27 JULI 1971. - Koninklijk besluit tot vaststelling voor de beroepsjournalisten, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het recht op pensioen en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het Koninklijk Besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers[, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn en van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.]. (KB 1997-08-08-/53, art. 39, 006; Inwerkingtreding : 01-07-1997) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-10-1984 en tekstbijwerking tot 28-07-2022)
Art. 1-14
Art. 1. <KB 1997-08-08-/53, art. 40, 006; Inwerkingtreding : 01-07-1997> Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :
1° " de wet van 3 april 1962 " : de wet van 3 april 1962 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders en bedienden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 maart 1964, bij de wetten van 10 maart 1965 en 13 juni 1966 en bij het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967;
2° " het koninklijk besluit nr. 50 " : het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
3° " de wet van 20 juli 1990 " : de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn;
4° " het koninklijk besluit van 23 december 1996 " : het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
5° " het koninklijk besluit van 21 december 1967 " : het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
6° " werkgever " : elke onderneming waarvan de zetel in België is gevestigd en die één of meer personen zoals bedoeld in 7° in dienst heeft;
7° " beroepsjournalist " : ieder werknemer in de zin van het koninklijk besluit nr. 50 voor zover hij toegelaten is tot het dragen van de titel van beroepsjournalist of, wanneer het perioden betreft van tewerkstelling voor de inwerkingtreding van de wet van 30 december 1963 betreffende de erkenning en de bescherming van de titel van beroepsjournalist, voor zover hij de voorwaarden vervult bepaald in artikel 1, eerste lid, van genoemde wet.
(8° " stage " : de periode, zonder dat deze vierentwintig opeenvolgende maanden mag overschrijden, die noodzakelijk is voor iedere werknemer om de titel van beroepsjournalist te verkrijgen zoals bedoeld in de wet van 30 december 1963 betreffende de erkenning en de bescherming van de titel van beroepsjournalist.) <KB 2003-07-11/65, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 27-08-2003>
Art.2. <KB 2003-07-11/65, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 27-08-2003> De bepalingen van het koninklijk besluit nr. 50 en van het koninklijk besluit van 21 december 1967 blijven van toepassing op de beroepsjournalisten, in de mate waarin de bepalingen van dit besluit er niet van afwijken.
Art.3. §1. Voor de vaststelling van het rustpensioen en van het overlevingspensioen die betrekking hebben op een tewerkstelling in hoedanigheid van beroepsjournalist en die ten vroegste op 1 juli 1971 ingaan, worden de overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 50 in aanmerking genomen werkelijke brutolonen, fictieve en forfaitaire lonen met 33,33 pct. verhoogd.
De bepalingen van vorige lid zijn slechts toepasselijk op het pensioen dat betrekking heeft op de jaren vóór 1972 op voorwaarde dat de werknemer een gewoonlijke en hoofdzakelijke tewerkstelling in hoedanigheid van beroepsjournalist bewijst.
§ 2. Voor de vaststelling van het rustpensioen en van het overlevingspensioen die betrekking hebben op een gewoonlijke en hoofdzakelijke tewerkstelling in hoedanigheid van beroepsjournalist, en die werden bepaald volgens de regelen toepasselijk op de pensioenen die ingegaan zijn vóór 1 januari 1962, wordt rekening gehouden met de bedragen bedoeld in de artikelen 6 en 9 van de wet van 3 april 1962, verhoogd met 33,33 pct.
De bepalingen van vorig lid zijn slechts toepasselijk op het pensioen met betrekking tot jaren gedurende welke de werknemer op gewoonlijke en hoofdzakelijke wijze als beroepsjournalist te werk gesteld is geweest.
§ 3. Het rustpensioen en het overlevingspensioen bedoeld bij artikel 74, § 5, van het koninklijk besluit nr. 50 en met betrekking op een gewoonlijke en hoofdzakelijke tewerkstelling in hoedanigheid van beroepsjournalist, zijn verhoogd met 33,33 pct.
Het bedrag bedoeld bij artikel 10, § 4, van de wet van 3 april 1962, wordt verhoogd met 33,33 pct. voor de vaststelling in hoedanigheid van beroepsjournalist.
Art.4. Om de dagen van inactiviteit gelijkgesteld met dagen van tewerkstelling als werknemer bij toepassing van artikel 34 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 te kunnen gelijkstellen met dagen van tewerkstelling in hoedanigheid van beroepsjournalist moet de beroepsjournalist in deze hoedanigheid te werk gesteld zijn op het ogenblik dat de gebeurtenis die aanleiding geeft tot gelijkstelling zich voordoet of moet hij zich reeds in een periode van inactiviteit, gelijkgesteld met een periode in hoedanigheid van beroepsjournalist, bevinden.
Voor de periode bedoeld bij § 1, E en F, van genoemd artikel 34 is er eveneens gelijkstelling zo de belanghebbende de hoedanigheid van beroepsjournalist heeft gehad in de loop van de drie jaar volgend op het einde van deze perioden en in deze hoedanigheid gewoonlijk en hoofdzakelijk gedurende ten minste één jaar te werk gesteld is geweest.
[1 Wanneer, na toepassing van het eerste en tweede lid of van het artikel 31, §§ 2 en 3 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, de perioden bedoeld onder artikel 34, § 1, F., van het koninklijk besluit van 21 december 1967 niet in aanmerking worden genomen in een Belgisch wettelijk, reglementair of statutair rustpensioenstelsel, worden deze perioden gelijkgesteld met arbeidsperioden als beroepsjournalist voor zover, volgend op deze perioden, betrokkene als eerste de hoedanigheid van beroepsjournalist verwerft.]1
----------
(1)<KB 2016-07-21/15, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 01-07-2017. Zie ook art. 6>
Art.5. § 1. De werknemer die in laatste instantie aan dit besluit was onderworpen kan voor de perioden en onder de voorwaarden bepaald in artikel 6 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 verder genieten van:
1° hetzij de algemene regeling inzake werknemerspensioenen, behalve evenwel voor de perioden geregulariseerd bij toepassing van § 2 hierna;
2° hetzij de bepalingen van dit besluit, onder voorbehoud van § 2 hierna.
§ 2. Het voordeel van § 1, 2°, is voor de periode na de datum van inwerkingtreding van dit besluit afhankelijk gesteld:
1° in het geval bedoeld bij § 1 van genoemd artikel 6, van het storten voor de te regulariseren perioden, van de bijdrage waarin voor de beroepsjournalist bij artikel 8 van dit besluit is voorzien;
2° in de gevallen bedoeld bij §§ 2 en 3 van genoemd artikel 6, van het storten voor de te regulariseren perioden, van de bijdrage waarin voor de beroepsjournalist en de werkgever bij artikel 8 van dit besluit is voorzien.
De bijdragen worden berekend op basis van het fictief loon, bepaald overeenkomstig artikel 6 van dit besluit, naar verhouding van zesentwintig dagen per maand.
Art.6.<KB 1990-12-11/30, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1991.> <Dit artikel 6 is van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en ten vroegste voor het eerst op 1 januari 1991 kunnen ingaan en waarvoor een aanvraag tot regularisatie van de studieperioden werd ingediend na 31 december 1990. Voor de pensioenen die voor het eerst daadwerkelijk vóór 1 januari 1991 zijn ingegaan en voor de aanvragen tot regularisatie van studieperioden die vóór 1 januari 1991 zijn ingediend blijft dit artikel 6 van toepassing zoals het was gesteld vóór zijn wijziging door het voornoemd koninklijk besluit van 11-12-1990, dat is te zeggen zoals het was gesteld in de (gearchiveerde) versie 004 van onderhavig koninklijk besluit van 27-07-1971. KB 1990-12-11/30, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
(§ 1. In afwijking van artikel 7, § 1, eerste lid van het koninklijk besluit van 21 december 1967, worden de studieperioden bedoeld bij dit artikel met perioden van tewerkstelling in hoedanigheid van beroepsjournalist gelijkgesteld op voorwaarde dat belanghebbende onder toepassing valt van dit besluit uit hoofde van de tewerkstelling die hij binnen twaalf maanden na het beëindigen van zijn stage heeft verricht.) <KB 2003-07-11/65, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 27-08-2003>
§ 2. De toepassing van § 1 op de studieperioden bedoeld bij [1 artikel 7, § 1, tweede lid, 2°, van het koninklijk besluit van 21 december 1967]1, gelegen na 31 augustus 1971, is afhankelijk gesteld van de storting van een bijdrage die voor ieder begonnen studiejaar, enerzijds gelijk is aan de bijdrage bedoeld bij genoemd artikel 7, en anderdeels aan de bijdrage voor de beroepsjournalist bedoeld bij artikel 8 van dit besluit berekend op basis van een loon vermeld in [1 artikel 7, § 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967]1.
Voor de berekening van de verschuldigde bijdrage voor de [1 in artikel 7, § 1, tweede lid, 2°, a), van het koninklijk besluit van 21 december 1967]1 bedoelde studieperioden omvat elk studiejaar twaalf maanden. Voor de [1 in artikel 7, § 1, tweede lid, 2°, b) en c), van het koninklijk besluit van 21 december 1967]1 bedoelde perioden wordt de verschuldigde bijdrage vastgesteld naar gelang de duur van de te regulariseren periode.
§ 3. [1 ...]1
----------
(1)<KB 2017-12-19/08, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 01-12-2017>
Art.7. <Voor de rust- en overlevingspensioene die voor het eerst daadwerkelijk vóór 1 januari 1991 zijn ingegaan, blijft dit artikel van toepassing zoals het was gesteld vóór zijn wijziging door het koninklijk besluit van 4-12-1990, KB 1990-12-04/31, art. 50, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991> Het bewijs van de tewerkstelling in hoedanigheid van beroepsjournalist wordt geleverd:
a) voor de periode vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, door elk rechtsmiddel, getuigen en vermoedens inbegrepen; (de beroepsjournalist moet) vooraf bewijzen dat hij pensioenbijdragen als werknemer met het oog op zijn pensioen heeft betaald of dat hij van een gelijkstelling kan genieten zoals bedoeld in artikel 34 van het koninklijk besluit van 21 december 1967;< KB 1990-12-04/31, art. 46, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
b) voor de periode gelegen na de datum van inwerkingtreding van dit besluit, door middel van bescheiden waaruit blijkt dat de werknemer in hoedanigheid van beroepsjournalist voor zijn pensioen heeft gestort of dat hij van een gelijkstelling kan genieten zoals voorzien in artikel 4 van dit besluit.
<Opgeheven bij KB 1990-12-04/31, art. 46, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Art.8.[1 De bijdragen van de beroepsjournalist en de werkgever worden respectievelijk vastgesteld op 1 % en 2 % van het loon van de beroepsjournalist.
Het begrip loon is datgene dat geldt voor de toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.]1
----------
(1)<KB 2022-07-07/05, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2021>
Art.9.[1 De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid wordt, in toepassing van artikel 5/4 van de voormelde wet van 27 juni 1969, voor rekening van de Federale Pensioendienst, belast met de inning en invordering van de bijdragen bedoeld in artikel 8.]1
----------
(1)<KB 2022-07-07/05, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2021>
Art.10.[1 De Algemene Vereniging voor Beroepsjournalisten in België, de Association des Journalistes Professionnels en de Vlaamse Vereniging van Journalisten zijn gezamenlijk gehouden tot de jaarlijkse betaling van een toelage van honderdduizend euro aan de Federale Pensioendienst.]1
----------
(1)<KB 2022-07-07/05, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2021>
Art.11. De aanvragen om van de bepalingen van dit besluit te genieten worden beschouwd als zijnde in juni 1971 ingediend, zo ze ingediend worden vóór de eerste dag van de vierde maand die volgt op deze waarin dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art.12. Kunnen het voordeel van dit besluit niet genieten, de beroepsjournalisten die niet doen blijken van ten minste eenentwintig jaar gewoonlijke en hoofdzakelijke tewerkstelling in deze hoedanigheid op 30 juni 1971 voor zover zij, na deze datum, niet onder de bepalingen van dit besluit zijn gevallen.
(De langstlevende echtgenoten van de in het eerste lid bedoelde werknemers zijn eveneens van het voordeel van dit besluit uitgesloten.) <KB 1971-07-27/04, art. 1, 002>
Art.13. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1971.
Art. 14.[1 De minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.]1
----------
(1)<KB 2022-07-07/05, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-04-2021>