21 JANUARI 2024. - Koninklijk besluit houdende het scholingsbeding, heroriëntering om professionele redenen en het werkplekleertraject
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het Rijkspersoneel
Art. 2-5
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen in de federale overheidsdiensten
Art. 6-7
HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 januari 2007 houdende de mobiliteit en terbeschikkingstelling van personeel van het federaal administratief openbaar ambt
Art. 8-9
HOOFDSTUK 5. - Slotbepaling
Art. 10
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel
Artikel 1. In het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel wordt een artikel 11bis ingevoegd, luidende:
" § 1. De leidend ambtenaar of zijn gemachtigde gaat een scholingsbeding aan met de ambtenaar die een opleiding volgt.
Onder scholingsbeding wordt verstaan: het beding waarbij de ambtenaar die een opleiding op kosten van zijn federale dienst volgt, zich ertoe verbindt om aan deze laatste een gedeelte van de opleidingskosten terug te betalen wanneer hij zonder geldige reden de opleiding onderbreekt voor de voltooiing ervan of vóór het verstrijken van een termijn van drie jaar na het einde van de opleiding:
1° ambtshalve zijn hoedanigheid verliest in toepassing van artikel 112, §§ 1 en 2 en § 3, 1°, 2°, 3°, 5°, 6° en 7°, vrijwillig ontslag neemt overeenkomstig artikel 113, 1°, of ontslagen wordt wegens beroepsongeschiktheid zoals bedoeld in artikel 114;
2° in een dienst die niet behoort tot het federaal administratief openbaar ambt bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken benoemd wordt.
Onder geldige reden wordt verstaan: een situatie waarin de ambtenaar door overmacht, ziekte, arbeidsongeschiktheid of een andere reden die niet aan hem is toe te rekenen, wordt verhinderd de opleiding voort te zetten. De ambtenaar brengt in voorkomend geval zijn federale dienst zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van de reden van het afzien van de opleiding en de daarbij behorende bewijsstukken voor te leggen.
Het scholingsbeding is van toepassing op:
1° het opleidingsprogramma dat de ambtenaar dient te volgen tijdens het werkplekleertraject bedoeld in artikel 79bis van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 houdende de loopbaan van het Rijkspersoneel;
2° opleidingen die zich bevinden op een door de minister van Ambtenarenzaken vastgelegde lijst.
Tijdens de geldigheidsduur van het scholingsbeding kan de ambtenaar zijn rechten op een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden bedoeld in hoofdstuk XII van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen niet doen gelden voor een periode van zes maanden of meer.
Het scholingsbeding bepaalt de toepassingsvoorwaarden en de nadere regels voor de terugbetaling.
Het scholingsbeding wordt met de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde vastgelegd voordat de ambtenaar de toestemming heeft verkregen de opleiding te volgen.
De directeur-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning legt het model van het scholingsbeding vast met inachtneming van de paragrafen 2 tot 5.
§ 2. Het scholingsbeding bevat minstens:
1° een omschrijving van de overeengekomen opleiding, de duur ervan en de plaats waar ze doorgaat;
2° de kost van deze opleiding of in het geval waarin de kost niet kan worden bepaald in zijn geheel, de kostenelementen die toelaten om de waarde te schatten van de opleiding;
3° de begindatum en de geldigheidsduur van het beding;
4° het terug te betalen bedrag van de opleidingskosten.
Indien de opleiding aanleiding geeft tot het afleveren van een attest valt de begindatum van het scholingsbeding samen met de aflevering van het attest.
Het bedrag bedoeld in de bepaling onder 4° wordt op degressieve wijze uitgedrukt in functie van de geldingsduur van het scholingsbeding. Dit bedrag mag niet hoger liggen dan de grenzen vastgesteld in paragraaf 4.
§ 3. Er wordt geen scholingsbeding opgemaakt wanneer:
1° de jaarwedde van de ambtenaar het bedrag bedoeld in artikel 22bis, § 4, eerste streepje, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten niet overschrijdt;
2° het niet gaat om een opleiding ter verwerving van nieuwe competenties die in voorkomend geval ook kunnen worden aangewend buiten de federale dienst waarbinnen de ambtenaar is tewerkgesteld;
3° de door de ambtenaar gevolgde opleiding voortvloeit uit een wettelijke of reglementaire bepaling om de functie waarvoor de ambtenaar werd aangeworven, uit te oefenen;
4° de opleiding geen duur van tachtig uren bereikt of een waarde heeft gelijk aan of lager dan het dubbel van de maandwedde van een ambtenaar die de weddeschaal NDA1 op trap 0 geniet;
5° de opleiding aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoet:
a) de opleiding is noodzakelijk om het werk waarvoor de ambtenaar is aangeworven, uit te voeren;
b) de federale dienst van de ambtenaar is verplicht de opleiding te verstrekken in toepassing van een wettelijke of reglementaire regel.
Elk scholingsbeding in strijd met de voorwaarden bedoeld in het eerste lid is nietig.
Het bedrag bedoeld in het eerste lid, 4°, is verbonden aan de spilindex 138,01.
De voorwaarden bedoeld in het eerste lid, bepalingen onder 1° en 3°, zijn niet van toepassing indien het scholingsbeding betrekking heeft op een opleiding voor een functie die voorkomt op de lijst met knelpuntberoepen bedoeld in artikel 16, § 2, 1°.
Het eerste lid, bepaling onder 5°, is niet van toepassing op :
1° het opleidingsprogramma dat de ambtenaar dient te volgen tijdens het werkplekleertraject bedoeld in artikel 79bis van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 houdende de loopbaan van het Rijkspersoneel;
2° opleidingen die een aanzienlijke financiële inspanning vereisen en zich bevinden op de door de minister van Ambtenarenzaken vastgelegde lijst.
§ 4. Wanneer de ambtenaar de voorwaarden van het scholingsbeding niet respecteert, mag het bedrag van terugbetaling dat hij is verschuldigd niet meer inhouden dan:
1° tachtig procent van de opleidingskosten ingeval hij binnen een periode van minder dan één jaar vertrekt of de opleiding zonder geldige reden onderbreekt;
2° vijftig procent van de opleidingskosten ingeval hij binnen een periode van één en minder dan twee jaar vertrekt;
3° twintig procent van de opleidingskosten ingeval van hij van na een periode van meer dan twee jaar vertrekt.
In elk geval mag dit bedrag nooit meer dan dertig procent van de jaarwedde van de ambtenaar inhouden.
Indien de ambtenaar verlof voor stage neemt en vervolgens benoemd wordt in een dienst die niet behoort tot het federaal administratief openbaar ambt bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, wordt hij beschouwd te zijn vertrokken op de dag waarop hij zijn verlof voor stage is bekomen.
§ 5. De ambtenaar blijft de bezitter van zijn diploma's of certificaten en beschikt over het origineel of een door de opleidingsinstantie gewaarmerkt afschrift of het scholingsbeding al dan niet uitwerking heeft."
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het Rijkspersoneel
Art.2. Het opschrift van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het Rijkspersoneel wordt vervangen als volgt:
"koninklijk besluit houdende de loopbaan van het federaal personeel".
Art.3. In hetzelfde besluit wordt het opschrift van titel III vervangen als volgt:
"TITEL III. TRANSITIETRAJECTEN"
Art.4. In titel III van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk I ingevoegd, luidende:
"HOOFDSTUK I: heroriëntering om professionele redenen
Afdeling I:. Toepassingsgebied
Art. 68. - Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden van het federaal administratief openbaar ambt zoals bepaald in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken. Het is niet van toepassing op stagiairs.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de mandaathouders.
Afdeling II:. Definities
Art. 69. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- federale dienst van herkomst: een federale dienst van het federaal openbaar ambt zoals bepaald in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;
- Ontvangende overheidsdienst: de administratie die door een publieke autoriteit is opgericht om zijn wettelijke verplichtingen uit te voeren waarvan de personeelsleden onderworpen zijn aan het statuut van het Rijkspersoneel;
- ambtenaar: elk personeelslid van een federale dienst van wie de arbeidsrelatie met de overheid eenzijdig door deze overheid wordt bepaald;
- contractueel: elk personeelslid dat met een arbeidsovereenkomst in dienst wordt genomen in een federale dienst;
- personeelslid: elke werknemer in dienst van een federale dienst;
- de heroriëntering om professionele redenen: een proces gericht op de begeleiding van een personeelslid met het oog op de verdere ontwikkeling van zijn loopbaan waarbij het ontdekken, het versterken of het ontwikkelen van de competenties van het personeelslid centraal staan;
- leidend ambtenaar: de voorzitter van het directiecomité van een federale overheidsdienst, de voorzitter van een programmatorische federale overheidsdienst, de leidend ambtenaar of de ambtenaar belast met het dagelijks beheer van een openbare instelling van sociale zekerheid of van een instelling van openbaar nut, de ambtenaar die de directieraad van het Ministerie van Landsverdediging voorzit;
- DG R&O: directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning.
Afdeling III:. Proces van heroriëntering om professionele redenen
Art. 70. § 1. De heroriëntering om professionele redenen verloopt via een begeleidingstraject ter heroriëntering dat vertrekt vanuit een nood van het personeelslid om zich te heroriënteren wegens gezondheidsredenen of wegens een grondige wijziging van zijn functie of wegens een wil tot heroriëntering met het oog op de verhoging van zijn inzetbaarheid.
§ 2. Het begeleidingstraject ter heroriëntering omvat een oriënteringsfase en een begeleidingsfase.
§ 3. Het doel van de oriënteringsfase is de mogelijkheden inzake heroriëntering om professionele redenen van het personeelslid in kaart te brengen. Hierbij wordt rekening gehouden met de capaciteiten van het personeelslid en de verschillende stappen die tijdens het begeleidingstraject ter heroriëntering moeten worden gevolgd.
Na de oriënteringsfase wordt er een competentieprofiel en een heroriënteringsplan voor het personeelslid opgemaakt.
Het heroriënteringsplan heeft tot doel acties te bepalen die nuttig zijn om de competenties van het personeelslid verder te ontwikkelen in het kader van zijn heroriëntering om professionele redenen.
§ 4. De begeleidingsfase beoogt het heroriënteringsplan uit te voeren.
In het kader van deze uitvoering worden er opleidingen, coaching en eventueel oriënterende stages bij een ontvangende overheidsdienst aan het personeelslid voorgesteld.
Afdeling IV:. Rechthebbenden
Art. 71. De heroriëntering om professionele redenen is toegankelijk voor:
- het personeelslid dat een heroriëntering aanvraagt bij de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde na een ononderbroken afwezigheid van meer dan drie maanden in geval van afwezigheid wegens ziekte of meer dan twaalf maanden voor andere afwezigheden, met uitsluiting van:
- het verlof gekoppeld aan de bescherming van het moederschap;
- het onbezoldigd ouderschapsverlof;
- de loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof;
- het verlof voor opdracht;
- het en verlof voor opdracht van algemeen belang in de gevallen bedoeld in de punten 1 en 3 van paragraaf 1 van artikel 104 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen;
- het verlof bedoeld in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van de groepe;
- het verlof bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de Rijksdienste.
- -het personeelslid dat een re-integratietraject volgt na een ziekte of een ongeval bedoeld in artikel I.4-72 van de Codex over het welzijn op het werk en heeft ingestemd met een heroriëntering om professionele redenen;
- de ambtenaar die definitief ongeschikt is verklaard voor zijn functie door de Pensioencommissie en voor wie de federale dienst van herkomst geen oplossing vindt;
- -de ambtenaar die zijn functie verliest ten gevolge van een herstructurering van zijn dienst in de zin van artikel 34, eerste lid, 1° van het koninklijk besluit van 15 januari 2007 houdende de mobiliteit en terbeschikkingstelling van personeel van het federaal administratief openbaar ambt;
-- het personeelslid waarvan de taken substantieel worden gewijzigd ten gevolge van een reorganisatie van de federale dienst;
- De ambtenaar die het voorwerp is geweest van een ambtshalve mutatie volgens artikel 50 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel.
De heroriëntering om professionele redenen is niet toegankelijk voor:
- het personeelslid dat het voorwerp uitmaakt van een remediëring bedoeld in titel II, hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 14 januari 2022 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt of de vermelding "onvoldoende" heeft gekregen bij zijn laatste evaluatie behoudens in de hogervermelde gevallen;
- de ambtenaar die het voorwerp uitmaakt van een tuchtstraf of die geschorst is in het belang van de dienst.
Afdeling V:. Begeleidingstraject ter heroriëntering
Art. 72. § 1. De leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde van de federale dienst van herkomst dient de aanvraag voor het opstarten van een begeleidingstraject ter heroriëntering in bij het DG R&O.
§ 2. Het DG R&O beslist over de toelating tot het begeleidingstraject ter heroriëntering op basis van een intakegesprek.
§ 3. Voor elk begeleidingstraject ter heroriëntering wordt er een tripartiete akkoord opgemaakt tussen de federale dienst van herkomst, het DG R&O en het personeelslid.
Art. 73. Het DG R&O dat de leiding over het begeleidingstraject ter heroriëntering neemt, is bevoegd voor:
- de toelating van het personeelslid tot het begeleidingstraject ter heroriëntering en de opmaak ervan ;
- de opmaak, per begeleidingstraject ter heroriëntering, van een tripartiete akkoord bedoeld in artikel 72, § 3, en het toezicht op de uitvoering en het verloop ervan ;
- de aanstelling van heroriënteringscoördinator die het personeelslid tijdens de verschillende fases van het begeleidingstraject ondersteunt ter heroriëntering ;
- de opmaak van een competentieprofiel met mogelijke heroriënteringspistes ;
- het formuleren van het heroriënteringsplan ;
- in voorkomend geval, het zoeken naar een oriënterende stage bij een ontvangende overheidsdienst
Art. 74. De in artikel 70, § 3, bedoelde oriënteringsfase omvat minstens één gesprek tussen het personeelslid en een door het DG R&O aangestelde heroriënteringscoördinator.
Het heroriënteringsplan bevat de acties die moeten worden ondernomen om de technische en generieke competenties van het personeelslid te versterken en vermeldt in voorkomende geval de voorwaarden en de gepaste context voor de oriënterende stage.
Art. 75. De evaluatie van het personeelslid dat een begeleidingstraject ter heroriëntering geniet, houdt rekening met de bijzonderheden die verband houden met de heroriëntering om professionele redenen.
Art. 76. § 1. Het begeleidingstraject ter heroriëntering eindigt na vierentwintig maanden, te rekenen vanaf de datum waarop het in artikel 72, § 3, bepaalde akkoord werd ondertekend.
§ 2. Onverminderd het eerste lid eindigt het begeleidingstraject ter heroriëntering ambtshalve wanneer een betrekking wordt toegekend aan het personeelslid volgens één van de volgende toekenningswijzen:
- een mutatie of, in voorkomend geval, een aanwijzing door de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde, van het personeelslid op voorwaarde dat die laatste daarmee instemt, met inachtneming van deel V van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;
- een verandering van graad;
- een administratieve bevordering;
- federale mobiliteit, ambtshalve mobiliteit of een terbeschikkingstelling anders dan deze bedoeld in afdeling VI;
- een vergelijkende of doorlopende selectieprocedure;
- een contractuele verbintenis.
Onverminderd het eerste lid eindigt het begeleidingstraject ter heroriëntering van rechtswege:
- wanneer de directeur-generaal van het DG R&O vaststelt dat het personeelslid niet aan de eisen van het begeleidingstraject ter heroriëntering voldoet ;
- wanneer er geen oriënterende stage voorgesteld werd binnen de zes maanden volgend op het tripartite akkoord voorzien in artikel 72, § 3 ;
- op verzoek van het personeelslid.
Afdeling VI:. Oriënterende stage
Art. 77. § 1. Onverminderd de specifieke maatregelen van dit hoofdstuk is de oriënterende stage onderworpen aan de bepalingen met betrekking tot de terbeschikkingstelling bedoeld in artikel 51 van het koninklijk besluit van 15 januari 2007 houdende de mobiliteit en terbeschikkingstelling van personeel van het federaal administratief openbaar ambt. De overeenkomst voor een tijdelijke terbeschikkingstelling wordt opgesteld na akkoord van de directeur-generaal van het DG R&O of zijn afgevaardigde.
§ 2. Een personeelslid kan maximum achttien maanden een stage doorlopen tijdens een begeleidingstraject ter heroriëntering.
Eén oriënterende stage duurt minstens zes maanden. Tijdens een oriënterende stage de overheidsdienst van ontvangst rapporteert over het functioneren van het personeelslid.
Onverminderd de toepassing van alinea 1 is de maximale duur van een oriënterende stage, voor eenzelfde functie binnen eenzelfde ontvangende overheidsdienst, evenwel beperkt tot twaalf maanden.
Het personeelslid dat drie keer een oriënterende stage weigert is verder uitgesloten van het heroriënteringstraject.
§ 3. Tijdens de oriënterende stage blijft het personeelslid bezoldigd door de overheidsdienst van herkomst. De vergoedingen en toelagen worden ten laste genomen door de ontvangende overheidsdienst, tenzij de federale dienst van herkomst en de ontvangende overheidsdienst anders overeenkomen.
Indien het personeelslid een specifieke opleiding kan genieten verbonden aan de functie uitgeoefend tijdens de oriënterende stage, zal de ontvangende overheidsdienst instaan voor de kosten.
De arbeidsvoorwaarden van het personeelslid dat een oriënterende stage verricht met betrekking tot het werkrooster, telewerk, satellietwerk en inhaalrust zijn die welke bepaald zijn overeenkomstig de geldende bepalingen in de ontvangende overheidsdienst.
Het personeelslid vraagt het jaarlijks vakantieverlof, het zorgverlof en het omstandigheidsverlof aan bij de ontvangende overheidsdienst.
Bij ziekte of ongeval verwittigt het personeelslid de ontvangende overheidsdienst overeenkomstig de geldende bepalingen in die dienst.
Het personeelslid dient de aanvraag voor verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan, verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid, verminderde prestaties wegens medische redenen, een vierdagenweek, halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden, onbezoldigd ouderschapsverlof, adoptieverlof, opvangverlof, pleegouderverlof, pleegzorgverlof of verlof om dwingende redenen van familiaal belang in bij de ontvangende overheidsdienst, maar de toekenning van het verlof valt onder de federale dienst van herkomst.
De overheidsdienst van ontvangst informeert de federale dienst van herkomst over de in het vierde en vijfde lid bedoelde verloven en afwezigheden en vraagt het akkoord van de federale dienst van herkomst voor de toekenning van een in het zesde lid bedoeld verlof.
§ 4. Onverminderd paragraaf 1 eindigt de oriënterende stage van rechtswege:
- bij het verstrijken van de termijn die is bepaald overeenkomstig paragraaf 2;
- wanneer de ontvangende overheidsorganisatie vaststelt dat het personeelslid niet voldoet aan de eisen van de oriënterende stage mits een opzegtermijn van 15 dagen;
- wanneer het personeelslid hiervoor een aanvraag doet mits een opzegtermijn van 15 dagen ;
- wanneer het personeelslid geniet van een voltijds verlof voor onderbreking van de loopbaan of een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden.
Desgevallend kunnen de partijen overeenkomen om een kortere opzeggingstermijn te voorzien dan diegene die is voorzien in de alinea's 1, 2° en 3°.
De aanvraag van het personeelslid om een einde te stellen aan de oriënterende stage bedoeld in de bepaling onder punt 3° komt overeen met een weigering bedoeld in paragraaf 2, vierde lid."
Art.5. In titel III van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk II ingevoegd, luidende:
"HOOFDSTUK II. Werkplekleertraject
Afdeling I. Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 78. Dit hoofdstuk geldt voor ambtenaren van federale diensten die hetzij via mobiliteit, hetzij via rekrutering worden aangeworven in een functie binnen het werkplekleertraject.
Art. 79. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° federale dienst: een dienst binnen het federaal administratief openbaar ambt bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;
2° personeelslid: de ambtenaar of stagiair;
3° aspirant: de ambtenaar die via federale mobiliteit in het werkplekleertraject is aangeworven;
4° aangeworven personeelslid: de ambtenaar die via een aanwervingsprocedure in het werkplekleertraject is aangeworven;
5° directeur-generaal: de directeur-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning;
6° werkdag: alle dagen van de week, met uitzondering van zaterdagen, zondagen en feestdagen;
7° P&O-directeur: de directeur van de stafdienst Personeel en Organisatie of, in de federale diensten waar deze functie niet is toegekend, de ambtenaar die verantwoordelijk is voor de dienst belast met het humanresourcesmanagement of, bij gebrek hieraan, de ambtenaar die verantwoordelijk is voor de personeelsdienst;
8° verlofbesluit: het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen;
9° evaluatiebesluit: het koninklijk besluit van 14 januari 2022 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt;
10° mobiliteitsbesluit: koninklijk besluit van 15 januari 2007 houdende de mobiliteit en terbeschikkingstelling van personeel van het federaal administratief openbaar ambt.
Art. 79bis. Het werkplekleertraject bestaat uit een verplicht opleidingsprogramma, een evaluatieperiode van het personeelslid en een eindwerk.
Een federale dienst kan hetzij via federale mobiliteit, hetzij via aanwerving personeel in dienst nemen in het werkplekleertraject indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan:
1° de te begeven functie staat op de lijst met knelpuntberoepen bedoeld in artikel 16, § 2, 1°, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;
2° het personeelslid is geslaagd voor de vergelijkende selectie.
De volgende bepalingen zijn niet van toepassing op de vergelijkende selectie bedoeld in het tweede lid, 2° :
1° artikel 2, derde lid, van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot regeling van het verwerven door de militair van de hoedanigheid van Rijksambtenaar door overplaatsing;
2° artikel 2, 3°, van het koninklijk besluit van 26 april 2017 betreffende de intrafederale mobiliteit van de personeelsleden die de rechterlijke macht terzijde staan en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot regeling van het verwerven door de militair van de hoedanigheid van Rijksambtenaar door overplaatsing.
De directeur-generaal of zijn afgevaardigde vergelijkt de motivatie, het leervermogen en de competenties van de kandidaten in het licht van de generieke en technische competenties van de functie.
De directeur-generaal bepaalt:
1° de inhoud, de leerdoelstellingen en de duur van het opleidingsprogramma afhankelijk van de functie;
2° het opleidingsreglement;
3° de inhoud en de vorm van het eindwerk in samenspraak met de dienst van bestemming en het personeelslid.
Art. 79ter. § 1. Het personeelslid volgt het werkplekleertraject in principe voltijds. De duur wordt op evenredige wijze verlengd in geval van deeltijdse prestaties.
§ 2. Alle periodes waarin het personeelslid zich in de stand van dienstactiviteit bevindt, komen in aanmerking om de duur van het werkplekleertraject te berekenen.
Periodes van afwezigheid gedurende het werkplekleertraject hebben een verlenging ervan tot gevolg, vanaf het moment dat ze, in één of verschillende malen, dertig werkdagen overschrijden, zelfs als het personeelslid in de stand van dienstactiviteit is.
Komen niet in aanmerking voor de berekening van de dertig werkdagen, afwezigheden ten gevolge van:
1° het vakantieverlof bedoeld in de artikelen 10 tot en met 13 van het verlofbesluit;
2° het verlof bedoeld in artikel 14 van het verlofbesluit;
3° het omstandigheidsverlof bedoeld in artikel 15 van het verlofbesluit.
Art. 79quater. In afwijking van artikel 1, §§ 1 en 2, van het verlofbesluit, heeft het personeelslid recht op de volgende verloven en afwezigheden:
1° het vakantieverlof bedoeld in de artikelen 10 tot en met 13 van het verlofbesluit;
2° het verlof bedoeld in artikel 14 van het verlofbesluit;
3° het omstandigheidsverlof bedoeld in artikel 15 van het verlofbesluit;
4° het zorgverlof bedoeld in artikel 20 van het verlofbesluit;
5° de moederschapsbescherming bedoeld in Hoofdstuk IV van het verlofbesluit;
6° het ouderschapsverlof bedoeld in de artikelen 34 tot en met 35/1 van het verlofbesluit;
7° het adoptieverlof bedoeld in artikel 36 van het verlofbesluit;
8° het verlof wegens ziekte bedoeld in hoofdstuk VIII, afdeling I, van het verlofbesluit;
9° de disponibiliteit wegens ziekte bedoeld in hoofdstuk IX van het verlofbesluit;
10° de controle op de afwezigheden ten gevolge van ziekte of ongeval bedoeld in hoofdstuk IXbis van het verlofbesluit;
11° de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten belope van vier vijfden of negen tienden van de prestaties die hem normaal worden opgelegd bedoeld in artikel 140 van het verlofbesluit;
12° het verlof bedoeld in de artikelen 81, §§ 1 en 2, 82, 83 en 84 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
Afdeling II. Federale mobiliteit
Art. 79quinquies. Het statuut van het Rijkspersoneel is van toepassing op de aspirant behoudens de afwijkingen voorzien in dit hoofdstuk.
Art. 79sexies. In afwijking van artikel 8, eerste lid, van het mobiliteitsbesluit, omvat de proefperiode van de aspirant twaalf maanden.
In afwijking van artikel 8, vierde lid, van het mobiliteitsbesluit, wordt de kandidatuur van het personeelslid definitief aanvaard of geweigerd volgens de voorwaarden bepaald in deze afdeling.
In afwijking van artikel 8 bis, § 2, eerste lid, van het mobiliteitsbesluit, is de aspirant tijdens het werkplekleertraject onderworpen aan de regels betreffende de beoordeling van zijn aanspraken en verdiensten en evaluatie die op hem toepasselijk zijn in zijn dienst van bestemming.
In afwijking van artikel 65, § 1, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel komen de werkelijke diensten van de aspirant die zijn mobiliteit is bekomen overeenkomstig artikel 3, 2°, a), van het mobiliteitsbesluit tijdens het werkplekleertraject in voorkomend geval in aanmerking voor de berekening van zijn graadanciënniteit als hij wordt benoemd wordt overeenkomstig artikel 79terdecies, eerste lid.
Art. 79septies. De aspirant behoudt zich gedurende de volledige duur van het werkplekleertraject het recht voor terug te keren naar zijn federale dienst van herkomst.
Art. 79octies. Het werkplekleertraject van de aspirant bevat minstens een planningsgesprek, drie functioneringsgesprekken en een gesprek op het einde van het werkplekleertraject.
De vermelding "onvoldoende" toegekend tijdens de evaluatie van de aspirant heeft geen gevolgen op zijn loopbaan.
Art. 79nonies. Het planningsgesprek vindt plaats in de maand na het begin van het werkplekleertraject. Onverminderd artikel 3 van het evaluatiebesluit bepaalt de evaluator tijdens het planningsgesprek de prestatiedoelstellingen en ten minste twee persoonlijke ontwikkelingsdoelstellingen om:
1° de optimale integratie van aspirant binnen de federale dienst van bestemming mogelijk te maken;
2° aan te tonen of de aspirant over de vaardigheden en bekwaamheden beschikt die vereist zijn om de functie uit te oefenen en die verband houden met de betrekking die hij uitoefent.
Het planningsgesprek van de aspirant bepaalt in welke mate aan elke in het eerste lid bepaalde doelstelling voldaan wordt om de beoordeling van zijn evolutie tijdens elk verplicht functioneringsgesprek mogelijk te maken.
Art. 79decies. § 1. Tijdens het werkplekleertraject worden drie functioneringsgesprekken gehouden tussen de evaluator en de aspirant. Ze worden evenwichtig gespreid over de evaluatieperiode.
Het doel van deze gesprekken is de balans op te maken van de functionering van de aspirant, de behaalde resultaten, de eventuele moeilijkheden en de middelen die moeten worden ingezet om die te verhelpen. Op vraag van de aspirant woont de P&O-directeur of zijn gemachtigde de gesprekken bij.
Om de evolutie van de aspirant in de loop van het werkplekleertraject te kunnen beoordelen, worden de doelstellingen die tijdens het planningsgesprek zijn vastgelegd of tijdens een vorig functioneringsgesprek zijn aangepast, aangevuld, aangepast of verduidelijkt tijdens elk verplicht functioneringsgesprek.
Elk verplicht functioneringsgesprek wordt afgesloten met een verslag en de vermelding "onvoldoende" kan door de hiërarchische meerdere worden toegekend op basis van de in artikel 23 van het evaluatiebesluit bedoelde criteria.
De dienst van bestemming kan het werkplekleertraject van de aspirant beëindigen op basis van een gemotiveerde beslissing indien bij één functioneringsgesprek de vermelding "onvoldoende" werd toegekend. In dat geval keert hij terug naar zijn dienst van herkomst.
§ 2. De evaluator bezorgt de aspirant het verslag van het verplichte functioneringsgesprek binnen de twintig werkdagen na het gesprek. Er wordt onmiddellijk een kopie daarvan bezorgd aan de P&O-directeur.
Art. 79undecies. Op het einde van het werkplekleertraject nodigt de evaluator de aspirant uit voor een laatste gesprek. Dit gesprek vindt plaats in de laatste maand van het werkplekleertraject, dat eventueel werd verlengd. Als het personeelslid op het tijdstip van het gesprek afwezig is, vindt het gesprek uiterlijk plaats in de maand die volgt op de werkhervatting.
Het gesprek op het einde van het werkplekleertraject wordt met een verslag afgesloten.
In afwijking van artikel 32 van het evaluatiebesluit eindigt het werkplekleertraject van de aspirant als hij op dit gesprek de vermelding "onvoldoende" heeft gekregen op basis van de in artikel 23 van het evaluatiebesluit bedoelde criteria. In dat geval keert de aspirant naar zijn dienst van herkomst.
Art. 79duodecies. Indien de aspirant niet het volledige opleidingsprogramma heeft afgewerkt wegens een reden die te wijten is aan de praktische organisatie ervan, wordt het werkplekleertraject verlengd. Deze verlenging bedraagt maximum zes maanden te rekenen vanaf de begindatum van de eerstvolgende opleiding rond zijn werkplekleertraject.
Als de aspirant gedurende de verlengingstermijn van zes maanden niet het volledige opleidingsprogramma heeft afgewerkt, wordt het werkplekleertraject beëindigd. In dat geval keert hij terug naar zijn dienst van herkomst.
Art. 79terdecies. De aspirant wordt definitief benoemd wanneer in de klasse of graad van de functie waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld als hij voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
1° hij heeft het volledige opleidingsprogramma gevolgd;
2° hij is geslaagd voor het eindwerk;
3° hij heeft geen vermelding "onvoldoende" gekregen op het gesprek op het einde van het werkplekleertraject.
In afwijking van artikel 8, vierde lid, derde zin, neemt de aspirant die zijn federale mobiliteit bekomt overeenkomstig artikel 3, 2°, b) of c), van het mobiliteitsbesluit voor zijn rangschikking rang in op de dag waarop zijn werkplekleertraject is begonnen.
Afdeling III. Aanwerving Art. 79quaterdecies. De bepalingen van het statuut van het federaal openbaar ambt die betrekking hebben op stagiairs zijn van toepassing op het aangeworven personeelslid, behoudens de afwijkingen voorzien in dit hoofdstuk.
Art. 79quindecies. De directeur-generaal organiseert de vergelijkende selectie overeenkomstig artikel 16, § 2, 1°, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel.
Art. 79sexdecies. Als het aangeworven personeelslid niet het volledige opleidingsprogramma heeft afgewerkt wegens een reden die te wijten is aan de praktische organisatie ervan, wordt het werkplekleertraject verlengd. Deze verlenging bedraagt maximum zes maanden te rekenen vanaf de begindatum van de eerstvolgende opleiding rond zijn werkplekleertraject.
Als het aangeworven personeelslid gedurende de verlengingstermijn van zes maanden niet het volledige het opleidingsprogramma heeft afgewerkt, wordt het werkplekleertraject beëindigd.
Art. 79septdecies. Het aangeworven personeelslid wordt benoemd in de klasse of graad van de functie waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld als hij aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoet:
1° hij heeft het volledige opleidingsprogramma gevolgd;
2° hij is geslaagd voor het eindwerk;
3° hij heeft geen vermelding "onvoldoende" gekregen op het gesprek op het einde van het werkplekleertraject of de evaluatiecommissie, zoals bepaald in artikel 26 van het koninklijk besluit van het evaluatiebesluit, heeft zijn benoeming voorgesteld."
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen in de federale overheidsdiensten
Art.6. Het opschrift van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen in de federale overheidsdiensten wordt aangevuld met de woorden "en het scholingsbeding".
Art.7. In hetzelfde besluit wordt een artikel 3quater ingevoegd, luidende:
"De leidend ambtenaar of zijn gemachtigde gaat een scholingsbeding aan met de in artikel 1 bedoelde persoon die een opleiding volgt.
Onder scholingsbeding wordt verstaan: het beding waarbij de in artikel 1 bedoelde persoon die een opleiding volgt op kosten van zijn federale dienst zich ertoe verbindt om aan deze laatste een gedeelte van de opleidingskosten terug te betalen wanneer hij zonder geldige reden de opleiding onderbreekt voor de voltooiing ervan of vóór het verstrijken van drie jaar na het einde van de opleiding:
1° zijn arbeidsovereenkomst beëindigt;
2° wegens dringende reden wordt ontslagen.
Onder geldige reden wordt verstaan: een situatie waarin de in artikel 1 bedoelde persoon door overmacht, ziekte, arbeidsongeschiktheid of een andere reden die niet aan hem is toe te rekenen, wordt verhinderd de opleiding voort te zetten. Hij brengt in voorkomend geval zijn federale dienst zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van de reden van het afzien van de opleiding en de daarbij horende bewijsstukken voor te leggen.
De bepaling onder 1° is geldt wanneer de in artikel 1 bedoelde persoon in een federale overheidsdienst die behoort tot het federaal administratief openbaar ambt bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken wordt aangeworven of in dienst wordt genomen vóór het verstrijken van drie jaar na het einde van de opleiding.
Het scholingsbeding bepaalt de toepassingsvoorwaarden en de nadere regels voor de terugbetaling.
Het scholingsbeding wordt met de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde vastgelegd voordat de in artikel 1 bedoelde persoon de toestemming heeft verkregen de opleiding te volgen.
De directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning legt het model van het scholingsbeding vast met inachtneming van de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op het scholingsbeding."
HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 januari 2007 houdende de mobiliteit en terbeschikkingstelling van personeel van het federaal administratief openbaar ambt
Art.8. In artikel 34, eerste lid, gewijzigd door de wet van 10 augustus 2015, van het koninklijk besluit van 15 januari 2007 houdende de mobiliteit en terbeschikkingstelling van personeel van het federaal administratief openbaar ambt wordt tussen de bepalingen onder 2° en 3° een bepaling onder 2bis° ingevoegd, luidende:
"2bis° : de federale statutaire ambtenaren die het voorwerp uitmaken van een re-integratietraject in toepassing van artikel I.4-72 van de Codex over het welzijn op het werk en die definitief ongeschikt zijn om het overeengekomen werk te verrichten, maar in staat zijn aangepast of ander werk te verrichten."
Art.9. In artikel 51bis van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 16 december 2021, wordt het tweede lid vervangen als volgt:
"In afwijking van artikel 6, § 1, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 bekomt de in artikel 51 bedoelde ambtenaar bekleed met een klasse A2, A3, A4 of A5 zijn federale mobiliteit overeenkomstig het eerste lid."
HOOFDSTUK 5. - Slotbepaling
Art. 10. De minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.