Details





Titel:

4 DECEMBER 1990. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn, en tot wijziging van sommige bepalingen inzake werknemerspensioenen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-06-1991 en tekstbijwerking tot 19-06-2020)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Uitvoering van de wet van 20 juli 1990.
Art. 3-5
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 21 december 1967.
Art. 6-34
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 3 november 1969.
Art. 35-44
HOOFDSTUK V. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 27 juli 1971.
Art. 45-47
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 september 1980 tot uitvoering van de artikelen 152, 153 en 155 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980.
Art. 48
HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 17 februari 1981 tot uitvoering van de artikelen 33 en 34 van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector.
Art. 49
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen.
Art. 50-53





Uitvoeringsbesluit(en):

1995022274  2015022582 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° " het koninklijk besluit nr. 50 " : het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
  2° " de wet van 20 juli 1990 " : de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn;
  3° " het koninklijk besluit van 21 december 1967 " : het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
  4° " het koninklijk besluit van 3 november 1969 " : het koninklijk besluit van 3 november 1969 houdende vaststelling voor het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het pensioenrecht en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
  5° " het koninklijk besluit van 27 juli 1971 " : het koninklijk besluit van 27 juli 1971 tot vaststelling voor de beroepsjournalisten, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het recht op pensioen en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
  6° " hoofdverblijfplaats " : het begrip zoals het voorkomt in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

Art.2. Blijven van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 1991 ingaan, onverminderd de mogelijke toepassing van afwijkende bepalingen van dit besluit :
  1° de in artikel 1 bedoelde koninklijke besluiten van 21 december 1967, 3 november 1969 en 27 juli 1971;
  2° het koninklijk besluit van 7 maart 1975 tot uitvoering van artikel 1 van de wet van 11 juli 1973 tot verbetering van de toestand van de bezoldigde moeder die tijdelijk ophoudt onderworpen te zijn aan de maatschappelijke zekerheid in sommige regelingen van de maatschappelijke zekerheid;
  3° het koninklijk besluit van 22 september 1980 tot uitvoering van de artikelen 152, 153 en 155 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980;
  4° het koninklijk besluit van 17 februari 1981 tot uitvoering van de artikelen 33 en 34 van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector;
  5° artikel 6 van het koninklijk besluit van 29 april 1981 tot uitvoering van de artikelen 10 en 25 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
  6° het koninklijk besluit van 14 oktober 1983 tot uitvoering van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.

HOOFDSTUK II. - Uitvoering van de wet van 20 juli 1990.
Art.3.Het bedrag van het referentiepensioen bedoeld in artikel 3, § 6, tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 (of in artikel 5, § 6, tweede lid, van het koninklijk besluit van 23 december 1996) is gelijk aan de som van : <KB 1997-08-08/53, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
  a) het bedrag van het rustpensioen dat de in artikel 3, § 6, eerste lid, van de wet van 20 juli 1990 (of in artikel 5, § 6, eerste lid, van het koninklijk besluit van 23 december 1996) bedoelde mijnwerker voor de jaren van gewoonlijke en hoofdzakelijke tewerkstelling in de ondergrond van de mijnen of van steengroeven met ondergrondse winning kan bekomen, en <KB 1997-08-08/53, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
  b) [1 75 t.h. of 60 t.h., naargelang het gaat om een werknemer bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid, a) of b), van de wet van 20 juli 1990 (of in artikel 5, § 1, eerste lid, a) of b), van het koninklijk besluit van 23 december 1996), van de geïndexeerde werkelijke, forfaitaire en fictieve lonen van de werknemers bedoeld in artikel 3, § 6, eerste lid, van de wet van 20 juli 1990 (en in artikel 5, § 6, eerste lid, van het koninklijk besluit van 23 december 1996) met betrekking tot het voorlaatste volledig gewerkte jaar in de ondergrond van de mijnen of van steengroeven met ondergrondse winning vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan dertig en de teller gelijk is aan het verschil tussen 30 en het aantal jaren van gewoonlijke en hoofdzakelijke tewerkstelling dat voor de berekening van het in de bepaling onder a) bedoelde rustpensioen in aanmerking wordt genomen.]1
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2020-06-15/03, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2011>

Art.4.§ 1. De aanvraag tot het verkrijgen van het rustpensioen als bedoeld in artikel 3, § 5, van de wet van 20 juli 1990 (of in artikel 5, § 5, van het koninklijk besluit van 23 december 1996) moet worden ingediend ofwel na ofwel samen met de aanvraag van de pensioenen waarop de werknemer in een andere regeling aanspraak kan maken. <KB 1997-08-08/53, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
  § 2. De aanvraag tot het verkrijgen van het rustpensioen bedoeld in artikel 3, § 6, van de wet van 20 juli 1990 (of in artikel 5, § 6, van het koninklijk besluit van 23 december 1996) moet door de bij die bepalingen bedoelde werknemer worden ingediend ofwel na ofwel samen met de aanvraag om rustpensioen of als zodanig geldende uitkeringen waarop hij krachtens één of meer van de (in de artikelen 3, § 1, eerste lid, a), van dezelfde wet en 5, § 1, eerste lid, a) van hetzelfde besluit) bedoelde regelingen aanspraak kan maken. <KB 1997-08-08/53, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
  § 3. De aanvraag tot het verkrijgen [1 van de aanvulling op het rustpensioen bedoeld]1 (in artikel 5, § 7, van het koninklijk besluit van 23 december 1996) moet door de bij die bepalingen bedoelde werknemers worden ingediend ofwel na ofwel samen met het pensioen waarop hij, in toepassing van de wetgeving van het land van tewerkstelling, voor diezelfde tewerkstelling aanspraak kan maken. <KB 1997-08-08/53, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
  [1 Om het bedrag vast te stellen van de aanvulling op het rustpensioen, bedoeld in artikel 5 § 7, van hetzelfde besluit, wordt rekening gehouden met:
   1° de jaarlijkse brutobedragen van de wettelijke pensioenen op hun ingangsdatum alsook de aanvullende voordelen bij hun vervaldatum;
   2° de brutobedragen, naar behoren omgezet in jaarlijkse bedragen, van de wettelijke pensioenen op hun ingangsdatum en de periodieke aanvullende voordelen bij hun vervaldatum wanneer ze niet jaarlijks betaald worden;
   3° de jaarlijkse brutobedragen van de fictieve renten die overeenstemmen met in de vorm van een kapitaal betaalde pensioenen of aanvullende voordelen.]1
  [1 De pensioenen en aanvullende voordelen, die in de vorm van een kapitaal worden uitbetaald, worden omgezet in een jaarlijkse fictieve rente. Deze omzetting in een fictieve rente geschiedt op het ogenblik van de betaling van het kapitaal op basis van de coëfficiënten bepaald in de tabel gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 68, § 2, derde lid, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.]1
  [1 § 4. Met het oog op de betaling van de aanvulling op het rustpensioen bedoeld in artikel 5, § 7 van hetzelfde besluit is de pensioengerechtigde, op vraag van de Rijksdienst voor Pensioenen, gehouden tot de aangifte op erewoord van het genot van alle wettelijke pensioenen en buitenlandse aanvullende voordelen en hiervan het bewijs te leveren.
   In voorkomend geval gebeurt de betaling van de aanvulling op het pensioen bedoeld in het eerste lid, enkel na ontvangst van de voormelde verklaring.]1
  ----------
  (1)<KB 2015-12-18/05, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2015 (Toepassing, art. 5, L1 en de overgangsbepalingen, art. 5, L2)>

Art.5.§ 1. (De aanvraag tot het verkrijgen van het overlevingspensioen als bedoeld bij artikel 4, § 1, vijfde lid, van de wet van 20 juli 1990 of bij artikel 7, § 1, vijfde lid, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 moet door de langstlevende echtgenoot van de bij artikel 3, § 6, van dezelfde wet of de bij artikel 5, § 6, van hetzelfde besluit bedoelde werknemer worden ingediend ofwel na ofwel samen met de aanvraag van de overlevingspensioenen of als dusdanig geldende uitkeringen waarop hij krachtens een of meer van de bij artikel 3, § 1, eerste lid, a), van dezelfde wet of bij artikel 5, § 1, eerste lid, a), van hetzelfde besluit bedoelde regelingen aanspraak kan maken.) <KB 1997-08-08/53, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
  § 2. De aanvraag tot het verkrijgen [1 van de aanvulling op het overlevingspensioen als bedoeld]1 [1 bij artikel 7, § 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996]1 moet door de langstlevende echtgenoot van een [2 ...]2 (bij artikel 5, § 7, van hetzelfde besluit) bedoelde werknemer worden ingediend ofwel na ofwel samen met de aanvraag van het overlevingspensioen of een als zodanig geldende uitkering waarop hij, in toepassing van de wetgeving van het land van tewerkstelling van de overleden werknemer voor een [2 bij voormeld artikel 5, § 7]2, bedoelde activiteit aanspraak kan maken. <KB 1997-08-08/53, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
  [2 Om het bedrag vast te stellen van de aanvulling op het overlevingspensioen, bedoeld in artikel 7, § 5, van hetzelfde besluit, wordt rekening gehouden met:
   1° de jaarlijkse brutobedragen van de wettelijke pensioenen op hun ingangsdatum alsook de aanvullende voordelen bij hun vervaldatum;
   2° de brutobedragen, naar behoren omgezet in jaarlijkse bedragen, van de wettelijke pensioenen op hun ingangsdatum en de periodieke aanvullende voordelen bij hun vervaldatum wanneer ze niet jaarlijks betaald worden;
   3° de jaarlijkse brutobedragen van de fictieve renten die overeenstemmen met in de vorm van een kapitaal betaalde pensioenen of aanvullende voordelen.]2
  [2 De pensioenen en aanvullende voordelen, die in de vorm van een kapitaal worden uitbetaald, worden omgezet in een jaarlijkse fictieve rente. Deze omzetting in een fictieve rente geschiedt op het ogenblik van de betaling van het kapitaal op basis van de coëfficiënten bepaald in de tabel gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 68, § 2, derde lid, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.]2
  [2 § 3. Met het oog op de betaling van de aanvulling op het overlevingspensioen bedoeld in artikel 7, § 5 van hetzelfde besluit is de pensioengerechtigde, op vraag van de Rijksdienst voor Pensioenen, gehouden tot de aangifte op erewoord van het genot van alle wettelijke pensioenen en buitenlandse aanvullende voordelen en hiervan het bewijs te leveren.
   In voorkomend geval gebeurt de betaling van de aanvulling op het pensioen zoals voorzien in het eerste lid, enkel na ontvangst van de voormelde verklaring.]2
  ----------
  (1)<KB 2015-12-18/05, art. 3,1°, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2013 (Toepassing, art.4, 2° en de overgangsbepalingen, art. 5, L2)>
  (2)<KB 2015-12-18/05, art. 3,2°,4°-6°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2015 (Toepassing, art. 5, L1 en de overgangsbepalingen, art. 5, L2)>

HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 21 december 1967.
Art.6. <wijzigingsbepaling van art. 3 van het KB 1967-12-21/01>

Art.7. <wijzigingsbepaling van art. 3bis van het KB 1967-12-21/01>

Art.8. <wijzigingsbepaling van art. 3ter van het KB 1967-12-21/01>

Art.9. <wijzigingsbepaling van art. 4 van het KB 1967-12-21/01>

Art.10. <wijzigingsbepaling van art. 5 van het KB 1967-12-21/01>

Art.11. <wijzigingsbepaling van art. 6 van het KB 1967-12-21/01>

Art.12. <wijzigingsbepalingen van hoofdstuk II, van artikelen 9 tot 21ter van het KB 1967-12-21/01>

Art.13. <wijzigingsbepaling van art. 22 van het KB 1967-12-21/01>

Art.14. <wijzigingsbepaling van art. 23 van het KB 1967-12-21/01>

Art.15. <wijzigingsbepaling van art. 24bis van het KB 1967-12-21/01>

Art.16. <wijzigingsbepaling van art. 25 van het KB 1967-12-21/01>

Art.17. <wijzigingsbepaling van art. 26 van het KB 1967-12-21/01>

Art.18. <wijzigingsbepaling van art. 32 van het KB 1967-12-21/01>

Art.19. <wijzigingsbepaling van art. 32bis van het KB 1967-12-21/01>

Art.20. <wijzigingsbepaling van art. 34 van het KB 1967-12-21/01>

Art.21. <wijzigingsbepaling van art. 35 van het KB 1967-12-21/01>

Art.22. <wijzigingsbepaling van art. 36 van het KB 1967-12-21/01>

Art.23. <wijzigingsbepaling van art. 39 van het KB 1967-12-21/01>

Art.24. <wijzigingsbepaling van art. 52 van het KB 1967-12-21/01>

Art.25. <wijzigingsbepaling van art. 52bis van het KB 1967-12-21/01>

Art.26. <wijzigingsbepaling van art. 53 van het KB 1967-12-21/01>

Art.27. <wijzigingsbepaling van art. 55 van het KB 1967-12-21/01>

Art.28. <wijzigingsbepaling van art. 56 van het KB 1967-12-21/01>

Art.29. <wijzigingsbepaling van art. 57 van het KB 1967-12-21/01>

Art.30. <wijzigingsbepaling van art. 64 van het KB 1967-12-21/01>

Art.31. <wijzigingsbepaling van art. 64bis van het KB 1967-12-21/01>

Art.32. <wijzigingsbepaling van art. 65 van het KB 1967-12-21/01>

Art.33. <wijzigingsbepaling van art. 66 van het KB 1967-12-21/01>

Art.34. <wijzigingsbepaling van art. 69 van het KB 1967-12-21/01>

HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 3 november 1969.
Art.35. <wijzigingsbepaling van art. 1 van het KB 1969-11-03/01>

Art.36. <wijzigingsbepaling van art. 3 van het KB 1969-11-03/01>

Art.37. <wijzigingsbepaling van art. 4 van het KB 1969-11-03/01>

Art.38. <wijzigingsbepaling van art. 5 van het KB 1969-11-03/01>

Art.39. <wijzigingsbepaling van art. 8 van het KB 1969-11-03/01>

Art.40. <wijzigingsbepaling van art. 11 van het KB 1969-11-03/01>

Art.41. <wijzigingsbepaling van art. 13 van het KB 1969-11-03/01>

Art.42. <wijzigingsbepaling van art. 14 van het KB 1969-11-03/01>

Art.43. <wijzigingsbepaling van art. 19 van het KB 1969-11-03/01>

Art.44. <wijzigingsbepalingen van artikelen 16bis, § 5, 17, § 2, 24 en 28 van het KB 1969-11-03/01>

HOOFDSTUK V. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 27 juli 1971.
Art.45. <wijzigingsbepaling van art. 1 van het KB 1971-07-27/04>

Art.46. <wijzigingsbepaling van art. 7 van het KB 1971-07-27/04>

Art.47. <wijzigingsbepaling van artikelen 9 en 10 van het KB 1971-07-27/04>

HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 september 1980 tot uitvoering van de artikelen 152, 153 en 155 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980.
Art.48. <wijzigingsbepaling van art. 1 van het KB 1980-09-22/03>

HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 17 februari 1981 tot uitvoering van de artikelen 33 en 34 van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector.
Art.49. <wijzigingsbepaling van art. 1 van het KB 1981-02-17/01>

HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen.
Art.50. § 1. Worden opgeheven, doch blijven van toepassing op de rust- en overlevingspensioenen die voor het eerst daadwerkelijk vóór 1 januari 1991 zijn ingegaan :
  1° in het koninklijk besluit van 21 december 1967 :
  - artikel 29bis;
  - artikel 29ter;
  - artikel 32ter;
  - artikel 32quater;
  - artikel 32quinquies;
  - artikel 32sexies;
  - artikel 32septies;
  - artikel 33;
  - artikel 38;
  - artikel 40;
  - artikel 42;
  - artikel 43;
  - artikel 44;
  - artikel 49;
  - artikel 50;
  - artikel 51;
  2° het koninklijk besluit van 27 juni 1969 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder een statuut van nationale erkentelijkheid recht geeft op een vervroegd niet-verminderd rustpensioen als werknemer;
  3° de artikelen 6 en 7 van het koninklijk besluit van 3 november 1969;
  4° het koninklijk besluit van 23 juni 1970 tot vaststelling van de voorwaarden waarin sommige krijgsgevangenen en sommige politieke gevangenen begunstigd met een statuut van nationale erkentelijkheid kunnen aanspraak maken op een vervroegd rustpensioen als werknemer;
  5° artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1975 tot uitvoering van artikel 3, § 4, en van artikel 4 van de wet van 20 juni 1975 tot instelling van een rentebijslag voor de begunstigden met een, om redenen van nationale erkentelijkheid,niet of slechts gedeeltelijk verminderd rustpensioen;
  6° het koninklijk besluit van 28 mei 1976 tot instelling van de voorwaarden waarin sommige begunstigden met een statuut van nationale erkentelijkheid kunnen aanspraak maken op een vervroegd rustpensioen als arbeider, bediende of werknemer;
  7° artikelen 1, 3 en 4 van het koninklijk besluit van 5 juli 1976 tot vaststelling van de voorwaarden waarin sommige burgerlijke oorlogsinvaliden kunnen aanspraak maken op een vervroegd rustpensioen als arbeider, bediende of werknemer;
  8° het koninklijk besluit van 14 oktober 1982 tot uitvoering van artikel 5bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
  9° het koninklijk besluit van 9 november 1982 waarbij, in de pensioenregeling van de werknemers het recht op een vervroegd pensioen, wordt uitgebreid tot de weerstanders tegen het nazisme in de ingelijfde gebieden;
  10° het koninklijk besluit van 19 februari 1986 houdende uitvoering van artikel 5bis, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
  11° het koninklijk besluit van 28 juni 1989 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 juni 1970 tot vaststelling van de voorwaarden waarin sommige krijgsgevangenen en sommige politieke gevangenen begunstigd met een statuut van nationale erkentelijkheid kunnen aanspraak maken op een vervroegd rustpensioen als werknemer en het koninklijk besluit van 28 mei 1976 tot vaststelling van de voorwaarden waarin sommige begunstigden met een statuut van nationale erkentelijkheid kunnen aanspraak maken op een vervroegd rustpensioen als arbeider, bediende of werknemer.
  § 2. Blijven van toepassing op de rust- en overlevingspensioenen die voor het eerst daadwerkelijk vóór 1 januari 1991 zijn ingegaan, de bepalingen zoals zij waren gesteld vóór hun wijziging door dit besluit :
  1° in het koninklijk besluit van 21 december 1967 :
  (- artikel 3, vijfde lid;) <KB 1991-05-21/43, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
  - artikel 23;
  - artikel 25;
  - artikel 32;
  - artikel 32bis;
  - artikel 39;
  - artikel 52;
  - artikel 53;
  - artikel 55;
  - artikel 57;
  (...) <KB 1991-08-12/35, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
  - artikel 64bis;
  2° in het koninklijk besluit van 3 november 1969 :
  - artikel 3;
  - artikel 5;
  - artikel 8;
  - artikel 19;
  3° in het koninklijk besluit van 27 juli 1971 :
  - artikel 7;
  4° artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 september 1980 tot uitvoering van de artikelen 152, 153 en 155 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980;
  5° artikel 1 van het koninklijk besluit van 17 februari 1981 tot uitvoering van de artikelen 33 en 34 van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector.

Art.51. Worden opgeheven :
  1° het koninklijk besluit van 1 maart 1968 tot uitvoering van artikel 36 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
  2° de artikelen 2, 3 en 4 van het koninklijk besluit van 22 augustus 1975 tot uitvoering van artikel 3, § 4, en van artikel 4 van de wet van 20 juni 1975 tot instelling van een rentebijslag voor de begunstigden met een, om redenen van nationale erkentelijkheid, niet of slechts gedeeltelijk verminderd rustpensioen.

Art.52. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1991.

Art. 53. Onze Minister van Pensioenen en Onze Staatssecretaris voor Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.