoedanigheden bezit en, in voorkomend geval, de vorming mag voortzetten;
2° de vereiste karakteriële hoedanigheden niet bezit en definitief mislukt is.
[1 Iedere statutaire beoordeling waarbij de kandidaat-hulpofficier piloot [2 aan de criteria tot slagen bedoeld in artikel 8 niet voldaan heeft ]2, tijdens de militaire initiatiefase of de algemene en militaire vorming van officier of het academische deel van de professionele vorming voor het behalen van het brevet van piloot en van het hoger brevet van piloot, bedoeld in artikel 4, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren piloten, wordt voorgelegd aan de deliberatiecommissie bedoeld in artikel 4, § 5, van het voornoemde koninklijk besluit van 2 september 1978.
Iedere statutaire beoordeling waarbij de kandidaat-hulpofficier piloot [2 aan de criteria tot slagen bedoeld in artikel 8 niet voldaan heeft ]2, tijdens een ander gedeelte van de vormingscyclus dan deze bedoeld in het derde lid, wordt voorgelegd aan de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 26 van het koninklijk besluit van 13 mei 2004 betreffende het varend personeel van de krijgsmacht.]1
----------
(1)<KB 2010-08-26/06, art. 27, 009; Inwerkingtreding : 13-09-2010>
(2)<KB 2013-04-03/25, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 31-05-2013>
(3)<KB 2013-12-26/03, art. 46, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art. 8ter.<ingevoegd bij KB 2006-12-21/72, art. 5; Inwerkingtreding : 01-01-2007> De [3 ...]3 kandidaat-reservemilitair [1 ...]1 of de kandidaat-hulpofficier kan een gemotiveerd beroep aantekenen bij de [3 beroepsinstantie]3 tegen een beslissing bedoeld in artikel 8bis, tweede of derde lid.
[3 De beroepsinstantie]3 neemt één van de beslissingen bedoeld in artikel 8bis, tweede [2 ...]2 lid.
De samenstelling en de procedure van [3 de beroepsinstantie zijn vastgelegd overeenkomstig de regels toepasselijk op de kandidaat-beroepsmilitairen]3.
----------
(1)<KB 2010-08-26/06, art. 28, 009; Inwerkingtreding : 13-09-2010>
(2)<KB 2013-04-03/25, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 31-05-2013>
(3)<KB 2013-12-26/03, art. 47, 011; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.9. De Koning bepaalt voor elk van de door dit besluit bedoelde categorieën van personeelsleden de dag waarop elk van de bepalingen van dit besluit in werking treedt. (NOTA : het KB 1999-06-09/56, art. 56, beschikt : het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van een kandidaat-militair van het actief kader of van een dienstplichtige, kandidaat-reserve-officier of kandidaat-reserve-onderofficier wordt voor de kandidaten bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2° en 3°, van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader in werking gesteld op 01-01-2000.)
Art.10. Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Bijlagen.
Art. N1.Bijlage.[1 Bijlage aan het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van een kandidaten van de krijgsmacht]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 17-08-2018, p. 64975)
----------
(1)<KB 2018-07-19/21, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 27-08-2018>