8 JULI 1976. - Organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. - Vorm geldig in het Waals Gewest. (NOTA : voor de aan 02-01-2006 voorafgaande versies, zie de archieven van de federale vorm W1976-07-08/01) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-07-2006 en tekstbijwerking tot 17-06-2024)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. - De raad voor maatschappelijk welzijn.
Eerste Afdeling. - Samenstelling en vorming van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art. 6-9, 9bis, 9ter, 10-17, 17bis, 18-23
Afdeling 2. - Werking van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art. 24-25, 25bis, 25ter, 26, 26bis, 26ter, 26quater, 27, 27bis, 27ter, 28-30, 30bis, 30ter, 30quater, 31, 31bis, 32-33, 33bis, 34, 34bis, 35-40
HOOFDSTUK III. - Het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art. 41, 41bis, 41ter, 42, 42/1, 43-54, 54bis, 54ter, 54quater, 55, 55bis, 56
HOOFDSTUK IV. - Taken van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Eerste Afdeling. - Algemene taken en uitvoering.
Art. 57, 57bis, 57ter, 57ter/1, 57ter/2, 57quater, 57quinquies, 57sexies, 58-60, 60bis, 60ter, 61-62, 62bis, 62ter
Afdeling 2. - Voogdij over de kinderen.
Art. 63-68
Afdeling III. - Voorschotten op een invordering van onderhoudsgelden. <Ingevoegd bij W 1989-05-08/31, art. 1, 012>
Art. 68bis, 68ter, 68quater
Afdeling 4. - Specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. <W 2006-12-27/32, art. 82; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
Art. 68quinquies
HOOFDSTUK V. - Beroep.
Art. 69-74
HOOFDSTUK VI. - Beheer van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Afdeling 1. Beheer van de goederen.
Art. 75-84, 84bis, 84ter, 84quater, 85
Afdeling 2. - Budgettair en financieel beheer.
Art. 86-87, 87bis, 88, 88bis, 88ter, 89, 89bis, 89ter, 89quater, 90-93
Afdeling 3. - Afzonderlijk beheer van diensten en inrichtingen.
Art. 94-96
Afdeling 4. [1 - Verscheidene bepalingen inzake bestuur en transparantie]1
Art. 96/1, 96/2, 96/3, 96/4, 96/5, 96/6, 96/7, 96/8
HOOFDSTUK VII. - Terugbetaling door partikulieren van de kosten van maatschappelijke dienstverlening.
Art. 97-100, 100bis, 101-104
HOOFDSTUK VIII. - Financiering.
Art. 105-107
HOOFDSTUK IX. - Het administratief toezicht.
Eerste afdeling. <Opschrift van afdeling ingevoegd bij DWG 1998-04-02/40, art. 28; Inwerkingtreding : 08-05-1998> - Algemene bepalingen.
Art. 108-110, 110bis
Afdeling 2. [1 Algemeen vernietigingstoezicht op de akten van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn]1
Art. 111-112
Afdeling 2bis. [1 Bijzonder goedkeuringstoezicht op de akten van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn]1
Art. 112bis, 112ter, 112quater, 112quinquies
Afdeling 2ter. [1 Toezicht op de akten van de verenigingen bedoeld in hoofdstuk XII]1
Art. 112sexies, 112septies, 112octies
Afdeling 3. <Opschrift ingevoegd bij DWG 1998-04-02/40, art. 28; Inwerkingtreding : 1998-05-08> - Afzending van een bijzondere commissaris.
Art. 113
HOOFDSTUK X. - Betwiste zaken en rechtsgedingen.
Art. 114-115, 115bis, 115ter, 115quater
HOOFDSTUK XI. - Hoge raad voor maatschappelijk welzijn en studiedienst.
Art. 116-117
HOOFDSTUK XII. - Verenigingen.
Art. 118-121, 121bis, 122-125, 125/1, 125/2, 126-128, 128/1, 129-135
HOOFDSTUK XIIbis. [1 - Toekenning van bepaalde toelagen en controle op de toekenning en op het gebruik ervan]1
Afdeling 1. [1 - Toepassingsveld]1
Art. 135bis, 135ter
Afdeling 2. [1 - Toekenning van de toelagen]1
Art. 135quater, 135quinquies, 135sexies
Afdeling 3. [1 - Gebruik van de toelagen en controle op het gebruik ervan]1
Art. 135septies, 135octies
Afdeling 4. [1 - Terugbetaling van de toelagen]1
Art. 135novies
HOOFDSTUK XIIter [1 Gevolgen van een vrijwillige samenvoeging van gemeenten ten opzichte van de OCMW's van de samengevoegde gemeenten]1
Afdeling 1. [1 Begripsomschrijvingen]1
Art. 135decies
Afdeling 2. [1 Algemene bepalingen]1
Art. 135undecies, 135duodecies, 135terdecies, 135quaterdecies, 135quindecies
Afdeling 3. [1 Installatie van de raad voor maatschappelijk welzijn van de nieuwe gemeente ]1
Art. 135sexdecies
Afdeling 4. [1 Personeel van het OCMW]1
onderafdeling 1 [1 Principiële beslissing met betrekking tot de samenvoeging en gevolgen voor het personeel ]1
Art. 135septdecies
Onderafdeling 2 [1 Directeur-generaal en financieel directeur]1
Art. 135octodecies, 135novodecies, 135vicies, 135unvicies.-135tervicies.
Onderafdeling 3. [1 Uitoefening van de functie van financieel directeur van het OCMW door de financieel directeur van de gemeente ]1
Art. 135quatervicies. [1 In afwijking van artikel 135duovicies en in toepassing van artikel 41ter van dit wet, kan de raad voor maatschappelijk welzijn van het nieuwe OCMW besluiten dat de financieel directeur van de nieuwe gemeente tegelijkertijd de functie van financieel directeur van de nieuwe OCMW uitoefent. ]1
Onderafdeling 4. [1 Andere personeelsleden van de OCMW]1
Art. 135quinvicies, 135sexvicies, 135septvicies
Onderafdeling 5. [1 Nieuw organogram en nieuw statuut]1
Art. 135octovicies
Afdeling 5. [1 Bepalingen betreffende financiën]1
Art. 135novovicies, 135tricies, 135untricies
Afdeling 6. [1 Overgangsbepalingen. ]1
Art. 135duotricies. [1 Een directeur-generaal die een samengevoegd OCMW verlaat, die niet wordt aangewezen als directeur-generaal van het nieuwe OCMW en die ook niet wordt aangewezen als directeur-generaal van de nieuwe gemeente, wordt aangesteld in een passende functie van niveau A in het nieuwe OCMW, met behoud met zijn geldelijke anciënniteit.
Art. 135tertricies [1 Een financieel directeur die een samengevoegd OCMW verlaat, die niet wordt aangewezen als financieel directeur van het nieuwe OCMW en die ook niet wordt aangewezen als financieel directeur van de nieuwe gemeente, wordt aangesteld in een passende functie van niveau A in het nieuwe OCMW, met behoud met zijn geldelijke anciënniteit.
Art. 135quatertricies [1 De raad voor maatschappelijk welzijn stelt indien nodig overgangsbepalingen vast om ervoor te zorgen dat de personeelsleden een specifieke regeling op persoonlijke titel behouden, zolang deze gunstiger is dan de overeenkomstige regeling van het nieuwe statuut. ]1
HOOFDSTUK XIII. - Overgangs-, wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art. 136-151
HOOFDSTUK XIV. [1 - Meldingskanalen en bescherming van personen die een inbreuk melden.]1
Afdeling 1. [1 Doel, begripsomschrijving en toepassingsgebied]1
Art. 152-155
Afdeling 2. [1 Interne meldingskanalen en -procedures]1
Art. 156-165
Afdeling 3. [1 Externe meldingskanalen en -procedures]1
Art. 166-179
Afdeling 4. [1 Gemeenschappelijke bepalingen voor interne en externe melding]1
Art. 180-182
Afdeling 5. [1 Bescherming van de melder]1
Art. 183-188
Afdeling 6. [1 Bescherming van betrokkenen]1
Art. 189
Afdeling 7. [1 Sancties]1
Art. 190
Afdeling 8. [1 Geen afstand van rechten en remedies]1
Art. 191
Afdeling 9. [1 Diverse bepalingen]1
Art. 192
2007203663 2008204621 2009205463 2010206119 2012206552 2013207027 2016204865 2018203054 2018205404 2018205720 2019201306 2019201310 2020040906 2020204190 2021033379 2023044657
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.
Er worden openbare centra voor maatschappelijk welzijn opgericht die, onder de door deze wet bepaalde voorwaarden,tot opdracht hebben deze dienstverlening te verzekeren.
Art.2. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn openbare instellingen met rechtspersoonlijkheid. Zij vervangen de commissies van openbare onderstand waarvan zij alle goederen, rechten, lasten en verplichtingen overnemen.
Iedere gemeente van het Rijk wordt bediend door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art.3. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 1; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.4. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 2; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.5. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 3; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
HOOFDSTUK II. - De raad voor maatschappelijk welzijn.
Eerste Afdeling. - Samenstelling en vorming van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art.6. <DWG 2005-12-08/43, art. 2; Inwerkingtreding : 08-10-2006>
§ 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bestuurd door een raad voor maatschappelijk welzijn bestaande uit :
- negen leden voor een bevolking die de vijftienduizend inwoners niet overschrijdt;
- elf leden voor een bevolking van vijftienduizend en één tot vijftigduizend inwoners;
- dertien leden voor een bevolking van vijftigduizend en één tot honderdvijftig duizend inwoners;
- vijftien leden voor een bevolking van meer dan honderdvijftig duizend inwoners.
§ 2. Voor de bepaling van het aantal leden wordt het bevolkingscijfer in aanmerking genomen dat als basis gediend heeft voor het bepalen van de samenstelling van de gemeenteraad die de raad voor maatschappelijk welzijn zal kiezen.
Art.7.<DWG 2005-12-08/43, art. 2; Inwerkingtreding : 08-10-2006> Om tot lid van een raad voor maatschappelijk welzijn verkozen te kunnen worden en om het te kunnen blijven, moet men :
1° gemeenteraadskiezer zijn;
2° ten minste achttien zijn;
3° [1 ingeschreven zijn in het bevolkingsregister van de gemeente.]1
Niet verkiesbaar zijn :
1° zij die door veroordeling ontzet zijn van het recht om gekozen te worden;
2° zij die met toepassing van artikel 6 van het Kieswetboek uitgesloten zijn van het kiesrecht;
3° zij die overeenkomstig artikel 7 van hetzelfde Wetboek in de uitoefening van het kiesrecht geschorst zijn;
4° zij die, onverminderd de toepassing van de bepalingen in 1° en 3°, veroordeeld zijn, zelfs met uitstel, wegens één van de in de artikelen 240, 241, 243 en 245 tot 248 van het Strafwetboek omschreven misdrijven, gepleegd in de uitoefening van een gemeenteambt; waarbij deze onverkiesbaarheid twaalf jaar na de veroordeling eindigt;
5° de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die ontheven of geschorst zijn van het verkiesbaarheidsrecht in hun Staat van herkomst. In geval van twijfel over de verkiesbaarheid van de kandidaat kan de bestendige deputatie eisen dat hij een attest van de bevoegde overheden van zijn Staat van herkomst indient waarin verklaard wordt dat hij, op de datum van de verkiezing, niet ontheven of geschorst is van het verkiesbaarheidsrecht in deze Staat, of dat deze overheden daarvan niets bekend is;
6° zij die veroordeeld werden wegens overtredingen bedoeld in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden of op basis van de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, waarbij deze onverkiesbaarheid achttien jaar na de veroordeling eindigt;
7° zij die, onverminderd de toepassing van de bepalingen in 1° en 2°, bestuurder waren van een vereniging op de datum van de feiten naar aanleiding waarvan zij veroordeeld zijn wegens één van de overtredingen bepaald bij de wet van 30 juli 1981 en de wet van 23 maart 1995, waarbij deze onverkiesbaarheid achttien jaar na de veroordeling eindigt.
Het vorige lid is niet van toepassing op de bestuurders die het bewijs leveren dat zij niet op de hoogte waren van de feiten waarop de veroordeling gegrond was of dat ze binnen dito rechtspersoon uit hun ambt zijn getreden zodra ze daarvan kennis genomen hebben;
8° zij die uit hun mandaat ontzet zijn overeenkomstig artikel 38, § 2 of § 4, van deze wet of overeenkomstig de artikelen L1122-7, § 2, L1123-17, § 1, L2212-7, § 2, of L2212-45, § 3, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, waarbij deze onverkiesbaarheid eindigt zes jaar na de kennisgeving van de beslissing van de Regering of van haar afgevaardigde waarbij de afzetting wordt vastgesteld.
De verkiesbaarheidsvoorwaarden moeten uiterlijk op de verkiezingsdag vervuld zijn.
----------
(1)<DWG 2012-04-26/31, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012>
Art.8.<DWG 2005-12-08/43, art. 2; Inwerkingtreding : 08-10-2006> De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn mogen geen bloed- of aanverwanten zijn tot en met de tweede graad, noch door de echt verbonden zijn of wettelijk samenwonen.
Aanverwantschap die na de verkiezing tot stand komt onder de leden van de raad, stelt geen einde aan hun mandaat.
De kandidaat die tot het minst vertegenwoordigde geslacht behoort, met uitzondering van de personen die het voorwerp zijn van dit motief van onverenigbaarheid, krijgt de voorkeur.
[1 Als de onverenigbaarheid twee kandidaten van hetzelfde geslacht betreft, dan is de oudste gekozen.]1
----------
(1)<DWG 2018-03-29/49, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018>
Art.9.<DWG 2005-12-08/43, art. 2; Inwerkingtreding : 08-10-2006> Van de raden voor maatschappelijk welzijn mogen niet deel uitmaken :
1° de provinciegouverneurs, de gouverneur en vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de adjunct-gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant;
2° de leden van het provinciecollege en de leden van het college ingesteld bij artikel 83quinquies, § 2, van de bijzondere wet van 2 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen;
3° de [2 directeurs-generaal]2;
4° de arrondissementscommissarissen;
5° de burgemeesters en de schepenen, alsmede de leden van de colleges van de agglomeraties en federaties van gemeenten;
6° (...) <DWG 2006-07-19/41, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 11-08-2006>
7° elke persoon die personeelslid is of een toelage of een wedde ontvangt van de gemeente, met uitzondering van de vrijwillige brandweerlieden en van het onderwijspersoneel;
8° elke persoon die personeelslid van het centrum is, met inbegrip van de personen bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, die hun activiteiten uitoefenen in één van de instellingen of diensten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ten gevolge van een beslissing van één van de organen van het centrum;
9° de beambten van het bosbeheer, wanneer hun bevoegdheid zich uitstrekt tot beboste eigendommen die aan het bosbeheer onderworpen zijn en die toebehoren aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarin zij hun ambt wensen uit te oefenen;
10° elke persoon die in een lokale basisoverheid van een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of mandaat uitoefent dat gelijkwaardig is aan dat van adviseur voor maatschappelijk welzijn. De Regering maakt een niet beperkende lijst op van de ambten of mandaten die als gelijkwaardig beschouwd worden;
11° de staatsraden bij de Raad van State;
12° de leden van de hoven, rechtbanken, parketten en de griffiers.
[1 13° [3 Bloed- of aanverwanten tot in de tweede graad en de personen die gehuwd zijn of wettelijk samenwonen met de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal of de financieel directeur van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.]3]1
----------
(1)<DWG 2013-04-18/20, art. 2, 019; Inwerkingtreding : bij de hernieuwing van de raden voor maatschappelijk welzijn, na de gemeenteverkiezingen van 2018. Overgangsbepaling : art. 22, 2°>
(2)<DWG 2018-03-29/49, art. 3,1°, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018>
(3)<DWG 2018-03-29/49, art. 3,2°, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 9bis.[1 Van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mogen niet voorzitter worden :
1° de titularissen van een lokale leidinggevende functie en de titularissen van een directiefunctie in een intercommunale, een vereniging van overheden bedoeld in artikel 118 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, een gemeente- of provinciebedrijf, een gemeentelijke of een provinciale vzw, een projectvereniging, een huisvestingsmaatschappij, een vennootschap met een significante lokale overheidsparticipatie. Onder titularis van een directiefunctie dienen de personen te worden verstaan, die een staffunctie vervullen met als kenmerk de uitoefening van een deel van het gezag, een verantwoordelijkheidsgraad en een bezoldigingsregeling die uiting geeft aan de plaats die ze in het organogram bekleden;
2° de beheerders zoals omschreven in artikel 2 van het decreet van 12 februari 2004 betreffende het statuut van de overheidsbestuurder en in artikel 2 van het decreet van 12 februari 2004 betreffende het statuut van de overheidsbestuurder voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet;
3° de titularissen van een leidinggevende functie en een directiefunctie in een stichting van openbaar nut voor zover de totale participatie van de gemeenten, OCMW's, intercommunales of provincies, alleen of in vereniging met de Waalse gewestelijke overheid, met inbegrip van haar openbare bestuurseenheden, rechtstreeks of onrechtstreeks een percentage van meer dan 50 percent aan gewestelijke, gemeentelijke, provinciale, intercommunale of OCMW-subsidies bereikt in het totaal van hun opbrengsten.]1
----------
(1)<DWG 2018-03-29/49, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 9ter.[1 Een raadslid voor maatschappelijk welzijn mag niet meer dan drie bezoldigde mandaten van bestuurder bezitten in een intercommunale [2 of in een maatschappij met een significante lokale overheidsparticipatie zoals bedoeld in artikel L5111-1 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en Decentralisatie]2.
In de zin van dit artikel wordt verstaan onder bezoldigd mandaat, het mandaat waarvoor de houder ervan werkelijk een bezoldiging krijgt.
Het aantal mandaten wordt berekend door optelling van de bezoldigde mandaten die binnen de intercommunales [2 of de maatschappijen met een significante lokale overheidsparticipatie]2 bezeten worden, vermeerderd, in voorkomend geval, met de bezoldigde mandaten waarover de verkozene in die instellingen zou beschikken in zijn hoedanigheid van gemeente- of provincieraadslid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DWG 2010-10-06/05, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 06-11-2010>
(2)<DWG 2018-03-29/49, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018>
Art.10.[1 § 1. De zetels binnen de raad voor maatschappelijk welzijn worden onder de politieke fracties verdeeld naar verhouding van het aantal zetels waarover elke politieke fractie binnen de gemeenteraad beschikt.
De zetels binnen de raad voor maatschappelijk welzijn worden verdeeld door het aantal in te vullen zetels te verdelen door het aantal gemeenteraadsleden, vermenigvuldigd met het aantal zetels waarover elke fractie binnen de gemeenteraad beschikt.
Het aantal eenheden geeft het aantal rechtstreeks verworven zetels aan.
De niet-toegekende zetel(s) wordt (worden) toegewezen in de volgorde van belangrijkheid van de decimalen.
Bij staking van stemmen tussen twee of meer politieke fracties die aan het meerderheidspact deelnemen, wordt de zetel toegewezen aan de politieke fractie met het hoogste kiescijfer.
Bij staking van stemmen tussen twee of meer politieke fracties die niet aan het meerderheidspact deelnemen, wordt de zetel toegewezen aan de politieke fractie met het hoogste kiescijfer.
[2 In geval van gelijkheid tussen een politieke fractie die aan het meerderheidspact deelneemt en een politieke fractie die niet aan het meerderheidspact deelneemt, wordt de zetel toegewezen aan de politieke fractie met het hoogste kiescijfer.]2
Elke politieke fractie, in de zin van artikel L1123-1, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie legt een kandidatenlijst over.
Het aantal kandidaten op de lijst stemt overeen met het aantal dat aan de politieke fractie toekomt overeenkomstig het eerste en het tweede lid.
Een lijst is ontvankelijk voor zover ze door de meerderheid van de gemeenteraadsleden van eenzelfde politieke fractie getekend en door de voorgedragen kandidaten medeondertekend wordt. Als ze minstens drie personen telt, mag het aantal kandidaten van elk geslacht niet hoger zijn dan twee derde van het aantal toegewezen zetels, enerzijds, en dan één derde van de gemeenteraadsleden, anderzijds.
Als ze slechts twee personen telt, mag het niet hoger zijn dan de helft.
§ 2. Als de meerderheid van de zetels binnen de raad voor maatschappelijk welzijn na de overeenkomstig § 1 verrichte verdeling niet toegewezen wordt aan de politieke fracties die aan het meerderheidspact deelnemen, worden aan die fracties 5, 6, 7 of 8 zetels toegewezen als de raad voor maatschappelijk welzijn uit respectievelijk 9, 11, 13 of 15 leden samengesteld is.
De 4, 5, 6 of 7 overblijvende zetels worden toegewezen aan de politieke fracties die niet aan het meerderheidspact deelnemen.
De in het eerste lid bedoelde zetels worden binnen de raad voor maatschappelijk welzijn verdeeld door het aantal zetels dat toekomt aan de politieke fracties die aan het meerderheidspact deelnemen te verdelen door het aantal gemeenteraadsleden, vermenigvuldigd met het aantal zetels waarover elke fractie binnen de gemeenteraad beschikt.
Bij staking van stemmen tussen twee of meer politieke fracties die aan het meerderheidspact deelnemen, wordt de zetel toegewezen aan de politieke fractie met het hoogste kiescijfer.
De in het tweede lid bedoelde zetels worden binnen de raad voor maatschappelijk welzijn verdeeld door het aantal zetels dat toekomt aan de politieke fracties die niet aan het meerderheidspact deelnemen te verdelen door het aantal gemeenteraadsleden, vermenigvuldigd met het aantal zetels waarover elke fractie binnen de gemeenteraad beschikt.
Bij staking van stemmen tussen twee of meer politieke fracties die niet aan het meerderheidspact deelnemen, wordt de zetel toegewezen aan de politieke fractie met het hoogste kiescijfer.
Elke politieke fractie, in de zin van artikel L1123-1, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie legt een kandidatenlijst over.
Het aantal kandidaten op de lijst stemt overeen met het aantal dat aan de politieke fractie toekomt overeenkomstig het eerste en het tweede lid.
Een lijst is ontvankelijk voor zover ze door de meerderheid van de gemeenteraadsleden van dezelfde politieke fractie getekend en door de voorgedragen kandidaten medeondertekend wordt. Als ze minstens drie personen telt, mag het aantal kandidaten van elk geslacht niet hoger zijn dan twee derde van het aantal toegewezen zetels, enerzijds, en dan één derde van de gemeenteraadsleden, anderzijds.
Als ze slechts twee personen telt, mag het niet hoger zijn dan de helft.
§ 3. De stemming van een motie van wantrouwen t.o.v. het gezamenlijke college of de aanneming van het nieuwe meerderheidspact bedoeld in artikel L1123-1, § 5, van het Wetboek heeft van rechtswege het aftreden van de leden van de raad voor maatschappelijk, het vast bureau en de bijzondere comités tot gevolg. Die leden blijven hun mandaat uitoefenen tot hun plaatsvervangers beëdigd zijn.
De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn worden verdeeld overeenkomstig § 1. Als de meerderheid van de zetels binnen de raad voor maatschappelijk welzijn na de overeenkomstig § 1 verrichte verdeling niet toegewezen wordt aan de politieke fracties die aan het meerderheidspact deelnemen, worden de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn overeenkomstig § 2 verdeeld.
De leden van het vast bureau en van de bijzondere comités die geen voorzitter zijn, worden aangewezen overeenkomstig artikel 27, § 6, eerste tot vijfde lid, van de wet.]1
----------
(1)<DWG 2012-04-26/31, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012>
(2)<DWG 2018-03-29/49, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018>
Art.11.[1 § 1. [3 De burgemeester, bijgestaan door de directeur-generaal van de gemeente, ontvangt de lijsten op de derde maandag van november na de gemeenteraadsverkiezingen.
Ze onderzoeken, samen met de indiener(s), de ontvankelijkheid van de lijsten.
Dat onderzoek heeft betrekking op :
1° de naleving van de voorwaarden van artikel 7;
2° de naleving van de vereisten van artikel 10.
De lijst die aan al die voorwaarden van de artikelen 7 en 10 voldoet, wordt ontvankelijk verklaard.
De lijst die niet aan al die voorwaarden van de artikelen 7 en 10 voldoet, wordt onontvankelijk verklaard.
Er wordt onmiddellijk proces-verbaal van de redenen van de onontvankelijkheid opgemaakt. Het wordt medeondertekend door de indiener(s) van bedoelde lijst, die er een afschrift van ontvangt (ontvangen).
De indiener(s) wordt (worden) ook door de burgemeester, bijgestaan door de directeur-generaal van de gemeente, op de hoogte gebracht van de geïdentificeerde onverenigbaarheden.]3
§ 2. De indiener(s) van een ontvankelijk verklaarde lijst heeft (hebben) de mogelijkheid om een naar gelang van de redenen van onontvankelijkheid bijgestuurde lijst over te leggen op de vierde maandag van november na de gemeenteverkiezingen.
Na uitvoering van hetzelfde onderzoek als dat omschreven in de vorige paragraaf, wordt de lijst die aan alle voorwaarden voldoet ontvankelijk verklaard.
§ 3. Als één of meer lijsten nog onontvankelijk zijn bij het sluiten van het onderzoek, worden de vacante zetels over de overige politieke fracties verdeeld overeenkomstig artikel 10. De voorzitter van de gemeenteraad geeft de indieners van de ontvankelijk verklaarde lijsten kennis van het aantal bijkomende kandidaten dat elke betrokken politieke fractie zal moeten voordragen bij de aanwijzing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn.
§ 4. In geval van aanneming van een motie van wantrouwen t.o.v. het gemeentecollege of van aanneming van een nieuw meerderheidspact, zijn de bepalingen van de vorige paragrafen van toepassing op de nieuwe verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn. De dagen bedoeld in de §§ 1 en 2 van dit artikel worden vervangen door de eerste en de tweede maandag na de vergadering van de gemeenteraad waarop de motie van wantrouwen is aangenomen.]1
----------
(1)<DWG 2012-04-26/31, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012>
(2)<DWG 2013-04-18/20, art. 17, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(3)<DWG 2018-03-29/49, art. 7, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018>
Art.12.[1 § 1. Nu een meerderheidspact in de handen van de [2 directeur-generaal]2 werd neergelegd op de 2e maandag van de maand november na de verkiezingen, worden de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn in openbare zitting aangewezen tijdens de installatievergadering van de gemeenteraad van de gemeente die de gebiedsomschrijving van het centrum vormt. Als het meerderheidspact niet binnen bovenbedoelde termijn ingediend wordt, worden de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn in openbare zitting van de gemeenteraad van de gemeente die de gebiedsomschrijving van het centrum vormt aangewezen binnen 30 dagen na de vergadering van de gemeenteraad waarop het meerderheidspact is aangenomen. Voor de indiening van de kandidatenlijsten worden de dagen bedoeld in de §§ 1 en 2 van artikel 11 vervangen door de eerste en de tweede maandag na de vergadering van de gemeenteraad waarop het meerderheidspact is aangenomen.
§ 2. In geval van toepassing van artikel 10, § 3, van deze wet worden de nieuwe leden aangewezen overeenkomstig de procedure die in § 1 vastligt.]1
[2 § 3. De door de politieke fracties voorgedragen kandidaten overeenkomstig de artikelen 10 en 14 worden van rechtswege door de gemeenteraad gekozen. De voorzitter van de gemeenteraad kondigt onmiddellijk de verkiezingsuitslag af.]2
----------
(1)<DWG 2012-04-26/31, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012>
(2)<DWG 2018-03-29/49, art. 8, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018>
Art.13.
<Opgeheven bij DWG 2012-04-26/31, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012>
Art.14.[1 Wanneer een ander lid dan de voorzitter vóór het verstrijken van zijn mandaat ophoudt deel uit te maken van de raad voor maatschappelijk welzijn of om zijn vervanging vraagt overeenkomstig artikel 15, § 3, of door zijn politieke fractie wordt uitgesloten, draagt de politieke fractie die hem voorgedragen heeft een kandidaat voor van hetzelfde geslacht van het vervangen lid of een kandidaat van het minst vertegenwoordigd geslacht binnen de raad.
De vervanger kan gemeenteraadslid zijn als minder dan een derde van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn gemeenteraadsleden zijn.
De akte van uitsluiting is geldig indien hij door de meerderheid van de leden van zijn fractie wordt ondertekend en indien hij een vervanger voordraagt. Genoemde akte wordt bij de eerstvolgende vergadering aan de leden van de gemeenteraad medegedeeld. De uitsluiting treedt in werking op de datum van de eedaflegging van de vervanger.]1
----------
(1)<DWG 2018-03-29/49, art. 9, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018>
Art.15.<DWG 2005-12-08/43, art. 2; Inwerkingtreding : 08-10-2006> § 1. [1 De gemeenteraad, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, alsook de leden van wie de verkiezing nietig is verklaard en belanghebbende derden kunnen binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing een beroep bij de Raad van State instellen.
Binnen acht dagen na ontvangst van ieder beroep dat bij de Raad van State wordt ingesteld, deelt de hoofdgriffier van dit rechtscollege zulks mede aan de Regering, alsmede aan het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad. Hij geeft hen kennis van het arrest van de Raad van State.
Wanneer een nietigverklaring definitief geworden is, wordt er tot een nieuwe verkiezing overgegaan.]1
§ 2. [3 Het mandaat van de leden van de Raad voor maatschappelijk welzijn begint te lopen op de dag van hun eedaflegging.
De installatievergadering vindt plaats op dezelfde dag als de installatievergadering van de gemeenteraad na afloop van de verkiezing van rechtswege bedoeld in artikel 12]3.
§ 3. [2 Het lid dat ontslag neemt, blijft zijn mandaat uitoefenen tot zijn opvolger is beëdigd.
Het ter plaatsvervanging verkozen lid voleindigt het mandaat van het lid dat hij opvolgt.]2
§ 4. [2 Bij de geboorte of de adoptie van een kind kan het raadslid van de raad voor maatschappelijk welzijn verlof nemen.
Het geeft het vast bureau schriftelijk kennis van zijn verlof, met melding van de begin- en einddatum ervan.
Het verlof duurt maximum 20 weken.
Het eindigt uiterlijk 20 weken na de geboorte of de adoptie.]2
[4 Ter gelegenheid van het verlof bedoeld in deze paragraaf wordt er voor de duur ervan in de vervanging voorzien, overeenkomstig artikel 14, als de politieke fractie die de rechthebbende op genoemd verlof voorgedragen heeft, daarom verzoekt. Het lid dat verlof aanvraagt blijft zijn mandaat uitoefenen tot zijn plaatsvervanger beëdigd is.]4
[2 § 5. In het kader van een ziekte die een afwezigheid veroorzaakt, en die door een medisch attest van arbeidsongeschiktheid van minstens drie maanden wordt gestaafd, kan het raadslid van de raad voor maatschappelijk welzijn verlof nemen tijdens de hele duur die door het attest gedekt is. Hij deelt zijn verlof schriftelijk aan het vast bureau mede, vergezeld van het medisch attest.
Het raadslid voor maatschappelijk welzijn, waaronder een familielid tot in de tweede graad en op bewijs van een medisch attest :
- lijdt aan een ziekte die een afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid van minstens drie maanden veroorzaakt;
- behoeft bijstands- of zorgverlening;
- behoeft palliatieve verzorging,
kan verlof nemen tijdens de hele duur die door het attest gedekt is. Hij deelt zijn verlof schriftelijk aan het vast bureau mede, vergezeld van het medisch attest.
Bij een verblijf in het buitenland, van minstens drie maanden en hoogstens één jaar, in een beroepskader met het bewijs van de werkgever of bij een verklaring op erewoord in het kader van een vrij beroep of een beroep als zelfstandige, kan het raadslid voor maatschappelijk welzijn verlof nemen. Hij deelt zijn verlof schriftelijk aan het vast bureau mede, vergezeld van de bewijsstukken. Per mandaat kan het verlof één jaar niet overschrijden.
Bij een verblijf in het buitenland, van minstens drie maanden en hoogstens één jaar, in een academisch kader met het bewijs van zijn onderwijsinstelling, kan het raadslid voor maatschappelijk welzijn verlof nemen. Hij deelt zijn verlof schriftelijk aan het vast bureau mede, vergezeld van de bewijsstukken. Per mandaat kan het verlof één jaar niet overschrijden.
Ter gelegenheid van het verlof bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, wordt er voor de duur ervan in de vervanging voorzien, overeenkomstig artikel 14, als de politieke fractie die de rechthebbende op genoemd verlof voorgedragen heeft, daarom verzoekt. Het lid dat het verlof aanvraagt, blijft zijn mandaat uitoefenen tot zijn opvolger is beëdigd.]2
[2 § 6. Wanneer, op de dag van de installatie van de raad voor maatschappelijk welzijn, het ontslag, dat bij aangetekende brief is aangeboden door een verkozene waarvoor de in artikel 9, 8°, bedoelde onverenigbaarheid geldt, nog niet werd aanvaard of wanneer dat ontslag het voorwerp uitmaakt van een beroep bij de toeziende overheid, wordt de verkozene vervangen tot de dag waarop het ontslag wordt aanvaard of het geschil is beslecht. ]2
(NOTA : de wijzigingen aangebracht bij DWG 2012-04-26/31, art. 13, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012, zijn niet kunnen uitgevoerd worden)
----------
(1)<DWG 2012-04-26/31, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 03-12-2012>
(2)<DWG 2018-03-29/28, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 30-04-2018>
(3)<DWG 2019-05-02/78, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019>
(4)<DWG 2021-04-01/12, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 12-04-2021>
Art.16. <DWG 2005-12-08/43, art. 2; Inwerkingtreding : 08-10-2006> Het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat wegens een handicap zijn mandaat niet alleen kan uitoefenen, kan zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon die het kiest uit de kiezers van de gemeente die voldoen aan de verkiesbaarheidsvereisten voor het mandaat van lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, en die niet deel uitmaken van het personeel van de gemeente of van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van betrokken gemeente.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt rekening gehouden met de criteria ter bepaling van de hoedanigheid van gehandicapt gemeenteraadslid.
Bij het verstrekken van die bijstand beschikt de vertrouwenspersoon over dezelfde middelen en is hij onderworpen aan dezelfde verplichtingen als het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn. Hij heeft evenwel geen recht op aanwezigheidsgeld
Art.17.<DWG 2005-12-08/43, art. 2; Inwerkingtreding : 08-10-2006> § 1. Alvorens in functie te treden, worden de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn en de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel 16 tot de eedaflegging opgeroepen door de burgemeester of de afgevaardigde schepen. Zij leggen in zijn handen de volgende eed af : "Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen".
In geval van volledige vernieuwing van de raad heeft de eedaflegging plaats tijdens de installatievergadering. Elke andere eedaflegging geschiedt enkel ten overstaan van de burgemeester en in afwezigheid van de [1 algemeen directeur van de gemeente]1. Hiervan wordt een door de burgemeester en de secretaris ondertekend proces-verbaal opgemaakt dat aan de voorzitter van de raad voor sociale actie wordt gestuurd.
§ 2. Indien de burgemeester of afgevaardigde schepen nalaat de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn tot de eedaflegging op te roepen, worden de leden door de gouverneur opgeroepen en leggen ze de eed af in zijn handen of in de handen van een door hem aangeduide commissaris.
De gouverneur neemt deze maatregelen binnen dertig dagen nadat hij kennis heeft gekregen van het verzuim.
De kosten van deze procedure komen ten laste van de burgemeester of de afgevaardigde schepen die verzuimd heeft uitvoering te geven aan dit artikel.
----------
(1)<DWG 2013-04-18/20, art. 17, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 17bis. In afwijking van de artikelen 11 tot en met 17 worden de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten, bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, rechtstreeks gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers. De verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn heeft plaats dezelfde dag als de gemeenteraadsverkiezingen. De Koning stelt de nadere regels vast voor die verkiezing, naar analogie van de procedure bedoeld in de gemeentekieswet voor de verkiezing van de gemeenteraadsleden. Art. 18.[1 § 1. Een lid dat niet meer voldoet aan de één of andere verkiesbaarheidsvoorwaarde mag zijn ambt niet langer uitoefenen. [2 In dit geval, is artikel 15, § 3, niet van toepassing.]2 Het college geeft de raad en betrokkene daar kennis van. Betrokkene kan binnen een termijn van vijftien dagen zijn verweermiddelen aan het college meedelen. De raad neemt akte van het verlies van de één of andere verkiesbaarheidsvoorwaarde en stelt het ontslag van rechtswege vast. Hij gaat over tot de vervanging van het betrokken lid. Een beroep, gegrond op artikel 16 van de gecoördineerde wetten van de Raad van State, wordt tegen die beslissing ingesteld. Het moet ingesteld worden binnen acht dagen na de kennisgeving ervan. Indien betrokkene zijn ambt blijft uitoefenen alhoewel hij zelfs zonder enige kennisgeving kennis heeft van de oorzaak van zijn afzetting, is hij strafbaar met de straffen bepaald bij artikel 262 van het Strafwetboek. § 2. Een lid dat in één van de toestanden van onverenigbaarheid komt te verkeren, mag zijn ambt niet meer uitoefenen. Het college geeft de raad en betrokkene daar kennis van. Betrokkene kan binnen een termijn van vijftien dagen zijn verweermiddelen aan het college meedelen. De raad neemt akte van de feiten die onverenigbaarheid als gevolg kunnen hebben en stelt het ontslag van rechtswege vast. Hij gaat over tot de vervanging van het betrokken lid. Een beroep, gegrond op artikel 16 van de gecoördineerde wetten van de Raad van State, wordt tegen die beslissing ingesteld. Het moet ingesteld worden binnen acht dagen na de kennisgeving ervan. Indien betrokkene zijn ambt blijft uitoefenen alhoewel hij zelfs zonder enige kennisgeving kennis heeft van de oorzaak van zijn afzetting, is hij strafbaar met de straffen bepaald bij artikel 262 van het Strafwetboek.]1 [2 § 3. De verkozene die, de dag van diens installatie, de verkiesbaarheidsvoorwaarden niet vervult of in één van de toestanden van onverenigbaarheid komt te verkeren, kan niet beëdigd worden. Het college geeft de raad en betrokkene daar kennis van. Betrokkene kan binnen een termijn van vijftien dagen zijn verweermiddelen aan het college meedelen. De raad neemt akte van het verlies van de één of andere verkiesbaarheidsvoorwaarde en stelt de onmogelijkheid vast de eed af te leggen. Een beroep, gegrond op artikel 16 van de gecoördineerde wetten van de Raad van State, wordt tegen die beslissing ingesteld. Het moet ingesteld worden binnen acht dagen na de kennisgeving ervan.]2 ---------- (1)<DWG 2012-04-26/31, art. 9, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012> (2)<DWG 2018-03-29/49, art. 10, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 19.<DWG 2005-12-08/43, art. 2; Inwerkingtreding : 08-10-2006> Het ontslag uit het ambt van raadslid wordt schriftelijk meegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad, die het aanvaardt op de eerste vergadering volgend op de mededeling. [1 Als het ontslag door de gemeenteraad wordt aanvaard, kan het niet meer worden ingetrokken.]1 ---------- (1)<DWG 2018-03-29/49, art. 11, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 20. <DWG 2005-12-08/43, art. 2; Inwerkingtreding : 08-10-2006> In geval van zware nalatigheid of kennelijk wangedrag kunnen de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn door de Regering of haar afgevaardigde geschorst of afgezet worden op voorstel van de raad voor maatschappelijk welzijn, de gemeenteraad, de gouverneur, het provinciecollege of zelfs van ambtswege. De schorsing mag niet langer dan drie maanden duren. Betrokken lid wordt vooraf opgeroepen en, op zijn verzoek, gehoord, bijgestaan door de raadsman van zijn keuze; het advies van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt om advies verzocht. De beslissing van de Regering of van haar afgevaardigde wordt ter kennis gebracht van betrokkene en meegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn, de gemeenteraad, de gouverneur en het provinciecollege. Betrokkene, de raad voor maatschappelijk welzijn en de gemeenteraad beschikken over het recht om beroep in te stellen bij de Raad van State binnen vijftien dagen na de mededeling of na afloop van de termijn waarbinnen de Regering of haar afgevaardigde moet beslissen. In de gevallen waarin zij zich over een voorstel tot schorsing of herroeping moet uitspreken, beslist de Regering of haar afgevaardigde binnen een termijn van drie maanden vanaf de dag waarop het voorstel haar is meegedeeld. Zij kan deze termijn met drie maanden verlengen; de beslissing tot verlenging heeft slechts gevolg als ze vóór het verstrijken van de aanvankelijke termijn van drie maanden meegedeeld wordt aan de gemeenteraad, de raad voor maatschappelijk welzijn, de gouverneur en het provinciecollege. Als een beslissing niet meegedeeld wordt binnen de voorgeschreven termijn, eventueel verlengd, wordt het stilzwijgen van de Regering of van haar afgevaardigde beschouwd als een beslissing tot verwerping van het voorstel. De beslissing tot verlenging wordt binnen acht dagen aan betrokkene meegedeeld. Art. 21. <DWG 2005-12-08/43, art. 2; Inwerkingtreding : 08-10-2006> De Raad van State beschikt over een termijn van zes maanden na ontvangst van het verzoekschrift om volgens de door de Koning bepaalde rechtspleging uitspraak te doen over de beroepen ingediend met toepassing van artikel 15. Art. 22.<DWG 2005-12-08/43, art. 2; Inwerkingtreding : 08-10-2006> § 1. De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn is het lid van deze raad wiens identiteit vermeld staat in het meerderheidspact bedoeld in de artikelen L1123-1 en volgende van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie. § 2. Vóór de aanneming van het meerderheidspact door de gemeenteraad, wordt de raad voor maatschappelijk welzijn voorgezeten door de voorzitter verkozen onder de vorige gemeentelijke legislatuur indien hij nog lid van de raad is en, bij gebreke daarvan, door het raadslid met de grootste anciënniteit als raadslid voor maatschappelijk welzijn onder de politieke fracties die voldoen aan de democratische beginselen opgenomen o.a. in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd of van elke andere vorm van genocide, alsook aan de door de Grondwet gewaarborgde rechten en vrijheden. § 3. Bij verhindering [1 of afwezigheid]1 van de voorzitter wordt zijn ambt waargenomen door het raadslid dat door hem schriftelijk wordt aangewezen [4 en bij gelijkheid, door het oudste raadslid]4. Bij gebrek aan zulke aanwijzing, wijst de raad onder zijn leden een plaatsvervanger aan en wordt, zo nodig, in afwachting van die aanwijzing, het ambt van voorzitter waargenomen door het lid met de hoogste anciënniteit als raadslid voor maatschappelijk welzijn. [1 [3 ...]3]1 [3 ...]3 [2 § 3bis. Het is de verhinderde voorzitter van de Raad verboden: 1° het gemeentecollege of het permanent bureau bij te wonen, in welke hoedanigheid ook; 2° de gemeenteraad of de raad voor maatschappelijk welzijn voor te zitten; 3° een officieel document te ondertekenen, uitgaande van de gemeente of het OCMW; 4° het tijdschrift van de gemeente of het OCMW te ondertekenen, of uitnodigingsbrieven; 5° de sjerp te dragen, behoudens voor huwelijksceremonieën en manifestaties in aanwezigheid van vertegenwoordigers van het diplomatieke corps; 6° de officiële communicatie van de gemeente of het OCMW te verzorgen; 7° permanent over een lokaal bij de gemeente of het OCMW te bschikken; 8° over een kabinet te beschikken bij de gemeente of het OCMW. De verhinderde voorzitter van de raad is ertoe gemachtigd om in zijn privé-correspondentie gebruik te maken van briefpapier waarop zijn titel vermeld staat, zonder gebruik te mogen maken van de huisstijl of van het wapenschild van de gemeente of het OCMW.]2 § 4. De functies van de voorzitter eindigen wanneer hij ontslag neemt uit zijn ambt, wanneer zijn mandaat van raadslid verstrijkt of wanneer de gemeenteraad jegens hem een constructieve motie van wantrouwen stemt. Het ontslag uit het ambt van voorzitter wordt schriftelijk meegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad, die het in een gemotiveerde beslissing aanvaardt op de eerste vergadering volgend op de mededeling. Het ontslag heeft uitwerking op de datum waarop het door de raad aanvaard wordt. § 5. In geval van overlijden van de voorzitter of wanneer aan zijn mandaat een einde komt om een andere reden dan de volledige vernieuwing van de raad en onverminderd de stemming van een motie van wantrouwen t.o.v. het gemeentecollege, wordt hij tot de raad een nieuwe voorzitter heeft verkozen door het lid met de hoogste anciënniteit als raadslid voor maatschappelijk welzijn [4 en bij gelijkheid, door het oudste raadslid]4 vervangen onder de politieke fracties die voldoen aan de democratische beginselen opgenomen o.a. in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd of van elke andere vorm van genocide, alsook aan de door de Grondwet gewaarborgde rechten en vrijheden. De Regering bepaalt de ambtskledij of het onderscheidingsteken van de voorzitter. ---------- (1)<DWG 2012-04-26/31, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012> (2)<DWG 2017-10-12/05, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 23-10-2017> (3)<DWG 2018-03-29/28, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 30-04-2018> (4)<DWG 2018-03-29/49, art. 12, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 23. (impliciet opgeheven) <DWG 2005-12-08/43, art. 2; Inwerkingtreding : 08-10-2006> Afdeling 2. - Werking van de raad voor maatschappelijk welzijn. Art. 24. De raad voor maatschappelijk welzijn regelt alles wat tot de bevoegdheid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn behoort, tenzij de wet het anders bepaalt. Art. 25. (opgeheven) <DWG 2005-12-08/43, art. 3; Inwerkingtreding : 08-10-2006> Art. 25bis. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 15; Inwerkingtreding : 1989-01-01> De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, wordt door de bevoegde gemeenschapsoverheid op voorstel van de raad benoemd uit de leden van de raad. Hij legt de in artikel 20 voorgeschreven eed af in handen van de provinciegouverneur. Wanneer bij de installatie van de raad na een algehele vernieuwing geen voorzitter is benoemd, wijst de raad een raadslid aan om, in afwachting van die benoeming, het ambt van voorzitter waar te nemen. Art. 25ter. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 16; Inwerkingtreding : 1989-01-01> § 1. In de gemeenten bedoeld in de artikelen 7 en 8, 3° tot 10°, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, moet de voorzitter, elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn en eenieder die het ambt van voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn waarneemt, voor het uitoefenen van zijn ambt, van de taal van het taalgebied waarin de gemeente gelegen is, de kennis hebben die nodig is om het bedoeld mandaat uit te oefenen. § 2. Door het feit van hun verkiezing of benoeming bestaat het vermoeden dat de in § 1 bedoelde mandatarissen de in die paragraaf bedoelde taalkennis bezitten. Dat vermoeden is onweerlegbaar ten aanzien van elke voor het uitgeoefende mandaat rechtstreeks door de bevolking verkozen mandataris en ten aanzien van de voorzitter die tussen 1 januari 1983 en 1 januari 1989 gedurende minstens drie jaar ononderbroken een mandaat van voorzitter heeft uitgeoefend. Ten aanzien van andere mandatarissen kan dat vermoeden worden weerlegd op verzoek van een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn. Daartoe moet de verzoeker het bewijs leveren van ernstige aanwijzingen die dat vermoeden kunnen weerleggen en afgeleid uit een rechterlijke beslissing, de bekentenis van de mandataris of de uitoefening van zijn ambt als individuele bestuursoverheid. § 3. Het in paragraaf 2 bedoelde verzoek wordt bij verzoekschrift ingediend bij de afdeling administratie van de Raad van State binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de dag van de eedaflegging als voorzitter of als niet-rechtstreeks gekozen raadslid of van het voor het eerst waarnemen van de functie van voorzitter, overeenkomstig artikel 25 of artikel 25bis, tweede lid. § 4. De Raad van State doet uitspraak, met voorrang boven alle andere zaken. Een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit regelt de rechtspleging voor de Raad van State. § 5. Indien de Raad van State ten aanzien van een voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt de benoeming vernietigd. Tot de algehele vernieuwing van de raad kan de betrokkene niet opnieuw tot voorzitter worden benoemd, noch het ambt ervan waarnemen met toepassing van artikel 25 of 25bis, tweede lid. Indien de Raad van State ten aanzien van degene die het ambt van voorzitter waarneemt met toepassing van artikel 25 of van artikel 25bis, beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt deze laatste geacht het ambt van voorzitter nooit te hebben uitgeoefend. In dat geval wordt het ambt van voorzitter vanaf de dag van de kennisgeving van het arrest waargenomen door een ander lid van de raad met toepassing van artikel 25 of 25bis, tweede lid. Indien de Raad van State ten aanzien van een niet-rechtstreeks gekozen lid van een raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt zijn verkiezing vernietigd. Tot de algehele vernieuwing van de raad kan de betrokkene niet opnieuw tot raadslid worden verkozen. § 6. De miskenning van de bepalingen van § 5 door diegenen ten aanzien van wie het vermoeden van taalkennis is weerlegd, is een grove nalatigheid in de zin van artikel 22. Art. 26.<W 1992-08-05/46, art. 15; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 1. De burgemeester kan met raadgevende stem de vergaderingen van de raad voor maatschappelijk welzijn bijwonen. (...) <DWG 2005-12-08/43, art. 4; Inwerkingtreding : 08-10-2006> Wanneer de burgemeester de vergaderingen bijwoont, kan hij deze voorzitten indien hij dat wenst. § 2. Ten minste om de drie maanden heeft overleg plaats tussen een delegatie van de raad voor maatschappelijk welzijn en een delegatie van de gemeenteraad. Deze delegaties vormen samen het overlegcomité. Zij omvatten in elk geval de burgemeester of de schepen die de burgemeester aanwijst en de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn. (Als het overleg een ziekenhuisaangelegenheid betreft, worden een afvaardiging van het beheerscomité en de directeur van het ziekenhuis verzocht het overleg met raadgevende stem bij te wonen.) <DWG 1998-04-02/40, art. 4; Inwerkingtreding : 1998-05-08> De (Regering) kan de voorwaarden en nadere regelen van dat overleg vaststellen. <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 1998-05-08> Behoudens andersluidende bepalingen vastgesteld door de (Regering), gelden voor dat overleg de regelen welke worden vastgesteld in een huishoudelijk reglement, aangenomen door de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn. <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 1998-05-08> De [1 directeur-generaal van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en algemeen directeur van de gemeente]1 nemen het secretariaat waar van het overlegcomité. [2 De financieel directeur van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn neemt aan het overlegcomité deel wanneer de aangelegenheden bedoeld in artikel 26bis, § 1, 1° en 7°, voorkomen]2 ---------- (1)<DWG 2013-04-18/20, art. 17, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<DWG 2018-07-19/40, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 16-09-2018> Art. 26bis.<W 1992-08-05/46, art. 16; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 1. Over de volgende aangelegenheden kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts beslissen indien zij vooraf zijn voorgelegd aan het overlegcomité : 1° de begroting [3 en de rekening]3 van het centrum alsook die van de ziekenhuizen welke van het centrum afhangen; 2° het vaststellen of wijzigen van de personeelsformatie; 3° het vaststellen of wijzigen van het administratief en geldelijk statuut van het personeel, voor zover die vaststelling of wijziging een financiële weerslag kan hebben of erdoor van het statuut van het gemeentelijk personeel wordt afgeweken; (4° de indienstneming van bijkomend personeel, behalve als het om het ziekenhuispersoneel gaat of als de indienstneming overeenkomstig de bepalingen van artikel 56 geschiedt;) <DWG 1998-04-02/40, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-05-08> 5° het oprichten van nieuwe diensten of instellingen en de uitbreiding van de bestaande (behalve als het gaat om het ziekenhuis waarvan de overeenkomstig artikel [1 112ter ]1 goedgekeurde rekeningen en de begrotingsvooruitzichten niet op een tekort wijzen.) <DWG 1998-04-02/40, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-05-08> 6° het oprichten van verenigingen overeenkomstig de artikelen 118 en volgende; 7° de begrotingswijzigingen, zodra deze van aard zijn dat ze de tegemoetkoming van de gemeente zullen verhogen (...) evenals de beslissingen met betrekking tot de ziekenhuizen waardoor hun tekort toeneemt. <DWG 1998-04-02/40, art. 5; Inwerkingtreding : 1998-05-08> [2 8° het overkoepelend strategisch programma bedoeld in artikel 27ter.]2 § 2. Over de volgende aangelegenheden kunnen de gemeentelijke overheden slechts beslissen indien zij vooraf zijn voorgelegd aan het overlegcomité : 1° het vaststellen of wijzigen van het administratief en geldelijk statuut van het personeel, voor zover de desbetreffende beslissingen een weerslag kunnen hebben op de begroting en het beheer van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn; 2° het oprichten van nieuwe diensten of instellingen met een sociale doelstelling en de uitbreiding van de bestaande. [2 3° het overkoepelend strategisch programma bedoeld in artikel LL1123-27 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie.]2 § 3. De lijst van aangelegenheden, bedoeld in de §§ 1 en 2, kan worden aangevuld in het huishoudelijk reglement, bedoeld in artikel 26, § 2. § 4. Het voostel dat aan het overlegcomité werd voorgelegd en de notulen van de overlegvergadering worden bij de beslissing gevoegd wanneer deze aan de toezichthoudende overheid wordt toegestuurd. § 5. [3 De raad voor maatschappelijk welzijn sluit met de gemeenteraad overeenkomsten nodig voor de totstandkoming van de samenwerkingsverbanden. Een samenwerkingsverband tussen de gemeente en het centrum is de gemeenschappelijke en gedeelde wil tot het samen beheren of uitvoeren van een dienst, een actie, een project of een opdracht of nog tot het toevertrouwen, aan één van de plaatselijke instellingen, van de uitvoering of het beheer van een dienst, een actie, een project of een opdracht met het oog op het bereiken van schaalvoordelen, grotere organisatie-efficiëntie en een efficiënte openbare dienstverlening voor de naleving van de opdrachten en de zelfstandigheid van beiden.]3 [3 § 6. De directeur-generaal van de gemeente en de directeur-generaal van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, vallend onder haar grondgebied, stellen samen jaarlijks een ontwerp-verslag op over het geheel van de bestaande en de te ontwikkelen samenwerkingsverbanden tussen de gemeente en het centrum voor maatschappelijk welzijn. Wanneer het OCMW en de gemeente in een gemeenschappelijke adjunct-directeur-generaal voorzien hebben, belast met het beheer van de samenwerkingsverbanden, neemt laatstgenoemde deel aan het opstellen van het ontwerp-verslag. Dat ontwerp-verslag heeft eveneens betrekking op de kostenbesparingen en de afschaffingen van de dubbele betrekkingen of de overlappingen van activiteiten van het centrum voor maatschappelijk welzijn en de gemeente. Het ontwerp-verslag bedoeld in lid 1 wordt ter advies voorgelegd aan de directiecomités van de gemeente en het centrum, in gemeenschappelijke vergadering, bedoeld in artikel 42, § 3, lid 5, vervolgens voorgelegd aan het overlegcomité dat over een mogelijkheid tot wijziging beschikt. Het ontwerp-verslag bedoeld in lid 1 wordt vervolgens overgelegd en besproken op een jaarlijkse gemeenschappelijke en openbare vergadering van de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn, waar wijzigingen doorgevoerd kunnen worden. Het verslag wordt vervolgens door elke van beide raden aangenomen. Op dezelfde vergadering wordt eveneens een projectie van het plaatselijk sociaal beleid voorgesteld. Die jaarlijkse vergadering wordt voor het aannemen van de begrotingen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en van de gemeente, door hun respectievelijke raden, gehouden. Dat verslag wordt bij de begroting van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gevoegd. De Waalse Regering stelt het stramien vast voor het jaarlijkse verslag over de samenwerkingsverbanden. Daarin zijn minstens volgende gegevens vervat : 1° een boordtabel van de lopende en uitgevoerde samenwerkingsverbanden; 2° een tabel met de jaarlijkse programmatie van de overwogen samenwerkingsverbanden en een rooster dat het niveau van samenvoeging van de ondersteunende diensten beoordeelt. Die rooster wordt een samenwerkingsmatrix genoemd; 3° een lijst met de samengevoegde overheidsopdrachten en de afzonderlijke overheidsopdrachten die het voorwerp kunnen uitmaken van samengevoegde overheidsopdrachten.]3 ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> (2)<DWG 2018-07-19/29, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 07-09-2018> (3)<DWG 2018-07-19/40, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 16-09-2018> Art. 26ter. <W 1992-08-05/46, art. 17; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Bij gebreke aan overleg, op afdoende wijze vastgesteld, te wijten aan de gemeentelijke overheden, beslist het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, onverminderd de toepassing van het administratief toezicht. Art. 26quater. [1 § 1. In het kader van de samenwerkingsverbanden bedoeld in lid 26bis, § 5, sluit het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn overeenkomsten met de gemeente om onontbeerlijke ondersteunende prestaties voor de uitvoering van haar opdrachten geheel of gedeeltelijk te delegeren of gemeenschappelijk uit te voeren. De gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kunnen hun ondersteunende diensten samenvoegen of verenigen. De samenvoeging of de vereniging van de ondersteunende diensten wordt ingeschreven in het overkoepelend strategisch programma bedoeld in artikel 27ter. De overeenkomst bevat minstens volgende gegevens : - voorwerp van de overeenkomst en organisatiewijze (delegatiemodus of samenwerkingsmodus); - duur van de overeenkomst en nadere verlengingsregels; - personeel toegewezen aan het samenwerkingsverband, en de administratieve overheid waaronder bedoeld personeel valt in geval van samenwerkingsmodus; - de hiërarchisch verantwoordelijke die, in geval van een samenwerkingsmodus, personeelslid van beide administraties dient te zijn of via terbeschikkingstelling toegewezen dient te worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 144bis van de Nieuwe Gemeentewet of overeenkomstig artikel 32 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers; - financieringswijze, in voorkomend geval, evenals begrotingsfunctie (functionele code) waarop de uitgaven- en ontvangstenkredieten ingeschreven zijn; - eventuele materiële middelen, aangewend voor het samenwerkingsverband; - de nadere opvolgings- en beoordelingsregels van de overeenkomst. § 2. De ondersteunende diensten verzamelen alle interne prestaties die onrechtstreeks bijdragen tot de hoofdzakelijke opdracht van de overheidsadministratie en die nodig zijn voor de uitvoering van de opdrachten en doelstellingen. Hoofdzakelijk bestaan zij uit de diensten aankopen, menselijke middelen, onderhoud en informatica. De ondersteunende prestaties worden ofwel kosteloos ofwel als niet-geïnstitutionaliseerde horizontale overeenkomst overeenkomstig artikel 31 van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten uitgevoerd. § 3. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn sluit met een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn overeenkomsten om onontbeerlijke ondersteunende prestaties voor de uitvoering van haar opdrachten geheel of gedeeltelijk te delegeren of gemeenschappelijk uit te voeren. De centra kunnen hun ondersteunende diensten bedoeld in paragraaf 2 samenvoegen of verenigen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-07-19/40, art. 4, 030; Inwerkingtreding : 16-09-2018> Art. 27.§ 1. De raad voor maatschappelijk welzijn (richt in zijn midden een vast bureau op) dat belast is met het afhandelen van de zaken van dagelijks bestuur en waaraan hij bovendien andere wel omschreven bevoegdheden kan overdragen. <W 1992-08-05/46, art. 18; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Onverminderd de toepassing van artikel 94; kan de raad in zijn midden eveneens bijzondere comités oprichten waaraan hij wel omschreven bevoegdheden kan overdragen. Er kunnen evenwel geen bijzondere comités worden opgericht zolang geen bijzonder comité voor de sociale dienst werd aangesteld. (Bovendien kan de raad voor maatschappelijk welzijn in zijn huishoudelijk reglement bepalen dat plaatsvervangers worden aangewezen die de effectieve leden van de bijzondere comités mogen vervangen, wanneer die belet zijn. De plaatsvervangers dienen op dezelfde akte van voordracht voor te komen als de betrokken effectieve leden.) <W 1993-01-12/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-03-1993> (Overdracht van bevoegdheden aan het vast bureau of aan de bijzondere comités is niet toegelaten voor de beslissingen die de wet uitdrukkelijk aan de raad voorbehoudt, voor beslissingen die aan de machtiging of goedkeuring van een toezichthoudende overheid onderworpen zijn en ook voor de beslissingen omtrent : 1° de vervreemding, de verdeling en de ruil van onroerende goederen of onroerende rechten; 2° de leningen, de dadingen, de verwerving van onroerende goederen en de vaste beleggingen van kapitalen; 3° het aanvaarden van schenkingen en legaten aan het centrum; 4° (de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten behalve de gevallen bedoeld in artikel 84 [3 , 84bis en 84ter]3.) <DWG 2002-05-30/37, art. 2; Inwerkingtreding : 22-06-2002> (vierde lid opgeheven) ) <W 1992-08-05/46, art. 18; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <DWG 2002-05-30/37, art. 2; Inwerkingtreding : 22-06-2002>) § 2. Het vast bureau blijft in funktie tot de installatie van de nieuwe raad. De bijzondere comités kunnen worden aangesteld voor een bepaalde of voor een onbepaalde duur, doch hun bestaansduur kan nooit verder reiken dan de installatie van de nieuwe raad. De overdrachten van bevoegdheden kunnen echter ten allen tijde herroepen worden. § 3. (Het vast bureau en elk bijzonder comité tellen leden van elk geslacht. Het vast bureau telt, met inbegrip van zijn voorzitter, : - drie leden voor een raad van negen leden; - vier leden voor een raad van elf of dertien leden; - vijf leden voor een raad van vijftien leden; Voor elk bijzonder comité wordt het aantal leden door de raad bepaald. Elk comité mag evenwel, met inbegrip van de voorzitter, niet minder tellen dan : - drie leden voor een raad van negen leden; - vier leden voor een raad van elf of dertien leden; - vijf leden voor een raad van vijftien leden. § 4. De voorzitter van de raad is van rechtswege en met beraadslagende stem voorzitter van het vast bureau en van de bijzondere comités. Het vast bureau en de bijzondere comités kunnen evenwel, in aanwezigheid van de voorzitter, binnen hun midden een ondervoorzitter aanwijzen die het voorzitterschap van de zittingen zal waarnemen in de plaats van het raadslid dat de zittingen moet voorzitten krachtens artikel 22, § 3. § 5. De leden van het vast bureau en van de bijzondere comités mogen geen bloed- of aanverwant zijn tot en met de derde graad. § 6. (Het vast bureau en de bijzondere comités tellen leden van beide geslachten. De leden van het vast bureau en de leden van elk bijzonder comité worden, met uitzondering van de voorzitter, bij geheime stemming en in één enkele stemronde aangewezen, waarbij elk raadslid over één stem beschikt. Bij staking van stemmen wordt de oudste kandidaat verkozen. Indien, na de stemming, het gemengd karakter binnen het vast bureau en een bijzonder comité niet gewaarborgd is, wordt de uitslag ongeldig verklaard. Er wordt voor het geheel van de zetels, behalve die van de voorzitter, een nieuwe geheime stemming in één enkele stemronde gehouden tot de aanwezigheid van beide geslachten binnen het vast bureau en de bijzondere comités gewaarborgd is. Behoudens in geval van ontslag of verlies van het mandaat van raadslid, worden de leden van het vast bureau en de leden van de bijzondere comités aangewezen voor de bestaansduur van het bureau of het comité waarvan zij lid zijn. [1 Wanneer het mandaat van een ander lid van het vast bureau of van een bijzonder comité dan de voorzitter eindigt]1, wordt in zijn vervanging voorzien door de aanwijzing van een lid dat op dezelfde lijst is verkozen. Er wordt van het zesde lid afgeweken wanneer geen ander lid van de raad voor maatschappelijk welzijn is verkozen op dezelfde lijst als die van het te vervangen lid van het vast bureau of bijzonder comité of wanneer laatstgenoemd lid bij staking van stemmen zijn verkiezing binnen het vast bureau of het bijzonder comité slechts aan zijn leeftijd te danken heeft. In beide gevallen kan elk raadslid verkozen worden. Er wordt eveneens van het [1 zesde lid]1 afgeweken wanneer, na toepassing ervan, het vast bureau of een bijzonder comité uitsluitend leden van hetzelfde geslacht zou tellen. In dit geval kan elk raadslid verkozen worden dat tot het andere geslacht behoort.)) <DWG 2005-12-08/43, art. 6; Inwerkingtreding : 08-10-2006> <DWG 2006-07-19/42, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 21-08-2006> [2 § 7. Bij de geboorte of de adoptie van een kind, kan het lid van het vast bureau verlof nemen. Het geeft het vast bureau schriftelijk kennis van zijn verlof, met melding van de begin- en einddatum ervan. Het verlof duurt maximum 20 weken. Het eindigt uiterlijk 20 weken na de geboorte of de adoptie van het kind. In het kader van een ziekte die een afwezigheid veroorzaakt, die door een medisch attest van arbeidsongeschiktheid van minstens drie maanden wordt gestaafd, kan het lid van het vast bureau verlof nemen tijdens de hele duur die door het medisch attest gedekt is. Het geeft het vast bureau schriftelijk kennis van zijn verlof, met melding van de begin- en einddatum ervan. De verlofaanvraag als lid van het vast bureau bedoeld in bovenstaande paragrafen wordt ingediend als de betrokkene tijdens die periode raadslid voor maatschappelijk welzijn wil blijven. Als verhinderd wordt beschouwd het lid van het vast bureau, voorzitter inbegrepen, die overeenkomstig deze paragraaf verlof neemt.]2 ---------- (1)<DWG 2012-04-26/31, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012> (2)<DWG 2018-03-29/28, art. 4, 027; Inwerkingtreding : 30-04-2018> (3)<DWG 2022-10-06/17, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2023> Art. 27bis. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 17; ED § 1. : 1988-08-13; ED § 2. : 1989-01-01> § 1. In de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten, bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren is de oprichting van een vast bureau verplicht. De leden van het vast bureau worden rechtstreeks gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers op de wijze bepaald bij artikel 2bis van de gemeentewet. (In het aantal leden van het vast bureau, zoals het is vastgesteld in artikel 27, § 3, wordt de voorzitter alleen dan meegerekend als hij rechtstreeks is verkozen als lid van het vast bureau.) <W 1989-06-16/30, art. 8; Inwerkingtreding : 17-06-1989> § 2. Het vast bureau van bovenvermelde openbare centra voor maatschappelijk welzijn beslist bij consensus. Bij gebrek aan consensus wordt de zaak door de voorzitter voorgelegd aan de raad voor maatschappelijk welzijn. Art. 27ter. [1 § 1. Binnen twee maanden na zijn installatie neemt de raad voor maatschappelijk welzijn een een sociale beleidsverklaring voor de duur van zijn mandaat af, dat minstens de belangrijkste beleidsplannen alsmede een begrotingsonderdeel met de grote lijnen terzake bevat. § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn neemt een overkoepelend strategisch programma aan binnen de zes maanden volgend op zijn installatie of na de hernieuwing van de raad overeenkomstig artikel 10, § 3. Het overkoepelend strategisch programma is een meerjarig beleidsinstrument dat de strategie bevat die de raad voor maatschappelijk welzijn ontwikkeld om de strategische doelstellingen die hij heeft vastgelegd, te bereiken. Deze strategie resulteert in de keuze van operationele doelstellingen, projecten en acties die meer bepaald zijn omschreven rekening houdend met de ter beschikking zijnde menselijke en financiële middelen. Het overkoepelend strategisch programma is gegrond op een samenwerking tussen de raad voor maatschappelijk welzijn en de administratie. De raad voor maatschappelijk welzijn kan de strategische programmering overdragen aan het vast bureau. Bij een overdracht neemt de raad voor maatschappelijk welzijn akte van het overkoepelend strategisch programma. Het overkoepelend strategisch programma wordt door de raad voor maatschappelijk welzijn minstens halfweg de legislatuur en na afloop ervan onderworpen aan een evaluatie. Bij een overdracht voert het vast bureau deze evaluaties uit en de raad voor maatschappelijk welzijn neemt er akte van. Het directiecomité stelt een uitvoeringsrapport samen, waarvan de raad voor maatschappelijk welzijn akte neemt en zelf in de loop van het eerste halfjaar van het jaar van de algehele hernieuwing van de gemeenteraden de laatste evaluatie van de legislatuur uitvoert. Bij een overdracht nemen de raad voor maatschappelijk welzijn en het vast bureau akte van dat uitvoeringsrapport. Het uitvoeringsrapport en de laatste evaluatie van de legislatuur worden overgemaakt aan de raad voor maatschappelijk welzijn voortvloeiend uit de volgende verkiezingen. In de loop van de legislatuur is een actualisering van het overkoepelend strategisch programma mogelijk. Het wordt op de wijze, bepaald door de raad voor maatschappelijk welzijn, bekendgemaakt. Het wordt op de website van de raad voor maatschappelijk welzijn of, bij gebreke, van de gemeente gepubliceerd. Voor het eerste overkoepelend strategisch programma van de legislatuur 2018-2024 wordt de termijn van zes maanden bedoeld in lid één op negen maanden gebracht. § 3. De beraadslaging van de raad voor maatschappelijk welzijn die akte neemt van het overkoepelend strategisch programma of het aanneemt, aan de Regering medegedeeld.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-07-19/29, art. 3, 029; Inwerkingtreding : 07-09-2018> Art. 28.(§ 1.) De voorzitter van de raad van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn leidt de aktiviteiten van dit centrum. <W 1992-08-05/46, art. 19; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Hij zorgt voor het voorafgaand onderzoek van de zaken die aan de raad, aan het vast bureau en aan de bijzondere comités worden voorgelegd. Hij roept deze vergaderingen bijeen en stelt de agenda hiervan vast. Hij is belast met de uitvoering van de beslissingen van de raad, van het vast bureau en van de bijzondere comités. De in het vast bureau en de bijzondere comités genomen beslissingen worden ter kennis van de raad voor maatschappelijk welzijn gebracht. (De notulen van de vergaderingen van het overlegcomité dienen ter kennis te worden gebracht van de raad voor maatschappelijk welzijn.) Hij vertegenwoordigt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen. <W 1992-08-05/46, art. 19; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (Wanneer een dakloze persoon een beroep doet op de maatschappelijke dienstverlening van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar hij zich bevindt, moet de voorzitter hem de vereiste dringende hulpverlening toekennen, binnen de grenzen vastgesteld door het huishoudelijk reglement van de raad voor maatschappelijk welzijn, mits zijn beslissing op de eerstvolgende vergadering ter bekrachtiging aan de raad voor te leggen (of aan het orgaan waaraan de raad deze bevoegdheid heeft overgedragen).) <W 1993-01-12/34, art. 3; Inwerkingtreding : 01-03-1993> <DWG 1998-04-02/40, art. 6 ; Inwerkingtreding : 1998-05-08> (§ 2. De beslissingen van de raad voor maatschappelijk welzijn, van het vast bureau en van de bijzondere comités, de bekendmakingen, de akten en de briefwisseling van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden ondertekend door de voorzitter en door de secretaris. De voorzitter kan de ondertekening van bepaalde stukken schriftelijk opdragen aan een of meerdere leden van de raad voor maatschappelijk welzijn. Hij kan deze opdracht te allen tijde herroepen. Het lid of de leden aan wie de opdracht is gegeven moeten op alle stukken die ze ondertekenen, boven hun handtekening, naam en functie, melding maken van die opdracht. De raad voor maatschappelijk welzijn of het vast bureau kan de van [2 directeur-generaal van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ]2 machtigen de medeondertekening van bepaalde stukken op te dragen aan een of meer ambtenaren van het centrum. Deze opdracht geschiedt schriftelijk en is te allen tijde herroepbaar; de raad voor maatschappelijk welzijn wordt daarvan op de hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering. De ambtenaar of de ambtenaren aan wie de opdracht is gegeven moeten op alle stukken die ze ondertekenen, boven hun handtekening naam en functie, melding maken van die opdracht.) <W 1992-08-05/46, art. 19; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (§ 3.) De voorzitter kan in dringende gevallen en binnen de perken bepaald door het huishoudelijk reglement van de raad voor maatschappelijk welzijn, zelf tot hulpverlening beslissen, mits zijn beslissing aan de raad (of aan het orgaan waaraan de raad deze bevoegdheid heeft overgedragen) te onderwerpen op de eerstvolgende vergadering met het oog op haar bekrachtiging. <W 1992-08-05/46, art. 19; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <DWG 1998-04-02/40, art. 6; Inwerkingtreding : 08-05-1998> § 4. [1 ...]1 ---------- (1)<DWG 2012-04-26/31, art. 12, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012> (2)<DWG 2013-04-18/20, art. 18, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013> Art. 29. De raad voor maatschappelijk welzijn vergadert ten minste éénmaal in de maand, na bijeenroeping door de voorzitter, op de dagen en uren vastgesteld door het huishoudelijk reglement. Bovendien roept de voorzitter de raad bijeen telkens hij dit noodzakelijk acht. De voorzitter is ertoe gehouden de raad voor maatschappelijk welzijn bijeen te roepen, hetzij op aanvraag van de burgemeester (...), hetzij op aanvraag van een derde van de zitting hebbende leden, op dag en uur en met de agendapunten door hen bepaald. (De aanvraag dient bij de voorzitter toe te komen ten minste twee vrije dagen voordat de termijn van ten minste vijf vrije dagen, bepaald in artikel 30, begint te lopen.) <W 1992-08-05/46, art. 20; Inwerkingtreding : 18-10-1992> De vergaderingen van de raad hebben plaats in de zetel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, tenzij de raad voor een bepaalde vergadering anders beslist. Art. 30.(De bijeenroeping geschiedt schriftelijk en aan huis, ten minste vijf vrije dagen vóór de dag van de vergadering en vermeldt de agenda. Deze termijn kan worden ingekort in spoedeisende gevallen en zal teruggebracht worden tot twee vrije dagen in geval na twee oproepingen niet de door artikel 32 vereiste meerderheid aanwezig is. [1 De agendapunten worden duidelijk vermeld en gaan vergezeld van een verklarende synthesenota. De oproeping en de stukken betreffende de agendapunten, behalve de maatschappelijke dossiers of individuele gegevens i.v.m. sociale actie, kunnen langs de elektronische weg overgebracht worden als de mandataris daar schriftelijk om verzoekt en krachtens deze paragraaf over een elektronisch adres beschikt. Het vast bureau stelt een persoonlijk elektronisch adres ter beschikking van elk lid van de raad voor sociale actie. De modaliteiten voor de toepassing van dit artikel liggen vast in het huishoudelijk reglement.]1 Buiten de agendapunten mag geen enkel onderwerp behandeld worden behalve bij dringende noodzakelijkheid. Tot de dringende noodzakelijkheid moet worden besloten door ten minste twee derden van de aanwezige leden. De namen van die leden worden in de notulen vermeld.) W 1992-08-05/46, art. 21; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (Elk voorstel dat uitgaat van een lid van de raad en dat ten minste twaalf dagen vóór de vergadering van de raad aan de voorzitter wordt overgemaakt, moet op de agenda van die vergadering voorkomen en vergezeld gaan van een [1 verklarende synthesenota]1 of van elk document ter informatie van de raad voor maatschappelijk welzijn.) <DWG 1998-04-02/40, art. 6bis; Inwerkingtreding : 1998-05-08> De volledige dossiers worden ter beschikking van de leden van de raad gesteld ten zetel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gedurende de in het eerste lid bepaalde termijn, met uitzondering van de zaterdagen, de zondagen en de wettelijke feestdagen. [1 De [2 directeur-generaal]2 van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de door hem aangewezen ambtenaar, alsook de [3 financieel directeur]3 of de door hem aangewezen ambtenaar, stellen zich ter beschikking van de leden van de raad om hen de technische uitleg te geven die nodig is voor een goed begrip van de dossiers; ze staan ter beschikking gedurende minstens twee periodes voor de zitting van de raad voor sociale actie, één periode tijdens de normale kantooruren en de andere buiten die uren. De modaliteiten voor de toepassing van deze paragraaf liggen vast in het huishoudelijk reglement.]1 ---------- (1)<DWG 2013-01-31/14, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2013> (2)<DWG 2018-03-29/49, art. 13, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> (3)<DWG 2019-05-02/80, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 30-09-2019> Art. 30bis. [1 § 1. Er wordt verstaan onder: 1° vergadering op afstand: de vergadering die wordt gehouden met behulp van videoconferentietechnologie, d.w.z. een conferentie die, naast de rechtstreekse transmissie van spraak en grafisch materiaal, ook de transmissie van bewegende beelden van deelnemers op afstand mogelijk maakt; 2° de uitzonderlijke situatie: de situatie waarin de gemeentelijke, provinciale of federale fase respectievelijk afgekondigd wordt door de bevoegde overheid, overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 mei 2019 betreffende de noodplanning en het beheer van noodsituaties op het gemeentelijk en provinciaal niveau en betreffende de rol van de burgemeesters en de provinciegouverneurs in geval van crisisgebeurtenissen en -situaties die een coördinatie of een beheer op nationaal niveau vereisen; 3° de gewone situatie: de situatie die alle andere gevallen omvat. § 2. De artikelen 30ter en 30quater moeten worden toegepast met strikte inachtneming van de democratische beginselen die in deze wet zijn neergelegd, met name die welke betrekking hebben op: - de eerbiediging van het beroepsgeheim; - de eerbiediging van het niet-openbare karakter van de debatten; - het verzoek van de leden om het woord te nemen; - de beraadslaging; - de mogelijkheid om van gedachten te wisselen door middel van verzoeken om het woord te nemen of vragen en antwoorden; - het uitbrengen van stemmen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2021-07-15/15, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 01-10-2021> Art. 30ter. [1 § 1. De vergaderingen van de raad voor maatschappelijk welzijn, de bijzondere comités en de algemene vergadering van de in Hoofdstuk XII bedoelde verenigingen worden, zowel in gewone als in uitzonderlijke situatie, fysiek gehouden. In afwijking van het eerste lid kunnen in uitzonderlijke situaties vergaderingen op afstand worden gehouden. In het huishoudelijk reglement worden de voorwaarden en modaliteiten vastgesteld. In de notulen wordt vermeld of de vergadering op afstand is gehouden en deze informatie wordt opgenomen in het jaarlijkse bezoldigingsverslag als bedoeld in artikel L6421-1 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie. In het in lid 2 bedoelde geval kan niet worden beraadslaagd en gestemd over punten die betrekking hebben op de tuchtrechtelijke situatie van een of meerdere personeelsleden en de dossiers waarvoor het horen van externe personen in het kader van een geschil vereist is, tenzij de autoriteit een uiterste termijn in acht moet nemen. § 2. Wat de algemene vergaderingen van de in Hoofdstuk XII bedoelde verenigingen betreft, is, indien op afstand wordt vergaderd, een beraadslaging van de raad voor maatschappelijk welzijn over elk punt van de agenda verplicht. Indien de raad voor maatschappelijk welzijn zich niet fysiek wenst te laten vertegenwoordigen, deelt hij zijn beraadslagingen onverwijld mee aan de structuur, die er rekening mee houdt wat betreft het uitbrengen van de stemmen, maar ook wat betreft de berekening van de verschillende aanwezigheids- en stemquorums. § 3. De Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van dit artikel.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2021-07-15/15, art. 3, 036; Inwerkingtreding : 01-10-2021> Art. 30quater. [1 § 1. De vergaderingen van het vast bureau, van het auditcomité en van de raad van bestuur van de in Hoofdstuk XII bedoelde verenigingen worden, zowel in gewone als in uitzonderlijke situatie, fysiek gehouden. In afwijking van lid 1 kunnen de vergaderingen van het vast bureau en van het auditcomité van de in Hoofdstuk XII bedoelde verenigingen in gewone situatie, in ten hoogste 20 procent van de gevallen, op afstand worden gehouden. In het huishoudelijk reglement worden de voorwaarden en modaliteiten vastgesteld. In de notulen wordt vermeld of de vergadering op afstand is gehouden en deze informatie wordt opgenomen in het jaarlijkse bezoldigingsverslag als bedoeld in artikel L6421-1. In afwijking van het eerste lid kunnen in uitzonderlijke situaties vergaderingen op afstand worden gehouden. In het huishoudelijk reglement worden de voorwaarden en modaliteiten vastgesteld. In de notulen wordt vermeld of de vergadering op afstand is gehouden en deze informatie wordt opgenomen in het jaarlijkse bezoldigingsverslag als bedoeld in artikel L6421-1. In de in de leden 2 en 3 bedoelde gevallen kan niet worden beraadslaagd en gestemd over punten die verband houden met de tuchtrechtelijke situatie van een of meerdere personeelsleden, dossiers waarvoor externe personen in het kader van een geschil moeten worden gehoord, het strategisch plan, beslissingen betreffende de financiële strategie, algemene bepalingen inzake personeelszaken, of het nu gaat om toegangsvoorwaarden voor betrekkingen of bezoldigingsvoorwaarden, bijzondere regels die van toepassing zijn op de plaatselijke bestuursfunctie, en de begrotingen en rekeningen. In afwijking van het vierde lid kan in het in lid 3 bedoelde geval worden beraadslaagd of gestemd over punten die betrekking hebben op de tuchtrechtelijke situatie van een of meerdere personeelsleden en de dossiers waarvoor het horen van externe personen in het kader van een geschil vereist is, indien de autoriteit een uiterste termijn in acht moet nemen. § 2. Dit artikel is eveneens van toepassing op de overlegvergaderingen bedoeld in artikel 26, § 2, van deze wet en in artikel L1122-11 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie. § 3. De Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van dit artikel.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2021-07-15/15, art. 4, 036; Inwerkingtreding : 01-10-2021> Art. 31. De vergaderingen van de raad voor maatschappelijk welzijn worden gehouden met gesloten deuren. Art. 31bis. <Ingevoegd bij DWG 1998-04-02/40, art. 6ter; Inwerkingtreding : 1998-05-08> De wet van 11 april 1994 en het decreet van de Waalse Gewestraad van 30 maart 1995 betreffende de openbaarheid van bestuur zijn van toepassing op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn al naar gelang de daden van beheer respectievelijk tot de bevoegdheid van de Federale Staat of van het Waalse Gewest behoren. Art. 32. De raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau en de bijzondere comités mogen alleen beraadslagen en besluiten wanneer de meerderheid van hun zitting hebbende leden aanwezig is. Zij kunnen echter, indien zij tweemaal bijeengeroepen werden zonder dat het vereiste aantal leden opgekomen is, na een nieuwe en laatste bijeenroeping, geldig beraadslagen en beslissen, welk ook het aantal der aanwezige leden zij, over de onderwerpen die voor de derde maal op de agenda staan. De tweede en derde bijeenroeping moeten geschieden overeenkomstig de voorschriften van artikel 30 en er moet vermeld worden dat de bijeenroeping voor de tweede of de derde maal geschiedt. Bovendien moet de derde bijeenroeping de tekst van de eerste twee leden van het onderhavig artikel woordelijk herhalen. Art. 33.<W 1992-08-05/46, art. 22; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 1. De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen. De leden van de raad stemmen mondeling. De voorzitter van de raad, of [1 het raadslid dat hem vervangt krachtens artikel 22, § 3,]1 stemt het laatst en bij staking van stemmen is zijn stem beslissend. (§ 1bis. De raad voor maatschappelijk welzijn stemt het geheel van de begroting en het geheel van de jaarrekeningen. Elk lid kan echter de afzonderlijke stemming van één of meer door hem aangewezen artikelen of groepen van artikelen eisen als het om de begroting gaat, of van één of meer door hem aangewezen artikelen of posten als het om de jaarrekeningen gaat. In dit geval kan de algemene stemming slechts plaatsvinden na de stemming van de aldus aangewezen artikelen, groepen van artikelen of posten; ze heeft betrekking op de artikelen of posten waarvan geen enkel lid de afzonderlijke stemming heeft gevraagd, en op de artikelen die reeds bij afzonderlijke stemming zijn goedgekeurd.) <DWG 1998-04-02/40, art. 6quater; Inwerkingtreding : 1998-05-08> § 2. De leden stemmen echter geheim als het om personen gaat, behoudens in geval van individuele toekenning of terugvordering van maatschappelijke dienstverlening. Is er bij geheime stemming staking van stemmen, dan is het voorstel verworpen. § 3. Voor elke benoeming tot ambten en elke contractuele indienstneming, wordt tot een afzonderlijke stemming overgegaan. In deze gevallen evenals bij elke verkiezing of voordracht van kandidaten tot mandaten of ambten, indien de volstrekte meerderheid niet werd verkregen bij de eerste stembeurt, heeft herstemming plaats voor de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben bekomen; in voorkokend geval wordt de deelneming aan die herstemming bepaald met voorrang van de oudste in jaren. In geval van staking van stemmen bij de tweede stembeurt krijgt de oudste kandidaat de voorkeur. § 4. Er wordt geen rekening gehouden met de onthoudingen en de blanco of nietige stembiljetten. ---------- (1)<DWG 2012-04-26/31, art. 14, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012> Art. 33bis. <Ingevoegd bij W 1992-08-05/46, art. 23; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Voor de zitting, vanaf de ontvangst van de agenda van de raad, of tijdens de zitting, voorafgaandelijk aan de bespreking of aan de stemming, kan de burgemeester de bespreking of de stemming omtrent elk punt van de agenda verdagen, behalve wanneer het betrekking heeft op de individuele toekenning of terugvordering van maatschappelijke dienstverlening. De redenen van de beslissing van de burgemeester worden vermeld in de notulen van de vergadering. In dat geval wordt het overlegcomité bijeengeroepen binnen een termijn van vijftien dagen, met op de agenda het punt dat werd verdaagd. De burgemeester kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid slechts éénmaal uitoefenen voor hetzelfde punt. De Koning kan de toepassingsmodaliteiten van de bepalingen van dit artikel nader bepalen. Art. 34. De notulen van de vorige vergadering worden hetzij aan de leden medegedeeld samen met de bijeenroeping tot de vergadering, hetzij ter hunner beschikking gesteld volgens de regelen bepaald bij het laatste lid van artikel 30. Na goedkeuring worden zij door de voorzitter en de secretaris ondertekend. Telkens als de raad het gewenst acht, worden de notulen, geheel of gedeeltelijk, staande de vergadering opgemaakt en door de aanwezige leden ondertekend. Art. 34bis.<Ingevoegd bij DWG 2005-12-08/43, art. 7; Inwerkingtreding : 08-10-2006> Bovenop de verplichting opgelegd bij artikel 26 bis, § 5, tweede lid, kan de raad voor maatschappelijk welzijn gemeenschappelijke zittingen met de gemeenteraad houden. [1 In afwijking van artikel 31 zijn die vergaderingen openbaar.]1 ---------- (1)<DWG 2012-04-26/31, art. 19, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012> Art. 35. De vergaderingen van het vast bureau en, behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van het betrokken comité, die van de bijzondere comités, worden gehouden op de plaats aangeduid in het huishoudelijk reglement. De bepalingen van de artikelen 30 tot en met 34 zijn van toepassing op de vergaderingen van het vast bureau en van de bijzondere comités. Art. 36. De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn hebben het recht om ter plaatse kennis te nemen van alle akten, stukken en dossiers betreffende het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. (Wat de akten, stukken en dossiers van het ziekenhuis betreft, beschikken de leden van het beheerscomité die raadgevende stem hebben, over hetzelfde recht.) <DWG 1998-04-02/40, art. 7; Inwerkingtreding : 1998-05-08> De leden van de raad (, en van het beheerscomité van het ziekenhuis) alsmede alle andere personen, die krachtens de wet de vergaderingen van de raad, het vast bureau (, de bijzondere comités en het beheerscomité van het ziekenhuis) bijwonen, zijn tot geheimhouding verplicht. <DWG 1998-04-02/40, art. 7; Inwerkingtreding : 1998-05-08> (Met uitzondering van de akten en stukken betreffende de door het centrum verleende individuele hulp of de invordering van deze hulp, en van de akten en stukken betreffende de dossiers die het centrum nog niet heeft goedgekeurd, kunnen de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn, onder de voorwaarden bepaald bij het door de raad opgemaakte huishoudelijk reglement, een afschrift verkrijgen van de akten en stukken betreffende de administratie van het O.C.M.W. De vergoeding die eventueel wordt geëist voor het afschrift, mag in geen geval de kostprijs overschrijden.) <DWG 1998-04-02/40, art. 7; Inwerkingtreding : 1998-05-08> Art. 37. Het is de leden van de raad en de personen, die krachtens de wet de vergaderingen van de raad mogen bijwonen, verboden : 1. Tegenwoordig te zijn bij de beraadslaging of besluit over zaken waarbij zij, hetzij persoonlijk, hetzij als zaakgelastigde, rechtstreeks belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad persoonlijk en rechtstreeks belang hebben. Inzake benoemingen tot ambten en tuchtmaatregelen geldt dit verbod slechts ten aanzien van bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad. 2. Rechtstreeks of onrechtstreeks deel te nemen aan enige overeenkomst, enige aanbesteding, levering, verkoop of aankoop voor het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Dit verbod is eveneens van toepassing op de handelsvennootschappen waarin het lid van de raad, de burgemeester of zijn afgevaardigde vennoot, zaakvoerder, beheerder of lasthebber is. 3. Als advokaat, notaris, zaakwaarnemer of deskundige, belangen te behartigen die strijdig zijn met die van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of, anders dan kosteloos, in dezelfde hoedanigheid de belangen van het centrum te verdedigen. (4. Als raadsman van een personeelslid in tuchtzaken tussen te komen; 5. Als afgevaardigde of technicus van een vakorganisatie in een onderhandelings- of overlegcomité van de gemeente of het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn tussen te komen.) <DWG 1995-04-06/72, art. 2, Inwerkingtreding : 04-06-1995> Deze bepalingen gelden eveneens voor de leden van de bijzondere beheersorganen die met toepassing van artikel 94 zouden worden opgericht. Art. 38.<W 1992-08-05/46, art. 24; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (§ 1.) (De wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de sociale zekerheidsregeling van de voorzitter zijn dezelfde als die van de schepenen van de overeenstemmende gemeente. De Regering kan de toekenningsvoorwaarden en wijze ervan bepalen.) <DWG 1999-04-01/39, art. 2, Inwerkingtreding : 09-05-1999> (De bepalingen betreffende het stelsel inzake compensatie van inkomensverlies dat voor de schepenen geldt, is mutatis mutandis op de O.C.M.W.-voorzitters toepasselijk [1 waarvan het bedrag gelijk is aan het bedrag toegekend aan de gemeenteraadsleden van de gemeente van de zetel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn]1.) <DWG 2003-02-06/31, art. 5; Inwerkingtreding : 27-02-2003> Binnen de perken en volgens de voorwaarden en modaliteiten van toekenning door de (Regering) bepaald, (kent) de raad voor maatschappelijk welzijn een presentiegeld (toe) aan zijn leden. <DWG 2003-02-06/31, art. 4; Inwerkingtreding : 27-02-2003> <DWG 1998-04-02/40, art. 34, Inwerkingtreding : 08-05-1998> De gewezen voorzitters en hun rechtverkrijgenden genieten hetzelfde pensioenstelsel als dit dat van toepassing is voor de schepenen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is. De kosten die door de voorzitter en de leden worden gemaakt bij de uitvoering van opdrachten die hen door de raad voor maatschappelijk welzijn in het kader van zij bevoegdheden uitdrukkelijk werden toevertrouwd, worden hun terugbetaald. De (Regering) kan de nadere regels van deze terugbetalingen bepalen. <DWG 1998-04-02/40, art. 34, Inwerkingtreding : 08-05-1998> § 2. [1 De som van het presentiegeld van het raadslid van de raad voor maatschappelijk welzijn en van de presentiegelden, bezoldigingen en voordelen in natura die hij geniet wegens zijn oorspronkelijke mandaten, zijn afgeleide mandaten en zijn openbare mandaten, functies of ambten van politieke aard zoals omschreven in artikel L5111-1 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie, is gelijk aan of lager dan anderhalve keer het bedrag van de parlementaire vergoeding van de leden van de Kamer der Volksvertegenwoordigers. Indien het maximumbedrag vastgesteld in het eerste lid overschreden wordt, wordt het bedrag van het presentiegeld of van de bezoldigingen en voordelen in natura ontvangen door het raadslid van de raad voor maatschappelijk welzijn wegens zijn afgeleide mandaten en zijn openbare mandaten, functies of ambten van politieke aard, dienovereenkomstig verminderd.]1 § 3. [1 De som van het presentiegeld van het raadslid van de raad voor maatschappelijk welzijn en van de presentiegelden, bezoldigingen en voordelen in natura die hij geniet wegens zijn oorspronkelijke mandaten, zijn afgeleide mandaten en zijn openbare mandaten, functies of ambten van politieke aard zoals omschreven in artikel L5111-1 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie, is gelijk aan of lager dan anderhalve keer het bedrag van de parlementaire vergoeding van de leden van de Kamer der Volksvertegenwoordigers. Indien het maximumbedrag vastgesteld in het eerste lid overschreden wordt, wordt het bedrag van het presentiegeld of van de bezoldigingen en voordelen in natura ontvangen door het raadslid van de raad voor maatschappelijk welzijn wegens zijn afgeleide mandaten en zijn openbare mandaten, functies of ambten van politieke aard, dienovereenkomstig verminderd.]1 § 4. [1 Voor de toepassing van de regels uit deel V van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie die op hen van toepassing is : 1° is het raadslid van de raad voor maatschappelijk welzijn houder van een oorspronkelijk mandaat zoals omschreven in artikel L5111-1 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie; 2° is de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn houder van een oorspronkelijk uitvoerend mandaat zoals omschreven in artikel L5111-1 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie; 3° is de niet-verkozen persoon in de zin van artikel L5111-1 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie de persoon die niet raadslid is van de raad voor maatschappelijk welzijn en aan wie een mandaat is toevertrouwd in een privaat- of publiekrechtelijke rechtspersoon wegens de beslissing van één van de organen of de vertegenwoordiging van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.]1 § 5. [1 Voor de toepassing van artikel L5421-2, § 2, lid 3, van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie gebeurt de terugbetaling van de teveel gekregen sommen ten opzichte van paragrafen 2 en 3 ten bate van het openbaar centrum voor het maatschappelijk welzijn. Indien het raadslid van de raad voor maatschappelijk welzijn eveneens houder is van een oorspronkelijk mandaat in een gemeente of in een provincie, gebeurt de terugbetaling volgens de regels van artikel L5421-2, lid 3, van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie.]1 § 6. [1 Voor de toepassing van artikel L5431-1 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie kan de Regering, indien de betrokken persoon geen aangifte heeft ingediend, willens en wetens een valse aangifte heeft ingediend of nagelaten heeft de onverschuldigd gekregen sommen binnen de haar door de Regering toebedeelde termijn terug te betalen, na afloop van de procedure bepaald in artikel L5431-1, het verval vaststellen : 1° van de oorspronkelijke mandaten, met inbegrip van de uitvoerende oorspronkelijke mandaten, en van de afgeleide mandaten van elk raadslid en van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn; 2° van de mandaten toevertrouwd aan niet-verkozen personen in een publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon ten gevolge van een beslissing getroffen door een van de organen, en ten gevolge van de vertegenwoordiging van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Tijdens een periode van zes jaar, ingaand daags na de kennisgeving van de beslissing van de Regering waarbij het verval wordt vastgesteld, zal de houder van een oorspronkelijk mandaat of de niet-verkozen persoon niet meer houder kunnen zijn van een mandaat bedoeld in artikel L5111-1, 9°, van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie. Als de betrokken persoon, na afloop van de procedure bepaald in paragraaf 3 van artikel L5431-1, geen titularis meer is van een mandaat waarvoor de Regering het verval kan vaststellen zoals voorzien in lid 1 van deze paragraaf, kan de Regering voor een periode van zes jaar na de kennisgeving van haar beslissing het volgende uitspreken : 1° een onverkiesbaarheid bij de raad voor maatschappelijk welzijn voor de betrokken persoon die titularis van een oorspronkelijke mandaat was alsook een verbod, titularis van een mandaat bedoeld in artikel L5111-1, 9°, van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie te zijn; 2° een verbod, titularis te zijn van een mandaat bedoeld in artikel L5111-1, 9°, van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie voor de niet-verkozen persoon.]1 ---------- (1)<DWG 2018-03-29/49, art. 14, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 39. Wanneer een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn de voorzitter bestendig vervangt gedurende ten minste een maand, wordt hem een bezoldiging uitbetaald. De (Regering) bepaalt de regelen voor de berekening van deze wedde en voor de verdere uitkering van de wedde van de verkozen voorzitter, evenals de invloed van die uitkeringen op de pensioenvorming. <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 08-05-1998> Art. 40.De huishoudelijke reglementen voor de raad, het vast bureau, de bijzondere comités, alsmede voor de diensten en instellingen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, worden vastgesteld door de raad. (De raad legt deontologische en ethische regels vast in zijn huishoudelijk reglement. Deze regels bekrachtigen o.a. de weigering tot aanvaarding van een mandaat dat niet ten volle waargenomen zou kunnen worden, de regelmatige deelname aan de zittingen van de raad, van het vast bureau of van een bijzonder comité, de relaties tussen de verkozenen en de plaatselijke administratie, het luisteren naar en de informatieverstrekking aan de burger.) <DWG 2005-12-08/43, art. 10; Inwerkingtreding : 08-10-2006> (Het beheerscomité van het ziekenhuis maakt zijn huishoudelijk reglement op en onderwerpt het aan de goedkeuring van de raad voor maatschappelijk welzijn.) <DWG 1998-04-02/40, art. 8; Inwerkingtreding : 1998-05-08> [1 ...]1 [1 ...]1 ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> HOOFDSTUK III. - Het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Art. 41.[1 Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn heeft een directeur-generaal en een financieel directeur. Het administratief statuut van de directeur-generaal en de financieel directeur van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ligt vast in een reglement dat door de raad voor maatschappelijk welzijn opgemaakt wordt met inachtneming van de algemene bepalingen waarin de Waalse Regering voorziet. De betrekkingen van directeur-generaal en financieel directeur zijn toegankelijk door werving, bevordering en mobiliteit. Er wordt in de betrekking voorzien binnen zes maanden na de vacantverklaring. De definitieve benoeming vindt plaats na afloop van de stage. [2 Het vast bureau gaat over tot de evaluatie van de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal en de financieel directeur onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten waarin de Regering voorziet. De evaluatie is gegrond op het planificatierapport. Het vast bureau werkt een planificatierapport uit, dat de doelstellingen bepaalt welke de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal en de financieel directeur moeten, elk voor wat ze betreft, moeten bereiken in het kader van de opdrachten die zij met name op basis van artikel 41ter toevertrouwd krijgen. De beraadslaging van het vast bureau waarmee het planificatierapport ter informatie medegedeeld wordt aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan de Regering.]2]1 [2 Voordat aangevangen wordt met een procedure voor de invulling van de betrekking van directeur-generaal kan de raad voor maatschappelijk welzijn onmiddellijk de adjunct-directeur-generaal voor die betrekking benoemingen voor zover laatstgenoemde alle voorwaarden vervult om in de betrekking van directeur-generaal benoemd te worden. De evaluatie bedoeld in lid 6 heeft tot gevolg : 1° als ze "uitstekend" is, de mogelijke toekenning van een financiële toelage die gelijk is aan een bijkomende jaarlijkse verhoging; 2° " met voorbehoud ", a) de instandhouding van de wedde in dezelfde staat tot aan de eerstvolgende evaluatie; b) de vaststelling van een tussentijdse evaluatie zes maanden na die evaluatie met voorbehoud; 3° " ongunstig ", a) de instandhouding van de wedde in dezelfde staat tot aan de eerstvolgende evaluatie; b) de vaststelling van een tussentijdse evaluatie één jaar na die evaluatie met voorbehoud; Na twee opeenvolgende ongunstige evaluaties, definitief toegewezen, kan de Raad voor maatschappelijk welzijn kennis geven van het voorstel tot ontslag wegens beroepsonbekwaamheid. Er is in éénzelfde openbaar centrum voor openbaar welzijn of tussen een gemeente en een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn onverenigbaarheid tussen de uitoefening van het ambt van directeur generaal, ongeacht of hij titelvoerend, adjunct of waarnemend is, en de uitoefening van het ambt van titelvoerend of waarnemend financieel directeur.]2 ---------- (1)<DWG 2009-04-30/18, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-07-2009> (2)<DWG 2018-07-19/29, art. 4, 029; Inwerkingtreding : 07-09-2018> Art. 41bis. <Opgeheven bij DWG 2018-07-19/29, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 07-09-2018> Art. 41ter.[1 1. In de openbare centra voor maatschappelijk welzijn waarvan de gemeente meer dan 10 000 inwoners telt, kan de raad voor maatschappelijk welzijn de directeur-generaal laten bijstaan door een ambtenaar aan wie de hoedanigheid van adjunct-directeur-generaal wordt verleend. De adjunct-directeur-generaal van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente kan benoemd worden tot adjunct-directeur-generaal van die gemeente. Hij kan evenwel niet benoemd worden tot adjunct-directeur-generaal van een andere gemeente, noch tot adjunct-directeur-generaal van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een andere gemeente. De totale prestaties mogen geenszins het globale volume van alle samengetelde activiteiten op meer dan één voltijdse activiteit brengen. De gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn bepalen onderling de werktijdverdeling van de adjunct-directeur-generaal ten bate van beide instellingen. De weddelast voor, respectievelijk, de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn staat in verhouding tot de voor beide instellingen geleverde arbeid. § 2. De adjunct-directeur-generaal : 1° staat de directeur-generaal bij in de uitoefening van diens ambt; 2° vervult ambtshalve alle functies van de directeur-generaal indien hij afwezig is. § 3. De weddeschaal van de adjunct-directeur-generaal wordt bepaald door de raad voor maatschappelijk welzijn. Die wedde blijft lager dan die van de directeur-generaal van het centrum. Hij mag evenwel niet lager zijn dan 75 % van de weddeschaal van de directeur-generaal. Wanneer de adjunct-directeur-generaal alle functies van de afwezige directeur-generaal vervult, stemt zijn weddeschaal honderd percent overeen met de weddeschaal van de directeur-generaal. § 4. De financieel directeur van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente van 35.000 inwoners of minder kan tot financieel directeur van die gemeente benoemd worden als het globale volume van de samengetelde activteiten de duur van zijn voltijdse betrekking niet op 1,25 maal deze voltijdse betrekking brengt. Hij kan niet benoemd worden tot financieel directeur van een andere gemeente. De gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn bepalen onderling de werktijdverdeling van de adjunct-directeur-generaal ten bate van beide instellingen, met inachtneming van de maximumgrens van 1,25 maal bedoeld in lid 1. De weddelast voor, respectievelijk, de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn staat in verhouding tot de voor beide instellingen geleverde arbeid. De financieel directeur van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente van 35.000 inwoners of minder kan, als hij niet benoemd wordt tot financieel directeur van die gemeente bij toepassing van lid 1, tot financieel directeur van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een andere gemeente benoemd worden. In dat geval wordt zijn werktijd onder beide openbare centra voor maatschappelijk welzijn verdeeld naar rato van een halftijdse betrekking binnen elk centrum, volgens modaliteiten die bij overeenkomst bepaald moeten worden door de betrokken raden voor maatschappelijk welzijn.]1 ---------- (1)<DWG 2018-07-19/29, art. 6, 029; Inwerkingtreding : 07-09-2018> Art. 42.[1 § 1. ]1 De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de personeelsformatie, waarin, benevens de ambten bedoeld door het vorig artikel, ten minste een maatschappelijk werker is voorzien. (De personeelsformatie vermeld het maximum aantal en het soort betrekkingen die voorbehouden zijn aan het contractuele personeel.) <DWG 1998-04-02/40, art. 9; Inwerkingtreding : 08-05-1998> (Het tweede lid is niet van toepassing op de personeelsformatie van het ziekenhuis waarvoor de raad voor maatschappelijk welzijn een afzonderlijke personeelsformatie vastlegt, noch op het contractuele personeel dat in dienst genomen wordt krachtens een programma voor werkloosheidsbestrijding of krachtens artikel 60, § 7.) <DWG 1998-04-02/40, art. 9; Inwerkingtreding : 08-05-1998> (Door de raad wordt tevens bepaald op welke wijze de overplaatsing van het personeel tussen het ziekenhuis en de overige instellingen of diensten van het centrum kan plaatshebben. De (Regering) kan ter zake voorwaarden en regelen vaststellen.) <KBN430 1986-08-05/31, art. 2, 1°; Inwerkingtreding : 31-08-1986> <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 08-05-1998> (De Regering bepaalt eveneens het aantal gehandicapte personen die de O.C.M.W.'s in dienst moeten nemen naar gelang van de aard en de omvang van de diensten.) <DWG 1998-04-02/40, art. 9; Inwerkingtreding : 08-05-1998> Het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geniet hetzelfde administratief en geldelijk statuut als het personeel van de gemeente waar de zetel van het centrum gevestigd is. (De betrekkingen binnen het centrum voor maatschappelijk welzijn van [2 directeur-generaal van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn]2, plaatselijk ontvanger alsmede alle betrekkingen die al dan niet rechtstreeks deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhouden en aan ambten waarbij het behartigen van het algemeen belang wordt nagestreefd, kunnen door alle onderdanen van de Europese Unie worden bekleed.) <DWG 2000-10-19/31, art. 5; Inwerkingtreding : 06-11-2000> (De raad voor maatschappelijk welzijn stelt de afwijkingen van het in het vorige lid bedoelde statuut vast, voor zover het specifieke karakter van sommige diensten en inrichtingen van het centrum het nodig zou maken, en bepaalt het administratief en geldelijk statuut inzake de betrekking die onbestaande zijn op het gemeentelijk vlak evenals dat van het personeel van het ziekenhuis.) <W 1992-08-05/46, art. 26; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (Voor de toepassing van het achtste lid kan de Regering bepalen binnen welke perken de raad voor maatschappelijk welzijn dient te handelen.) <DWG 1998-04-02/40, art. 9; Inwerkingtreding : 08-05-1998> De (Regering) stelt de benoemingsvoorwaarden voor de maatschappelijke werkers vast, er rekening mede houdend dat zij een aan de te vervullen taken aangepaste sociale vorming moeten waarborgen. <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 08-05-1998> (De bepalingen betreffende de politieke verloven van het gemeentepersoneel zijn mutatis mutandis op het O.C.M.W.-personeel toepasselijk.) <DWG 2003-02-06/31, art. 6; Inwerkingtreding : 27-02-2003> (De bepalingen van de nieuwe gemeentewet betreffende de pensioenen van het gemeentepersoneel zijn van toepassing op de personeelsleden van de O.C.M.W.'s.) <DWG 1998-04-02/40, art. 9; Inwerkingtreding : 08-05-1998> [3 ...]3 [1 § 2. Het vast bureau maakt het organigram van de diensten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op. Het organigram is de organisatiestructuur van de diensten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Het bevat de hiërarchische betrekkingen en identificeert de functies die deelname aan het directiecomité inhouden. § 3. Binnen elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt een directiecomité ingesteld. Het is samengesteld uit de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal, de financieel directeur en personeelsleden die de directeur-generaal kiest onder degenen die functies als dienstverantwoordelijke vervullen, zoals bepaald bij het organigram bedoeld in paragraaf 2. [5 De directeur-generaal van de gemeente wordt verzocht, aan het directiecomité deel te nemen. Hij zetelt er met raadgevende stem. Hij krijgt de oproepingen en de notulen.]5 Behalve de bevoegdheden toegewezen bij beslissing van het vast bureau, heeft het directiecomité kennis van alle vragen i.v.m. de organisatie en de werking van de diensten. De voorontwerpen van begroting, begrotingswijzigingen en desbetreffende verklarende nota's zijn het voorwerp van overleg binnen het directiecomité. De directiecomités van de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vergaderen minstens twee keer per jaar samen.]1 [4 Het directiecomité : 1° neemt deel aan de uitwerking van het overkoepelend strategisch programma en ondersteunt de raad voor maatschappelijk welzijn, of bij overdracht, het vast bureau; 2° waarborgt de opvolging van het overkoepelend strategisch programma in het kader van de uitvoering ervan.]4 ---------- (1)<DWG 2013-04-18/20, art. 6, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<DWG 2013-04-18/20, art. 18, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (3)<DWG 2014-01-23/08, art. 4, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> (4)<DWG 2018-07-19/29, art. 7, 029; Inwerkingtreding : 07-09-2018> (5)<DWG 2018-07-19/40, art. 5, 030; Inwerkingtreding : 16-09-2018> Art. 42/1. [1 De statutaire personeelsleden worden in ruste gesteld op de leeftijd die wordt bepaald bij de toepasselijke bepalingen inzake wettelijk pensioen. Het in activiteit blijven na de wettelijke pensioenleeftijd kan op aanvraag van het betrokken personeelslid worden toegestaan door de raad voor maatschappelijk welzijn. De periode van het in activiteit blijven wordt vastgelegd voor een maximale duur van één jaar. Bedoelde periode kan volgens dezelfde modaliteiten verlengd worden voor een eenmalige nieuwe periode van maximum één jaar. De toestemming geven om zijn ambt langer uit te oefenen kan worden overgedragen aan het vast bureau of aan de bijzondere comités. In dit geval wordt de raad voor maatschappelijk welzijn op de hoogte gebracht van elke beslissing. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-01-10/08, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 11-01-2024> Art. 43.[1 § 1. Alle personeelsleden worden aangeworven of benoemd door de raad voor maatschappelijk welzijn. De raad voor maatschappelijk welzijn kan deze bevoegdheid overdragen aan het vast bureau of aan de bijzondere comités. Onverminderd het bepaalde in artikel 56, geschieden de aanwervingen en benoemingen overeenkomstig vooraf bepaalde aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden en binnen de perken van de personeelsformatie. § 2. In de openbare centra voor maatschappelijk welzijn waar het ambt van financieel directeur geen voltijdse activiteit vergt, wordt dat ambt aan een gewestelijke ontvanger of aan een deeltijdse financieel directeur toegewezen, onverminderd de toepassing van artikel L 1124-21, § 2, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en van artikel 41ter, § 4. In afwijking van lid 1 kan een gewestelijke ontvanger, voor een periode van vier maanden, eenmaal verlengbaar, worden benoemd tot financieel directeur van elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat daarom verzoekt, in geval van een vacature of afwezigheid van de titularis van meer dan dertig dagen. De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder en de wijze waarop dat ambt wordt toegewezen krachtens de leden 1 en 2. § 3. Behoudens andersluidende bepalingen in deze wet, zijn de bepalingen van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, of die op grond daarvan zijn aangenomen, betreffende gewestelijke ontvangers die hun ambt binnen een gemeente uitoefenen, van toepassing op de gewestelijke ontvanger die zijn ambt uitoefent in een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 4. Wanneer het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beslist om het ambt van financieel directeur niet langer toe te vertrouwen aan een gewestelijke ontvanger, deelt het zijn beslissing om het ambt van financieel directeur te creëren mee aan de gouverneur. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mag de in lid 1 bedoelde vacature niet publiceren voordat de gouverneur het centrum in kennis heeft gesteld van zijn beslissing om de opdracht van elke gewestelijke ontvanger in het centrum te beëindigen. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat het ambt van financieel directeur opricht, kan echter onmiddellijk een gewestelijke ontvanger voor dit ambt aanwijzen. Deze beraadslaging heeft echter rechtstreekse uitwerking, onverminderd de bevoegdheden van de toezichthoudende overheid. De gewestelijke ontvangers worden geacht te voldoen aan alle benoemingsvoorwaarden voor de betrekking van financieel directeur. § 5. Voor zover het centrum artikel L1124-21, § 2, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie toepast, wordt de financieel directeur van het centrum benoemd door de raad voor maatschappelijk welzijn. In dat geval oefent hij de functie van financieel directeur van het centrum uit in de lokalen ervan en volgens een uurrooster in gemeenschappelijk overleg bepaald door het centrum en de gemeente.]1 ---------- (1)<DWG 2019-05-02/80, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 30-09-2019> Art. 44.<W 1993-01-12/34, art. 4; Inwerkingtreding : 01-03-1993> Alvorens in dienst te treden, leggen de secretaris, de ontvanger en de maatschappelijk werkers in handen van de voorzitter [1 de in artikel 17, § 1, eerste lid, bedoelde]1 eed af. Van de eedaflegging wordt proces-verbaal opgemaakt. Na een door de raad voor maatschappelijk welzijn vast te stellen proefperiode leggen de maatschappelijk werkers verbonden door een arbeidsovereenkomst eveneens de in het vorige lid bedoelde eed af. ---------- (1)<DWG 2012-04-26/31, art. 16, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012> Art. 45.§ 1. [1 De directeur-generaal woont de zittingen van de raad voor maatschappelijk welzijn en van het vast bureau zonder stemrecht bij. Hij notuleert ze en zorgt voor het overschrijven ervan. De overgeschreven notulen worden door de voorzitter en de directeur-generaal ondertekend binnen de maand na hun aanneming door de raad voor maatschappelijk welzijn. Hij mag de zittingen van de bijzondere comités bijwonen. De directeur-generaal brengt juridische en administratieve adviezen uit aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan het vast bureau. De directeur-generaal wijst op de toepasselijke rechtsregels, maakt gewag van de feitelijke elementen waarvan hij kennis heeft en zorgt ervoor dat de aanmerkingen waarin de wet voorziet in de beslissingen opgenomen worden. Die adviezen en raadgevingen worden, naar gelang van het geval, bij de beslissing van het vast bureau of van de raad voor maatschappelijk welzijn gevoegd en aan de financieel directeur overgemaakt. ". [2 Onder de controle van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn behandelt de directeur-generaal de zaken, leidt de administratie en is overste van het personeel en van de adjunct-directeur-generaal wanneer laatstgenoemde optreedt als adjunct-directeur-generaal van de directeur-generaal van het OCMW. In dat kader maakt hij het ontwerp van de evaluatie van elk personeelslid op alvorens het aan de betrokkene en aan het vast bureau te richten.]2 Hij voert en evalueert het beleid inzake het beheer van de menselijke hulpkrachten. Hij zit toe op het archief. [2 De directeur-generaal is eveneens belast met de uitvoering van het overkoepelend strategisch programma.]2 § 2. De voorzitter en de directeur-generaal ondertekenen de geordonnanceerde mandaten en de staten van invordering. [3 De mandaten en de bijlagen ervan kunnen elektronisch opgesteld en ondertekend worden.]3 De directeur-generaal kan elk ogenblik kennis nemen van de geboekte elementen. De financieel directeur bezorgt de directeur-generaal een afschrift van elk document dat hij overmaakt aan de raad voor maatschappelijk welzijn, aan het vast bureau of aan een bijzonder comité. § 3. De directeur-generaal kan op basis van een gemotiveerd rapport van de hiërarchische meerdere tuchtmaatregelen (een waarschuwing of een berisping) opleggen aan de leden van bovenbedoeld personeel. [2 De afwezigheid of het niet-bestaan van een hiërarchische overste verhindert de directeur-generaal niet, zijn bevoegdheid uit te oefenen. Hetzelfde geldt bij bij gebreke van rapport van de hiërarchische overste.]2 De directeur-generaal deelt zijn beslissing mee aan het vast bureau, dat over een termijn van 15 dagen beschikt om het aan zich te trekken. Na afloop van die termijn wordt de beslissing van de directeur-generaal aan het personeelslid meegedeeld overeenkomstig artikel L1215-18 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie. Het vast bureau deelt de beslissing zo spoedig mogelijk bij aangetekend schrijven aan het personeelslid mee. Het eerste lid is niet van toepassing op de adjunct-directeur-generaal en de financieel directeur.]1 [1 § 4. Bij afwezigheid van de directeur-generaal of van vacature wijst het vast bureau een waarnemend directeur-generaal aan voor een hernieuwbare termijn van maximum drie jaar. Voor een doorlopende periode van hoogstens dertig dagen kan het vast bureau de directeur-generaal belasten met de aanwijzing van de ambtenaar die hem moet vervangen. [2 Als de directeur-generaal niemand aanwijst bij een tijdelijke afwezigheid van minder dan zeven dagen kan het vast bureau een waarnemend directeur-generaal aanwijzen. Als die periode van zeven dagen afgelopen is, wijst het vast bureau er één aan.]2 [2 De waarnemend directeur-generaal geniet de weddeschaal van de titularis. Als hij gekozen wordt uit de personeelsleden van het centrum, krijgt hij een toelage gelijk aan het verschil tussen de bezoldiging die hij zou krijgen als hij titularis zou zijn van de graad van directeur-generaal en de bezoldiging die hij in zijn daadwerkelijke graad krijgt.]2 De directeur-generaal of zijn afgevaardigde, van hoger niveau dan dat van het geworven of in dienst genomen personeelslid, neemt met stemrecht deel aan het examenjury samengesteld bij de werving of de indienstneming van de personeelsleden. Het voorzitterschap van het directiecomité zoals bedoeld in artikel 42, § 3, wordt door de directeur-generaal waargenomen. De directeur-generaal wordt belast met de invoering en de monitoring van het systeem voor interne controle op de werking van de diensten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Het interne controlesysteem is een geheel van maatregelen en procedures bedacht om redelijke zekerheid te waarborgen wat betreft : 1° het halen van de doelstellingen; 2° de naleving van de geldende wetgeving en van de procedures; 3° de beschikbaarheid van betrouwbare informatie over de financiën en het beheer. Het algemene kader van het interne controlesysteem wordt ter goedkeuring aan de raad voor maatschappelijk welzijn voorgelegd. Na overleg met het directiecomité bedoeld in artikel 42, § 3, wordt de directeur-generaal belast met het opmaken van het ontwerp van : 1° het organigram; 2° de personeelsformatie; 3° de statuten van het personeel.]1 ---------- (1)<DWG 2013-04-18/20, art. 8, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<DWG 2018-07-19/29, art. 9, 029; Inwerkingtreding : 07-09-2018> (3)<DWG 2018-07-17/03, art. 11, 031; Inwerkingtreding : 15-10-2018> Art. 46.[1 § 1. Onder het gezag van het vast bureau staat de financieel directeur in voor de boekhouding van het centrum en voor het opmaken van de jaarrekeningen. Hij vervult de functie van financieel en budgettair adviseur van het centrum. § 2. De financieel directeur vervult de volgende taken : 1° de ontvangsten van het centrum verrichten. Met het oog op de invordering van zekere en opeisbare schuldvorderingen kan de financieel directeur een door de raad voor maatschappelijk welzijn getekend en voor uitvoerbaar verklaard dwangbevel toesturen. Een dergelijk dwangbevel wordt bij deurwaardersexploot betekend. Dat exploot onderbreekt de verjaring. Een dwangbevel mag door de raad voor maatschappelijk welzijn slechts getekend en voor uitvoerbaar verklaard worden als de schuld opeisbaar, vlottend en zeker is. Bovendien moet de schuldenaar vooraf bij aangetekend schrijven in gebreke gesteld worden. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan administratieve kosten voor dat aangetekend schrijven aanrekenen. Die kosten zijn voor rekening van de schuldenaar en kunnen bij dwangbevel ingevorderd worden. De schulden van publiekrechtelijke personen kunnen nooit bij dwangbevel ingevorderd worden. Tegen dat exploot kan bij verzoekschrift of door dagvaarding beroep ingesteld worden binnen de maand van de betekening; 2° op basis van mandaten de betaalbaar gestelde uitgaven vereffenen ten belope van : a) het bijzondere bedrag van elk begrotingsartikel; b) de voorlopige kredieten; c) de kredieten overgedragen krachtens artikel 91, § 1, derde lid, en § 2; d) een krediet toegekend overeenkomstig artikel 88, § 2; 3° alle handelingen tot stuiting van verjaring en verval verrichten; 4° tot alle beslagleggingen doen overgaan, de inschrijving, de herinschrijving of de hernieuwing van elke titel die daarvoor vatbaar is ten kantore der hypotheken vorderen; 5° de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn kennis geven van het vervallen van de huurovereenkomsten, van de achterstallen en van elk feit dat de rechten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn schaadt; 6° binnen tien werkdagen na ontvangst van het dossier dat het ontwerp en de eventuele verklarende bijlagen inhoudt in alle onafhankelijkheid een voorafgaand en gemotiveerd schriftelijk advies uitbrengen over elk ontwerp van beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn, van het vast bureau, van de voorzitter of van het orgaan waaraan de raad volmacht met een financiële of budgettaire weerslag [2 van meer dan 22.000 euro, excl. B.T.W.]2 verleend heeft, met uitzondering van de beslissingen betreffende sociale hulpverlening of bedoeld in artikel 56; 7° binnen tien werkdagen na ontvangst van het dossier dat het ontwerp en de eventuele verklarende bijlagen inhoudt in alle onafhankelijkheid en op eigen initiatief een voorafgaand en gemotiveerd schriftelijk advies uitbrengen over elk ontwerp van beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn [2 of van het vast bureau]2 met een financiële of budgettaire weerslag [2 gelijk aan of kleiner dan 22.000 euro, excl. B.T.W.]2. [2 De termijn van tien dagen bedoeld onder 6° en 7°]2 kan bij beslissing van de auteur van de akte verlengd worden voor dezelfde duur. [2 In geval van behoorlijk gemotiveerde dringende noodzakelijkheid kan de basistermijn van tien werkdagen bedoeld onder 6° en 7° tot vijf werkdagen ingekort worden.]2. Zo niet wordt het advies genegeerd. Dat advies maakt noodzakelijk deel uit van het dossier dat aan toezicht onderworpen wordt. 8° in het kader van het interne controlesysteem wordt hij belast met : 1° het efficiënt en zuinig gebruik van de hulpbronnen; 2° de bescherming van de activa 3° het verstrekken van betrouwbare financiële informatie aan de directeur-generaal. [2 9° de financiële opvolging van het overkoepelend strategisch programma.]2 § 3. Op verzoek van de raad voor maatschappelijk welzijn, van het vast bureau, van de voorzitter, van het orgaan waaraan de raad of de directeur-generaal eventueel volmacht verleend heeft, brengt de financieel directeur in alle onafhankelijkheid een gemotiveerd schriftelijk advies uit over elke aangelegenheid met een financiële weerslag. Zo niet wordt het advies genegeerd. Hij kan op eigen initiatief aan het vast bureau, aan de voorzitter of aan het orgaan waaraan de raad eventueel volmacht verleend heeft zijn schriftelijk en gemotiveerd advies of zijn voorstellen uitbrengen over elke financiële aangelegenheid die het centrum aangaat. § 4. De financieel directeur kan i.v.m. zijn adviezen en voorstellen gehoord worden door de raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau, de voorzitter of het orgaan waaraan de raad eventueel volmacht verleend heeft. § 5. De financieel directeur brengt minstens één keer per jaar in alle onafhankelijkheid verslag uit aan de raad voor maatschappelijk welzijn over de uitvoering van zijn adviesverleningsopdracht. Het verslag bevat o.a. ook een geüpdated retrospectief en prospectief overzicht van de schatkist, een raming van de vroegere en toekomstige evolutie van de begrotingen, een synthese van de verschillende adviezen die op verzoek of op eigen initiatief werden uitgebracht. In dat verslag kan hij alle voorstellen doen die hij nuttig acht. Hij richt tegelijkertijd een afschrift van zijn verslag aan het vast bureau en aan de directeur-generaal. § 6. In geval van gerechtvaardigde afwezigheid kan de financieel directeur binnen drie dagen op eigen verantwoordelijkheid voor een periode van hoogstens dertig dagen een [2 waarnemend financieel directeur]2 aanwijzen die erkend is door de raad voor maatschappelijk welzijn of het vast bureau. Die maatregel kan tweemaal herhaald worden voor dezelfde afwezigheid. [2 In alle andere gevallen wijst het vast bureau een waarnemend financieel directeur aan.]2 Hij is daartoe verplicht indien de afwezigheid langer duurt dan drie maanden. [2 De bepalingen betreffende de eedaflegging zijn van toepassing op hem tenzij de waarnemend financieel directeur voor een duur van minder dan dertig dagen wordt aangewezen.]2 De waarnemend financieel directeur oefent alle bevoegdheden uit die de financieel directeur toekomen. [2 Als hij gekozen wordt uit de personeelsleden van het centrum, krijgt hij een toelage gelijk aan het verschil tussen de bezoldiging die hij zou krijgen als hij titularis zou zijn van de graad van directeur-generaal en de bezoldiging die hij in zijn daadwerkelijke graad krijgt]2 Bij zijn ambtsaanvaarding en -neerlegging wordt een eindrekening opgemaakt en worden de kas en de boeken overgedragen, onder toezicht van de voorzitter. [3 § 6bis. Bij afwezigheid van de gewestelijke ontvanger wijst de gouverneur of de afgevaardigde arrondissementscommissaris zo nodig een dienstdoende gewestelijke ontvanger aan. Deze aanwijzing geschiedt op vrijwillige basis. Indien geen enkele gewestelijke ontvanger zich vrijwillig heeft aangemeld, kan de gouverneur of de afgevaardigde arrondissementscommissaris ambtshalve een gewestelijke ontvanger aanwijzen, met inachtneming van de door de regering gestelde voorwaarden. Bij zijn ambtsaanvaarding en -neerlegging wordt voor elk van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die onder het ambtsgebied van de afwezige gewestelijke ontvanger vallen, een eindrekening opgemaakt en worden de kas en de boeken overgedragen, onder toezicht van de gouverneur of de afgevaardigde arrondissementscommissaris van de provincie waarin elk van de betrokken centra is gevestigd.]3 § 7. De financieel directeur is niet aansprakelijk voor de ontvangsten die de raad voor maatschappelijk welzijn doet invorderen door bijzondere agenten; deze agenten zijn aansprakelijk voor de ontvangsten waarvan de invordering hen wordt toevertrouwd; wat de invordering van die ontvangsten betreft, zijn ze aan dezelfde verplichtingen onderworpen als de financieel directeur. Wat betreft de eedaflegging, de vervanging, het opmaken van de eindrekening [2 ...]2, zijn de bijzondere agenten aan dezelfde regels onderworpen als de financieel directeurs. Ze mogen geen enkele uitgave boeken op de rekeningen die ze beheren. De geïnde ontvangsten worden minstens om de veertien dagen aan de financieel directeur overgemaakt, waarbij de laatste storting van het boekjaar op de laatste werkdag van de maand december moet plaatsvinden. Bij elke storting bezorgt de bijzondere agent de financieel directeur een gedetailleerde lijst van de budgettaire aanrekeningen, de gestorte bedragen en de desbetreffende schuldenaars. De rekeningen van de bijzondere agent worden, samen met de bewijsstukken, voor verificatie en visering aan de raad voor maatschappelijk welzijn voorgelegd. Ze worden vervolgens met alle bewijsstukken aan de financieel directeur overgemaakt om bij de begrotingsrekening te worden gevoegd. Artikel 93 is, mutatis mutandis, toepasselijk op de bijzondere agent. De raad voor maatschappelijk welzijn kan sommige agenten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, als bijkomende functie, belasten met de vastlegging en de betaling van kleine uitgaven en met de invordering van ontvangsten in contant geld, zodra het recht op de ontvangst vaststaat. Kleine uitgaven worden gedaan op basis van een voorschot dat aangelegd en gebruikt wordt volgens de modaliteiten die de Regering bepaalt. De agenten bedoeld in het negende lid zijn niet gehouden tot de verplichtingen die opgelegd worden aan de bijzondere agenten bedoeld in het eerste lid. Ze storten de geïnde bedragen minstens om de veertien dagen integraal aan de financieel directeur, overeenkomstig zijn richtlijnen en met een per begrotingsartikel uitvoerige invorderingsstaat als bewijsstuk. § 8. Er wordt een eindrekening opgemaakt wanneer de financieel directeur of de in paragraaf 7 bedoelde bijzondere agent zijn ambt definitief neerlegt of wanneer de waarnemend financieel directeur bedoeld in paragraaf 6 zijn ambt neerlegt. De eindrekening wordt, desgevallend samen met de bemerkingen van de titularis of van zijn rechthebbenden indien hij overleden is, voorgelegd aan de raad voor maatschappelijk welzijn die ze vaststelt, en de boekhouder kwijtscheldt of een debet bepaalt. De beslissing waarbij de eindrekening wordt afgesloten, wordt door toedoen van de raad voor maatschappelijk welzijn bij aangetekend schrijven aan de rekenplichtige betekend of, bij diens overlijden, aan zijn rechthebbenden. Ze gaat eventueel vergezeld van een verzoek om het debet te vereffenen. § 9. Artikel 93, § 4, is toepasselijk wanneer de rekenplichtige erom verzocht wordt een nog verschuldigde som te betalen. § 10. Alle bepalingen van dit artikel zijn, mutatis mutandis en behalve andersluidend voorschrift, toepasselijk op de gewestelijke ontvanger.]1 ---------- (1)<DWG 2013-04-18/20, art. 9, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<DWG 2018-07-19/29, art. 10, 029; Inwerkingtreding : 07-09-2018> (3)<DWG 2019-05-02/80, art. 4, 034; Inwerkingtreding : 30-09-2019> Art. 47.§ 1. De maatschappelijk werker heeft als opdracht, met het oog op de verwezenlijking van de bij artikel 1 bepaalde doelstellingen, en ter uitvoering van de taken hem opgedragen door de secretaris, namens de raad, het vast bureau of het bijzonder comité voor de sociale dienst, de personen en gezinnen te helpen bij het opheffen of verbeteren van de noodsituaties waarin zij zich bevinden. Hiertoe doet hij, onder meer, de onderzoeken ter voorbereiding van de te nemen beslissingen, verstrekt documentatie en raadgevingen en verzekert de maatschappelijke begeleiding van de betrokkenen. (De maatschappelijk werker die belast is met het dossier van een hulpverzoeker, kan niet verplicht worden het O.C.M.W. te vertegenwoordigen in de rechtsvorderingen die de verzoeker krachtens artikel 71 van deze wet bij de Arbeidsrechtbank instelt.) <DWG 1998-04-02/40, art. 11bis; Inwerkingtreding : 1998-05-08> § 2. De verantwoordelijke van de sociale dienst licht de raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau, het bijzonder comité voor de sociale dienst of de [1 directeur-generaal]1 in over de algemene behoeften die hij bij de vervulling van zijn taak vaststelt en hij stelt de maatregelen voor om daaraan tegemoet te komen. Hij neemt deel aan de vergaderingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst. Hij kan bovendien uitgenodigd worden deel te nemen aan de besprekingen van de raad of van het vast bureau telkens als over de problemen gehandeld wordt die de sociale dienst aanbelangen. § 3. Wanneer de met het dossier belaste maatschappelijk werker er wegens bijzondere en uitzonderlijke redenen van vertrouwelijke aard om heeft verzocht, neemt de raad, het vast bureau of het bijzonder comité voor de sociale dienst niet eerder een beslissing over een individueel geval van dienstverlening dan na de betrokken maatschappelijk werker gehoord te hebben. ---------- (1)<DWG 2018-03-29/49, art. 16, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 48. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de regelen volgens dewelke de beoefenaars van de geneeskunst toegelaten worden tot de uitoefening van hun beroep in de instellingen en diensten van het centrum. Ingeval die beoefenaars van de geneeskunst niet benoemd worden noch bezoldigd volgens statutaire bepalingen, dan worden hun betrekkingen met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, dat de inrichting of de dienst beheert, geregeld op basis van een schriftelijke overeenkomst. Art. 49.§ 1. (De personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mogen, hetzij zelf, hetzij door middel van een tussenpersoon, geen enkele bezigheid verrichten die kan schaden aan het vervullen van hun ambtsplichten of met de waardigheid van het ambt in strijd is.) <W 1988-12-29/31, art. 6, 1°; Inwerkingtreding : 01-01-1989> § 2. (Bovendien mogen de personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geen enkele zelfs onbezoldigde opdracht of dienst in particuliere zaken met winstoogmerk volbrengen.) <W 1988-12-29/31, art. 6, 2°; Inwerkingtreding : 01-01-1989> Deze bepaling vindt echter geen toepassing op voogdij en op curatele over onbekwamen, evenmin als op de opdrachten die in naam van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in private ondernemingen of verenigingen worden uitgevoerd. § 3. Van de vorige paragraaf kan, op schriftelijk verzoek van de belanghebbende, door de raad voor maatschappelijk welzijn afgeweken worden, meer bepaald waar het om het beheer van familiebelangen gaat (of wanneer het ambt niet voltijds uitgeoefend wordt in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Deze afwijkingen kunnen in geval van misbruik worden ingetrokken.) <W 1988-12-29/31, art. 6, 3°; Inwerkingtreding : 01-01-1989> § 4. (De hoedanigheid van personeelslid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn met inbegrip van de personen bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, die ingevolge een beslissing van één der organen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn hun werkzaamheden uitoefenen in één der inrichtingen of diensten van het centrum is onverenigbaar met : 1° het mandaat van burgemeester of gemeenteraadslid in de gemeente waarvoor het centrum bevoegd is; 2° het lidmaatschap van het beheerscomité als afgevaardigde van een gemeente, die overeenkomstig artikel 109 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 7 augustus 1987, bijdraagt in de tekorten van het ziekenhuis van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.) <W 1988-12-29/31, art. 6, 4°; Inwerkingtreding : 01-01-1989> [1 § 5. De directeur-generaal, de adjunct-directeur generaal en de financieel directeur mogen geen beroepsactiviteiten cumuleren. Onder beroepsactiviteit wordt verstaan elke bezigheid waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, met uitzondering van het presentiegeld ontvangen bij het uitoefenen van een mandaat en van de inkomens uit de mandaten bedoeld in artikel L5111-1. De raad voor maatschappelijk welzijn kan op voorafgaand schriftelijk verzoek van de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal of de financieel directeur cumulatie toestaan voor een hernieuwbare termijn van drie jaar, onder de volgende voorwaarden : 1° de cumulatie brengt de vervulling van de opdrachten i.v.m. de functie niet in gevaar; 2° de cumulatie is niet tegenstrijdig met de waardigheid van die functie; 3° de cumulatie brengt de onafhankelijkheid van de directeur-generaal van de diensten, van de adjunct-directeur-generaal of de financieel directeur niet in gevaar en veroorzaakt geen verwarring met zijn hoedanigheid van directeur-generaal, adjunct-directeur-generaal of financieel directeur. De toestemming is herroepbaar indien niet meer wordt voldaan aan één van de toekenninsgvoorwaarden. De beslissingen tot toestemming, weigering en herroeping zijn met redenen omkleed. In afwijking van paragraaf 5, eerste lid, wordt de cumulatie van beroepsactiviteiten die inherent zijn aan of betrekking hebben op de uitoefening van de functie van rechtswege uitgeoefend. Inherent aan de uitoefening van de functie is elke taak : - inherent krachtens een wettelijke of reglementaire bepaling; - inherent aan de functie uitgeoefend door de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal of de financieel directeur; - waarvoor de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal of de financieel directeur ambtshalve aangewezen wordt door de raad voor maatschappelijk welzijn.]1 ---------- (1)<DWG 2013-04-18/20, art. 10, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013> Art. 50. De bepalingen van (artikel 36, derde lid), en van het artikel 37 (eerste, tweede en derde lid) zijn mede van toepassing op de personeelsleden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. <DWG 1998-04-02/40, art. 12; Inwerkingtreding : 1998-05-08> Art. 51.<W 1992-08-05/46, art. 30; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Aan de personeelsleden van het OCMW, met uitzondering van het personeel dat in dienst is genomen bij arbeidsovereenkomst, kunnen de tuchtstraffen worden opgelegd bepaald [1 in artikel 1215-3 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie]1. Die straffen kunnen worden opgelegd wegens de tekortkomingen en handelingen [1 vermeld in artikel L1215-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie]1, alsmede wegens overtreding van het verbod bedoeld in de artikelen 49, §§ 1 tot 4, en 50 van deze wet. ---------- (1)<DWG 2012-04-26/31, art. 18, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012> Art. 52.[1 De artikelen L1215-1 tot L1215-27 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie zijn toepasselijk op de personeelsleden bedoeld in artikel 51, onder voorbehoud dat de woorden " gemeente, gemeenteraad, gemeentecollege, burgemeester en directeur-generaal ", die in dat Wetboek voorkomen, vervangen worden door de woorden " openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, raad voor maatschappelijk welzijn, vast bureau, voorzitter en directeur-generaal van het centrum.]1 ---------- (1)<DWG 2013-04-18/20, art. 11, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013> Art. 53.[1 Elke beslissing tot afzetting of ontslag van ambtswege, wordt samen met de verantwoordingsstukken ervan en met het bewijs van de kennisgeving van de beslissing aan belanghebbende, door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan de Regering overgemaakt. Wordt het dossier niet in zijn volledigheid overgemaakt, dan kan de beslissing niet worden uitgevoerd. Het betrokken personeelslid beschikt over dertig dagen, te rekenen van de hem gedane kennisgeving van voornoemde beslissing, om een beroep tot nietigverklaring bij de gouverneur in te dienen. Is er geen beroep na afloop van deze termijn, dan beschikt de gouverneur over dertig dagen om over de nietigverklaring te beslissen. Als het personeelslid een beroep indient, wordt dit beroep door het Operationeel Directoraat-generaal Binnenlandse Aangelegenheden en Sociale Actie van de Waalse Overheidsdienst aan het gezag van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn overgemaakt. Laatstgenoemde beschikt over een termijn van vijftien dagen te rekenen van de kennisgeving van het beroep om haar opmerkingen aan de gouverneur over te maken. Zodra deze bemerkingen in ontvangst zijn genomen, beslist de gouverneur met inachtneming van de termijnen bepaald in artikel 111, § 2. Zijn er geen bemerkingen, dan gaat de termijn die de Regering is opgelegd om zich uit te spreken in na afloop van voornoemde termijn van vijftien dagen.]1 ---------- (1)<DWG 2018-10-04/02, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 20-10-2018> Art. 54.[1 § 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bepaalt de voorwaarden en de procedure voor de evaluatie van de personeelsleden van het Centrum. § 2. Het kan, als negatief gevolg van de evaluatie, voorzien in het ambtshalve ontslag wegens beroepsonbekwaamheid van de personeelsleden van het Centrum, met uitzondering van het personeel dat krachtens een arbeidscontract in dienst genomen is. De Raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt op algemene wijze de modaliteiten voor de berekening en de betaling van de vertrekvergoeding die aan het personeelslid gestort wordt. De vergoeding is evenredig aan de anciënniteit van het personeelslid binnen het Centrum en mag in geen geval minder bedragen dan : - drie maanden loon voor de personeelsleden met minder dan tien jaar dienstanciënniteit binnen het Centrum of de gemeente van hetzelfde ambtsgebied; - zes maanden loon voor de personeelsleden met tien tot twintig jaar dienstanciënniteit binnen het Centrum of de gemeente van hetzelfde ambtsgebied; - negen maanden loon voor de personeelsleden met meer dan twintig jaar dienstanciënniteit binnen het Centrum of de gemeente van hetzelfde ambtsgebied.]1 ---------- (1)<DWG 2009-04-30/42, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 06-06-2009> Art. 54bis.[1 § 1. De beslissing waarbij een personeelslid ambtshalve ontslagen wordt wegens beroepsonbekwaamheid, wordt, na verhoor, door de Raad uitgesproken. Ze wordt onverwijld aan betrokkene meegedeeld, hetzij bij ter post aangetekend schrijven, hetzij door afgifte tegen bericht van ontvangst. Bij gebrek aan kennisgeving binnen tien werkdagen wordt ze geacht ingetrokken te zijn. In de kennisgeving wordt gewag gemaakt van de beroepen waarin de wet of het decreet voorziet en van de termijn waarbinnen ze ingesteld kunnen worden. § 2. Het personeelslid beschikt over een termijn van dertig dagen, die ingaat op de eerste werkdag die volgt op de kennisgeving van de beslissing waarbij het ambtshalve ontslagen wordt, om de zaak bij aangetekend schrijven aanhangig te maken bij de Kamer van beroep bedoeld in artikel 54ter. De aanhangigmaking van de kamer van beroep schort de beslissing van de Raad voor maatschappelijk welzijn op tot de beslissing van de Regering of tot het verstrijken van de termijn waarover de Regering beschikt om te beslissen. De kamer van beroep geeft de Regering een gemotiveerd advies over de beraadslaging van de raad voor maatschappelijk welzijn houdende beslissing tot ambsthalve ontslag wegens beroepsonbekwaamheid. Dat advies is "gunstig" of "ongunstig". Het wordt gegeven en samen met het volledige dossier meegedeeld binnen een termijn van zestig dagen, [2 te rekenen van de datum van ontvangst van de beslissing en van het geheel van de stukken betreffende de zaak door de voorzitter of, in voorkomend geval, door de ondervoorzitter]2. § 3. Bij gebrek aan aanhangigmaking bij de kamer van beroep binnen de toegestane termijn, richt de Raad voor maatschappelijk welzijn zijn beraadslaging, samen met het volledige dossier, aan de Regering. In afwijking van de artikelen 109, 110 en 112, kan de Regering de beslissing tot ambtshalve ontslag wegens beroepsonbekwaamheid vernietigen wanneer ze de wet schendt of het algemeen belang schaadt. Bij gebrek aan beslissing binnen een termijn van veertig dagen, eventueel verlengd met twintig dagen, te rekenen van de datum van ontvangst van de beraadslaging van de Raad voor maatschappelijk welzijn, kan de akte niet meer vernietigd worden. De beslissing tot ambtshalve ontslag wegens beroepsonbekwaamheid wordt opgeschort totdat de termijn van dertig dagen bedoeld in § 1, eerste lid, verstreken is.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2009-04-30/42, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 06-06-2009> (2)<DWG 2018-07-19/29, art. 11, 029; Inwerkingtreding : 07-09-2018> Art. 54ter.[1 § 1. Er wordt een gewestelijke kamer van beroep ingesteld die bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen tegen beslissingen inzake ambtshalve ontslag en ontslag wegens beroepsongeschiktheid en van de beroepen ingediend door de directeurs-generaal, de adjunct-directeurs-generaal en de financieel directeurs tegen beslissingen die jegens hen genomen worden in het kader van hun evaluatie. De artikelen L1218-1 tot L1218-13 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie zijn van toepassing. § 2. In geval van ontslag van de directeur-generaal, adjunct-directeur-generaal of financieel directeur wegens beroepsongeschiktheid, [2 ...]2 verleent de raad voor maatschappelijk welzijn hen een vergoeding gelijk aan minimum drie maanden wedde per aangevatte schijf werk van vijf jaar.]1 ---------- (1)<DWG 2013-04-18/20, art. 12, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<DWG 2018-07-19/29, art. 12, 029; Inwerkingtreding : 07-09-2018> Art. 54quater. [1 § 1. In afwijking van de artikelen 109, 110 en 112, kan de Regering, op basis van het advies bedoeld in artikel 54bis, § 2, tweede lid, of in het geval bedoeld in artikel 54ter, § 3, tweede lid, wanneer de kamer van beroep geen advies uitbrengt binnen de voorgeschreven termijn, de beslissing tot ambtshalve ontslag wegens beroepsonbekwaamheid vernietigen wanneer ze de wet schendt of het algemeen belang schaadt. § 2. De Regering neemt haar beslissing en deelt ze aan de Raad voor maatschappelijk welzijn en aan het personeelslid mee binnen dertig dagen na ontvangst van het advies en van het volledige dossier of, bij gebrek aan beraadslaging van de Raad voor maatschappelijk welzijn, samen met het volledige dossier. Zij kan die termijn één keer verlengen met een maximumduur van vijftien dagen. Na afloop van die termijn kan de Regering de beslissing tot ambtshalve ontslag niet meer vernietigen. Bij gebrek aan vernietiging door de Regering binnen de termijn bedoeld in § 2, heeft de beslissing tot ambtshalve ontslag volkomen gevolg.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2009-04-30/42, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 06-06-2009> Art. 55. § 1. (Het O.C.M.W. kan overgaan tot een contractuele werving om te voorzien in een vacature in de personeelsformatie voor zover de indienstneming betrekking heeft op een met een wervingsgraad overeenstemmende betrekking en de personeelsformatie voor die betrekking in de mogelijkheid voorziet om die wervingswijze toe te passen. In dit geval moet de raad voor maatschappelijk welzijn bij de aanwijzing van het betrokken personeelslid een geschreven overeenkomst met hem sluiten.) <DWG 1998-04-02/40, art. 12; Inwerkingtreding : 1998-05-08> § 2. (Onverminderd artikel 42, achtste lid, kan de raad van maatschappelijk welzijn overgaan tot de indienstneming onder arbeidsovereenkomst van personen van vreemde nationaliteit voor de niet leidinggevende betrekkingen.) <DWG 2000-10-19/31, art. 6; Inwerkingtreding : 06-11-2000> Art. 55bis. <KBN430 1986-08-05/31, art. 3, 006> Het personeel van een ziekenhuis dat van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn afhangt kan binnen de door de raad voor maatschappelijk welzijn goedgekeurde personeelsformatie, (...), bij contract worden aangeworven. Dit contract wordt schriftelijk afgesloten. <DWG 1998-04-02/40, art. 14; Inwerkingtreding : 1998-05-08> Art. 56. (§ 1. In dringende gevallen kan het O.C.M.W., binnen de perken van de personeelsformatie en, eventueel, in afwijking van de vereisten inzake de leeftijd, het examen of het vergelijkend examen, het personeel in dienst nemen dat nodig is om de ambten waar te nemen die voorlopig zonder titularis zijn of waarvan de titularis tijdelijk afwezig is. § 2. In spoedgevallen of om een specifieke opdracht van bepaalde duur te vervullen in het kader van een initiatief dat gesubsidieerd wordt door de Europese Gemeenschap, de Staat, het Waalse Gewest, de Franse Gemeenschap of elke andere overheid, of van een handeling waarover beslist wordt in samenspraak met het (gemeentelijk college), kan het O.C.M.W. bij arbeidsovereenkomst personeel in dienst nemen waarin de personeelsformatie niet voorziet. <DWG 2005-12-08/43, art. 15; Inwerkingtreding : 08-10-2006> In geval van gesubsidieerde opdrachten wordt de wervingsduur beperkt tot de door de subsidie gedekte periode.) <DWG 1998-04-02/40, art. 15; Inwerkingtreding : 1998-05-08> § 3. (De indienstnemingen op grond van dit artikel evenals die op grond van artikel 55 of van artikel 60, § 7, worden geregeld door de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten.) <W 1992-08-05/46, art. 33; Inwerkingtreding : 18-10-1992> De wetten die een prioriteit verlenen voor de toegang tot de openbare betrekkingen zijn er niet op toepasselijk. § 4. De aanwerving voor bedieningen die voorlopig zonder titularis zijn mag slechts plaatshebben voor ten hoogste zes maanden. Indien het noodzakelijk is, kan de overeenkomst hernieuwd worden voor één of meer periodes die samen met de eerste aanwerving één jaar niet mogen overschrijden. § 5. In geval van tijdelijke afwezigheid van de titularis van een bediening mag de overeenkomst gesloten worden voor de duur van de afwezigheid. HOOFDSTUK IV. - Taken van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Eerste Afdeling. - Algemene taken en uitvoering. Art. 57.<W 1992-12-30/40, art. 151; Inwerkingtreding : 19-01-1993> § 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 57ter, heeft het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot taak aan personen en gezinnen de dienstverlening te verzekeren waartoe de gemeenschap gehouden is. Het verzekert niet alleen lenigende of curatieve doch ook preventieve hulp. (Het bevordert de maatschappelijke participatie van de gebruikers.) <W 2007-04-25/38, art. 215, 008; Inwerkingtreding : 18-05-2007> Deze dienstverlening kan van materiële, sociale, geneeskundige, sociaal-geneeskundige of psychologische aard zijn. (§ 2. (In afwijking van de andere bepalingen van deze wet, is de taak van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beperkt tot : 1° het verlenen van dringende medische hulp, wanneer het gaat om een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft; 2° het vaststellen van de staat van behoeftigheid doordat de ouders hun onderhoudsplicht niet nakomen of niet in staat zijn die na te komen, wanneer het gaat om een vreemdeling jonger dan 18 jaar die met zijn ouders illegaal in het Rijk verblijft. (In het geval bedoeld in 2°, wordt de maatschappelijke hulp beperkt tot de materiële hulp die onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van het kind en wordt uitsluitend verstrekt in een federaal opvangcentrum overeenkomstig de voorwaarden en nadere regels bepaald door de Koning. De aanwezigheid in het opvangcentrum van de ouders of van de personen die het ouderlijk gezag over het kind daadwerkelijk uitoefenen, wordt gewaarborgd.) <W 2005-12-27/31, art. 22; Inwerkingtreding : 09-01-2006> De Koning kan bepalen wat onder dringende medische hulp begrepen moet worden. [1 Het recht op maatschappelijke dienstverlening voor een verzoeker om internationale bescherming, die werkelijk steuntrekkende was, eindigt met de kennisgeving van een definitieve negatieve beslissing in het kader van de procedure betreffende het verzoek om internationale bescherming, in de zin van artikel 1, § 1, 19°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Hij geniet verder maatschappelijke dienstverlening gedurende een periode van dertig dagen vanaf de kennisgeving van de definitieve negatieve beslissing. Het instellen van een cassatieberoep bij de Raad van State geeft geen recht op maatschappelijke dienstverlening. Wanneer het cassatieberoep door de Raad van State wordt onderzocht, is het recht op maatschappelijke dienstverlening slechts gewaarborgd indien het cassatieberoep ontvankelijk wordt verklaard overeenkomstig artikel 20, § 2, van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State.]1 De maatschappelijke dienstverlening aan een vreemdeling [1 die niet onder het toepassingsgebied van het vierde lid valt en]1 die werkelijk steuntrekkende was op het ogenblik dat hem een uitvoerbaar bevel om het grondgebied te verlaten werd betekend, wordt, met uitzondering van de dringende medische hulpverlening, stopgezet de dag dat de vreemdeling daadwerkelijk het grondgebied verlaat, en ten laatste de dag van het verstrijken van de termijn van het bevel om het grondgebied te verlaten. Van het bepaalde in het voorgaande lid wordt afgeweken gedurende de termijn die strikt noodzakelijk is om de vreemdeling in staat te stellen het grondgebied te verlaten, voor zover hij een verklaring heeft ondertekend die zijn uitdrukkelijke intentie het grondgebied zo snel mogelijk te willen verlaten, weergeeft; deze termijn mag in geen geval (de termijn welke vastgelegd is door artikel 7, 4°, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen) overschrijden. <W 2007-01-12/52, art. 68, 007; Inwerkingtreding : 01-06-2007> De hierboven vermelde intentieverklaring kan slechts eenmaal worden ondertekend. Het centrum verwittigt zonder verwijl de Minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, evenals de betrokken gemeente, van de ondertekening van de intentieverklaring.) <W 1996-07-15/33, art. 65; Inwerkingtreding : 10-01-1997> (Indien het gaat om een vreemdeling die dakloos is geworden ingevolge de toepassing van (artikel 433quaterdecies van het Strafwetboek), kan de in het vierde en vijfde lid bedoelde maatschappelijke dienstverlening verstrekt worden in een onthaalcentrum, zoals bedoeld in artikel 57ter.) <W 2002-08-02/45, art. 184; Inwerkingtreding : 29-08-2002> <W 2005-08-10/61, art. 42; Inwerkingtreding : 12-09-2005> <Bij zijn arrest nr 43/98 van 22 april 1998 (B.St. 29-04-1998, p. 13348) heeft het Arbitragehof de term "uitvoerbaar" in het derde en het vierde lid vernietigd; Opheffing : 10-01-1997> § 3. Het centrum oefent de voogdij uit over of verzekert althans de bewaring, het onderhoud en de opvoeding van de minderjarige kinderen die door de wet, de ouders of overheidsorganen aan het centrum zijn toevertrouwd. § 4. Het centrum voert de taken uit die hem door de wet, de Koning of de gemeenteoverheid zijn toevertrouwd. ---------- (1)<W 2024-03-14/30, art. 6, 044; Inwerkingtreding : 27-06-2024> Art. 57bis. <W 2004-08-23/41, art. 2; Inwerkingtreding : 10-07-2004> Onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, kennen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn een installatiepremie toe aan de persoon die de hoedanigheid van dakloze verliest door een woning te betrekken die hem tot hoofdverblijfplaats dient. Art. 57ter.<Ingevoegd bij W 1992-12-30/40, art. 152, Inwerkingtreding : 19-01-1993> (De maatschappelijke dienstverlening is niet door het centrum verschuldigd indien een vreemdeling die gehouden is zich in te schrijven in een welbepaalde plaats overeenkomstig artikel 11, § 1 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, materiële hulp ontvangt van een opvangstructuur die belast is met het verlenen van de noodzakelijke dienstverlening om een menswaardig leven te kunnen leiden. In afwijking van artikel 57, § 1 kan een asielzoeker aan wie in toepassing van artikel 11, § 1 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen als verplichte plaats van inschrijving een opvangstructuur is aangewezen die beheerd wordt door het Agentschap of één van zijn partners, slechts in deze opvangstructuur gebruik maken van de maatschappelijke dienstverlening overeenkomstig de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen.) <W 2007-01-12/52, art. 69, 007; Inwerkingtreding : 01-06-2007> (lid 3 opgeheven) <W 2007-01-12/52, art. 71, 007; Inwerkingtreding : 07-05-2007> [1 De maatschappelijke dienstverlening is niet door het centrum verschuldigd indien ten aanzien van een vreemdeling een beslissing is genomen overeenkomstig artikel 4 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen.]1 ---------- (1)<W 2012-01-19/13, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 27-02-2012> Art. 57ter/1.[1 Om te zorgen voor een evenwichtige spreiding van de opvangplaatsen over de gemeenten, is het O.C.M.W. verplicht lokale opvanginitiatieven op te richten als bedoeld in artikel 64 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de criteria voor die spreiding, rekening houdend met de specifieke situatie van elke gemeente. Dat spreidingsplan treedt in werking vanaf een door de Koning bepaalde datum, bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Indien het O.C.M.W. geen lokale opvanginitiatieven opricht, kan het een financiële sanctie opgelegd krijgen, waarvan de nadere regels en de bestemming door de Koning worden bepaald bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1 ---------- (1)<Hersteld bij W 2013-05-08/18, art. 25, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2013> Art. 57ter/2. <Ingevoegd bij W 2002-08-02/45, art. 185; Inwerkingtreding : 29-08-2002> Indien een vreemdeling, die krachtens artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, beschikt over een verplichte plaats van inschrijving, wordt aangetroffen in een woning bedoeld in (artikel 433quaterdecies van het Strafwetboek), dan is het bevoegde OCMW van de verplichte plaats van inschrijving ertoe gehouden binnen dertig dagen na de uitdrijving uit de bedoelde woning, een huisvesting ter beschikking te stellen van de vreemdeling op het grondgebied van zijn gemeente. <W 2005-08-10/61, art. 42; Inwerkingtreding : 12-09-2005> Voor de periode die begint op de dag van de uitdrijving en die een einde neemt op de dag dat het bevoegde centrum een huisvesting ter beschikking stelt, wordt de vreemdeling op kosten van het centrum geherhuisvest en verstrekt het centrum aan de vreemdeling de maatschappelijke dienstverlening. Art. 57quater. <W 2002-08-02/45, art. 186; Inwerkingtreding : 01-10-2002> § 1. (Voor de persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiële maatschappelijke hulp, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn financieel tussenkomen in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling van deze persoon in het beroepsleven.) <W 2003-12-22/42, art. 484; Inwerkingtreding : 10-01-2004> § 2. De Koning bepaalt voor welke vormen van inschakeling het centrum financieel tussenkomt alsmede het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de modaliteiten van deze financiële tegemoetkoming. De Koning kan de voorwaarden bepalen voor de toegang tot de verschillende inschakelings- en tewerkstellingsprogramma's. § 3. In afwijking van artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, kan de financiële steun vanwege het centrum in mindering gebracht worden op het loon van de werknemer. Deze aftrek geschiedt dadelijk na de inhouding toegelaten krachtens artikel 23, eerste lid, 1°, van dezelfde wet en telt niet mee voor de grens van een vijfde, bepaald in artikel 23, tweede lid. Een financiële steun die aldus in mindering wordt gebracht op het loon van de werknemer, wordt niettemin voor de toepassing van de sociale en fiscale wetgeving als loon beschouwd. § 4. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, voor de werknemers die genieten van een financiële steun in hun loon vanwege het centrum : 1° in afwijkingen voorzien op de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, inzake het naleven van de regels betreffende de verbreking van de arbeidsovereenkomst door de werknemer wanneer hij in dienst genomen wordt in het kader van een andere arbeidsovereenkomst of benoemd wordt in een administratie; 2° in een tijdelijke, gehele of gedeeltelijke vrijstelling voorzien van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 38, §§ 3 en 3bis , van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 2, §§ 3 en 3bis , van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van mijnwerkers en ermee gelijkgestelden. Art. 57quinquies. [1 In afwijking van de bepalingen van deze wet is de maatschappelijke dienstverlening door het centrum niet verschuldigd aan onderdanen van lidstaten van de Europese Unie en hun familieleden gedurende de eerste drie maanden van het verblijf of, in voorkomend geval de langere periode zoals bedoeld in artikel 40, § 4, eerste lid, 1°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, noch is het verplicht om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2012-01-19/13, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 27-02-2012> Art. 57sexies.[1 In afwijking van de bepalingen van deze wet is de maatschappelijke dienstverlening door het centrum niet verschuldigd aan de vreemdeling die gemachtigd werd tot een verblijf op basis van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, omwille van een arbeidskaart B of een beroepskaart.]1 (NOTA : bij arrest nr 131/2015 van 01-10-2015 (B.St. 22-10-2015, p. 65185), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd) (NOTA : bij arrest nr.61/2017 van 18-05-2017 (B.St. 13-07-2017, p. 72404), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd) ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2013-06-28/04, art. 20, 017; Inwerkingtreding : 11-07-2013.> Art. 58.<Hersteld bij W 2003-12-22/42, art. 486; Inwerkingtreding : 10-01-2004> § 1. [1 Een aanvraag betreffende maatschappelijke dienstverlening, waarover het centrum een beslissing moet nemen, kan mondeling, schriftelijk, elektronisch via het elektronisch formulier dat door de minister bevoegd voor maatschappelijke integratie ter beschikking wordt gesteld of ambtshalve door het centrum worden ingediend. De steunaanvraag wordt de dag van haar ontvangst chronologisch ingeschreven in het daartoe door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gehouden register. Wanneer de aanvraag schriftelijk wordt gedaan, ondertekent de belanghebbende of de persoon die hij schriftelijk heeft aangewezen. Wanneer de aanvraag mondeling wordt gedaan, ondertekent de belanghebbende of de schriftelijk aangewezen persoon in het daartoe voorziene vak van het register bedoeld in het tweede lid. Wanneer de aanvraag elektronisch wordt gedaan, geldt de registratie ervan als ondertekening. Wanneer de elektronische aanvraag op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag wordt ingediend, is de datum van ontvangst van de aanvraag de eerstvolgende werkdag. De Koning kan de modaliteiten van de toepassing van het elektronisch formulier bedoeld in het eerste lid bepalen.]1 § 2. Het centrum zendt of overhandigt dezelfde dag aan de aanvrager een ontvangstbewijs. [2 Wanneer de aanvraag via het elektronisch formulier bedoeld in § 1 wordt gedaan, ontvangt de aanvrager dezelfde dag een ontvangstbewijs.]2 § 3. Wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een steunaanvraag ontvangt waarvoor het zich onbevoegd acht [3 of wanneer het een steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid]3, zendt het deze aanvraag over binnen de vijf kalenderdagen aan het volgens hem bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Binnen dezelfde termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld van deze overzending. Op straffe van nietigheid gebeurt de overzending van de aanvraag aan het bevoegd geachte openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, evenals de kennisgeving van de overzending aan de aanvrager, [3 door een geschrift]3 met vermelding van de redenen van onbevoegdheid. De aanvraag zal evenwel worden gevalideerd op de datum van ontvangst bij het eerste openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, zoals bepaald in § 1 [3 , of op de datum van de overzending van de aanvraag wanneer het OCMW een steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid]3. Het openbaar centrum voor [3 maatschappelijk welzijn]3 dat deze verplichting niet naleeft [3 of dat de steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid]3, moet overeenkomstig de door deze wet gestelde voorwaarden maatschappelijke dienstverlening verlenen zolang het de aanvraag niet heeft overgezonden en de redenen die aan de onbevoegdheid ten grondslag liggen niet heeft medegedeeld. De beslissing van onbevoegdheid kan worden genomen door de Voorzitter mits zijn beslissing aan de raad of het bevoegd orgaan te onderwerpen op de eerstvolgende vergadering met het oog op haar bekrachtiging. ---------- (1)<W 2024-02-29/13, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 21-04-2024> (2)<W 2024-02-29/13, art. 3, 043; Inwerkingtreding : 21-04-2024> (3)<W 2024-02-29/13, art. 4, 043; Inwerkingtreding : 21-04-2024> Art. 59. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vervult zijn opdracht volgens de meest aangepaste methoden van het maatschappelijk werk en met eerbiediging van de ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging van de betrokkenen. Art. 60.§ 1. De tussenkomst van het centrum is, zo nodig, voorafgegaan van een sociaal onderzoek dat besluit met een nauwkeurige diagnose nopens het bestaan en de omvang van de behoefte aan dienstverlening en de meest passende middelen voorstelt om daarin te voorzien. De betrokkene is ertoe gehouden elke nuttige inlichting nopens zijn toestand te geven, alsmede het centrum op de hoogte te brengen van elk nieuw gegeven dat een weerslag kan hebben op de hulp die hem wordt verleend. (Het verslag van het sociaal onderzoek opgesteld door een maatschappelijk werker bedoeld in artikel 44 geldt tot bewijs van het tegendeel wat betreft de feitelijke vaststellingen die daarin op tegensprekelijke wijze zijn opgetekend.) <W 1993-01-12/34, art. 6; Inwerkingtreding : 01-03-1993> (Het centrum dat een asielzoeker steunt die niet daadwerkelijk verblijft op het grondgebied van de gemeente die het centrum bedient, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats van de betrokken asielzoeker verzoeken het sociaal onderzoek uit te voeren. Dit laatste centrum is ertoe gehouden het verslag van het sociaal onderzoek over te zenden aan het centrum dat erom vraagt, binnen de door de Koning vastgestelde termijn. De Koning kan het tarief bepalen waarmee het verzoekend centrum de prestaties vergoedt van het centrum dat het sociaal onderzoek heeft uitgevoerd. De Koning kan ook de minimale voorwaarden bepalen waaraan het sociaal onderzoek van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats, evenals het verslag ervan, moeten voldoen.) <W 1996-07-15/33, art. 67; Inwerkingtreding : 10-01-1997> § 2. Het centrum verstrekt alle nuttige raadgevingen en inlichtingen en doet de stappen om aan de betrokkenen alle rechten en voordelen te verlenen waarop zij krachtens de Belgische of de buitenlandse wetten aanspraak kunnen maken. § 3. Het verstrekt materiële hulp in de meest passende vorm. (De financiële hulpverlening kan bij beslissing van het centrum worden onderworpen aan de voorwaarden vermeld in (de artikelen 3, 5° en 6°, 4, 11 en 13, § 2, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie). <W 2002-05-26/47, art. 58; Inwerkingtreding : 01-10-2002> Indien deze voorwaarden niet worden nageleefd kan het recht op financiële hulp, op voorstel van de maatschappelijk werker belast met het dossier, worden geweigerd of geheel of gedeeltelijk worden geschorst voor een periode van ten hoogste een maand. In geval van herhaling binnen een termijn van ten hoogste een jaar kan het recht op financiële hulp voor een periode van ten hoogste drie maanden worden geschorst.) <W 1993-01-12/34, art. 6; Inwerkingtreding : 01-03-1993> § 4. Het verzekert, met eerbiediging van de vrije keus van de betrokkene, de psycho-sociale, morele of opvoedende begeleiding die de geholpen persoon nodig heeft om geleidelijk zelf zijn moeilijkheden te boven te komen. Het houdt rekening met de reeds verstrekte begeleiding en met de mogelijkheid tot voortzetting ervan door het andere centrum of dienst waarin de betrokkene zijn vertrouwen reeds heeft uitgedrukt. § 5. (Indien de persoon aan wie hulp wordt geboden niet verzekerd is tegen ziekte en invaliditeit, maakt het de betrokkene lid van een verzekeringsinstelling naar zijn keuze, en bij gebrek aan een dergelijke keuze, van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. In de mate van het mogelijke wordt er een persoonlijke bijdrage geëist van de betrokkene.) <W 1992-08-05/46, art. 35; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 6. (Waar de noodzakelijkheid zich voordoet, richt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, desgevallend in het kader van een bestaande planning, inrichtingen of diensten op met sociaal, curatief of preventief karakter, breidt deze uit en beheert deze. De noodzaak tot het oprichten of het uitbreiden van een inrichting of van een dienst moet blijken uit een dossier dat een onderzoek bevat naar de behoeften van de gemeente en/of de streek en naar de gelijkaardige inrichtingen of diensten die reeds in functie zijn, een beschrijving van de wijze van functioneren, een nauwkeurige raming van de kostprijs en van de uitgaven die moeten gedaan worden, alsook, indien mogelijk, inlichtingen die een vergelijking met gelijkaardige instellingen en diensten mogelijk maken. De oprichting of de uitbreiding van inrichtingen of diensten, die in aanmerking kunnen komen voor het genieten van toelagen op het vlak van hetzij de investeringen, hetzij van de werking, kan alleen beslist worden op basis van een dossier waaruit blijkt dat de door de organieke wetgeving of reglementering voor het toekennen van deze toelagen voorziene voorwaarden, nageleefd zullen worden. Onverminderd de machtigingen te verkrijgen vanwege andere overheidsorganen, wordt het besluit om een inrichting of een dienst op te richten of uit te breiden voor goedkeuring voorgelegd aan de gemeenteraad (...), zodra het besluit van die aard is dat het een tegemoetkoming uit de gemeentebegroting zal meebrengen of deze zal verhogen.) <KBN244 1983-12 31/57, art. 3, 002> <W 1992-08-05/46, art. 35; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 7. (Wanneer een persoon het bewijs moet leveren, van een periode van tewerkstelling om het volledige voordeel van bepaalde sociale uitkeringen te verkrijgen of teneinde de werkervaring van de betrokkene te bevorderen, neemt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alle maatregelen om hem een (...) betrekking te bezorgen, in voorkomend geval verschaft het deze vorm van dienstverlening zelf door voor de bedoelde periode als werkgever op te treden. <L 2002-08-02/45, art. 187; Inwerkingtreding : 01-10-2002> (De periode van de tewerkstelling bedoeld in vorig lid, mag niet langer zijn dan de periode die voor de tewerkgestelde persoon nodig is om gerechtigd te worden op volledige sociale uitkeringen.) <W 2002-08-02/45, art. 187; Inwerkingtreding : 01-10-2002> In afwijking van de bepalingen van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kunnen de werknemers verbonden krachtens een arbeidsovereenkomst met de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met toepassing van deze paragraaf, door deze centra ter beschikking worden gesteld van gemeenten, verenigingen zonder winstoogmerk of intercommunales met een sociaal, cultureel of ecologisch doel, vennootschappen met een sociaal oogmerk zoals bedoeld in artikel 164 bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een vereniging waarvan sprake in hoofdstuk XII van deze wet, een openbaar ziekenhuis dat van rechtswege aangesloten is bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten of bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, de initiatieven die door de minister bevoegd voor sociale economie zijn erkend of de partners die met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een overeenkomst hebben gesloten op basis van onderhavige organieke wet.) <W 1999-12-24/36, art. 120; Inwerkingtreding : 10-01-2000> (Indien de in het vorig lid bedoelde partner een privé-onderneming is, bepaalt de Koning de voorwaarden en de modaliteiten volgens dewelke de terbeschikkingstelling moet worden geregeld met deze onderneming met het oog op het behoud van het recht van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op de toelage verbonden aan de inschakeling van de persoon tewerkgesteld met toepassing van de artikelen 36 en 37 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.) <W 2002-08-02/45, art. 187; Inwerkingtreding : 01-10-2002> (§ 8. De raad voor maatschappelijk welzijn organiseert, bij huishoudelijk reglement, het in bewaring geven, de bewaring en de teruggave van waarden hetzij op vrijwillige of noodzakelijke basis, die hem ingevolge de artikelen 1915 tot 1954quater van het Burgerlijk Wetboek, kunnen worden toevertrouwd door personen opgenomen in een van zijn instellingen. De [1 financieel directeur of gewestelijke ontvanger]1 is met de inbewaarneming belast of duidt in overleg met de [1 directeur generaal]1 eventueel de personen aan die, onder zijn verantwoordelijkheid, gelast zijn deze deposito's te ontvangen, te bewaren en terug te geven.) <W 1992-08-05/46, art. 35; Inwerkingtreding : 18-10-1992> ---------- (1)<DWG 2018-03-29/49, art. 17, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 60bis. <ingevoegd bij W 1992-08-05/46, art. 36; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn neemt alle initiatieven met het oog op de bekendmaking van de verschillende door het centrum verstrekte vormen van dienstverlening, en rapporteert hierover jaarlijks in de beleidsnota. Art. 60ter. [1 Het centrum is verplicht de aanvrager te horen, indien laatstgenoemde dat vraagt, voordat het een beslissing neemt over: - de dienstverlening bedoeld in artikel 57; - de terugvordering bedoeld in artikelen 98, § 1 en 99. Het centrum moet de belanghebbende in kennis stellen van dit recht, overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Koning. De belanghebbende wordt gehoord door hetzij de raad, hetzij het bevoegde orgaan met beslissingsbevoegdheid in het concrete geval. De belanghebbende die wordt gehoord kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon naar zijn keuze.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij W 2024-02-29/13, art. 5, 043; Inwerkingtreding : 21-04-2024> Art. 61. Het centrum kan een beroep doen op de medewerking van personen, van inrichtingen of diensten, die, opgericht hetzij door openbare besturen, hetzij op privé-initiatief, in staat zijn de middelen aan te wenden tot verwezenlijking van de verschillende oplossingen die zich opdringen, met eerbiediging van de vrije keuze van de betrokkene. Het centrum kan de eventuele kosten van deze samenwerking dragen wanneer deze niet in uitvoering van een andere wet, een reglement, een overeenkomst of een rechterlijke beslissing worden gedekt. (Met hetzelfde doel kan het centrum overeenkomsten sluiten, hetzij met een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een ander openbaar bestuur of instelling van openbaar nut, hetzij met een privé-persoon of een privé-instelling. In afwijking van de bepalingen van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kunnen de werknemers verbonden krachtens een arbeidsovereenkomst met de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met toepassing van dit lid, door deze centra ter beschikking worden gesteld aan de partners die met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een overeenkomst hebben gesloten op basis van onderhavige organieke wet.) <W 1999-12-24/36, art. 121; Inwerkingtreding : 10-01-2000> Art. 62. <W 1993-01-12/34, art. 7; Inwerkingtreding : 01-03-1993> Het centrum kan de instellingen en diensten die binnen het ambtsgebied van het centrum een sociale activiteit of specifieke activiteiten uitoefenen, voorstellen om gezamenlijk een of meer comités in te stellen waarin het centrum en die instellingen en diensten hun werkzaamheden kunnen coördineren en overleg plegen over de individuele of collectieve behoeften en de middelen om daarin te voorzien. Art. 62bis.<W 1992-08-05/46, art. 38; Inwerkingtreding : 18-10-1992> De beslissing inzake individuele hulpverlening genomen door de raad voor maatschappelijk welzijn of door één van de organen aan wie de raad bevoegdheden heeft overgedragen, wordt aan de persoon die de hulp heeft aangevraagd schriftelijk en aangetekend [1 of elektronisch aangetekend via de eBox, zoals bedoeld in de wet van 27 februari 2019 inzake de elektronische uitwisseling van berichten via de eBox]1 of tegen ontvangstbewijs meegedeeld [1 binnen de acht dagen te rekenen vanaf de datum van de beslissing]1, op de wijze die door de Koning kan worden bepaald. [1 De datum van de poststempel, van de elektronische zending of van het ontvangstbewijs is doorslaggevend]1 De beslissing is met redenen omkleed en vermeldt de mogelijkheid tot het instellen van beroep, de beroepstermijn, de vorm van het verzoekschrift, het adres van de bevoegde beroepsinstantie en de dienst of persoon, die binnen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan gecontacteerd worden voor het geven van toelichting. ---------- (1)<W 2024-02-29/13, art. 6, 043; Inwerkingtreding : 21-04-2024> Art. 62ter. [1 De controle en het toezicht op de naleving van de artikelen 57quatter, §§ 1 tot en met 3, en § 4, 2°, 60, § 7, en 61, alsook van de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen worden uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 5 februari 1998 houdende toezicht en controle op de naleving van de wetgeving betreffende het tewerkstellingsbeleid door de personeelsleden van het Directoraat-generaal Plaatselijke Besturen, Sociale Actie en Gezondheid die daartoe zijn aangewezen door de Regering. Wat betreft artikel 57quater, paragrafen 1 tot en met 3, en paragraaf 4, 2°, worden het toezicht en de controle uitgeoefend onverminderd de inspectie- en controlebevoegdheden van de federale instellingen die voor de sociale zekerheidsbijdragen of voor de financiële maatschappelijke hulpverlening bevoegd zijn en de enige administratieve en technische operatoren terzake zijn.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2016-04-28/08, art. 15, 022; Inwerkingtreding : 21-05-2016> Afdeling 2. - Voogdij over de kinderen. Art. 63. Iedere minderjarige over wie niemand het ouderlijk gezag, de voogdij of de materiële bewaring heeft, wordt toevertrouwd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar hij zich bevindt. Art. 64. De jeugdrechtbank of het comité voor de jeugdbescherming kunnen aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de kinderen toevertrouwen over wie het centrum reeds de materiële bewaring heeft en van wie de ouders geheel of gedeeltelijk uit het ouderlijk gezag zijn ontzet. Art. 65. <W 2001-04-29/39, art. 82; Inwerkingtreding : 01-08-2001> In de gevallen bedoeld in de twee voorgaande artikelen wijst de raad voor maatschappelijk welzijn onder haar leden een persoon aan die de taak van voogd zal vervullen alsook een persoon die de taak van toeziend voogd zal vervullen. Art. 66.Indien die kinderen goederen bezitten, oefent de ontvanger ten aanzien van die goederen dezelfde functies uit als ten aanzien van de goederen van het centrum. Als waarborg voor de voogdij geldt de zekerheid gesteld door de [1 financieel directeur of gewestelijke ontvanger]1. ---------- (1)<DWG 2018-03-29/49, art. 18, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 67. De kapitalen die aan die kinderen toebehoren of ten deel vallen, worden belegd bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas of gebruikt voor de aankoop van obligaties of kasbons uitgegeven door de openbare besturen en instellingen opgesomd in artikel 78, § 1, tweede lid. Art. 68. De voogdij van een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn neemt een einde : 1° zodra is voorzien in een voogdij met toepassing van de regels van het Burgerlijk Wetboek; 2° in geval van adoptie, pleegvoogdij, erkenning, (...) of herstel van de ouders die uit het ouderlijk gezag waren ontzet, in de rechten die hun waren ontnomen. <W 2001-04-29/39, art. 83; Inwerkingtreding : 01-08-2001> Afdeling III. - Voorschotten op een invordering van onderhoudsgelden. <Ingevoegd bij W 1989-05-08/31, art. 1, 012> Art. 68bis. (Opgeheven) <W 2003-02-21/44, art. 30; Inwerkingtreding : 01-10-2005> Art. 68ter. (Opgeheven) <W 2003-02-21/44, art. 30; Inwerkingtreding : 01-10-2005> Art. 68quater. (Opgeheven) <W 2003-02-21/44, art. 30; Inwerkingtreding : 01-10-2005> Afdeling 4. - Specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. <W 2006-12-27/32, art. 82; Inwerkingtreding : 07-01-2007> Art. 68quinquies. <W 2006-12-27/32, art. 82, 005; Inwerkingtreding : 07-01-2007> § 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is belast met het toekennen van een specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. § 2. Het recht op hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen wordt verleend wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° de onderhoudsplichtige heeft recht op het leefloon of op een gelijkwaardige financiële maatschappelijke hulp; 2° de onderhoudsplichtige is een persoon die : a) ofwel onderhoudsgeld voor zijn kinderen verschuldigd is, vastgelegd hetzij in een uitvoerbare gerechtelijke beslissing, hetzij in een overeenkomst bedoeld bij artikel 1288, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij in een uitvoerbare schikking bedoeld in artikelen 731 tot 734 van het Gerechtelijk Wetboek; b) ofwel onderhoudsgeld verschuldigd is op basis van artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek; c) ofwel een bijdrage voor een geplaatst kind verschuldigd is op grond van een beslissing genomen door de Jeugdrechtbank of door de bevoegde administratieve overheid; 3° de onderhoudsplichtige levert het bewijs van de betaling van dit onderhoudsgeld of van deze bijdrage. § 3. De specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden of van bijdragen voor geplaatste kinderen bedraagt 50 pct. van het bedrag van de betaalde onderhoudsgelden of bijdragen, met een maximum van 1 100 EUR per jaar. § 4. De Koning bepaalt de regels voor de indiening van de aanvraag bij het bevoegd centrum, voor de kennisgeving van de beslissing en voor de uitkering van de specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. Hij bepaalt de te volgen procedure in geval van onbevoegdheid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarbij de aanvraag wordt ingediend. § 5. De Staat kent het bevoegd centrum een toelage toe, gelijk aan 100 pct. van het bedrag van de specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. Voorschotten in mindering van het bedrag dat door de Staat ten laste wordt genomen, kunnen toegekend worden onder de voorwaarden en volgens de regels bepaald door de Koning. HOOFDSTUK V. - Beroep. Art. 69. (opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8; Inwerkingtreding : 01-03-1993> Art. 70. (opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8; Inwerkingtreding : 01-03-1993> Art. 71. Eenieder kan (bij de arbeidsrechtbank) in beroep gaan tegen een beslissing inzake individuele dienstverlening te zijnen opzichte genomen door de raad van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of door één van de organen aan wie de raad bevoegdheden heeft overgedragen. <W 1993-01-12/34, art. 9; Inwerkingtreding : 01-03-1993> Hetzelfde geldt wanneer één der organen van het centrum één maand, te rekenen van de ontvangst van het verzoek, heeft laten verstrijken zonder een beslissing te nemen. (Deze termijn van één maand loopt, in het geval bedoeld in artikel 58, § 3, eerste lid, vanaf de dag van de overzending.) <W 2003-12-22/42, art. 487; Inwerkingtreding : 10-01-2004> (Het beroep moet (, op straffe van verval,) worden ingesteld binnen de drie maanden na hetzij de kennisgeving van de beslissing, hetzij de datum van het ontvangstbewijs, (...).) <W 2006-07-20/39, art. 191, 084; Inwerkingtreding : 07-08-2006> <W 2008-12-22/33, art. 4, 1° en 2°, 090; Inwerkingtreding : 08-01-2009> (Bij ontstentenis van een beslissing van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn binnen de in het tweede lid bepaalde termijn, moet het beroep, op straffe van verval, worden ingediend binnen de drie maanden na de vaststelling van deze ontstentenis van een beslissing.) <W 2008-12-22/33, art. 4, 3°, 090; Inwerkingtreding : 08-01-2009> Het beroep werkt niet schorsend. (Wanneer het beroep aanhangig is gemaakt door een dakloze persoon, wijst de arbeidsrechtbank, zo nodig, het bevoegde openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan, na dit centrum in de zaak te hebben geroepen en onder voorbehoud van de uiteindelijke tenlasteneming van de verstrekte dienstverlening door een ander centrum of door de Staat overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) <W 1993-01-12/34, art. 09; Inwerkingtreding : 01-03-1993> Art. 72. (Opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8; Inwerkingtreding : 01-03-1993> Art. 73. (Opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8; Inwerkingtreding : 01-03-1993> Art. 74. (Opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8; Inwerkingtreding : 01-03-1993> HOOFDSTUK VI. - Beheer van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Afdeling 1. Beheer van de goederen. Art. 75. De goederen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden beheerd en bestuurd op de wijze door de wet vastgesteld voor de gemeentegoederen, onder voorbehoud van de volgende bepalingen. Art. 76. § 1. (vier leden opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 39; Inwerkingtreding : 18-10-1992> De vervreemding van onroerende goederen kan door de hogere overheden niet worden opgelegd dan krachtens een wet, behalve in geval van onteigening ten algemenen nutte. § 2. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 39; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Art. 77. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 39; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Art. 78.§ 1. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 40; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 2. De (Regering) kan, [1 ...]1, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn machtigen om over te gaan tot onteigeningen te algemenen nutte. <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 08-05-1998> <DWG 2005-12-08/43, art. 15; Inwerkingtreding : 08-10-2006> (Benevens de ambtenaren van de comités tot aankoop van onroerende goederen voor rekening van de Staat, is de gouverneur van de provincie, waar de zetel van het centrum gevestigd is, evenals de burgermeester van de gemeente die door het centrum wordt bediend, bevoegd tot het verlijden van de desbetreffende akte.) <W 1992-08-05/46, art. 40; Inwerkingtreding : 18-10-1992> ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 6, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 79.(§ 1.) <W 1992-08-05/46, art. 41; Inwerkingtreding : 18-10-1992> De raad voor maatschappelijk welzijn is bevoegd om het kapitaal van het centrum aan te wenden voor de bouw of de aankoop van woningen voor bejaarden, mindervaliden of andere personen die niet zelf in hun huisvesting kunnen voorzien, voor de aankoop van bossen en gronden, voor participaties en bouwmaatschappijen tot nut van het algemeen. <DWG 1998-04-02/40, art. 16; Inwerkingtreding : 1998-05-08> De raad kan het kapitaal van het centrum ook aanwenden met het oog op deelneming in maatschappijen die sociale doeleinden nastreven die verband houden met de taken van het centrum voor maatschappelijk welzijn of die de werking van het centrum ten goede komen, voor zover deze maatschappijen de bepalingen van de artikelen 118 tot en met 135 van de wet eerbiedigen of de vorm aannemen van een intercommunale vereniging. (§ 2. Om te voldoen aan specifieke behoeften waarin zijn diensten niet voorzien en in het kader van een verwante activiteit die geen belangrijk deel van zijn handeling uitmaakt, kan het O.C.M.W., overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstoogmerk en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend, ook beslissen lid te worden van een andere vereniging zonder winstoogmerk dan een intercommunale vereniging die opgericht is met andere overheden en/of met andere natuurlijke of rechtspersonen dan die met een winstoogmerk, met inachtneming van de volgende voorwaarden : 1° [1 ...]1 2° de onroerende goederen, namelijk de terreinen en gebouwen die het centrum toebehoren, mogen niet om niet worden afgestaan; 3° de wettelijke opdrachten die aan het O.C.M.W. voorbehouden zijn, mogen niet door de v.z.w. vervuld worden; 4° het O.C.M.W. moet binnen de organen van de vereniging vertegenwoordigd worden door leden van de raad voor maatschappelijk welzijn, de directeur-generaal of bevoegde personeelsleden van het centrum. De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn worden na één enkele stemming aangewezen; 5° als het centrum bijdragen verleent, is het O.C.M.W. ertoe gemachtigd de bewijsstukken te controleren en ter plaatse na te gaan of die bijdragen gebruikt worden om de door het centrum opgedragen taken te vervullen; 6° het jaarverslag, de begroting en de rekeningen van de vereniging worden jaarlijks overgemaakt aan de raad voor maatschappelijk welzijn. Van elk document moet een exemplaar worden bezorgd aan de financieel directeur van het O.C.M.W. die een eensluidend afschrift van de bewijsstukken kan eisen om na te gaan of de vereniging haar financiële verplichtingen ten aanzien van het centrum nakomt. Het O.C.M.W. kan ook deelnemen in een vennootschap met een maatschappelijk doel. In dit geval zijn de in deze paragraaf vastgelegde voorwaarden van deelneming in een v.z.w. mutatis mutandis van toepassing. § 3. Voor ziekenhuisactiviteiten kan het O.C.M.W., op de voordracht van het beheerscomité van het ziekenhuis, beslissen lid te worden van een vereniging zonder winstoogmerk met als doel : a. hetzij een opdracht i.v.m. coördinatie, preventie, onderzoek of steun voor het beheer; b. hetzij de oprichting, de aankoop of het beheer van een zware apparatuur of van zware medisch-technische diensten in het kader van een vereniging in de zin van artikel 69, 3°, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, met het oog op de oprichting van een groepering of een samenwerkingsvereniging; c. hetzij de rationalisatie van het aanbod van uitrustingen en dienstenverleningen van openbare of privéziekenhuizen, in het kader van een groepering in de zin van artikel 69, 3°, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987. Naast de in § 2, 2°, 3° en 5°, bedoelde deelnemingsvoorwaarden zijn de volgende voorwaarden van toepassing : 1° [1 ...]1 2° het O.C.M.W. moet binnen de verschillende organen van de vereniging vertegenwoordigd worden door leden van het beheerscomité van het ziekenhuis en door personen die binnen het ziekenhuis een leidende taak vervullen. De stemgerechtigde leden van het beheerscomité van het ziekenhuis die zitting houden binnen de organen van de v.z.w., worden door de raad voor maatschappelijk welzijn na één enkele stemming aangewezen; 3° het jaarverslag, de begrotingen en de rekeningen van de vereniging moeten worden overgemaakt aan het beheerscomité en aan de penningmeester van het ziekenhuis die een eensluidend afschrift van de bewijsstukken kan eisen om na te gaan of de vereniging haar financiële verplichtingen ten aanzien van het ziekenhuis nakomt.) <DWG 1998-04-02/40, art. 16; Inwerkingtreding : 1998-05-08> ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 7, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 80. De schenkingen en legaten gedaan aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn onderworpen (aan de aanvaarding van de raad voor maatschappelijk welzijn.) <W 1992-08-05/46, art. 42; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Indien er verzet is geweest, wordt (de beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn) binnen acht dagen na haar dagtekening bij ter post aangetekend schrijven aan de indiener van het bezwaar betekend. <W 1992-08-05/46, art. 42; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Elk bezwaar (wordt) ingebracht uiterlijk dertig dagen na die betekening. <W 1992-08-05/46, art. 42; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (lid opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 42; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Bij inbrenging van bezwaren beslist altijd de (Regering) over de aanneming, de verwerping of de vermindering van de schenking of van het legaat. <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 08-05-1998> De giften bij akte onder de levenden worden altijd voorlopig aangenomen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 12 juli 1931. Notarissen en andere ministeriële ambtenaren alsmede ontvangers van de erfenisrechten zijn verplicht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn kennis te geven van de beschikkingen die te hunnen voordele zijn opgemaakt en waarvan zij wegens hun ambt kennis hebben. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn mogen, zonder bijzondere machtiging, giften van hand tot hand ontvangen. Art. 81. _ Onverminderd de toepassing van de bijzondere wetten en besluiten, worden de goederen toebehorende aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn verhuurd bij openbare aanbesteding of uit de hand. (twee leden opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 43; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Art. 82. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 44; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Art. 83. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 44; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Art. 84.[1 § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn kiest de procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten, stelt de voorwaarden vast, leidt de procedure in, gunt ze, controleert de uitvoering ervan, gunt overheidsopdrachten op basis van de gesloten raamovereenkomsten en kan tijdens de uitvoering eventuele wijzigingen in de overheidsopdrachten aanbrengen. In de gevallen waarin onderhandelingen met inschrijvers zijn toegestaan, keurt de raad voor maatschappelijk welzijn het resultaat van de onderhandelingen goed binnen de grenzen van de reglementen en documenten die op de betrokken overheidsopdracht van toepassing zijn. In gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit niet te voorziene omstandigheden, kan het vast bureau op eigen initiatief de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden van de raad voor maatschappelijk welzijn uitoefenen. Zijn besluit wordt meegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn die er op zijn eerstvolgende vergadering akte van neemt. § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn kan zijn bevoegdheden uit hoofde van paragraaf 1, eerste alinea, overdragen aan het vast bureau of aan bijzondere comités. Voor uitgaven in het kader van de buitengewone begroting is de delegatie ten hoogste beperkt tot overheidsopdrachten met een geraamde waarde van minder dan : 1° 30.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van minder dan vijftien duizend inwoners; 2° 60.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente van vijftien duizend tot negenenveertig duizend negenhonderd negenennegentig inwoners; 3° 120.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente van vijftig duizend inwoners en meer. § 3. De raad voor maatschappelijk welzijn kan zijn bevoegdheden, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, overdragen aan de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal of een andere ambtenaar, onder uitsluiting van de financieel directeur, voor uitgaven die onder de gewone begroting vallen en aan de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal voor uitgaven die onder de buitengewone begroting vallen. Voor uitgaven in het kader van de gewone begroting is de delegatie ten hoogste beperkt tot overheidsopdrachten met een geraamde waarde van minder dan : 1° 5.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van minder dan vijftien duizend inwoners; 2° 10.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente van vijftien duizend tot negenenveertig duizend negenhonderd negenennegentig inwoners; 3° 15.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente van vijftig duizend inwoners en meer. Voor uitgaven in het kader van de buitengewone begroting is de delegatie ten hoogste beperkt tot overheidsopdrachten met een geraamde waarde van minder dan : 1° 2.500 euro, btw niet meegerekend, in de gemeenten van minder dan vijftien duizend inwoners; 2° 5.000 euro, btw niet meegerekend, in de gemeenten van vijftien duizend tot negenenveertig duizend negenhonderd negenennegentig inwoners; 3° 7.500 euro, btw niet meegerekend, in de gemeenten van vijftig duizend inwoners en meer. § 4. Iedere overdracht toegekend door de raad voor maatschappelijk welzijn wordt van rechtswege beëindigd, de laatste dag van de vierde maand volgend op de installatie van de raad voor maatschappelijk welzijn van de legislatuur volgend op die waarin de overdracht is toegekend. De toepasselijke overdrachtdrempel wordt bepaald op basis van de meest recente bijgewerkte gegevens over het aantal inwoners van de gemeente die op het tijdstip van de aanneming van het overdrachtbesluit bekend zijn. Onverminderd de mogelijkheid om de verleende overdrachten te wijzigen, heeft de schommeling van het aantal inwoners geen invloed op de verleende overdracht wanneer deze eenmaal is aangenomen. § 5. De Regering kan, telkens als de omstandigheden het verantwoorden, de bedragen bedoeld in de paragrafen 2 en 3 aanpassen. § 6. Voor de toepassing van deze afdeling omvat de term "overheidsopdracht" ook raamovereenkomsten.]1 ---------- (1)<DWG 2022-10-06/17, art. 3, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2023> Art. 84bis.[1 § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn beslist, een samengevoegde overheidsopdracht te gebruiken, wijst, in voorkomend geval, de aanbestedende overheid aan die in opdracht van de andere aanbestedende overheden zal handelen en neemt, in voorkomend geval, de overeenkomst aan die de samengevoegde overheidsopdracht regelt. In gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit niet te voorziene omstandigheden, kan het vast bureau, op eigen initiatief, de in lid 1 bedoelde bevoegdheden van de raad voor maatschappelijk welzijn uitoefenen. Zijn beslissing wordt medegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn, die er tijdens zijn volgende zitting akte van neemt. § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn kan zijn bevoegdheden uit hoofde van paragraaf 1, eerste alinea, overdragen aan het vast bureau of aan bijzondere comités. Voor uitgaven in het kader van de buitengewone begroting is de overdracht ten hoogste beperkt tot samengevoegde overheidsopdrachten met een geraamde waarde van minder dan : 1° 30.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van minder dan vijftien duizend inwoners; 2° 60.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente van vijftien duizend tot negenenveertig duizend negenhonderd negenennegentig inwoners; 3° 120.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente van vijftig duizend inwoners en meer. § 3. De raad voor maatschappelijk welzijn kan zijn bevoegdheden, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, overdragen aan de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal of een andere ambtenaar, onder uitsluiting van de financieel directeur, voor uitgaven die onder de gewone begroting vallen en aan de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal voor uitgaven die onder de buitengewone begroting vallen. Voor uitgaven in het kader van de gewone begroting is de overdracht ten hoogste beperkt tot samengevoegde overheidsopdrachten met een geraamde waarde van minder dan : 1° 5.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van minder dan vijftien duizend inwoners; 2° 10.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente van vijftien duizend tot negenenveertig duizend negenhonderd negenennegentig inwoners; 3° 15.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente van vijftig duizend inwoners en meer. Voor uitgaven in het kader van de buitengewone begroting is de overdracht ten hoogste beperkt tot samengevoegde overheidsopdrachten met een geraamde waarde van minder dan : 1° 2.500 euro, btw niet meegerekend, in de gemeenten van minder dan vijftien duizend inwoners; 2° 5.000 euro, btw niet meegerekend, in de gemeenten van vijftien duizend tot negenenveertig duizend negenhonderd negenennegentig inwoners; 3° 7.500 euro, btw niet meegerekend, in de gemeenten van vijftig duizend inwoners en meer. § 4. Iedere overdracht toegekend door de raad voor maatschappelijk welzijn wordt van rechtswege beëindigd, de laatste dag van de vierde maand volgend op de installatie van de raad voor maatschappelijk welzijn van de legislatuur volgend op die waarin de overdracht is toegekend. De toepasselijke overdrachtdrempel wordt bepaald op basis van de meest recente bijgewerkte gegevens over het aantal inwoners van de gemeente die op het tijdstip van de aanneming van het overdrachtbesluit bekend zijn. Onverminderd de mogelijkheid om de verleende overdrachten te wijzigen, heeft de schommeling van het aantal inwoners geen invloed op de verleende overdracht wanneer deze eenmaal is aangenomen. § 5. In voorkomend geval neemt de raad voor maatschappelijk welzijn van de aanbestedende overheid akte van de gunning van de overheidsopdracht door de aangewezen aanbestedende overheid. Bij overdracht van bevoegdheden van de raad voor maatschappelijk welzijn aan het vast bureau, aan de bijzondere comités, aan de directeur-generaal, aan de adjunct-directeur-generaal of aan een andere ambtenaar, overeenkomstig de paragrafen 2 en 3, worden de bevoegdheden van de raad voor maatschappelijk welzijn bedoeld in lid 1 respectievelijk uitgeoefend door het vast bureau, het bijzondere comité, de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal of de gemachtigd ambtenaar. § 6. De Regering kan, telkens als de omstandigheden het verantwoorden, de bedragen bedoeld in de paragrafen 2 en 3 aanpassen.]1 ---------- (1)<DWG 2022-10-06/17, art. 4, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2023> Art. 84ter.[1 § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn treedt toe tot een aankoopcentrale, geeft zo nodig blijk van belangstelling, wijzigt de voorwaarden van het lidmaatschap en zegt het lidmaatschap op. § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de behoeften in termen van werken, leveringen of diensten en beslist, een beroep te doen op de aankoopcentrale waarbij hij aangesloten is om aan die behoeften te voldoen. § 3. In gevallen van dringende noodzakelijkheid die voortvloeien uit niet te voorziene omstandigheden, kan het vast bureau, op eigen initiatief, de in de paragrafen 1, 2 en 7 bedoelde bevoegdheden van de raad voor maatschappelijk welzijn uitoefenen. Zijn beslissing wordt medegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn, die er akte van neemt, op diens eerstvolgende zitting. § 4. De raad voor maatschappelijk welzijn kan zijn bevoegdheden uit hoofde van de paragrafen 1 en 2, overdragen aan het vast bureau of aan bijzondere comités. Wat betreft de bevoegdheden bedoeld in paragraaf 2, voor de uitgaven in het kader van de buitengewone begroting is de overdracht ten hoogste beperkt tot behoeften met een geraamde waarde van minder dan : 1° 30.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van minder dan vijftien duizend inwoners; 2° 60.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente van vijftien duizend tot negenenveertig duizend negenhonderd negenennegentig inwoners; 3° 120.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente van vijftig duizend inwoners en meer. § 5. De raad voor maatschappelijk welzijn kan de in paragraaf 1 bedoelde blijk van belangstelling delegeren aan de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal of een andere ambtenaar, met uitsluiting van de financieel directeur. De raad voor maatschappelijk welzijn kan zijn bevoegdheden, bedoeld in paragraaf 2, overdragen aan de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal of een andere ambtenaar, onder uitsluiting van de financieel directeur, voor uitgaven die onder de gewone begroting vallen en aan de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal voor uitgaven die onder de buitengewone begroting vallen. Voor uitgaven in het kader van de gewone begroting is de overdracht bedoeld in het tweede lid ten hoogste beperkt tot behoeften met een geraamde waarde van minder dan : 1° 5.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van minder dan vijftien duizend inwoners; 2° 10.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente van vijftien duizend tot negenenveertig duizend negenhonderd negenennegentig inwoners; 3° 15.000 euro, btw niet meegerekend, in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente van vijftig duizend inwoners en meer. Voor uitgaven in het kader van de buitengewone begroting is de overdracht ten hoogste beperkt tot behoeften met een geraamde waarde van minder dan : 1° 2.500 euro, btw niet meegerekend, in de gemeenten van minder dan vijftien duizend inwoners; 2° 5.000 euro, btw niet meegerekend, in de gemeenten van vijftien duizend tot negenenveertig duizend negenhonderd negenennegentig inwoners; 3° 7.500 euro, btw niet meegerekend, in de gemeenten van vijftig duizend inwoners en meer. § 6. Iedere overdracht toegekend door de raad voor maatschappelijk welzijn wordt van rechtswege beëindigd, de laatste dag van de vierde maand volgend op de installatie van de raad voor maatschappelijk welzijn van de legislatuur volgend op die waarin de overdracht is toegekend. De toepasselijke overdrachtdrempel wordt bepaald op basis van de meest recente bijgewerkte gegevens over het aantal inwoners van de gemeente die op het tijdstip van de aanneming van het overdrachtbesluit bekend zijn. Onverminderd de mogelijkheid om de verleende overdrachten te wijzigen, heeft de schommeling van het aantal inwoners geen invloed op de verleende overdracht wanneer deze eenmaal is aangenomen. § 7. De raad voor maatschappelijk welzijn plaatst de bestelling en zorgt voor de opvolging van de uitvoering ervan. Bij overdracht van bevoegdheden van de raad voor maatschappelijk welzijn aan het vast bureau, aan de bijzondere comités, aan de directeur-generaal, aan de adjunct-directeur-generaal of aan een andere ambtenaar, overeenkomstig de paragrafen 4 en 5, worden de bevoegdheden van de raad voor maatschappelijk welzijn bedoeld in lid 1 respectievelijk uitgeoefend door het vast bureau, het bijzondere comité, de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal of de gemachtigd ambtenaar. § 8. De Regering kan, telkens als de omstandigheden het verantwoorden, de bedragen bedoeld in de paragrafen 4 en 5 aanpassen.]1 ---------- (1)<DWG 2022-10-06/17, art. 4, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2023> Art. 84quater.[1 § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn beslist over het beginsel van de concessie van diensten of werken, stelt de voorwaarden en de nadere regels vast van de gunningsprocedure, neemt de clausules ter regeling van de concessie aan, leidt de procedure in, gunt de concessie, zorgt voor de opvolging van de uitvoering ervan en kan in de loop van de uitvoering iedere wijziging doorvoeren. [2 In de gevallen waarin onderhandelingen met inschrijvers zijn toegestaan, keurt de raad voor maatschappelijk welzijn het resultaat van de onderhandelingen goed binnen de grenzen van de reglementering en documenten die op de betrokken concessie van toepassing zijn.]2 In gevallen van dringende noodzakelijkheid die voortvloeien uit niet te voorziene omstandigheden, kan het vast bureau, op eigen initiatief, de in lid één bedoelde bevoegdheden van de raad voor maatschappelijk welzijn uitoefenen. Zijn beslissing wordt medegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn, die er akte van neemt, op diens eerstvolgende zitting. § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn kan zijn bevoegdheden, bedoeld in paragraaf 1, lid 1, overdragen aan het vast bureau voor concessies van diensten of werken met een waarde lager dan 250.000 euro, BTW niet meegerekend. De waarde van de concessie komt overeen met het geraamde bedrag van het omzetcijfer dat de concessiehouder moet bereiken, vermenigvuldigd met het aantal jaren van de concessie. Iedere overdracht toegekend door de raad voor maatschappelijk welzijn wordt van rechtswege beëindigd, de laatste dag van de vierde maand volgend op de installatie van de raad voor maatschappelijk welzijn van de legislatuur volgend op die waarin de overdracht is toegekend. § 3. [2 ...]2 § 4. De Regering kan, telkens als de omstandigheden het verantwoorden, het bedrag bedoeld in paragraaf 2 aanpassen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-10-04/02, art. 6, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (2)<DWG 2022-10-06/17, art. 6, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2023> Art. 85. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 46; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Afdeling 2. - Budgettair en financieel beheer. Art. 86. <DWG 1998-04-02/40, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1998> Het boekjaar van het O.C.M.W. stemt overeen met het kalenderjaar. Het heeft alleen betrekking op de door het centrum verkregen rechten en de tijdens die periode ten opzichte van zijn schuldeisers aangegane verplichtingen, ongeacht het boekjaar waarin ze worden aangegaan. (Onverminderd de bevoegdheden die hij aan het vast bureau en aan de bijzondere comités kan verlenen en onverminderd artikel 87bis , is de raad voor maatschappelijk welzijn belast met de bepaling van de rechten op ontvangsten, de betaalbaarstelling van de uitgaven van het O.C.M.W. en met het toezicht op de boekhouding. Deze laatste bevoegdheid mag echter niet opgedragen worden.) <DWG 2002-05-30/37, art. 5; Inwerkingtreding : 22-06-2002> Art. 87. <DWG 1998-04-02/40, art. 19; Inwerkingtreding : 1998-05-08> Het algemeen reglement van de gemeenteboekhouding is van toepassing op de O.C.M.W.'s, met uitzondering van de ziekenhuizen die ervan afhangen en onder voorbehoud van de door de Regering vastgestelde afwijkende regels. (twee leden opgeheven) <DWG 2002-05-30/37, art. 6; Inwerkingtreding : 22-06-2002> Art. 87bis. <DWG 2002-05-30/37, art. 7; Inwerkingtreding : 22-06-2002> Telkens als de betaling van de sociale hulp of van het bestaansminimum zich opdringt, stelt het orgaan van het centrum dat de sociale hulp of het bestaansminimum heeft besloten toe te kennen, de lijst van de uitgaven tijdens de zitting op, die, zodra ze door de aanwezige leden ondertekend is, als ordonnancering geldt en in de notulen wordt vermeld. De verzending van deze lijst, die door de voorzitter en de secretaris ondertekend is, geldt als machtiging tot betaling. Art. 88.§ 1. [3 [4 Het vast bureau vergadert jaarlijks in de loop van uiterlijk de maand september om de voorlopige initiële begroting van het volgend dienstjaar vast te leggen. De Raad voor maatschappelijk welzijn vergadert jaarlijks in de loop van uiterlijk de maand oktober om de definitieve initiële begroting van het volgend dienstjaar vast te leggen. Op voorstel van het beheerscomité van het ziekenhuis legt de Raad voor maatschappelijk welzijn eveneens de begroting van elke ziekenhuis dat van het centrum afhangt, vast.]4 Bij deze begrotingen wordt een algemene beleidsnota gevoegd, alsook een verslag dat het in artikel 26bis, § 5, bedoelde verslag opneemt, een verslag over het ziekenhuisbeleid en de doelstellingen en samenwerkingsmogelijkheden in ziekenhuisverband.]3. De raad voor maatschappelijk welzijn moet zich uitspreken binnen veertig dagen na de betekening van het voorstel van het beheerscomité; bij gebreke daarvan wordt de raad geacht het voorstel te hebben goedgekeurd. De raad moet op deze begrotingen jaarlijks alle verplichte uitgaven boeken die krachtens wets- of verordeningsbepalingen ten laste komen van het O.C.M.W., meer bepaald de wedden en uitkeringen van de voorzitter, de secretaris, de ontvanger en de personeelsleden [4 evenals hun reiskostenvergoedingen]4 , de uitgaven voor sociale hulp, [4 ...]4, de vaststaande en opeisbare schulden van het centrum en de schulden die uit uitvoerbare rechterlijke veroordelingen voortvloeien, de bureaukosten, het onderhoud van de gebouwen, de huurgelden van de door het centrum gebruikte gebouwen en de kosten die aan de boekhouding van het centrum gebonden zijn. De raad moet op deze begrotingen jaarlijks alle nader bepaalde ontvangsten van het O.C.M.W. boeken, evenals de krachtens een wets- of verordeningsbepaling toegekende ontvangsten en de overschotten van de vorige boekjaren.) <DWG 1998-04-02/40, art. 21; Inwerkingtreding : 08-05-1998> [2 ...]2 [2 ...]2 [2 ...]2 [2 ...]2 [2 ...]2 [2 ...]2 § 2. Indien na goedkeuring van de begroting kredieten moeten worden uitgetrokken of vermeerderd om het hoofd te bieden aan onvoorziene omstandigheden, gaat de raad voor maatschappelijk welzijn over tot wijziging van de begroting. Die wijziging is onderworpen aan de (goedkeuringen) bepaald [2 in artikel 112bis]2. <W 1992-08-05/46, art. 48; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (Ingeval de minste vertraging onbetwistbare schade zou berokkenen, kan de raad voor maatschappelijk welzijn met de toestemming van het (gemeentelijk college) van burgemeester en schepenen, in de uitgave voorzien, onder verplichting de begroting te wijzigen door er zo spoedig mogelijk de nodige kredieten op te boeken. <DWG 2005-12-08/43, art. 15; Inwerkingtreding : 08-10-2006> Wat betreft [1 de betaling van het leefloon]1 of het verlenen van individuele sociale hulp onder de vorm van een financiële tegemoetkoming, en ingeval de minste vertraging onbetwistbare schade zou berokkenen aan een persoon die om sociale hulp of om het bestaansminimum verzoekt, maakt het bevoegde orgaan dat besloten heeft de hulp te verlenen, gebruik van de mogelijkheid bedoeld in het vorige lid, zonder de toestemming van het (gemeentelijk college) te moeten vragen. <DWG 2005-12-08/43, art. 15; Inwerkingtreding : 08-10-2006> In de gevallen bedoeld in het tweede en het derde lid zal de [4 financieel directeur]4 de betaling verrichten vóór de goedkeuring van de begrotingswijziging.) <DWG 1998-04-02/40, art. 21; Inwerkingtreding : 08-05-1998> § 3. (De begrotingsontwerpen alsook de algemene beleidsnota en de in § 1, eerste lid, bedoelde verslagen) of het ontwerp van begrotingswijziging en de daarbijhorende verklarende en stavende nota, opgemaakt door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, worden aan ieder lid van de raad voor maatschappelijk welzijn besteld tenminste zeven vrije dagen vóór de dag van de vergadering waarop deze zullen worden besproken.) <DWG 1998-04-02/40, art. 21; Inwerkingtreding : 08-05-1998> § 4. [2 ...]2 ---------- (1)<DWG 2012-04-26/31, art. 20, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012> (2)<DWG 2014-01-23/08, art. 8, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> (3)<DWG 2016-12-21/03, art. 13, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (4)<DWG 2018-07-17/03, art. 12, 031; Inwerkingtreding : 15-10-2018> Art. 88bis. [1 De OCMW's maken hun voorlopige initiële begroting, hun definitieve initiële begroting, en iedere begrotingswijziging aan de Regering over, volgens de nadere regels volgens laatstgenoemde vastgelegd.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-07-17/03, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 15-10-2018> Art. 88ter.[1 Bij elke begroting en bij begrotingswijzigingen worden er door de OCMW's meerjarige begrotingsvooruitzichten aan de Regering overgemaakt, volgens de nadere regels door laatstgenoemde vastgelegd.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-07-17/03, art. 14, 031; Inwerkingtreding : 15-10-2018> Art. 89.[2 [3 Het vast bureau vergadert jaarlijks uiterlijk in de loop van de maand februari om de voorlopige begrotingsrekening van het voorafgaande jaar vast te leggen, waarin een overzicht is opgenomen van de toestand van de vastgestelde nettorechten, de verbintenissen en de op 31 december van het voorafgaande dienstjaar geboekte verrekeningen.]3 [3 De Raad voor maatschappelijk welzijn vergadert jaarlijks in de loop van uiterlijk de maand mei om de rekeningen van het vorig dienstjaar vast te leggen.]3 De jaarlijkse rekeningen omvatten de begrotingsrekening, de resultaatrekeningen en de balans alsmede de lijst van de aannemers van overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen of diensten waarvoor de provincieraad de gunningswijze heeft gekozen en de voorwaarden heeft bepaald. Hij legt jaarlijks ook de jaarrekeningen van het voorafgaande jaar vast voor elk van de ziekenhuizen onder zijn beheer tijdens een zitting die vóór 1 juni plaatsvindt. Tijdens de vergadering waarop de raad voor maatschappelijk welzijn deze jaarrekeningen vastlegt, brengt de voorzitter verslag uit over de toestand van het centrum en over het tijdens het voorafgaande boekjaar gevoerde beheer inzake de uitvoering van de budgettaire vooruitzichten, alsook wat betreft de ontvangsten en het gebruik van de toelagen toegekend door de Staat in het kader van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Het jaarverslag wordt vooraf samen met de rekening doch met uitsluiting van de verantwoordingsstukken, tenminste zeven dagen vóór de vergadering aan elk raadslid meegedeeld.]2 [1 ...]1 [1 ...]1 [1 ...]1 [1 ...]1 (Bij niet-goedkeuring door de gemeenteraad worden de rekeningen samen met de beslissing van de gemeenteraad door de zorg van het centrum, vóór 1 augustus van het voormelde jaar, ter goedkeuring overgelegd aan (het provinciecollege), die de rekeningen definitief vaststelt.) <W 1992-08-05/46, art. 49; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <DWG 2005-12-08/43, art. 15; Inwerkingtreding : 08-10-2006> Het nazicht van de bewijsstukken door de afgevaardigden van de toezichthoudende overheden gebeurt ter plaatse. ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 9, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> (2)<DWG 2016-12-21/03, art. 14, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2017> (3)<DWG 2018-07-17/03, art. 15, 031; Inwerkingtreding : 15-10-2018> Art. 89bis.[1 [2 Tegelijk met het overzenden ervan aan de toezichthoudende overheid]2, deelt het vast Bureau de volgende documenten aan de representatieve vakorganisaties mee : 1) de begroting en begrotingswijzigingen die door de Raad voor sociale actie worden aangenomen; 2) de door de Raad voor sociale actie aangenomen rekening. Informatie met betrekking tot de structuur van de tewerkstelling, de evolutie ervan en de vooruitzichten inzake tewerkstelling, het personeel dat gedurende het geheel of een deel van het referentiejaar wordt tewerkgesteld zijn gevoegd bij de begroting en de door de Raad voor sociale actie aangenomen rekening. De documenten bedoeld in het eerste lid kunnen langs elektronische weg worden meegedeeld. Op hun aanvraag, ingediend binnen vijf dagen na de mededeling van de documenten bedoeld in het eerste lid, worden de representatieve vakorganisaties door de voorzitter van de O.C.M.W. onverwijld uitgenodigd op een specifieke informatiesessie waarop bedoelde documenten worden voorgelegd en uitgelegd. [2 ...]2]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-03-27/21, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 01-05-2014> (2)<DWG 2018-07-17/03, art. 16, 031; Inwerkingtreding : 15-10-2018> Art. 89ter. [1 De OCMW's maken hun voorlopige begrotingsrekening en hun jaarrekeningen aan de Regering over, volgens de nadere regels door laatstgenoemde vastgelegd.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-07-17/03, art. 17, 031; Inwerkingtreding : 15-10-2018> Art. 89quater. [1 De Regering zamelt in het kader van haar opdrachten ieder statistisch gegeven bij de OCMW's in.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-07-17/03, art. 18, 031; Inwerkingtreding : 15-10-2018> Art. 90. <Opgeheven bij DWG 2014-01-23/08, art. 10, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 91.[1 De vastleggingen, verrekeningen of betaalbaarstellingen van een uitgave zijn slechts toegelaten voor een op de begroting voorkomende post, een voorlopig krediet toegekend onder de voorwaarden en binnen de door de Regering vastgestelde perken, een krachtens het derde lid en § 2 overgedragen krediet of een overeenkomstig artikel 88, § 2, toegekend krediet.]1 (Geen artikel van de uitgaven der begroting mag worden overschreden, met uitzondering van de ambtshalve opgenomen uitgaven. Geen enkele overschrijving mag geschieden dan na een behoorlijk goedgekeurde wijziging van de begroting. In de loop van het ganse begrotingsjaar mag de raad voor maatschappelijk welzijn evenwel interne aanpassingen van de kredieten uitvoeren binnen eenzelfde begrotingsenveloppe zonder het oorspronkelijke totale bedrag van de enveloppe te overschrijden. De lijst van de krachtens deze paragraaf overgeschreven kredieten wordt in bijlage aan de rekening toegevoegd. Een begrotingsenveloppe omvat de kredieten ingeschreven op de verschillende artikelen die dezelfde economische aard hebben in eenzelfde functionele code; de economische aard wordt vastgesteld aan de hand van de eerste twee cijfers van de economische code.) <W 1992-08-05/46, art. 51; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (§ 2. Wanneer bij het afsluiten van een boekjaar sommige posten bezwaard zijn met verbintenissen die regelmatig en werkelijk werden aangegaan ten gunste van de schuldeisers van het centrum, wordt het kredietgedeelte dat nodig is om de uitgave af te betalen, naar het volgende boekjaar overgedragen bij beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn, die bij de rekening van het afgesloten boekjaar gevoegd wordt. De aldus overgedragen kredieten kunnen gebruikt worden zonder een nieuwe beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn en van de toezichthoudende overheden.) <DWG 1998-04-02/40, art. 22; Inwerkingtreding : 1998-05-08> (§ 3. [1 In geval van ongunstig advies van de financieel directeur, zoals voorzien in artikel 46 of in de gevallen bepaald in artikel 64 van het algemeen reglement op de gemeentelijke comptabiliteit, aangepast aan de OCMW's, kan de Raad voor maatschappelijk welzijn of, in geval van delegatie toegekend krachtens deze wet, het orgaan of de persoon die houder is van de delegatie, onder zijn verantwoordelijkheid, beslissen dat de uitgave toegerekend en ten uitvoer gelegd wordt. De gemotiveerde beraadslaging van de Raad voor maatschappelijk welzijn of het orgaan of de persoon die houder is van de delegatie wordt bij het betalingsmandaat gevoegd. Indien het een beraadslaging betreft van het orgaan of de persoon die houder is van de delegatie, wordt de raad daar onmiddellijk over ingelicht en het orgaan of de persoon die houder is van de delegatie kan eveneens beslissen zijn beslissingen voor te leggen aan de bekrachtiging door de Raad voor maatschappelijk welzijn op diens eerstvolgende zitting.]1) <DWG 1998-04-02/40, art. 22; Inwerkingtreding : 1998-05-08> [1 § 4. De leden van de Raad voor maatschappelijk welzijn, het orgaan of de persoon waaraan delegatie is verleend, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de uitgaven die ze in strijd met § 1 vastleggen of betaalbaar stellen.]1 ---------- (1)<DWG 2018-07-17/03, art. 19, 031; Inwerkingtreding : 15-10-2018> Art. 92.[1 Artikel 92. In geval van weigering of vertraging bij het betaalbaar stellen van het bedrag van de uitgaven die de wet of een uitvoerbaar verklaarde rechtsbeslissing ten laste van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn legt, geeft de gouverneur, na de raad voor maatschappelijk welzijn te hebben gehoord, het bevel tot betaling en geldt het desbetreffende bedrag als ambtshalve opneming van het krediet op de begroting van het lopende boekjaar. Zijn beslissing geldt als mandaat; de financieel directeur van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de schatbewaarder van het ziekenhuis betaalt het bedrag.]1 ---------- (1)<DWG 2013-04-18/20, art. 13, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013> Art. 93.[1 § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn, of de door de raad aangewezen leden, controleert de kas van de financieel directeur minstens één keer per kwartaal en stelt er proces-verbaal van op, waarin zijn opmerkingen en die van de financieel directeur opgenomen worden; het proces-verbaal wordt ondertekend door de financieel directeur en de leden van raad voor maatschappelijk welzijn die de controle hebben gevoerd. Het proces-verbaal, opgemaakt naar het door de Regering bepaalde model, wordt meegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeentecollege. Als de financieel directeur instaat voor verschillende openbare kasgelden, worden die tegelijkertijd gecontroleerd. § 2. De financieel directeur geeft de raad voor maatschappelijk welzijn onmiddellijk kennis van elk tekort te wijten aan diefstal of verlies. Overeenkomstig paragraaf 1 wordt onmiddellijk een kasinspectie uitgevoerd om het bedrag van het tekort vast te stellen. Het proces-verbaal van de kasinspectie wordt aangevuld met een feitenrelaas en een verslag over de bewarende maatregelen die de financieel directeur heeft genomen. § 3. Als de kasinspectie wijst op een tekort wegens diefstal [2 waarvan de financieel directeur niet aan de oorsprong is]2 of verlies, verzoekt de raad voor maatschappelijk welzijn de financieel directeur bij aangetekend schrijven erom een gelijkwaardige som in de kassa van het centrum te storten. Dat verzoek wordt voorafgegaan door een beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn waarbij bepaald wordt of en in welke mate de financieel directeur aansprakelijk gesteld moet worden voor de diefstal of het verlies en waarbij het te betalen bedrag van het tekort wordt vastgesteld; een afschrift van deze beslissing wordt bij het verzoek om betaling gevoegd. § 4. Binnen zestig dagen na de kennisgeving van dat verzoek kan de financieel directeur een beroep bij de Regering indienen. Dat beroep schorst de tenuitvoerlegging. De Regering spreekt zich [2 ...]2 uit over de aansprakelijkheid van de financieel directeur en bepaalt het bedrag van het tekort dat bijgevolg voor zijn rekening is. De beslissing van de Regering wordt uitgevoerd na afloop van de termijn bedoeld in artikel 4, derde lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; na afloop van de termijn of bij gebrek aan beroep wordt de beslissing uitgevoerd op het persoonlijke vermogen van de financieel directeur indien hij de beslissing niet vrijwillig ten uitvoer legt. Wanneer de financieel directeur geen beroep indient bij het de Regering en het verzoek om betaling niet inwilligt na het verstrijken van de toegestane termijn, wordt eveneens gehandeld door middel van een dwangbevel. § 5. Alle bepalingen van dit artikel zijn, mutatis mutandis en behalve andersluidend voorschrift, toepasselijk op de gewestelijke ontvanger.]1 ---------- (1)<DWG 2013-04-18/20, art. 14, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<DWG 2018-07-17/03, art. 20, 031; Inwerkingtreding : 15-10-2018> Afdeling 3. - Afzonderlijk beheer van diensten en inrichtingen. Art. 94.<KB244 1983-12-31/57, art. 6, 002> § 1. De (Regering) kan voor sommige diensten en inrichtingen afhangende van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bepaalde regelen treffen in verband met een afzonderlijk beheer, het houden van inventarissen en de boekhouding. <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 08-05-1998> (§ 2. Het ziekenhuis dat van een O.C.M.W. afhangt, wordt beheerd door een beheerscomité dat van rechtswege voorgezeten wordt door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of door het raadslid dat hem vervangt. Het beheerscomité bestaat uit de voorzitter en uit vijf leden van de raad voor maatschappelijk welzijn. Het wijst onder zijn leden een vice-voorzitter aan wiens bevoegdheden in het huishoudelijk reglement vastgelegd zijn. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. De secretaris van het centrum, de directeur van het ziekenhuis, de hoofdgeneesheer, het hoofd van de verpleegafdeling, de penningmeester en de rekenplichtige hebben zitting met raadgevende stem binnen het beheerscomité. De burgemeester of het door hem aangewezen lid van het college en een persoon die door het (gemeentelijk college) aangewezen wordt op grond van zijn bevoegdheden inzake ziekenhuisbeheer, wonen de zittingen van het beheerscomité bij met raadgevende stem. <DWG 2005-12-08/43, art. 15; Inwerkingtreding : 08-10-2006> Het beheerscomité kan andere al dan niet in het ziekenhuis tewerkgestelde personen oproepen voor vergaderingen om gehoord te worden als deskundigen inzake bepaalde aangelegenheden. Zij moeten de zaal verlaten vóór iedere stemming of vooraleer het comité een beslissing neemt. Voor de verkiezing van de leden van het vast bureau worden de leden van het beheerscomité door de raad aangewezen overeenkomstig de regels van artikel 27, § 3, vierde, vijfde, zesde en zevende lid. De opdracht tot ondertekening van de voorzitter wordt mutatis mutandis geregeld bij artikel 28, § 2, tweede lid, van de wet.) <DWG 1998-04-02/40, art. 25; Inwerkingtreding : 1998-05-08> (§ 3. Het beheerscomité van het ziekenhuis regelt alles wat het ziekenhuis betreft, behalve de volgende aangelegenheden die door de raad voor maatschappelijk welzijn geregeld worden : - de begroting en begrotingswijzigingen; - de rekeningen; - het uitwerken van een beheersplan voor het ziekenhuis; - de personeelsformatie, het administratief en geldelijk statuut van het ziekenhuispersoneel; - het arbeidsreglement dat van toepassing is op het contractuele personeel van het ziekenhuis; - de vaste benoeming, de bevordering, de tuchtstraffen en het in disponibiliteit stellen van het ziekenhuispersoneel; - het algemeen reglement tot regeling van de juridische betrekkingen tussen het ziekenhuis en de geneesheren; - de werving bij arbeidsovereenkomst of het ontslag van de personeelsleden die met raadgevende stem zitting hebben binnen het beheerscomité; - de toetreding tot een vereniging, zoals bepaald in hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 augustus 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, of tot een intercommunale; - de oprichting van nieuwe diensten en de uitbreiding van bestaande structuren in het kader van het ziekenhuis; - de vervreemding en de aankoop van onroerende goederen; - het instellen van een beroep bij de Raad van State en de rechtbanken; - de onteigeningen; - de giften en legaten; - de oprichting van en de toetreding tot een vereniging zonder winstoogmerk, overeenkomstig artikel 79, § 3; - de rechtstreekse of onrechtstreekse overdracht van ziekenhuisactiviteiten en de aankoop of overdracht van ziekenhuisbedden; - [1 de aanwijzing van een bijzondere financieel directeur voor het ziekenhuis.]1; - [1 ...]1. Onder voorbehoud van artikel 88, § 1, kan de raad voor maatschappelijk welzijn de in het eerste lid bedoelde beslissingen slechts nemen na advies van het beheerscomité van het ziekenhuis. Indien het beheerscomité geen advies heeft uitgebracht binnen twee maanden na de dag waarop het dossier heeft ontvangen, kan de procedure zonder zijn advies worden voortgezet. De raad voor maatschappelijk welzijn moet zich uitspreken binnen één maand na de betekening van het advies van het beheerscomité. Bij gebreke hiervan kan het beheerscomité van het ziekenhuis de plaats innemen van de raad voor maatschappelijk welzijn om de beslissing te nemen waarover het een advies heeft uitgebracht.) <DWG 1998-04-02/40, art. 25; Inwerkingtreding : 1998-05-08> (§ 4. De directeur van het ziekenhuis behandelt de zaken, leidt de bestuurstaken, neemt het dagelijks beheer van het ziekenhuis waar en bewaart de archieven ervan onder het toezicht van het beheerscomité. De directeur is het hoofd van het ziekenhuispersoneel, onverminderd het feit dat de secretaris bevoegd blijft om de dossiers te behandelen die onder de bevoegdheid van de raad voor maatschappelijk welzijn vallen. De directeur moet de notulen van de vergaderingen van het beheerscomité van het ziekenhuis opmaken. Hij is verantwoordelijk voor de opneming van deze notulen en van de beraadslagingen van het beheerscomité in de daarvoor bestemde registers. De notulen en beraadslagingen worden door de voorzitter en de directeur ondertekend. De directeur is verantwoordelijk voor zijn handelingen ten overstaan van het beheerscomité. Ten gevolge van de beslissing tot betaalbaarstelling of invordering door het bevoegde orgaan laat de directeur de bevelschriften tot betaling alsmede de invorderingsstaten opmaken. Zij worden door de voorzitter en de directeur ondertekend. De directeur maakt de voorontwerpen van de begroting van het ziekenhuis op. De directeur moet zich richten naar de voorschriften die hem door de voorzitter en de raad voor maatschappelijk welzijn of het beheerscomité worden opgelegd naar gelang van hun respectievelijke bevoegdheden. De directeur handelt in nauwe samenwerking met de verantwoordelijken voor de verschillende aspecten van de ziekenhuisactiviteiten, alsmede met de verantwoordelijken voor de activiteiten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Het beheerscomité kan welbepaalde bevoegdheden opdragen aan de directeur en aan de personen die het belast heeft met het algemeen en dagelijks bestuur van het ziekenhuis. Deze overdracht van bevoegdheden kan echter ieder ogenblik geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden. De directeur van het ziekenhuis kan zijn ondertekening opdragen met de goedkeuring van het beheerscomité. Voor de handelingen van de overheid waaraan het beheerscomité machtiging heeft verleend, is de beslissing rechtstreeks onderworpen aan de beoordeling van dezelfde toezichthoudende overheden, zoals dat het geval zou zijn geweest indien het beheerscomité zelf een beslissing daarover had genomen.) <DWG 1998-04-02/40, art. 25; Inwerkingtreding : 1998-05-08> § 4bis. (...) <DWG 1998-04-02/40, art. 25; Inwerkingtreding : 1998-05-08> § 5. [2 Behoudens aanwijzing van een bijzondere financieel directeur door de raad voor maatschappelijk welzijn, wordt de functie van schatbewaarder van het ziekenhuis uitgoefend door de financieel directeur van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. De ontvangsten en uitgaven van het ziekenhuis worden verricht door de schatbewaarder, die de rekeningen moet verantwoorden bij het beheerscomité van het ziekenhuis. Wat de activiteiten in het ziekenhuis betreft, staat de schatbewaarder onder het gezag van het beheerscomité, met inachtneming van de wetsbepalingen betreffende zijn aansprakelijkheid. De bepalingen die op de financieel directeur toepasselijk zijn wat betreft zijn vervanging in geval van afwezigheid, de eindebeheersrekening en het kastekort alsook de artikelen 92 en 115 zijn toepasselijk op de schatbewaarder. De boeken van het ziekenhuis worden gehouden door een speciaal daartoe aangewezen boekhouder. Hij houdt zich aan de richtlijnen van de directeur.]2 (§ 6. Een afschrift van iedere beslissing van het beheerscomité, van de directeur van het ziekenhuis of de gemachtigde diensthoofden wordt binnen vijftien dagen na goedkeuring ervan aan de raad voor maatschappelijk welzijn overgemaakt.) <DWG 1998-04-02/40, art. 25; Inwerkingtreding : 1998-05-08> § 7. De (Regering) kan voor het beheer van de ziekenhuizen die afhangen van een intercommunale vereniging of van een vereniging opgericht overeenkomstig hoofdstuk XII van deze wet een gelijkaardige regeling uitwerken als voor de ziekenhuizen die afhangen van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 08-05-1998> (§ 8. Het in paragraaf 2 bedoelde beheerscomité beheert eveneens, overeenkomstig de paragrafen 3 tot en met 6, het gedeelte van een ziekenhuis dat wordt omgeschakeld tot verblijfsdienst voor de opneming van personen die behoefte hebben aan zorgverlening, zoals bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende sommige andere vormen van verzorging. In dit geval worden de boekhouding, de thesaurie, de begroting en de rekeningen, alsook het personeelskader van deze verblijfsdienst, gescheiden gehouden van die van het ziekenhuis.) <KBN430 1986-08-05/31, art. 4, 2°, 006> (§ 9. Het beheer van het ziekenhuis dat van een O.C.M.W. afhangt, kan het voorwerp uitmaken van een beheersovereenkomst die door het centrum en de gemeente gesloten wordt na overleg met het beheerscomité en na advies van de medische raad en van het vakbondsoverlegcomité. De beheersovereenkomst wordt gesloten voor de duur van de uitoefening van de mandaten van de adviseurs voor maatschappelijk welzijn ten gevolge van de volledige hernieuwing van de raad. Ze kan gewijzigd worden volgens dezelfde procedure als die voor haar goedkeuring. De beheersovereenkomst bepaalt : a. de van het ziekenhuis verwachte opdrachten en de taken die het vervult in het kader van zijn openbare opdrachten zonder te mogen afwijken van de opdrachten die het moet vervullen krachtens de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; b. de voorschriften voor de uitoefening van een betaalbare geneeskunde van hoog niveau, met inbegrip van de perken van eventuele tarifering van de verleende diensten, ten behoeve van iedereen, ongeacht het inkomstenniveau, de verzekeringsmogelijkheden, de herkomst en filosofische opvattingen; c. de wijze waarop de patiënten in kennis gesteld worden van de toegepaste prijzen en de waarborg voor de inachtneming ervan; d. de budgettaire doelstellingen; e. de organisatie van de diensten die samenwerken met de andere diensten van het O.C.M.W. en/of van de gemeente; f. de te halen doelstellingen inzake het financiële evenwicht en de aanvullende voorschriften om het O.C.M.W. en de gemeente op de hoogte te houden van de begroting en de rekeningen van het ziekenhuis; g. de voorschriften om het in acht te nemen.) <DWG 1998-04-02/40, art. 25; Inwerkingtreding : 1998-05-08> (§ 10. De begroting van het ziekenhuis moet sluitend zijn. Bij gebreke hiervan moet het ziekenhuis uiterlijk binnen zes maanden na de goedkeuring van zijn begroting door de gemeenteoverheid aan een beheersplan onderworpen worden. Het beheersplan wordt na advies van het beheerscomité door de raad voor maatschappelijk welzijn opgemaakt en door de gemeenteraad goedgekeurd. Het voorziet in de maatregelen die het ziekenhuis moet treffen om het financiële evenwicht te bereiken of te handhaven, met inbegrip van de maatregelen voor de controle en het toezicht op de goede uitvoering ervan. Binnen de door de Regering bepaalde perken kan de gemeenteraad de raad voor maatschappelijk welzijn bij een met redenen omklede beslissing vrijstellen van het opmaken van een dergelijk plan. Indien de gemeente verzoekt om de tussenkomst van het "Centre régional d'aide aux communes" (Gewestelijk Hulpcentrum voor Gemeenten), wordt het beheersplan opgemaakt onder de door de Regering bepaalde voorwaarden. Het wordt door de gemeenteraad en de Regering goedgekeurd. Iedere wijziging in het beheersplan wordt aan dezelfde procedure onderworpen. Als het vereiste beheersplan niet wordt vastgelegd, goedgekeurd of uitgevoerd binnen de door de Regering bepaalde termijn, kan deze er één opleggen. In dit geval mogen de raad voor maatschappelijk welzijn en het beheerscomité van het ziekenhuis bijgestaan worden door een ziekenhuisdeskundige die door de Regering wordt aangewezen op grond van de door haar bepaalde voorwaarden en kwalificaties.) <DWG 1998-04-02/40, art. 25; Inwerkingtreding : 1998-05-08> ---------- (1)<DWG 2013-04-18/20, art. 15, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013> (2)<DWG 2013-04-18/20, art. 16, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2013> Art. 95. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn kunnen beslissen hun niet-bebouwde onroerende goederen hetzij aan een afzonderlijk eigen beheer te ontwerpen hetzij het beheer ervan toe te vertrouwen aan het bedrijf dat de gronden beheert van de gemeente, zetel van het centrum. Art. 96. <W 1992-08-05/46, art. 52; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan een bijzondere ontvanger benoemen voor diensten en inrichtingen met afzonderlijk beheer. De bepalingen van artikel 46 (en in voorkomend geval 94, § 5,) zijn op hem van toepassing. <DWG 1998-04-02/40, art. 26; Inwerkingtreding : 1998-05-08> Afdeling 4. [1 - Verscheidene bepalingen inzake bestuur en transparantie]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-03-29/49, art. 19, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 96/1. [1 § 1. De niet-nakoming van een in deze wet bedoelde onverenigbaarheid, verbod of verhindering door de titularis van een mandaat van raadslid van de raad voor maatschappelijk welzijn of van voorzitter van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan het verval van al zijn oorspronkelijke mandaten tot gevolg hebben. § 2. Na afloop van de procedure bepaald in paragraaf 3 kan de Regering het verval vaststellen indien de betrokken persoon na ingebrekestelling de onverenigbaarheid, het verbod of de verhindering bedoeld in paragraaf 1 niet nakomt. § 3. De Regering deelt aan betrokkene per aangetekend schrijven een kennisgeving mee van de feiten die het verval kunnen inhouden. Ten vroegste twintig dagen na het overmaken van de kennisgeving en na de betrokken persoon, eventueel bijgestaan door een raadsman van haar keuze, te hebben gehoord als zij daarom heeft verzocht binnen een termijn van acht dagen te rekenen van de ontvangst van de kennisgeving, kan de Regering in een gemotiveerde beslissing het verval vaststellen. De beslissing van de Regering wordt binnen een termijn van hoogstens één maand na afloop van de procedure bepaald in leden 1 en 2 genomen. Van die beslissing wordt door toedoen van de Regering kennis gegeven aan de betrokken persoon en aan het orgaan waarin zij haar oorspronkelijke en afgeleide mandaten uitoefent. Er kan op grond van artikel 16 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State een beroep tegen die beslissing worden ingediend. Het moet ingesteld worden binnen de vijftien dagen na de kennisgeving ervan. Als de betrokkene, na de kennisgeving bedoeld in paragraaf 3, lid 3, te hebben ontvangen, zijn bediening blijft uitoefenen hoewel hij kennis heeft van de oorzaak van het verval, is hij strafbaar met de straffen bepaald in artikel 262 van het Strafwetboek.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-03-29/49, art. 20, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 96/2. [1 § 1. De Regering stelt een register op van de lokale en bovenlokale instellingen waarin gezamenlijk de gemeenten, de provincies, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de intercommunales, de autonome gemeente- of provinciebedrijven, de projectverenigingen, de verenigingen van overheden bedoeld in artikel 118 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de openbare huisvestingsmaatschappijen, elke rechtspersoon of feitelijke vereniging waarvan één of meerdere voornoemde overheden lid zijn, van de openbare mandaten en de daarvoor aangewezen mandatarissen en de titularissen van de lokale leidinggevende functie. Dit register wordt opgemaakt op basis van de gegevens aan de Regering of diens afgevaardigde overgemaakt door een institutionele informatieverstrekker onder diens verantwoordelijkheid. De Regering bepaalt de te verstrekken gegevens, de modaliteiten voor de overmaking en de bekendmaking van de ingezamelde gegevens. § 2. De institutionele informatieverstrekkers zijn de volgende personen : 1° voor de OCMW's en de vzw's waaraan zij deelnemen, de directeur-generaal van het OCMW of diens afgevaardigde; 2° voor de verenigingen van overheden bedoeld in artikel 118 van deze wet, de titularis van de lokale leidinggevende functie of diens afgevaardigde of, bij gebreke daarvan, de voorzitter van het voornaamste beheersorgaan. § 3. De institutionele informatieverstrekker bedoeld in paragraaf 2, 1°, van dit artikel maakt onder diens verantwoordelijkheid uiterlijk binnen vijftien dagen na de installatie van de van de raadsleden van raad voor maatschappelijk welzijn na de verkiezingen, volgende gegevens over : de lijst van diens interne instellingen evenals de identiteit van de mandatarissen, met inbegrip van hun rijksregisternummer, en de identificatie van de politieke fractie die ze vertegenwoordigen. § 4. De institutionele informatieverstrekker bedoeld in paragraaf 2, 1°, van dit artikel maakt onder diens verantwoordelijkheid uiterlijk op 1 december van het jaar na de installatie van de raadsleden van de raad voor maatschappelijk welzijn na de verkiezingen, volgende gegevens over : 1° de lijst van de instellingen bedoeld in paragraaf 1 waarbij het OCMW aangesloten is; 2° de identiteit van de aangewezen mandatarissen of niet-verkozenen, met inbegrip van hun rijksregisternummer. 3° de identiteit van de titularis van de lokale leidinggevende functie, met inbegrip van diens rijksregisternummer. Deze informatie bevat de gegevens betreffende het begrotingsjaar van het voorafgaand jaar. § 5. De institutionele informatieverstrekker bedoeld in paragraaf 2, 1° en 2°, maakt onder diens verantwoordelijkheid bij elke wijziging volgende gegevens continu en onverwijld over : 1° de lijst van de aangesloten OCMW's en andere aangesloten leden, de lijst van diens beslissings- of overlegorganen alsook hun bevoegdheden; 2° de naam van de leden van deze organen en of ze een OCMW of een andere openbare instelling vertegenwoordigen; de lijst van diens interne instellingen evenals de identiteit van de mandatarissen, met inbegrip van hun rijksregisternummer, en de identificatie van de politieke fractie die ze vertegenwoordigen; 4° de lijst van de instellingen bedoeld in paragraaf 1 waarbij het OCMW aangesloten is; 5° de identiteit van de aangewezen mandatarissen of niet-verkozenen, met inbegrip van hun rijksregisternummer. 6° de identiteit van de titularis van de lokale leidinggevende functie, met inbegrip van diens rijksregisternummer; 7° in voorkomend geval, de lijst van de stichtingen van openbaar nut die de instelling bedoeld in § 1 subsidieert en de omvang van de toegekende subsidies, evenals de identiteit van de lokale leidinggevende ambtenaar met inbegrip van diens rijksregisternummer. § 6. De institutionele informatieverstrekker bedoeld in paragraaf 2, 1° en 2°, van dit artikel maakt een lijst op van de verkozen en niet-verkozen personen die zijn instelling op gelijk welke wijze vertegenwoordigen, evenals van de titularissen van de lokale leidinggevende functie, en die aan het vijfde deel van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie onderworpen zijn, en licht hen uiterlijk op 30 april van elk jaar in over hun verplichtingen. De Regering of het controleorgaan kan zonder enige voorwaarde de bewijzen van de naleving van deze bepaling aanvragen. § 7. Indien de bepalingen van paragrafen 2 en 3 van dit artikel niet nageleefd worden, richt de Regering een schrijven aan de institutionele informatieverstrekker waarin hij op zijn plichten gewezen wordt, met inbegrip van een bevel tot overmaking van de vereiste gegevens binnen dertig dagen na de kennisgeving van het schrijven. § 8. Indien er geen antwoord binnen de termijn is, of indien de verplichting tot overmaking bedoeld in paragraaf 5 niet nageleefd wordt, kan de institutionele informatieverstrekker met een geldboete van honderd tot duizend euro gestraft worden.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-03-29/49, art. 21, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 96/3. [1 § 1. Jaarlijks maken het voornaamste beheersorgaan van de vereniging van overheden bedoeld in artikel 118 van deze wet of elke andere bovenlokale instelling of, bij ontstentenis, de raad voor maatschappelijk welzijn een schriftelijk bezoldigingsverslag op met een individueel en nominatief overzicht van het presentiegeld, de bezoldigingen evenals voordelen in natura die in de loop van het voorafgaand boekjaar door de mandatarissen, de niet-verkozen personen en de titularissen van de lokale leidinggevende functie verkregen zijn. Voor mandataris, niet-verkozen persoon, presentiegeld, bezoldiging, voordelen in natura, titularis van de lokale leidinggevende functie wordt verwezen naar de begripsomschrijvingen van artikel L5111-1 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie. Dit verslag bevat de volgende individuele en nominatieve gegevens : 1° het presentiegeld, eventuele bezoldigingen en elk ander al dan niet geldelijk voordeel rechtstreeks of onrechtstreeks toegekend aan de leden van de bestuursorganen, naar gelang van hun hoedanigheid van bestuurder titularis van een oorspronkelijke mandaat of niet-verkozen, voorzitter of ondervoorzitter, of lid van een beperkt bestuursorgaan, evenals de verantwoording van het bedrag van elke bezoldiging anders dan het presentiegeld in functie van de feitelijke rol van de voorzitter of ondervoorzitter; 2° de bezoldigingen en elk ander mogelijk voordeel, al dan niet geldelijk, rechtstreeks of onrechtstreeks toegekend aan de titularissen van directiefuncties; 3° de lijst van de mandaten vervuld in alle entiteiten waarin de instelling rechtstreekse of onrechtstreekse participaties heeft, evenals de jaarlijkse bezoldiging ontvangen voor al die mandaten; 4° voor de titularis van de lokale leidinggevende functie zoals omschreven in artikel L5111-1 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie, de lijst van de mandaten vervuld in alle entiteiten waarin de intercommunale rechtstreekse of onrechtstreekse participaties heeft, evenals de jaarlijkse bezoldiging ontvangen voor al die mandaten; 5° de aanwezigheidslijst op de vergaderingen van de verschillende instanties van de instelling en de vermelding van de eventuele verantwoorde afwezigheden. Dit verslag wordt door het voornaamste bestuursorgaan aangenomen en wordt op de agenda van de algemene vergadering van het eerste semester van elk jaar opgenomen en wordt beraadslaagd. Bij gebreke daarvan mag er geen algemene vergadering gehouden worden. Dit verslag wordt bij het jaarlijks beheersverslag, opgemaakt door de bestuurders, gevoegd. Dit verslag wordt opgemaakt overeenkomstig het door de Regering vastgestelde model. § 2. Voor de OCMW's en de verenigingen van overheden bedoeld in artikel 118 van deze wet maakt de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of de voorzitter van de raad van bestuur of van het voornaamste beheersorgaan een afschrift van dat verslag jaarlijks uiterlijk op 1 juli over : 1° aan de Waalse Regering; 2° aan de aangesloten gemeenten en, in voorkomend geval, provincies en OCMW's. Betreffende 1° deelt de Waalse Regering een samenvatting van de door het Waals Parlement ontvangen verslagen mee en maakt het geheel of een deel van de ontvangen gegevens bekend. De Waalse Regering bepaalt de modaliteiten van deze bekendmaking. § 3. Voor iedere andere bovenlokale instelling maakt de titularis van de lokale leidinggevende functie of, bij gebreke daarvan, de voorzitter van het voornaamste bestuursorgaan een afschrift van dat verslag uiterlijk op 1 juli van ieder jaar aan de aangesloten gemeenten en, in voorkomend geval, aan de provincies en OCMW's over.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-03-29/49, art. 22, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 96/4. [1 § 1. Dit artikel is van toepassing op de verenigingen van overheden bedoeld in artikel 118 van deze wet of elke andere bovenlokale instelling. § 2. Het raadslid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat door OCMW aangewezen wordt om hem binnen de raad van bestuur, of bij gebreke daarvan, binnen het voornaamste bestuursorgaan, te vertegenwoordigen, stelt jaarlijks een schriftelijk verslag op betreffende de activiteiten van de structuur en de uitoefening van diens mandaat evenals de manier waarop het diens bevoegdheden kon ontwikkelen en bijwerken. Als het OCMW over verschillende vertegenwoordigers in dezelfde instelling beschikt, kunnen die een gemeenschappelijk verslag opstellen. Het verslag of de verslagen bedoeld in lid 1 of lid 2 worden aan de raad voor maatschappelijk welzijn voorgelegd. Die worden door hun auteur voorgelegd en tijdens een openbare zitting van de raad voor maatschappelijk welzijn besproken. Het bovenvermeld raadslid kan een schriftelijk verslag aan de raad overmaken telkens als hij het nuttig acht. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de modaliteiten voor de toepassing van deze paragraaf in zijn huishoudelijk reglement. Voor de graden die geen kandidaat voorgedragen hebben of waarvan de voorgedragen kandidaat niet benoemd is, stelt de voorzitter van het voornaamste bestuursorgaan een verslag in dezelfde omstandigheden op. Het wordt door bovenvermelde voorzitter of diens afgevaardigde voorgelegd en tijdens een openbare zitting van de raad voor maatschappelijk welzijn besproken. § 3. De budgetten, rekeningen en beraadslagingen van de bestuurs- en controleorganen kunnen door raadsleden van de raad voor maatschappelijk welzijn die er lid van zijn op de zetel van de instelling bedoeld in paragraaf 1 geraadpleegd worden, onverminderd de decretale bepalingen inzake openbaarheid van bestuur. Het raadslid dat de documenten bedoeld in lid 1 raadpleegt mag enkel de gegevens gebruiken waarvan hij kennis genomen heeft via de documenten die hij kon raadplegen in het kader van de uitoefening van zijn mandaat als raadslid en in het kader van zijn betrekkingen met de toezichtsoverheid. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de mogelijkheid tot rechtsvervolgingen tegenover de raadsleden wegens schending van het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. De raadsleden verkozen op lijsten van politieke formaties die de beginselen van de democratie niet in acht nemen, die met name verwoord zijn door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, door de aanvullende protocollen bij dit verdrag die van kracht in België zijn, door de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en door de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, kunnen geen aanspraak maken op het voordeel van het inzagerecht en recht op mededeling bedoeld in leden 1 tot 3. Elk raadslid dat deze rechten heeft uitgeoefend kan een schriftelijk verslag uitbrengen aan de gemeenteraad. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de modaliteiten voor de toepassing van deze paragraaf in zijn huishoudelijk reglement. § 4. De vergaderingen van de raad van bestuur of, bij gebreke daarvan, van het voornaamste bestuursorgaan, zijn niet openbaar. § 5. Behalve indien het gaat om personen, agendapunten die de persoonlijke levensfeer niet in acht zouden nemen, thema's van strategische aard die met name het zakengeheim inhouden evenals economische beslissingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor de concurrentie van de instelling in het uitvoeren van haar maatschappelijk doel, kunnen de uitvoerige processen-verbaal en agenda's, aangevuld met het verslag over de stemming van de leden en met alle documenten waarop de processen-verbaal en agenda's betrekking hebben, ten zetel van de instelling, geraadpleegd worden door de raadsleden van de raad voor maatschappelijk welzijn van de aangesloten OCMW's, onverminderd de decretale bepalingen inzake openbaarheid van bestuur. Het raadslid dat de documenten bedoeld in lid 2 raadpleegt mag enkel de gegevens gebruiken waarvan hij kennis genomen heeft via de documenten die hij kon raadplegen in het kader van de uitoefening van zijn mandaat als raadslid en in het kader van zijn betrekkingen met de toezichtsoverheid. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de mogelijkheid tot rechtsvervolgingen tegenover de raadsleden wegens schending van het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. De raadsleden verkozen op lijsten van politieke formaties die de beginselen van de democratie niet in acht nemen, die met name verwoord zijn door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, door de aanvullende protocollen bij dit verdrag die van kracht in België zijn, door de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en door de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, kunnen geen aanspraak maken op het voordeel van het inzagerecht en recht op mededeling bedoeld in leden 1 tot 3. Elk raadslid dat deze rechten heeft uitgeoefend kan een schriftelijk verslag uitbrengen aan de gemeenteraad.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-03-29/49, art. 23, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 96/5. [1 Elke vereniging van overheden bedoeld in artikel 118 van deze wet of iedere andere bovenlokale instelling maakt op haar eigen website of op de website van de gemeente waarin haar maatschappelijke zetel gevestigd is, volgende informatie bekend : 1° een overzicht van de bestaansreden en de opdrachten van de instelling; 2° de lijst van de aangesloten OCMW's en andere aangesloten leden, de lijst van haar beslissings- of overlegorganen alsook hun bevoegdheden; 3° de naam van de leden van deze organen en of ze een OCMW of een andere openbare instelling vertegenwoordigen; 4° het organogram van de instelling en de identiteit van de titularis van de lokale leidinggevende functie of, bij ontstentenis, van de Directeur-generaal van de raad voor maatschappelijk welzijn; 5° de participaties gehouden in andere structuren of instellingen; 6° het percentage deelname op jaarbasis aan de vergaderingen van de bestuursorganen, rekening houdend met de gewettigde afwezigheden; 7° de barema's die van toepassing zijn op de bezoldigingen, de leidinggevende functies en de mandatarissen. Elk OCMW maakt op zijn eigen website of op de website van de gemeente waarin zijn maatschappelijke zetel gevestigd is, volgende informatie bekend : 1° de lijst van diens interne instellingen evenals de identiteit van de mandatarissen en de identificatie van de politieke fractie die ze vertegenwoordigen; 2° de lijst van de instellingen bedoeld in paragraaf 1 waarbij het OCMW aangesloten is; 3° de identiteit van de aangewezen mandatarissen of niet-verkozenen; 4° de link naar de website van de betrokken instelling.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-03-29/49, art. 24, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 96/6. [1 § 1. De contractuele of statutaire personeelsleden van de verenigingen van overheden bedoeld in artikel 118 van deze wet of andere bovenlokale instellingen mogen geen presentiegeld, bezoldiging of andere voordelen ontvangen wegens hun deelname aan de vergaderingen van organen van de instelling. Presentiegeld, bezoldigingen of andere voordelen die ze moeten ontvangen wegens hun deelname aan de vergaderingen van organen binnen entiteiten waarin ze als gevolg van een uitdrukkelijke aanstelling of van de vertegenwoordiging van hun instelling zetelen, dienen rechtstreeks te worden gestort aan de instelling die hen aangewezen heeft of die ze vertegenwoordigen. § 2. De lokale leidinggevende functie, zoals omschreven in artikel L5111-1 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie, mag noch via een managementvennootschap of een tussenvennootschap noch als zelfstandige uitgeoefend worden. § 3. De titularis van de lokale leidinggevende functie die een bedrag zou ontvangen voor het verlenen van een dienst toevertrouwd aan de vereniging waar hij tewerkgesteld is, stort die vergoeding of bezoldiging aan diezelfde vereniging terug. § 4. Indien de titularis van de lokale leidinggevende functie zijn functies in het kader van een arbeidsovereenkomst uitoefent, kan een concurrentiebeding worden ingevoegd vóór het einde van de contractuele relaties of op het ogenblik van de verbreking met inachtneming van de voorwaarden bepaald bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, met name met het oog op de activiteit van de betrokken instelling. Een overeenkomst van concurrentiebeding kan worden afgesloten na afloop van de contractuele relaties met het oog op de activiteit van de betrokken instelling. Het concurrentiebeding is hoe dan ook voor een periode van maximaal zes maanden voorzien. De vergoeding ontvangen in dat opzicht is niet hoger dan de basisbezoldiging voor de helft van de voorziene periode van concurrentiebeding.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-03-29/49, art. 25, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 96/7. [1 Het bestuursorgaan van elke instelling waarin een titularis van een afgeleid mandaat in de zin van artikel L5111-1 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie zetelt, kan die afzetten of diens afzetting aan het bevoegd orgaan overeenkomstig een decreet of de statuten voorstellen, nadat die gehoord te hebben, indien hij : 1° opzettelijk een handeling heeft begaan die onverenigbaar is met de opdracht of het sociale doel van de instelling; 2° in de uitoefening van zijn mandaat een fout of een ernstige nalatigheid heeft begaan; 3° in de loop van eenzelfde jaar zonder verantwoording afwezig is gebleven op drie gewone en regelmatig bijeengeroepen vergaderingen van het bestuursorgaan van de instelling; 4° een persoon is die lid is van of sympathiseert met elke instelling, partij, vereniging of rechtspersoon ongeacht welke ze zijn, die de democratische beginselen van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, van de aanvullende protocollen bij dat Verdrag die in België gelden, de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, en de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, niet naleeft.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-03-29/49, art. 26, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 96/8. [1 De terbeschikkingstelling door een instelling van steun, instrumenten en materie die nodig zijn voor de uitoefening van het werk eigen aan de uitoefening van het mandaat van een mandataris, en die enkel voor professionele doeleinden gebruikt zouden worden, is voor de betrokken mandataris geen voordeel in natura noch een gemaakte kost die tot een terugbetaling zouden kunnen leiden. In de zin van dit artikel omvat het begrip instelling de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de projectverenigingen en de verenigingen van overheden bedoeld in artikel 118 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. § 2. De terugbetaling van kosten op een forfaitaire basis is verboden. Enkel de kosten werkelijk gemaakt door een mandataris in de uitoefening van zijn mandaat voor de instelling worden toegelaten. De Regering bepaalt de lijst van de gemaakte kosten die terugbetaald kunnen worden evenals de modaliteiten voor het toekennen van een terugbetaling.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-03-29/49, art. 27, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> HOOFDSTUK VII. - Terugbetaling door partikulieren van de kosten van maatschappelijke dienstverlening. Art. 97. (Voor de toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk VII dient onder "kosten van de maatschappelijke dienstverlening" te worden verstaan : 1. de betalingen in speciën; 2. de kosten van de in natura verleende hulp; 3. de kosten van hospitalisatie; 4. de kosten van huisvesting met inbegrip van die welke gemaakt zijn in de inrichtingen van het centrum; 5. de kosten berekend volgens vooraf vastgestelde algemene tarieven.) <KBN244 1983-12-31/57, art. 7,002> Zijn uitgesloten de administratie- en onderzoekskosten, alsmede de kosten van de prestaties van het centrum bedoeld door artikel 60, § 1, 2 en 4. (Het voorgaande lid heeft geen toepassing op de door een OCMW, bij toepassing van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen, gemaakte kosten inzake schuldbemiddeling.) <W 1998-07-05/57, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1999> Art. 98.<KBN244 1983-12-31/57, art. 8, 002> § 1. Onverminderd de toepassing van andere wettelijke en reglementaire bepalingen, bepaalt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, rekening houdend met de inkomsten van de betrokkene, de bijdrage van de begunstigde in de kosten van de maatschappelijke dienstverlening. (Deze laatste heeft in ieder geval het recht op een zakgeld, waarvan het bedrag door het centrum wordt vastgesteld.) <W 1992-08-05/46, art. 53; Inwerkingtreding : 18-10-1992> [1 Wanneer de maatschappelijke dienstverlening wordt verstrekt in de vorm van betaling van de kosten van het verblijf in een rusthuis en de begunstigde bijdraagt in deze kosten overeenkomstig het eerste lid, bedraagt het zakgeld ten minste 900 euro per jaar, uitbetaald in maandelijkse schijven. Die betaling kan echter ook in wekelijkse schijven gebeuren ingevolge een beslissing van het OCMW op basis van een beoordeling in concreto dan wel indien de begunstigde of, in voorkomend geval diens voorlopige bewindvoerder, daar schriftelijk om verzoekt. Dit bedrag kan bij koninklijk besluit worden opgetrokken en wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.]1 ((NOTA van Justel : onderstaande alinea komt niet voor in de coördinatie verschaft door het Waalse Gewest, Internetsite Wallex.) De Koning bepaalt welke kosten in geen geval op dit zakgeld mogen worden aangerekend. Hij bepaalt eveneens het statuut van het zakgeld, in het bijzonder bij niet aanwending in geval van overlijden.) <W 2003-05-03/40, art. 2; Inwerkingtreding : 26-05-2003> In geval van vrijwillig onjuiste of onvolledige aangifte vanwege de begunstigde, vordert het centrum het geheel van die kosten terug, ongeacht de financiële toestand van de betrokkene. § 2. De kosten van de maatschappelijke dienstverlening worden eveneens krachtens een eigen recht door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verhaald : - op degenen die aansprakelijk zijn voor de verwonding of ziekte die het verstrekken van de hulpverlening noodzakelijk heeft gemaakt; wanneer de verwonding of ziekte het gevolg is van een misdrijf, kan de vordering tezelfdertijd en voor dezelfde rechters als de publieke vordering worden ingesteld; - op de onderhoudsplichten van de begunstigde tot beloop van het bedrag waartoe zij gehouden zijn voor de verstrekte hulp. (§ 3. In afwijking van § 2 kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn algemeen afzien van het verhalen van de maatschappelijke dienstverlening verleend aan personen die ten laste zijn genomen in instellingen, waar bejaarden worden gehuisvest, op de onderhoudsplichtigen, met de goedkeuring van de gemeentelijke overheid.) <W 2004-07-09/30, art. 101; Inwerkingtreding : 25-07-2004> (Ingeval van toepassing van het eerste lid, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn uitzonderlijk toch de maatschappelijke dienstverlening op de onderhoudsplichtigen verhalen, wanneer het patrimonium van de persoon die deze hulp geniet opzettelijk in aanzienlijke mate is verminderd tijdens de vijf laatste jaren vóór de aanvang van de maatschappelijke hulp (of tijdens de maatschappelijke hulp).) <W 2005-12-23/31, art. 78; Inwerkingtreding : 09-01-2006> <W 2006-10-26/48, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 09-04-2007> ---------- (1)<W 2021-11-26/06, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 20-12-2021> Art. 99. § 1. (Wanneer een persoon de beschikking krijgt over inkomsten krachtens rechten die hij bezat tijdens de periode waarvoor hem hulp werd verleend door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, vordert dit laatste de kosten van de hulpverlening van hem terug tot beloop van het bedrag van de bovenbedoelde inkomsten, rekening houdende met de vrijgestelde minima.) <KBN244 1983-12-31/57, art. 9, 002> § 2. Met afwijking van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek, treedt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, dat een voorschot toekent op een pensioen of op enige andere sociale uitkering, van rechtswege en tot het bedrag van dat voorschot, in de rechten op de achterstallen die de gerechtigde kan doen gelden. Art. 100. <KBN244 1983-12-31/57, art. 10, 002> (§ 1.) Elke materiële individuele dienstverlening ten voordele van een begunstigde die roerende of onroerende goederen nalaat, geeft aanleiding tot een vordering tot verhaal op zijn erfgenamen of legatarissen, van de daaraan verbonden kosten door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gemaakt gedurende de laatste vijf jaren vóór zijn overlijden, of een gedeelte ervan, maar slechts ten belope van het actief van de nalatenschap. <W 1992-08-05/46, art. 54; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (§ 2. De roerende goederen, zoals onder meer contant geld, juwelen en andere voorwerpen, meegebracht door de zieken en door de kostgangers overleden in de instellingen van het centrum en die er geheel of gedeeltelijk ten laste van het centrum verzorgd of gehuisvest waren, worden door het centrum bewaard gedurende drie jaar te rekenen vanaf het overlijden. § 3. De erfgenamen en legatarissen van de zieken en kostgangers waarvan de verzorgings- en onderhoudskosten werden vereffend kunnen hun rechten laten gelden op alle zaken bedoeld in § 2. § 4. Bij gebreke van erfgerechtigden, of indien de zaken bedoeld in § 2, meegebracht naar het centrum, niet werden teruggevraagd binnen de termijn van drie jaar na het overlijden, behoren deze goederen van rechtswege het centrum toe. Dezelfde roerende goederen nagelaten door een overleden persoon, voor wiens rekening het centrum opdracht heeft gekregen van de vrederechter om de gehuurde plaatsen te ontruimen die deze bewoonde voor zijn overlijden, behoren, nadat voornoemde termijn verstreken is, het centrum toe.) <W 1992-08-05/46, art. 54; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Art. 100bis. <KBN244 1983-12-31/57, art. 11, 002> § 1. De Koning kan regels en voorwaarden vaststellen betreffende : a) de berekening van de kosten van de maatschappelijke dienstverlenging bedoeld onder 2°, 4° en 5°, van artikel 97; b) het bepalen van de bijdrage van de begunstigde zoals bedoeld in artikel 98, § 1; c) (het verhaal op de begunstigde, de onderhoudsplichtigen of op zijn debiteurs zoals bepaald in artikel 98, §§ 2 en 4, en artikel 99, § 1.) <W 2005-12-23/31, art. 79; Inwerkingtreding : 09-01-2006> § 2. (Onverminderd artikel 98, § 3, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts afzien van het bepalen van de bijdrage van de begunstigde, van de terugvordering of het verhaal bedoeld in de artikelen 98, §§ 1 en 2, 99 en 100, bij een individuele beslissing en om redenen van billijkheid die in de beslissing worden vermeld.) <W 2004-07-09/30, art. 102; Inwerkingtreding : 25-07-2004> Het openbaar centrum moet niet optreden wanneer de kosten of inspanningen hieraan verbonden niet opwegen tegen het verwachte resultaat. Art. 101.De terugbetaling van de kosten van maatschappelijke dienstverlening kan gewaarborgd worden door een wettelijke hypotheek op al de voor hypotheek vatbare goederen die aan de begunstigde van de dienstverlening toebehoren of van zijn nalatenschap afhangen. Deze hypotheek heeft slechts gevolg vanaf de dag van haar inschrijving. Ten opzichte van de erfgenamen of legatarissen van de begunstigde, die tot betaling van de schuldvordering gehouden zijn, kan deze hypotheek ten alle tijde geldig ingeschreven worden. Onverminderd de bepalingen van artikel 112 van de hypothecaire wet van 16 december 1851, wordt de inschrijving, wanneer ze binnen drie maanden na het overlijden gevorderd wordt, onder de naam van de overledene genomen, zonder dat de erfgenamen of legatarissen nader moeten bepaald worden in de borderellen die aan de hypotheekbewaarder dienen te worden overgelegd. In dit geval wordt de overledene door zijn naam, voornamen en door de data en plaatsen van zijn geboorte en overlijden aangeduid. (Behalve wanneer de raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat geen inschrijving van de wettelijke hypotheek dient te geschieden, wordt die inschrijving door de [1 financieel directeur of gewestelijke ontvanger]1 van het centrum gevorderd voor het door hem te bepalen bedrag; de onroerende goederen waarop de inschrijving wordt gevorderd, worden in de borderellen individueel aangewezen door de vermelding van hun aard, het arrondissement, de gemeente en de plaats waar ze gelegen zijn, alsmede van hun kadastrale aanduiding. De inschrijving wordt doorgehaald of verminderd en de rang wordt afgestaan krachtens de toestemming van de hierboven bedoelde [1 financieel directeur of gewestelijke ontvanger]1. De vordering, te dien einde opgesteld door deze laatste en neergelegd op het kantoor van de hypotheekbewaarder, vormt de authentieke akte bedoeld door de artikelen 92 en 93 van de hypotheekwet van 16 december 1851. De kosten betreffende de inschrijving, de doorhaling, de vermindering en de rangafstand komen ten laste van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.) <W 1992-08-05/46, art. 55; Inwerkingtreding : 18-10-1992> ---------- (1)<DWG 2018-03-29/49, art. 28, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 102. De vordering tot terugbetaling bedoeld in de artikelen 98 en 99 verjaart overeenkomstig artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek. De vordering bedoeld in artikel 98, § 2, laatste lid, verjaart overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van de wet van 17 april 1878 houdende voorafgaandelijke titel van het Wetboek van Strafvordering. (De vordering bedoeld door artikel 100, § 1, verjaart drie jaar na het overlijden van de betrokkene.) <W 1992-08-05/46, art. 56; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (Deze verjaringen kunnen gestuit worden door een aanmaning gedaan hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij tegen ontvangstbewijs.) <W 1992-08-05/46, art. 56; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Art. 103. De inkomsten van de goederen en van de kapitalen die toebehoren aan de kinderen, die toevertrouwd zijn aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of onder zijn voogdij staan, kunnen tot het vertrek van die kinderen ten bate van dit centrum geïnd worden tot beloop van de gemaakte kosten. Art. 104.§ 1. Indien het kind dat aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is toevertrouwd of onder zijn voogdij staat, overlijdt en geen enkele erfgenaam zich aanmeldt, behoren zijn goederen toe aan dit centrum dat daarvan in bezit kan gesteld worden op verzoek van de [1 financieel directeur of gewestelijke ontvanger]1 en op de conclusies van het openbaar ministerie. Erfgenamen die zich later zouden aanmelden, kunnen slechts de opbrengsten vanaf de dag van hun aanvraag terugvorderen. Deze moet, op straffe van verjaring, ingediend worden binnen (drie) jaar na het overlijden van het kind. <W 1992-08-05/46, art. 57; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 2. De erfgenamen die de nalatenschap zouden verkrijgen, moeten het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vergoeden, ten belope van het actief van die nalatenschap, voor de uitgaven waartoe het overleden kind aanleiding heeft gegeven gedurende de laatste vijf jaren vóór zijn overlijden, onder voorbehoud van aftrekking van de door het centrum gedurende diezelfde periode ontvangen inkomsten. De vordering van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verjaart (drie) jaar na de datum van het overlijden van het kind. <W 1992-08-05/46, art. 57; Inwerkingtreding : 18-10-1992> ---------- (1)<DWG 2018-03-29/49, art. 29, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> HOOFDSTUK VIII. - Financiering. Art. 105. Na verdeling van het Gemeentefonds onder de gewesten, wordt een deel van het aan elk gewest toegekend fonds, onder de benaming " Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn " omgeslagen over de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het gewest. (Elke Gewestexecutieve stelt, voor haar Gewest, het percentage vast dat aan het Bijzonder Fonds wordt toegekend. De objectieve normen voor de verdeling ervan worden vastgesteld door : 1° de Executieve van de Vlaamse Gemeenschap voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het Vlaamse Gewest; 2° de Executieve van de Franse Gemeenschap, voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het Waalse Gewest. Wanneer deze gelegen zijn in één van de gemeenten van het Duitse taalgebied, zoals omschreven in artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 juli 1966 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, worden de objectieve normen voor de verdeling vastgesteld door de Raad van de Duitse cultuurgemeenschap; 3° de bevoegde overheid voor het tweetalig gebied van Brussel-Hoofdstad, voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in dat gebied gevestigd.) <W 09-08-1980, art. 47> Art. 106. § 1. Wanneer het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn niet over voldoende middelen beschikt om de uitgaven te dekken die voortkomen uit de vervulling van zijn opdracht, wordt het verschil gedragen door de gemeente (...). <W 1992-08-05/46, art. 58; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 2. Het verschil bedoeld in voorgaande paragraaf wordt geraamd in de begroting van het centrum. Een dotatie voor het centrum gelijk aan het bedrag van bovenbedoeld verschil wordt in de uitgaven van de gemeentebegroting ingeschreven. (lid opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 58; Inwerkingtreding : 18-10-1992> De dotatie wordt aan het centrum in maandelijkse schijven uitbetaald. § 3. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 58; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Art. 107. <DWG 2002-05-30/37, art. 8; Inwerkingtreding : 22-06-2002> In afwijking van de bepalingen van artikel 46, § 1, mogen rechtstreeks gestort worden op de rekeningen die uitsluitend namens het rechthebbende O.C.M.W. geopend zijn bij financiële instellingen die volgens het geval voldoen aan de voorschriften van de artikelen 7, 65 en 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen : 1° het bedrag van zijn aandeel in de krachtens de wet of het decreet ingestelde fondsen, ten behoeve van de O.C.M.W.'s; 2° de toelagen, de bijdragen in de uitgaven van het centrum en in het algemeen alle sommen die de Europese Gemeenschap, de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies en de gemeenten om niet verleend aan de centra. De in het eerste lid bedoelde financiële instelling wordt ertoe gemachtigd het bedrag van de door het centrum jegens haar aangegane schulden ambtshalve in mindering te brengen van het tegoed van de rekeningen die uitsluitend namens het centrum zijn geopend. HOOFDSTUK IX. - Het administratief toezicht. Eerste afdeling. <Opschrift van afdeling ingevoegd bij DWG 1998-04-02/40, art. 28; Inwerkingtreding : 08-05-1998> - Algemene bepalingen. Art. 108. (De Regering) beschikt over een inspectiedienst, die belast is met het toezicht op en de controle van de werking van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en van de verschillende diensten en inrichtingen die ervan afhangen. <DWG 2005-12-08/43, art. 16; Inwerkingtreding : 08-10-2006> Te dien einde hebben de inspecteurs onder meer het recht deze diensten en inrichtingen te bezoeken en, in het algemeen, alle inlichtingen in te winnen die zij nodig hebben om hun taak te vervullen. Zij verstrekken de centra advies inzake alle vraagstukken die betrekking hebben op het uitvoeren van hun opdracht. Art. 109.Het (gemeentelijk college) heeft eveneens de opdracht, toezicht en controle uit te oefenen op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. <DWG 2005-12-08/43, art. 15; Inwerkingtreding : 08-10-2006> Dit toezicht brengt het recht mede, voor het lid door dit college afgevaardigd, alle inrichtingen te bezoeken, kennis te nemen, ter plaatse zelf, van alle stukken en bescheiden (met uitzondering van de dossiers van individuele hulpverlening en verhaal) en erover te waken dat de centra de wet naleven en niet afwijken van de wilsbeschikking van de schenkers en erflaters betreffende de wettelijk gevestigde lasten. <W 1992-08-05/46, art. 59; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (Het lid door het college afgevaardigd (, die geen [1 voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn]1 mag zijn) is tot geheimhouding verplicht.) <W 1992-08-05/46, art. 59; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <DWG 2005-12-08/43, art. 14; Inwerkingtreding : 08-10-2006> ---------- (1)<DWG 2012-04-26/31, art. 21, 015; Inwerkingtreding : 25-05-2012> Art. 110.[1 Elk beroep wordt met redenen omkleed en binnen de voorgeschreven termijn ingediend. De dag van ontvangst van het besluit wordt niet meegerekend in de termijn Elk besluit van de toezichthoudende overheid wordt uitdrukkelijk met redenen omkleed en aan de betrokken autoriteit en, desgevallend, aan de belanghebbenden betekend. Elke kennisgeving wordt op straffe van nietigheid uiterlijk op de vervaldag van de termijn verstuurd. De Regering kan de kennisgeving langs de elektronische weg organiseren overeenkomstig de modaliteiten die zij bepaalt.]1 ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 11, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 110bis.[1 § 1. De termijn gaat in de dag waarop de toezichthoudende overheid de akte samen met de bewijsstukken in ontvangst neemt. De dag van ontvangst wordt niet meegerekend in de termijn. De Regering kan toestaan dat de akte en de desbetreffende bewijsstukken langs de elektronische weg aan de toezichthoudende overheid overgedragen worden overeenkomstig de modaliteiten die zij bepaalt. § 2. De vervaldag wordt meegerekend in de termijn. Als die dag evenwel een zaterdag, zondag of feestdag is, wordt hij naar de eerstkomende werkdag verschoven. Onder feestdag in de zin van dit decreet wordt verstaan : 1 januari, Paasmaandag, 1 mei, Hemelvaart, Pinkstermaandag, 21 juli, 15 augustus, 27 september, 1, 2, 11 en 15 november, 25 en 26 december alsook de dagen bepaald bij decreet of besluit van de Regering. [2 ...]2.]1 ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> (2)<DWG 2018-10-04/02, art. 7, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2019> Afdeling 2. [1 Algemeen vernietigingstoezicht op de akten van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn]1 ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 13, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 111.[1 § 1. De akten van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die betrekking hebben op de volgende voorwerpen worden samen met de desbetreffende bewijsstukken binnen vijftien dagen na de aanneming ervan aan de provinciegouverneur gericht en mogen niet uitgevoerd worden voordat ze zijn overgedragen : 1° het huishoudelijk reglement van de " Conseil wallon de l'action sociale " (Waalse raad voor sociale actie), alsmede de wijzigingen die erin worden aangebracht; 2° de toekenning van een bezoldiging, presentiegeld of om het even welk voordeel aan de leden van de raad voor sociale actie, het vast bureau en de bijzondere comités; 3° [2 ...]2 4° [3 voor wat betreft de akten voor overheidsopdrachten: a. de toekenning van overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen of diensten met een bedrag, BTW niet meegerekend, hoger dan de bedragen vermeld in onderstaande tabel: [4 Open procedure Beperkte procedure Mededingingsprocedure met onderhandeling en onderhandelde procedure met voorafgaandelijke oproep tot mededinging Rechtstreekse onderhandelde procedure met bekendmaking en rechtstreekse onderhandelde procedure met voorafgaandelijke oproep tot mededinging Onderhandelde procedure zonder bekendmaking en onderhandelde procedure zonder voorafgaandelijke oproep tot mededinging Werken 300.000 EUR, BTW NIET MEEGEREKEND 150.000 EUR, BTW NIET MEEGEREKEND 75.000 EUR, BTW NIET MEEGEREKEND Leveringen en diensten 250.000 EUR, BTW NIET MEEGEREKEND 75.000 EUR, BTW NIET MEEGEREKEND 40.000 EUR, BTW NIET MEEGEREKEND]4 b. [4 de positieve wijziging van de voorwaarden van deze overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, gecompenseerd door eventuele gelijktijdig goedgekeurde negatieve wijzigingen, waardoor het oorspronkelijke bedrag van de opdracht met ten minste 10% wordt verhoogd;]4 c. [4 de positieve wijziging van de voorwaarden van deze opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, gecompenseerd door de negatieve wijzigingen die tegelijkertijd bij dezelfde akte zijn goedgekeurd, en waarvan het bedrag, samen met de bedragen van de opeenvolgende positieve wijzigingen, het oorspronkelijke bedrag van de opdracht met ten minste 10% verhoogt;]4 d. [4 ...]4 e. de toewijzing, aan een economische deelnemer van een overheidsopdracht voor een lening die al dan niet verband houdt met de uitgifte, de aankoop, de verkoop en de overdracht van effecten of andere financiële instrumenten waarvan het bedrag van de totale bezoldiging van de dienstverlener de [4 250.000 euro, btw niet meegerekend]4 overschrijdt; f. de toewijzing van een opdracht tot dienstverlening [4 voor een bedrag van meer dan 75.000 euro, btw niet meegerekend]4 door de aanbestedende overheid aan een andere aanbestedende overheid of aan een vereniging van aanbestedende overheden, op grond van een exclusief recht waarvan laatstgenoemden genieten krachtens bekendgemaakte wetgevende, reglementaire of administratieve bepalingen; g. de gunning van een overheidsopdracht [4 voor een bedrag van meer dan 75.000 euro, btw niet meegerekend]4, gegund met een rechtspersoon vallend onder het privaat recht of het publiek recht in het kader van een in-house-toezicht in de zin van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten; h. [4 ...]4]3 [4 Voor de toepassing van deze bepaling omvat de term "overheidsopdracht" ook raamovereenkomsten;]4 [3 5° [4 voor wat betreft de akten voor concessies: a. de gunning van een concessie voor diensten of werken waarvan de geraamde waarde op het tijdstip van de gunning overeenkomstig de regelgeving inzake concessiecontracten meer dan 250.000 euro exclusief btw bedraagt; b. de positieve wijziging van de voorwaarden van deze concessies voor diensten en werken, gecompenseerd door eventuele gelijktijdig goedgekeurde negatieve wijzigingen, die de waarde van de concessie met ten minste tien procent verhoogt, zoals geraamd bij de gunning overeenkomstig de regelgeving inzake concessiecontracten; c. de positieve wijziging, gecompenseerd door gelijktijdig bij dezelfde akte goedgekeurde negatieve wijzigingen in de voorwaarden van deze concessies voor diensten en werken, waarvan het bedrag, samen met de bedragen van de opeenvolgende positieve wijzigingen, de waarde van de concessie met ten minste tien procent verhoogt, zoals geraamd bij de gunning overeenkomstig de regelgeving inzake concessiecontracten.]4]3 § 2. De provinciegouverneur kan de akte waarmee een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de wet schendt of het algemeen belang schaadt geheel of gedeeltelijk nietig verklaren binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de datum van ontvangst van de akte en de desbetreffende bewijsstukken. De provinciegouverneur kan de termijn die hem toegestaan wordt om zijn bevoegdheid uit te oefenen verlengen met een maximumduur gelijk aan de helft van de termijn bedoeld in het eerste lid. De akte is niet meer vatbaar voor nietigverklaring als de provinciegouverneur zijn besluit niet heeft betekend binnen die termijn.]1 [4 § 3. De Regering kan, telkens als de omstandigheden het verantwoorden, de bedragen bedoeld in paragraaf 1, 4° en 5° aanpassen.]4 ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 14, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> (2)<DWG 2018-10-04/02, art. 8a, 032; Inwerkingtreding : 20-10-2018> (3)<DWG 2018-10-04/02, art. 8b,c, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (4)<DWG 2022-10-06/17, art. 7, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2023> Art. 112.[1 § 1. De lijst van de besluiten genomen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, met uitsluiting van de besluiten tot individuele hulpverlening en tot terugvordering, wordt aan het gemeentecollege gericht binnen tien dagen na de zitting gedurende welke de besluiten worden aangenomen. Het gemeentecollege kan verzoeken om één of meer besluiten die op de lijst opgenomen zijn. Dat verzoek wordt ingediend binnen tien dagen na ontvangst van de lijst. De dag van ontvangst van de lijst wordt niet meegerekend in de termijn. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn stuurt het besluit of de besluiten waarom verzocht werd aan het gemeentecollege binnen tien dagen na het verzoek. De dag van ontvangst van het verzoek wordt niet meegerekend in de termijn. Het gemeentecollege kan bij de provinciegouverneur een beroep indienen tegen het besluit of de besluiten waarom het verzocht heeft. Dat beroep wordt ingediend binnen tien dagen na ontvangst van het besluit van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. De dag van ontvangst van het besluit wordt niet meegerekend in de termijn. Na aanhangigmaking van het beroep eist de provinciegouverneur de akte en de desbetreffende bewijsstukken van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 2. Onverminderd het evocatierecht van de provinciegouverneur, kan een raadslid van sociale actie of elke belanghebbende persoon bij de provinciegouverneur een beroep tegen een besluit van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn indienen binnen een termijn van dertig dagen, met ingang op de datum van aanneming van het besluit. Na aanhangigmaking van het beroep eist de provinciegouverneur de akte en de desbetreffende bewijsstukken van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 3. De provinciegouverneur kan de overdracht van elke beraadslaging en van de desbetreffende bewijsstukken eisen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn met het oog op de uitoefening van het algemeen vernietigingstoezicht waaraan alle andere akten dan die bedoeld in de artikelen 112bis tot 112quinquies onderworpen worden. § 4. Overeenkomstig de paragrafen 1 tot 3 kan de provinciegouverneur de akte waarmee een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de wet schendt of het algemeen belang schaadt geheel of gedeeltelijk nietig verklaren binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de datum van ontvangst van de akte en de desbetreffende bewijsstukken. De provinciegouverneur kan de termijn die hem toegestaan wordt om zijn bevoegdheid uit te oefenen verlengen met een maximumduur gelijk aan de helft van de termijn bedoeld in het eerste lid. De akte is niet meer vatbaar voor nietigverklaring als de provinciegouverneur zijn besluit niet heeft betekend binnen die termijn.]1 ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 15, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Afdeling 2bis. [1 Bijzonder goedkeuringstoezicht op de akten van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/08, art. 16, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 112bis.[1 § 1. De akten van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn betreffende de begroting van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bedoeld in artikel 88, § 1, worden voor 15 [2 november]2 van het jaar dat aan het boekjaar voorafgaat ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd. Die begroting wordt door de voorzitter besproken tijdens de zittingen van de gemeenteraad op de agenda waarvan zijn goedkeuring opgenomen is. De gemeenteraad neemt zijn besluit binnen veertig dagen na ontvangst van de akte en de desbetreffende bewijsstukken. De gemeenteraad kan de termijn die hem toegestaan wordt om zijn bevoegdheid uit te oefenen verlengen met een maximumduur gelijk aan de helft van de termijn bedoeld in het derde lid. Bij gebrek aan besluit binnen die termijn is de akte uitvoerbaar. De gemeenteraad kan op de begroting van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ontvangstenramingen en uitgavenposten brengen, verminderen, vermeerderen of schrappen en materiële vergissingen rechtzetten. De goedkeuring kan slechts wegens schending van de wet of benadeling van het algemeen belang geweigerd worden. § 2. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarvan de begroting vanwege de gemeenteraad het voorwerp heeft uitgemaakt van een besluit tot weigering van goedkeuring, een besluit tot gedeeltelijke goedkeuring of een besluit tot herziening, kan binnen tien dagen na ontvangst van het besluit van de gemeenteraad een beroep indienen bij de provinciegouverneur. Een afschrift van het beroep wordt uiterlijk de laatste dag van de beroepstermijn aan de gemeenteraad gericht. De provinciegouverneur kan het besluit van de gemeenteraad al dan niet goedkeuren binnen dertig dagen na ontvangst van het beroep, al naar gelang van het geval. De gemeenteraad kan op de begroting van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ontvangstenramingen en uitgavenposten brengen, verminderen, vermeerderen of schrappen en materiële vergissingen rechtzetten. Bij gebrek aan besluit binnen die termijn, wordt het aangevochten besluit geacht verworpen te zijn. § 3. De paragrafen 1 en 2 zijn toepasselijk op elke begrotingswijziging bedoeld in artikel 88, § 2. § 4. Als de raad voor maatschappelijk welzijn de begrotingen niet vastlegt of niet voorziet in een begrotingswijziging die nodig blijkt te zijn hetzij om het hoofd te bieden aan onvoorziene omstandigheden, hetzij om een erkende en opeisbare schuld van het centrum te betalen, wordt artikel 113 toegepast. Als de raad voor sociale actie nalaat de begrotingen van het centrum vast te leggen binnen de termijn bepaald bij de wet, kan het gemeentecollege het centrum in gebreke stellen. Als de raad voor sociale actie nalaat de begrotingen van het centrum vast te leggen binnen twee maanden na de ingebrekestelling, kan het gemeentecollege in de plaats treden van de raad voor sociale actie en de begrotingen van het centrum in zijn plaats vastleggen. Die begrotingen worden door de gemeenteraad aan de raad voor sociale actie meegedeeld.. Tegen het besluit van de gemeenteraad kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een beroep indienen bij de provinciegouverneur, die over dezelfde bevoegdheid beschikt als die bedoeld in paragraaf 2.]1 ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 17, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> (2)<DWG 2016-12-21/03, art. 15, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2017> Art. 112ter. [1 § 1. De akten van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn betreffende de rekening bedoeld in artikel 89, eerste lid, worden voor 1 juni na afsluiting van het boekjaar ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd. Het jaarverslag wordt ter bespreking van de rekeningen aan de gemeenteraad meegedeeld. Die rekening wordt door de voorzitter besproken tijdens de zittingen van de gemeenteraad op de agenda waarvan zijn goedkeuring opgenomen is. De gemeenteraad neemt zijn besluit binnen veertig dagen na ontvangst van de akte en de desbetreffende bewijsstukken. De gemeenteraad kan de termijn die hem toegestaan wordt om zijn bevoegdheid uit te oefenen verlengen met een maximumduur gelijk aan de helft van de termijn bedoeld in het derde lid. Bij gebrek aan besluit binnen die termijn is de akte uitvoerbaar. De goedkeuring kan enkel wegens schending van de wet geweigerd worden. § 2. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarvan de rekening het voorwerp heeft uitgemaakt van een besluit tot weigering van goedkeuring of een besluit tot gedeeltelijke goedkeuring vanwege de gemeenteraad, kan binnen tien dagen na ontvangst van het besluit van de gemeenteraad een beroep indienen bij de provinciegouverneur. Een afschrift van het beroep wordt uiterlijk de laatste dag van de beroepstermijn aan de gemeenteraad gericht. De provinciegouverneur kan het besluit van de gemeenteraad al dan niet goedkeuren binnen dertig dagen na ontvangst van het beroep, al naar gelang van het geval. Bij gebrek aan besluit binnen die termijn, wordt het aangevochten besluit geacht bekrachtigd te zijn.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/08, art. 18, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 112quater. [1 § 1. De akten van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn betreffende de vastlegging van de personeelsformatie alsook het statuut bedoeld in artikel 42, § 1, negende lid, worden onderworpen aan het bijzondere goedkeuringstoezicht van de gemeenteraad. Ze worden samen met de desbetreffende bewijsstukken aan de gemeenteraad overgemaakt binnen vijftien dagen na de aanneming ervan. De gemeenteraad neemt zijn besluit binnen veertig dagen na ontvangst van de akte en de desbetreffende bewijsstukken. De gemeenteraad kan de termijn die hem toegestaan wordt om zijn bevoegdheid uit te oefenen verlengen met een maximumduur gelijk aan de helft van de termijn bedoeld in het tweede lid. Bij gebrek aan besluit binnen die termijn is de akte uitvoerbaar. De goedkeuring kan slechts wegens schending van de wet of benadeling van het algemeen belang geweigerd worden. § 2. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarvan de akte i.v.m. de vastlegging van de personeelsformatie of het in artikel 42, negende lid, bedoelde statuut het voorwerp heeft uitgemaakt van een besluit tot weigering van goedkeuring of een besluit tot gedeeltelijke goedkeuring vanwege de gemeenteraad, kan binnen tien dagen na ontvangst van het besluit van de gemeenteraad een beroep indienen bij de provinciegouverneur. Een afschrift van het beroep wordt uiterlijk de laatste dag van de beroepstermijn aan de gemeenteraad gericht. De provinciegouverneur kan het besluit van de gemeenteraad al dan niet goedkeuren binnen dertig dagen na ontvangst van het beroep, al naar gelang van het geval. Bij gebrek aan besluit binnen die termijn, wordt het aangevochten besluit geacht bekrachtigd te zijn.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/08, art. 19, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 112quinquies. [1 § 1. De akten van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn tot oprichting van en participatie in de intercommunales, de projectverenigingen, de verenigingen bedoeld in hoofdstuk XII alsook in andere publiek- of privaatrechtelijke verenigingen of vennootschappen dan een intercommunale of projectvereniging, waarvoor de gemeentelijke financiën nodig kunnen zijn, worden onderworpen aan het bijzonder goedkeuringstoezicht van de gemeenteraad. Ze worden samen met de desbetreffende bewijsstukken aan de gemeenteraad overgemaakt binnen vijftien dagen na de aanneming ervan. De gemeenteraad neemt zijn besluit binnen veertig dagen na ontvangst van de akte en de desbetreffende bewijsstukken. De gemeenteraad kan de termijn die hem toegestaan wordt om zijn bevoegdheid uit te oefenen verlengen met een maximumduur gelijk aan de helft van de termijn bedoeld in het tweede lid. Bij gebrek aan besluit binnen die termijn is de akte uitvoerbaar. De goedkeuring kan slechts wegens schending van de wet of benadeling van het algemeen belang geweigerd worden. § 2. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarvan de akten tot oprichting van en participatie in de intercommunales, de projectverenigingen, de verenigingen bedoeld in hoofdstuk XII alsook in andere publiek- of privaatrechtelijke verenigingen of vennootschappen dan een intercommunale of projectvereniging, waarvoor de gemeentelijke financiën nodig kunnen zijn, het voorwerp hebben uitgemaakt van een besluit tot weigering van goedkeuring of een besluit tot gedeeltelijke goedkeuring vanwege de gemeenteraad, kan binnen tien dagen na ontvangst van het besluit van de gemeenteraad een beroep indienen bij de provinciegouverneur. Een afschrift van het beroep wordt uiterlijk de laatste dag van de beroepstermijn aan de gemeenteraad gericht. De provinciegouverneur kan het besluit van de gemeenteraad al dan niet goedkeuren binnen dertig dagen na ontvangst van het beroep, al naar gelang van het geval. Bij gebrek aan besluit binnen die termijn, wordt het aangevochten besluit geacht bekrachtigd te zijn.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/08, art. 20, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Afdeling 2ter. [1 Toezicht op de akten van de verenigingen bedoeld in hoofdstuk XII]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/08, art. 21, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 112sexies.[1 § 1. De akten van de verenigingen bedoeld in hoofdstuk XII van deze wet die betrekking hebben op de volgende voorwerpen worden samen met de desbetreffende bewijsstukken binnen vijftien dagen na de aanneming ervan aan de Regering gericht en mogen niet uitgevoerd worden voordat ze aldus zijn overgedragen : 1° [2 de aanvankelijke samenstelling]2 van de raad van bestuur en van de beperkte organen ervan; 2° de toekenning van een bezoldiging, presentiegeld of om het even welk voordeel aan de leden van de beheersorganen; 3° het huishoudelijk reglement van de beheersorganen; 4° [3 voor wat betreft de akten voor overheidsopdrachten: a. de toekenning van overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen of diensten met een bedrag, BTW niet meegerekend, hoger dan de bedragen vermeld in onderstaande tabel: [4 Open procedure Beperkte procedure Mededingingsprocedure met onderhandeling en onderhandelde procedure met voorafgaandelijke oproep tot mededinging Rechtstreekse onderhandelde procedure met bekendmaking en rechtstreekse onderhandelde procedure met voorafgaandelijke oproep tot mededinging Onderhandelde procedure zonder bekendmaking en onderhandelde procedure zonder voorafgaandelijke oproep tot mededinging Werken 300.000 EUR, BTW NIET MEEGEREKEND 150.000 EUR, BTW NIET MEEGEREKEND 75.000 EUR, BTW NIET MEEGEREKEND Leveringen en diensten 250.000 EUR, BTW NIET MEEGEREKEND 75.000 EUR, BTW NIET MEEGEREKEND 40.000 EUR, BTW NIET MEEGEREKEND]4 b. [4 de positieve wijziging van de voorwaarden van deze overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, gecompenseerd door eventuele gelijktijdig goedgekeurde negatieve wijzigingen, waardoor het oorspronkelijke bedrag van de opdracht met ten minste 10% wordt verhoogd;]4 c. [4 de positieve wijziging van de voorwaarden van deze opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, gecompenseerd door de negatieve wijzigingen die tegelijkertijd bij dezelfde akte zijn goedgekeurd, en waarvan het bedrag, samen met de bedragen van de opeenvolgende positieve wijzigingen, het oorspronkelijke bedrag van de opdracht met ten minste 10% verhoogt;]4 d. [4 ...]4 e. de toewijzing, aan een economische deelnemer van een overheidsopdracht voor een lening die al dan niet verband houdt met de uitgifte, de aankoop, de verkoop en de overdracht van effecten of andere financiële instrumenten waarvan het bedrag van de totale bezoldiging van de dienstverlener de [4 250.000 euro, btw niet meegerekend]4 overschrijdt; f. de toewijzing van een opdracht tot dienstverlening [4 voor een bedrag van meer dan 75.000 euro, btw niet meegerekend]4 door de aanbestedende overheid aan een andere aanbestedende overheid of aan een vereniging van aanbestedende overheden, op grond van een exclusief recht waarvan laatstgenoemden genieten krachtens bekendgemaakte wetgevende, reglementaire of administratieve bepalingen; g. de gunning van een overheidsopdracht [4 voor een bedrag van meer dan 75.000 euro, btw niet meegerekend]4, gegund met een rechtspersoon vallend onder het privaat recht of het publiek recht in het kader van een in-house-toezicht in de zin van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten; h. [4 ...]4]3 [4 Voor de toepassing van deze bepaling omvat de term "overheidsopdracht" ook raamovereenkomsten;]4 [3 5° [4 voor wat betreft de akten voor concessies: a. l'attribution d'une concession de services ou de travaux dont la valeur estimée lors de l'attribution conformément à la règlementation relative aux contrats de concession excède 250 000 euros H.T.V.A.; b. de positieve wijziging van de voorwaarden van deze concessies voor diensten en werken, gecompenseerd door eventuele gelijktijdig goedgekeurde negatieve wijzigingen, die de waarde van de concessie met ten minste tien procent verhoogt, zoals geraamd bij de gunning overeenkomstig de regelgeving inzake concessiecontracten; c. de positieve wijziging, gecompenseerd door gelijktijdig bij dezelfde akte goedgekeurde negatieve wijzigingen in de voorwaarden van deze concessies voor diensten en werken, waarvan het bedrag, samen met de bedragen van de opeenvolgende positieve wijzigingen, de waarde van de concessie met ten minste tien procent verhoogt, zoals geraamd bij de gunning overeenkomstig de regelgeving inzake concessiecontracten.]4]3 § 2. De Regering kan de akte waarmee een in hoofdstuk XII van deze wet bedoelde vereniging de wet schendt of het algemeen belang schaadt geheel of gedeeltelijk nietig verklaren binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de akte en de desbetreffende bewijsstukken. De Regering kan de termijn die hem toegestaan wordt om zijn bevoegdheid uit te oefenen verlengen met een maximumduur gelijk aan de helft van de termijn bedoeld in het eerste lid. De akte is niet meer vatbaar voor nietigverklaring als de Regering zijn besluit niet heeft betekend binnen die termijn. § 3. De akten waarvan geen sprake is in paragraaf 1 worden na beroep onderworpen aan het vernietigingstoezicht van de Regering. De nietigverklaring kan slechts wegens schending van de wet of benadeling van het algemeen belang plaatsvinden. De Regering [2 of het Operationeel Directoraat-generaal Binnenlandse Aangelegenheden en Sociale Actie van de Waalse Overheidsdienst]2 kan de overdracht van elke door haar bepaalde beraadslaging en van de desbetreffende bewijsstukken eisen van de verenigingen bedoeld in hoofdstuk XII van deze wet. De Regering kan de akte waarmee een in hoofdstuk XII van deze wet bedoelde vereniging de wet schendt of het algemeen belang schaadt geheel of gedeeltelijk nietig verklaren binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de akte en de desbetreffende bewijsstukken. De Regering kan de termijn die hem toegestaan wordt om zijn bevoegdheid uit te oefenen verlengen met een maximumduur gelijk aan de helft van de termijn bedoeld in het derde lid. De akte is niet meer vatbaar voor nietigverklaring als de Regering zijn besluit niet heeft betekend binnen die termijn.]1 [4 § 4. De Regering kan, telkens als de omstandigheden het verantwoorden, de bedragen bedoeld in paragraaf 1, 4° en 5° aanpassen.]4 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/08, art. 22, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> (2)<DWG 2018-10-04/02, art. 9a, d, 032; Inwerkingtreding : 20-10-2018> (3)<DWG 2018-10-04/02, art. 9b,c, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2019> (4)<DWG 2022-10-06/17, art. 8, 040; Inwerkingtreding : 01-02-2023> Art. 112septies.[1 § 1. De akten van de verenigingen bedoeld in hoofdstuk XII van deze wet die betrekking hebben op de volgende voorwerpen worden ter goegkeuring aan de Regering voorgelegd binnen vijftien dagen na de aanneming ervan : 1° de aanneming of de wijziging van de statuten van de vereniging; 2° de algemene bepalingen inzake het personeel; 3° de jaarrekeningen; 4° de herschikking van leningen waarop werd ingeschreven; 5° [2 ...]2. § 2. De Regering neemt haar besluit binnen veertig dagen na ontvangst van de akte en de desbetreffende bewijsstukken. De Regering kan de termijn die hem toegestaan wordt om haar bevoegdheid uit te oefenen verlengen met een maximumduur gelijk aan de helft van de termijn bedoeld in het eerste lid. Bij gebrek aan besluit binnen die termijn is de akte uitvoerbaar. De goedkeuring kan geweigerd worden wegens schending van de wet of benadeling van het algemeen belang.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/08, art. 23, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> (2)<DWG 2018-10-04/02, art. 10, 032; Inwerkingtreding : 20-10-2018> Art. 112octies. [1 § 1. In de verenigingen bedoeld in Hoofdstuk XII van deze wet kan de Regering een afgevaardigde voor het toezicht aanwijzen. De Regering legt de regels vast voor de aanwijzing en het administratieve en bezoldigingsstatuut van de afgevaardigde. Onder de bepalingen van het administratieve statuut worden bepalingen opgenomen, inzake de onverenigbaarheden en de belangenconflicten. Onverminderd de mogelijkheid om elk ogenblik de opdrachten van de afgevaardigde voor het toezicht te beëindigen, kan de Regering na de afgevaardigde voor het toezicht te hebben gehoord, hem afzetten indien blijkt dat hij : 1° bewust een handeling gepleegd heeft die onverenigbaar is met de opdracht of het maatschappelijk doel van de instelling; 2° een fout of een ernstige nalatigheid begaan heeft in de uitoefening van zijn opdrachten; 3° in de loop van eenzelfde jaar zonder verantwoording afwezig is gebleven op drie gewone en regelmatig bijeengeroepen vergaderingen waarvoor zijn aanwezigheid is vereist; 4° de voorwaarden bepaald door de Regering niet meer vervult. Bij zijn verhoor kan de afgevaardigde voor het toezicht bijgestaan worden door de persoon van zijn keuze. § 2. De afgevaardigde voor het toezicht heeft als opdracht de controle ter plaatse, naar aanleiding van de vergaderingen van de bestuursorganen van de vereniging bedoeld in paragraaf 1, van de akten van bedoelde verenigingen. Op deze titel kan hij vragen, gehoord te worden tijdens de vergaderingen die hij bijwoont. De afgevaardigde voor het toezicht wordt uitgenodigd op alle vergaderingen van de beheersorganen volgens de procedure die van toepassing is op de oproeping van de leden van die organen. Hij kan eisen dat elk besluit dat hij vernoemt, samen met de bewijsstukken wordt overgemaakt. De afgevaardigde voor het toezicht kan op elke beslissing van de vereniging bedoeld in paragraaf 1 een onderzoek vragen van de toezichthoudende overheid. De toezichthoudende overheid beslist volgens de regels vastgesteld in de artikelen 112sexies en 112septies van deze wet. De afgevaardigde voor het toezicht brengt minstens één keer per jaar verslag uit bij de toezichthoudende overheid. § 3. Onverminderd hetgeen voorafgaat, mag de afgevaardigde voor het toezicht inlichtingen waarvan hij in het kader van zijn opdrachten kennis heeft genomen, niet gebruiken, noch verspreiden indien het gebruik of de verspreiding van die inlichtingen van dien aard is dat ze nadelig is voor de belangen van de instelling.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-10-04/02, art. 11, 032; Inwerkingtreding : 20-10-2018> Afdeling 3. <Opschrift ingevoegd bij DWG 1998-04-02/40, art. 28; Inwerkingtreding : 1998-05-08> - Afzending van een bijzondere commissaris. Art. 113.[1 De gouverneur mag, bij besluit, een bijzondere commissaris aanwijzen wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een vereniging bedoeld in hoofdstuk XII van deze wet, het algemeen belang schaadt, in gebreke blijft om de gevraagde inlichtingen of gegevens te verstrekken of uitvoering te verlenen aan de maatregelen opgelegd bij wet, decreet, besluit, verordening of statuut of bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing. De bijzondere commissaris is gemachtigd om alle maatregelen te treffen in de plaats van de in gebreke gebleven overheid, binnen de perken van het mandaat dat hem bij het aanwijzingsbesluit is toegekend. Voordat een bijzondere commissaris ter plaatse wordt gestuurd, moet de gouverneur : - bij aangetekende brief een met redenen omklede waarschuwing aan de bedoelde overheid richten, waarin uiteengezet wordt wat van haar verlangd wordt of welke maatregelen ze verzuimt te treffen; - die overheid in dezelfde waarschuwing een bepaalde en redelijke termijn opleggen om de aan haar gerichte aanvraag te beantwoorden, haar houding te verantwoorden, haar standpunt te bevestigen of de voorgeschreven maatregelen te treffen. Kosten, ereloon of lonen die onlosmakelijk verbonden zijn met het voltooien van zijn opdracht worden afgewenteld op de personen die in gebreke zijn gebleven in de uitvoering van ambt of mandaat. De vordering van deze kosten wordt als voor inkomstenbelastingen, na uitvoerbaarverklaring door de toezichthoudende overheid, vervolgd door de ontvanger der directe belastingen.]1 (Als een in het vorige lid bedoelde maatregel het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten Komen-Waasten of Voeren betreft, neemt de gouverneur zijn beslissing op eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.) <W 1988-08-09/30, art. 18; Inwerkingtreding : 1989-01-01> De invordering van de bovenbedoelde kosten geschiedt, zoals inzake directe belastingen, door de Rijksontvanger nadat de provinciegouverneur het bevelschrift uitvoerbaar heeft verklaard. In alle gevallen staat beroep open bij de (Regering). <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 08-05-1998> ---------- (1)<DWG 2018-03-29/49, art. 30, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> HOOFDSTUK X. - Betwiste zaken en rechtsgedingen. Art. 114. <Opgeheven bij DWG 2014-01-23/08, art. 24, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 115. § 1. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 63; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 2. In afwijking van artikel 28, vierde lid, worden de rechtsgedingen als eiser inzake de verrichtingen waarvan sprake in artikel 46, § 1, alsmede die inzake het beheer van de goederen en de terugvordering van de kosten voor verleende hulp, overeenkomstig de beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn, in naam van het centrum gevoerd op vervolging en benaarstiging van de ontvanger of, in voorkomend geval, van de bijzondere ontvanger bedoeld door artikel 96. In geval van verhindering of afwezigheid van een van die ambtenaren, worden de in het vorige lid bedoelde handelingen verricht door de ambtenaar die de voornoemde ontvanger onder zijn aansprakelijkheid heeft aangeduid of door de waarnemende ontvanger; bij gebreke hiervan wordt daartoe een ambtenaar afgevaardigd door de raad voor maatschappelijk welzijn. Art. 115bis. <Ingevoegd DRW 2003-02-06/31, art. 7; Inwerkingtreding : 27-02-2003> § 1. Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn is burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de boetes opgelegd aan zijn voorzitter of aan diens plaatsvervanger, aan het lid of de leden van het vast bureau en de bijzondere comités of aan elke andere adviseur aan wie het centrum, het vast bureau of het comité een specifieke opdracht toevertrouwt, als gevolg van een overtreding begaan bij de gewone uitoefening van hun functies, behalve in geval van herhaling. De vordering tot beroep van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn jegens zijn voorzitter of diens plaatsvervanger, jegens het lid of de leden van het vast bureau en de bijzondere comités of elke andere adviseur aan wie het centrum, het vast bureau of het comité een specifieke opdracht toevertrouwt, wordt in geval van veroordeling beperkt tot de gevallen van bedrog, zware schuld of gewoonlijk voorkomende lichte schuld. § 2. Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn is verplicht een verzekering aan te gaan ter dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid, gerechtsbijstand inbegrepen, die persoonlijk rust op zijn voorzitter, op de leden van het vast bureau of van de bijzondere comités of op elke andere adviseur aan wie het centrum, het vast bureau of het comité een specifieke opdracht toevertrouwt. Art. 115ter. <Ingevoegd DRW 2003-02-06/31, art. 8; Inwerkingtreding : 27-02-2003> De voorzitter van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn of diens plaatsvervanger, het lid of de leden van het vast bureau of van de bijzondere comités of elke andere adviseur aan wie het centrum, het vast bureau of het comité een specifieke opdracht toevertrouwt, die het voorwerp zijn van een vordering tot schadeloosstelling voor de burgerlijke rechtbank of van een strafvervolging wegens een overtreding begaan bij de gewone uitoefening van hun functies, mogen elke overheid die hen krachtens artikel 57, § 4, van deze wet een opdracht toevertrouwt, in het geding betrekken. Art. 115quater. [1 Onverminderd artikel 728, § 3, lid 4, van het Gerechtelijk Wetboek, kan het vast bureau van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ofwel één van zijn leden ofwel een personeelslid ofwel een advocaat aanwijzen om in naam van het OCMW voor de rechtbank te oordelen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-07-17/03, art. 21, 031; Inwerkingtreding : 15-10-2018> HOOFDSTUK XI. - Hoge raad voor maatschappelijk welzijn en studiedienst. Art. 116. <W 1987-06-22/34, art. 1; Inwerkingtreding : 22-07-1987> Bij de Minister tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort wordt een hoge raad voor maatschappelijk welzijn ingesteld belast met het geven van advies aan de Minister over alle hem aanbelangende aangelegenheden in verband met het beleid inzake maatschappelijk welzijn. De inrichting en de bevoegdheden van die raad worden door de (Regering) geregeld. <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 08-05-1998> Art. 117. In het Ministerie tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort is er een studiedienst, die onder meer belast is met het systematisch volgen van de bedrijvigheid der openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ten einde daaruit de objectieve criteria af te leiden met het oog op de toepassing van deze wet. Deze dienst is er eveneens mede belast de evolutie van de sociale noden te bestuderen, een repertorium op te maken van de instellingen en werken van maatschappelijke dienstverlening en hierover een documentatie bij te houden ten dienste van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en van eenieder die erom verzoekt. HOOFDSTUK XII. - Verenigingen. Art. 118. Een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan, om een van de opdrachten uit te voeren die door deze wet aan de centra zijn toevertrouwd, een vereniging tot stand brengen met een of meer andere openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met andere openbare besturen en of met rechtspersonen andere dan die welke winstoogmerken hebben. Art. 119. <Opgeheven bij DWG 2014-01-23/08, art. 25, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 120. De statuten van de vereniging (vermelden) : <W 1992-08-05/46, art. 65; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (1° de benaming, de zetel, de duur en, in voorkomend geval, de rechtsvorm van de vereniging;) <DWG 1998-04-02/40, art. 30; Inwerkingtreding : 1998-05-08> 2. het doel of de doeleinden waarvoor zij is opgericht; 3. de nauwkeurige aanduiding van de deelgenoten, van hun inbrengsten, verbintenissen en bijdragen; 4. de voorwaarden tot het toetreden en het uittreden van de deelgenoten; 5. de bevoegdheid van de algemene vergadering en de wijze waarop deze wordt bijeengeroepen alsmede de wijze waarop haar besluiten ter kennis van de leden en van derden worden gebracht; 6. de betrekkingen van de vereniging met haar leden inzake de mededeling van de documenten die aan de algemene vergadering worden voorgelegd; 7. de bevoegdheden van de raad van beheer; de wijze van benoeming en van afzetting van zijn leden, alsmede de aansprakelijkheid van de beheerders; 8. de financiële en boekhoudkundige regels, voor zover zij niet door de wet zijn bepaald; 9. de na te komen regelen tot het wijzigen van de statuten; 10. de bestemming van het vermogen van de vereniging ingeval ze zou ontbonden worden. De statuten worden in een authentieke akte vastgesteld. Art. 121. De vereniging bezit rechtspersoonlijkheid. Zij kan onder meer, onder dezelfde voorwaarden als de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, subsidies van de openbare besturen en schenkingen en legaten ontvangen alsmede leningen aangaan. (De vereniging kan de rechtsvorm van een v.z.w. aannemen.) <DWG 1998-04-02/40, art. 31; Inwerkingtreding : 1998-05-08> Art. 121bis. <Ingevoegd bij W 1992-08-05/46, art. 66; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Al de akten, facturen, aankondigingen, publicaties en andere stukken uitgaande van de vereniging vermelden de benaming van de vereniging met, onmiddellijk daarvoor of daarna de leesbaar en voluit geschreven woorden : " Vereniging onderworpen aan de wet van 8 juli 1976 ". Art. 122.De bepalingen van de artikelen [1 112septies]1, 120, en 134 zijn van toepassing op de wijzigingen van de statuten. Elke wijziging die voor de deelgenoten een verzwaring van hun verplichtingen of een vermindering van hun rechten in de vereniging meebrengt, moet vooraf hun instemming bekomen. ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 26, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 123. In geval van wijziging van de doeleinden waarvoor de vereniging werd opgericht, kan elke deelgenoot zich uit de vereniging terugtrekken door zijn ontslag in te dienen bij de raad van beheer. Hij zal de tegenwaarde ontvangen van zijn eventuele inbreng in de vereniging, geraamd volgens de boekhoudkundige waarde op het ogenblik van het ontslag. Hij kan evenwel de teruggave niet eisen van de betaalde bijdragen. Art. 124.[1 De openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden in de organen van de vereniging vertegenwoordigd door leden van hun raad voor maatschappelijk welzijn. Deze leden worden door de raad aangeduid volgens de regels bepaald bij artikel 27, § 6, lid 2, van deze wet voor de verkiezing van de leden van het vast bureau. De bestuurders die de openbare centra voor maatschappelijk welzijn vertegenwoordigen, moeten van beide geslachten zijn. Hun aantal mag één vijfde van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn niet overschrijden. Gesteld dat aan de bepaling bedoeld in artikel 125, lid 1, niet kan worden voldaan, kan het aantal bestuurders die de openbare centra voor maatschappelijk welzijn vertegenwoordigen op twee vijfde van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn gebracht worden. De bestuurders die de verenigde centra vertegenwoordigen worden naar evenredigheid met het geheel van de raden voor maatschappelijk welzijn van de overeenkomstig de artikelen 167 en 168 van het Kieswetboek verenigde centra aangewezen. Bij het berekenen van die evenredigheid wordt rekening gehouden met de eventuele statutaire criteria en de facultatieve individuele verklaringen van apparentering of hergroepering. Zij worden bekendgemaakt op de website van de gemeente. De verklaringen van apparentering of hergroepering kunnen slechts één keer worden verricht, naar één enkele lijst en voor de gezamenlijke afgeleide mandaten van het raadslid van de raad voor maatschappelijk welzijn. Het Centrum deelt de vereniging, uiterlijk op 1 maart van het jaar volgend op het jaar van de gemeenteraads- of provincieraadsverkiezingen, de naam van de raadsleden van de raad voor maatschappelijk welzijn, hun politieke fractie en, in voorkomend geval, de apparenteringen of de hergroeperingen mee zoals zij blijken uit de individuele verklaringen, waarvan ter zitting van de raad voor maatschappelijk welzijn akte is genomen. Er wordt daarentegen bij de berekening van die evenredigheid geen rekening gehouden met de lijst(en) van de raadsleden, ingediend door een politiek fractie in de gemeenteraad die de democratische beginselen niet naleeft die met name vermeld zijn in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in de additionele protocollen bij dat Verdrag van kracht in België, bij de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden of in de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd en van degenen die bestuurder van een vereniging waren op het ogenblik van de feiten ingevolge waarvan ze veroordeeld werd voor één van de overtredingen bepaald bij de wet van 30 juli 1981 of bij de wet van 23 maart 1995. Daarnaast heeft iedere lijst van raadgevers, ingediend door een democratische politieke fractie van de gemeenteraad die minstens beschikt over minstens één verkozene in één van de verenigde centra en over minstens één verkozene in het Waals Parlement en die niet vertegenwoordigd is overeenkomstig het systeem van de proportionele vertegenwoordiging bedoeld in het tweede lid, recht op een zetel als waarnemer met raadgevende stem, zoals omschreven in artikel L5111-1 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie. Iedere democratische politieke fractie, vertegenwoordigd in het Waals Parlement en in één van de gemeenten waarvan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn lid is van de vereniging die niet over een zetel beschikt in de raad van bestuur, recht op een zetel als waarnemer met raadgevende stem, zoals omschreven in artikel L5111-1 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie. Onder "democratische politieke fractie" dienen te worden verstaan, de politieke formaties die de democratische beginselen naleven die met name vermeld zijn in het Europees Verdrag van tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in de additionele protocollen bij dat Verdrag van kracht in België, in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en in de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, evenals de rechten en de vrijheden gewaarborgd door de Grondwet. De raad van bestuur kan één of meerdere personeelsafgevaardigden omvatten, die met raadgevende stem zetelen. De leden 1 tot 7 van dit artikel zijn mutatis mutandis van toepassing op de vertegenwoordigers van de gemeenten.]1 [2 De vergadering van de organen van de vereniging wordt georganiseerd : 1° overeenkomstig de artikelen 30bis en 30ter voor wat betreft de algemene vergadering; 2° overeenkomstig de artikelen 30bis en 30quater voor wat betreft de beheersorganen.]2 ---------- (1)<DWG 2018-07-17/03, art. 22, 031; Inwerkingtreding : 15-10-2018> (2)<DWG 2021-07-15/15, art. 5, 036; Inwerkingtreding : 01-10-2021> Art. 125.Ongeacht de verhouding van de inbreng van de verschillende deelgenoten, beschikken de openbare rechtspersonen steeds over de meerderheid van de stemmen in de verschillende bestuurs- en beheersorganen van de vereniging. [1 De raad van bestuur van de vereniging bestaat uit minstens vijf bestuurders.]1 (Wanneer een vereniging wordt opgericht met het oog op het exploiteren van een ziekenhuis of van een gedeelte van een ziekenhuis, beschikken de openbare rechtspersonen over ten minste de helft van de stemmen in de verschillende bestuurs- en beheersorganen van de vereniging. Indien de andere deelgenoten dan de openbare rechtspersonen over de helft van de stemmen beschikken in de verschillende bestuurs- en beheersorganen van de vereniging, dan kan maximum 50 procent van het vastgestelde tekort in de beheersrekeningen van het ziekenhuis worden gedekt overeenkomstig de regelen voorzien in artikel 13, § 2bis, van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen.) <KBN430 1986-08-05/31, art. 6, 006> ---------- (1)<DWG 2018-03-29/49, art. 32, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 125/1.[1 § 1. Wanneer een vereniging wordt gevormd met het oog op de uitbating van een ziekenhuis of een deel van een ziekenhuis, dan wel van een rusthuis, richt eerstgenoemde een auditcomité op in haar raad van bestuur. § 2. Het auditcomité is samengesteld uit leden van de raad van bestuur die geen lid zijn van het uitvoerend bureau. Het maximumaantal leden van het auditcomité kan niet hoger zijn dan vijfentwintig percent van het aantal leden van de raad van bestuur. De voorzitter van het auditcomité wordt aangewezen door de leden van het comité. Minstens één lid van het auditcomité beschikt over een praktische ervaring en/of technische kennis in het activiteitsdomein van de vereniging. De titularis van de lokale leidinggevende functie in de vereniging wordt systematisch opgeroepen voor de vergaderingen met raadgevende stem. § 3. De raad van bestuur bepaalt de opdrachten van het auditcomité, die minstens volgende opdrachten omvatten : 1° de mededeling aan de raad van bestuur van informatie over de resultaten van de wettelijke controle van de jaarrekeningen en, in voorkomend geval, van de geconsolideerde rekeningen en van duiding over de wijze waarop de wettelijke controle van de jaarrekeningen en, in voorkomend geval, van de geconsolideerde rekeningen bijgedragen hebben tot de integriteit van de financiële informatie en over de rol van het auditcomité in dat proces; 2° de opvolging van het proces voor de uitwerking van de financiële informatie en overlegging van aanbevelingen of voorstellen om er de integriteit van te vrijwaren; 3° de opvolging van de doeltreffendheid van de systemen voor interne controle en beheersing van de risico's van de intercommunale of de instellingen, evenals de opvolging van de interne audit en de doeltreffendheid ervan; 4° de opvolging van de wettelijke controle van de jaarrekeningen en, in voorkomend geval, van de geconsolideerde jaarrekeningen, met inbegrip van de vragen en aanbevelingen geformuleerd door de bedrijfsrevisor belast met de wettelijke controle van de geconsolideerde rekeningen; 5° het onderzoek en de opvolging van de onafhankelijkheid van de bedrijfsrevisor belast met de wettelijke controle van de geconsolideerde rekeningen, in het bijzonder wat betreft de gegrondheid van de levering van aanvullende diensten aan de maatschappij. Het auditcomité brengt regelmatig verslag uit bij de raad van bestuur over de uitoefening van diens opdrachten, minstens bij het opstellen door laatstgenoemde van de jaarrekeningen en, in voorkomend geval, van de geconsolideerde rekeningen]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-03-29/49, art. 33, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 125/2. [1 De raad van bestuur kan onder zijn verantwoordelijkheid het dagelijks bestuur van de intercommunale afvaardigen aan de titularis van de lokale leidinggevende functie. De beraadslaging en het besluit in verband met de delegatie van het dagelijks bestuur geeft de gedelegeerde beheershandelingen nauwkeurig op, evenals de duur van deze delegatie, die maximaal drie jaar, verlengbaar, mag duren. Daarover wordt bij gewone meerderheid gestemd, met bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Na elke algehele hernieuwing van de raad van bestuur wordt ze beëindigd. Het huishoudelijk reglement kan in bijzondere meerderheden voorzien]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-03-29/49, art. 34, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 126.(§ 1. Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk en van artikel 94, § 7, worden de verenigingen overeenkomstig hun statutaire regels beheerd. § 2. [1 ...]1 § 3. [1 ...]1 § 4. Het door een vereniging beheerde ziekenhuis moet in financieel evenwicht zijn. Bij gebreke hiervan moet het onderworpen worden aan een goed te keuren beheersplan, behoudens met redenen omklede beslissing van het bevoegde orgaan van de vereniging. Dit plan bevat de maatregelen die het ziekenhuis moet treffen om haar financiële evenwicht te bereiken of te handhaven. Indien de tussenkomst van het "Centre régionale d'aide aux communes" wordt ingeroepen door de verenigde gemeente(n) of de gemeenten waarvan de O.C.M.W.'s verenigd zijn, wordt dit plan opgemaakt volgens de door de Regering vastgestelde voorschriften. Het wordt goedgekeurd door de verenigde gemeenten en O.C.M.W.'s, de gemeenten waarvan het O.C.M.W. verenigd is, en de Regering. Elke wijziging in het beheersplan wordt aan dezelfde procedure onderworpen. Als het vereiste beheersplan niet wordt vastgelegd, goedgekeurd of uitgevoerd binnen de door de Regering bepaalde termijn, kan deze er één opleggen. In dit geval mogen de raad voor maatschappelijk welzijn en het beheerscomité van het ziekenhuis bijgestaan worden door een ziekenhuisdeskundige die door de Regering wordt aangewezen op grond van de door haar bepaalde voorwaarden en kwalificaties. § 5. Na twee opeenvolgende uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen, kan de Regering één of meer commissarissen gelasten zich, op de kosten van de leden van de raad van bestuur of van de personeelsleden van de vereniging die verzuimd hebben gevolg te geven aan de waarschuwingen, ter plaatse te begeven om de gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of de bij de wetgeving en de algemene verordeningen voorgeschreven maatregelen ten uitvoer te brengen. § 6. Artikel 110bis is van toepassing op de [1 in § 4]1 bedoelde toezichtsmaatregelen.) <DWG 1998-04-02/40, art. 32; Inwerkingtreding : 1998-05-08> (§ 7.) Het ambt van provinciegouverneur is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van een raad van beheer van die vereniging. <DWG 1998-04-02/40, art. 32; Inwerkingtreding : 1998-05-08> ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 27, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 127. § 1. De beslissingen van de bovenbedoelde verenigingen zijn vatbaar voor beroep om dezelfde beweegredenen, onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde procedure als bepaald bij hoofdstuk V van deze wet. § 2. De bepalingen van hoofdstuk VII betreffende de terugbetaling door particulieren van de kosten van maatschappelijke dienstverlening zijn van toepassing op de door dit hoofdstuk bedoelde verenigingen. Art. 128.§ 1. Onverminderd de toepassing van de bepalingen der hiernavolgende §§ 2 en 3, zijn de personeelsleden van een vereniging onderworpen aan hetzelfde administratief statuut, geldelijk statuut en pensioenstelsel en aan dezelfde bepalingen van deze wet als die welke van toepassing zijn op de personeelsleden van het centrum dat de gemeente bedient waar de zetel van de vereniging gevestigd is. § 2. Personeelsleden van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat deelgenoot is van een in dit hoofdstuk bedoelde vereniging kunnen door deze worden overgenomen. Ongeacht de regelen toepasselijk bij bevorderingen worden deze leden met hun graad of met een gelijkaardige graad en in hun hoedanigheid overgeplaatst; zij behouden de bezoldiging en de geldelijke anciënniteit die zij hadden of zouden bekomen hebben indien zij in hun dienst van herkomst het ambt dat zij bij hun overplaatsing bekleedden, verder hadden uitgeoefend. De (Regering) bepaalt de algemene regelen tot vaststelling van de administratieve anciënniteit van deze personeelsleden. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder deze personeelsleden terug in hun centrum van herkomst kunnen worden opgenomen. De wetten of besluiten die een prioriteit verlenen voor de toegang tot de openbare betrekkingen zijn niet van toepassing op de overplaatsingen die op grond van deze paragraaf geschieden. <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 08-05-1998> [1 ...]1 § 3. Bij de overname van personeel dat in dienst is van een deelgenoot van de privé-sector kan bedongen worden dat dit personeel in dezelfde toestand behouden blijft wat betreft bezoldiging, anciënniteit, sociale zekerheid en verworven rechten. De voorwaarden en modaliteiten van een eventuele regularisatie in vast verband worden door de (Regering) bepaald. <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 08-05-1998> (§ 4. Als de vereniging het beheer van een ziekenhuis tot doel heeft, legt ze de algemene bepalingen vast voor het ziekenhuispersoneel. § 5. [2 Het personeel van de intercommunale is onderworpen aan een statutair en/of contractueel stelsel. Het personeel van de vereniging wordt aangewezen op basis van een functieprofiel bepaald door de raad van bestuur en van een kandidatenoproep. Het statutair personeelslid beoogt elk personeelslid dat in vast verband benoemd is door eenzijdige beslissing van de overheid, evenals elk personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid tot de stage toegelaten wordt met het oog op een vaste benoeming. Het contractueel personeelslid beoogt elk lid van het personeel dat met een arbeidsovereenkomst in dienst is genomen overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. De raad van bestuur is bevoegd inzake personeel, maar kan de uitvoering van de beslissingen die hij genomen heeft in het kader van de algemene bepalingen in personeelszaken delegeren.]2 [2 § 6. De persoon die de lokale leidinggevende functie bekleedt, zoals omschreven in artikel L5111-1 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie, wordt aangewezen door de raad van bestuur. De objectieve algemene bepalingen betreffende de lokale leidinggevende functie en de directiefuncties voorzien met name in de toegangsvoorwaarden, waaronder met name het functieprofiel en de samenstelling van de jury, en de bekendmakingsregels voor de kandidatenoproep. De regels die toepasselijk zijn voor de vergoeding van de lokale leidinggevende functie van de verenigingen zijn die, welke bepaald zijn in bijlage 4 bij het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie.]2 ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 28, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> (2)<DWG 2018-03-29/49, art. 35, 028; Inwerkingtreding : 24-05-2018> Art. 128/1. [1 De statutaire personeelsleden worden in ruste gesteld op de leeftijd die wordt bepaald bij de toepasselijke bepalingen inzake wettelijk pensioen. Het in activiteit blijven na de wettelijke pensioenleeftijd kan op aanvraag van het betrokken personeelslid worden toegestaan door de raad van bestuur. De periode van het in activiteit blijven wordt vastgelegd voor een maximale duur van één jaar. Bedoelde periode kan volgens dezelfde modaliteiten verlengd worden voor een eenmalige nieuwe periode van maximum één jaar. De toestemming geven om zijn ambt langer uit te oefenen kan worden gedelegeerd door de Raad van Bestuur, mits de Raad van Bestuur op de hoogte wordt gesteld. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-01-10/08, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 11-01-2024> Art. 129.Voor het beheer van de vereniging en van haar inrichtingen en diensten worden de regelen toegepast van het dubbel boekhouden. Het financieel dienstjaar stemt overeen met het kalenderjaar. De rekening van de vereniging omvat de balans, de exploitatierekening en de winst- en verliesrekening, afgesloten op 31 december van elk jaar. De andere regelen eigen aan het financieel beheer van de verenigingen worden door de (Regering) bepaald. <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 08-05-1998> [1 Binnen vijf dagen van het aannemen ervan, wordt de rekening van de vereniging meegedeeld aan de representatieve vakbondsorganisaties. Informatie met betrekking tot de structuur van de tewerkstelling, de evolutie ervan en de vooruitzichten inzake tewerkstelling, het personeel dat gedurende het geheel of een deel van het referentiejaar wordt tewerkgesteld gaan gepaard met de rekening. De documenten bedoeld in het vijfde lid kunnen via email worden meegedeeld. Op hun aanvraag worden de representatieve vakorganisaties door de raad van bestuur onverwijld uitgenodigd op een specifieke informatiesessie waarop bedoelde documenten worden voorgelegd en uitgelegd. De aanvraag wordt ingediend binnen vijf dagen na de mededeling van de documenten en informatie bedoeld in het vijfde lid. De informatiesessie vindt plaats vóór de overmaking van de rekening aan de toezichthoudende overheid en vóór elke buitenpubliciteit.]1 ---------- (1)<DWG 2016-11-10/07, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 04-12-2016> Art. 130. De vereniging is aansprakelijk voor de fouten die kunnen toegeschreven worden hetzij aan haar aangestelden, hetzij aan de organen, waardoor haar wil wordt uitgevoerd. Door de beheerders wordt geen persoonlijke verplichting aangegaan betreffende de verbintenissen van de vereniging. Hun aansprakelijkheid is beperkt tot de vervulling van de hun gegeven opdracht en tot de in hun beheer bedreven fouten. Art. 131.De duur van de vereniging mag niet meer bedragen dan dertig jaar. De vereniging is van rechtswege ontbonden bij het verstrijken van de door de statuten vastgestelde duur indien de verlenging niet vooraf beslist [1 ...]1. [1 ...]1 ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 29, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 132.Tot de vrijwillige ontbinding van de vereniging vóór het verstrijken van de termijn door de statuten bepaald, kan alleen worden beslist met de instemming van al de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die er lid van zijn. [1 ...]1 ---------- (1)<DWG 2014-01-23/08, art. 30, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2014> Art. 133.[1 § 1.]1 De (Regering) kan de ontbinding uitspreken van elke vereniging die haar maatschappelijke opdracht te buiten gaat of niet verwezenlijkt. (Zij) kan dit ook doen zo deze haar wettelijke en statutaire verplichtingen niet naleeft. <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 08-05-1998> De (Regering) kan tevens de ontbinding uitspreken van elke vereniging, welke zich op 31 december 1978 niet heeft aangepast aan de nieuwe wettelijke, reglementaire en statutaire beschikkingen, welke door de huidige wet of door de (Regering) werden opgelegd. <DWG 1998-04-02/40, art. 34; Inwerkingtreding : 08-05-1998> [1 § 2. De Regering kan de dienst die zij aanwijst, ermee belasten, binnen de verenigingen bedoeld in Hoofdstuk XII van deze wet, controles inzake de wettelijkheid en de regelmatigheid van specifieke verrichtingen of onderzoekingen naar het interne goed bestuur van de instelling uit te voeren. De dienst bedoeld in lid 1 kan : 1° te allen tijde alle stukken en inlichtingen, ongeaard de aard ervan, van de overheden, bedoeld in Hoofdstuk XII die ze nuttig acht voor het voltooien van de opdrachten omschreven in lid 1 laten overmaken; 2° een controle ter plaatse organiseren in de diensten en instellingen bedoeld in Hoofdstuk XII en overeenkomstig lid 1. De dienst bedoeld in lid 1 : 1° stelt een verslag aan de Regering op, formuleert bemerkingen en, in voorkomend geval, aanbevelingen; 2° legt zijn verslag aan de diensten en instellingen bedoeld in Hoofdstuk XII voor, die over een termijn van dertig dagen beschikken om hun bemerkingen en voorstellen inzake de uitvoering van de aanbevelingen te formuleren.]1 ---------- (1)<DWG 2018-10-04/02, art. 12, 032; Inwerkingtreding : 20-10-2018> Art. 134. (De definitief geworden goedkeuringsbesluiten) betreffende de in dit hoofdstuk bedoelde verenigingen, alsmede de beslissing waarbij akte genomen wordt van het ontslag bedoeld door artikel 123, worden bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. <W 1992-08-05/46, art. 67; Inwerkingtreding : 18-10-1992> De statuten en de eventuele wijzigingen hiervan worden (...) in extenso bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad op kosten van de vereniging. <W 1992-08-05/46, art. 67; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Art. 135. Bij ontbinding van de vereniging kan elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn door (de Regering), gemachtigd worden om de goederen die op zijn grondgebied zijn gelegen terug te kopen volgens de bepalingen voorzien in de statuten of bij gebreke hiervan volgens schatting van deskundigen. <DWG 2005-12-08/43, art. 16; Inwerkingtreding : 08-10-2006> Bij gebreke aan aanbieding van terugneming of aan machtiging worden die goederen openbaar verkocht, tenzij een andere deelgenoot van de vereniging beslist ze tegen de prijzen der schatting aan te kopen. HOOFDSTUK XIIbis. [1 - Toekenning van bepaalde toelagen en controle op de toekenning en op het gebruik ervan]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2013-01-31/14, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2013> Afdeling 1. [1 - Toepassingsveld]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2013-01-31/14, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2013> Art. 135bis. [1 § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op elke in artikel 135ter bedoelde toelage die toegekend wordt door : 1° de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in het kader van hun maatschappelijk doel, onverminderd artikel 61; 2° de verenigingen bedoeld in artikel 118. § 2. De begunstigde van een toelage is een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid. § 3. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op toelagen van minder dan 2.500 euro toegekend door de verleners bedoeld in § 1, tenzij ze het recht hebben om een deel of het geheel van de bij deze titel bepaalde verplichtingen aan de begunstigden op te leggen, onverminderd de verplichtingen bedoeld in de artikelen 135septies en 135novies, § 1, 1°, die in elk geval opgelegd worden. Wat betreft de toelagen die tussen 2.500 euro en 25.000 euro bedragen, kan de verlener de begunstigde vrijstellen van een deel of het geheel van de verplichtingen waarin deze titel voorziet, zonder dat hij evenwel vrijgesteld kan worden van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 135septies en 135novies, § 1, 1°.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2013-01-31/14, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2013> Art. 135ter. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder toelage verstaan elke bijdrage, elk voordeel of elke steun, ongeacht de vorm of de benaming ervan, toegekend voor doeleinden van algemeen belang, met uitsluiting van : 1° de toelagen onderworpen aan de bepalingen van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat of aan de bepalingen van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de Gemeenschappen en de Gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof; 2° de steun die voortvloeit uit een verplichting opgelegd bij of krachtens een wet of een decreet; 3° de bijdragen gestort door de verleners aan de instellingen waarvan ze lid zijn, in ruil voor de specifieke diensten verstrekt door die instellingen ten gunste van de verleners; 4° de prijzen toegekend uit erkentelijkheid of beloning voor de verdiensten van hun begunstigde; 5° de toelagen toegekend door het O.C.M.W. aan de gemeente die het bedient.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2013-01-31/14, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2013> Afdeling 2. [1 - Toekenning van de toelagen]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2013-01-31/14, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2013> Art. 135quater. [1 § 1. De verlener kan de volgende stukken eisen van een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die om de toekenning van een toelage verzoekt : 1° de begroting van het boekjaar waarop de toelage betrekking heeft; 2° de begroting van de gebeurtenis of de bijzondere investering die door de toelage gefinancierd moet worden; 3° de meest recente jaarrekeningen. § 2. De begunstigde die verzoekt om een toelage ter dekking van reeds vastgelegde uitgaven voegt de rechtvaardigingen van die uitgaven bij zijn aanvraag.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2013-01-31/14, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2013> Art. 135quinquies. [1 § 1. De verlener formaliseert de toekenning van de toelage in een beraadslaging. § 2. Tenzij een reglement van de verlener of een ter uitvoering van de beraadslaging genomen overeenkomst daarin voorziet, vermeldt de beraadslaging : 1° de aard van de toelage; 2° het toepassingveld ervan; 3° de identiteit of de benaming van de begunstigde; 4° de doeleinden waarvoor de toelage toegekend wordt; 5° desgevallend de bijzondere gebruiksvoorwaarden; 6° de rechtvaardigingen geëist van de begunstigde alsook, in voorkomend geval, de termijnen waarin ze overgelegd moeten worden; 7° de modaliteiten voor de betaling van de toelage. Als de toelage toegekend wordt ter dekking van uitgaven waarvoor de begunstigde al rechtvaardigingen heeft overgelegd, is er in de beraadslaging geen sprake van de melding bedoeld in het eerste lid, 6°.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2013-01-31/14, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2013> Art. 135sexies. [1 De verlener schort de aanneming van de in artikel 135quinquies bedoelde beraadslaging op zolang de begunstigde een vroeger ontvangen toelage moet terugbetalen, krachtens artikel 135novies.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2013-01-31/14, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2013> Afdeling 3. [1 - Gebruik van de toelagen en controle op het gebruik ervan]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2013-01-31/14, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2013> Art. 135septies. [1 De begunstigde : 1° gebruikt de toelage voor de doeleinden waarvoor ze is toegekend; 2° bewijst het gebruik ervan d.m.v. de rechtvaardigingen bedoeld in artikel 135quinquies, § 2, eerste lid, 6°; 3° voldoet desgevallend aan de bijzondere gebruiksvoorwaarden bedoeld in artikel 135quinquies, § 2, tweede lid, 1, 5°.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2013-01-31/14, art. 12, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2013> Art. 135octies. [1 § 1. De verlener controleert het gebruik van de toelage d.m.v. de rechtvaardigingen bedoeld in artikel 135quinquies, § 2, eerste lid, 6°. Hij heeft ook het recht om het gebruik van de toegekende toelage ter plaatse te laten controleren. § 2. Na afloop van de controle(s) neemt de verlener een beraadslaging aan waarin aangegeven wordt of de toelage(n) is (zijn) gebruikt voor de doeleinden waarvoor ze is (zijn) toegekend.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2013-01-31/14, art. 13, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2013> Afdeling 4. [1 - Terugbetaling van de toelagen]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2013-01-31/14, art. 14, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2013> Art. 135novies. [1 § 1. Onverminderd de ontbindende bepalingen waaraan de toelage onderworpen is, betaalt de begunstigde de toelage terug in de volgende gevallen : 1° als hij ze niet gebruikt voor de doeleinden waarvoor ze toegekend wordt; 2° als hij niet voldoet aan de bijzondere gebruiksvoorwaarden bedoeld in artikel 135quinquies, § 2, eerste lid, 5°; 3° als hij de rechtvaardigingen bedoeld in artikel 135quinquies, § 2, eerste lid, 6°, niet binnen de voorgeschreven termijnen overlegt; 4° als hij zich verzet tegen de uitoefening van de controle bedoeld in artikel 135octies, § 1, tweede lid. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1° en 3°, betaalt de begunstigde evenwel slechts het gedeelte van de toelage terug dat niet gebruikt werd voor de doeleinden waarvoor ze toegekend werd of dat niet gerechtvaardigd werd. Wat de toelagen in natura betreft, geschiedt de terugbetaling dienovereenkomstig.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2013-01-31/14, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2013> HOOFDSTUK XIIter [1 Gevolgen van een vrijwillige samenvoeging van gemeenten ten opzichte van de OCMW's van de samengevoegde gemeenten]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 3, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Afdeling 1. [1 Begripsomschrijvingen]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 4, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135decies.[1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk, wordt verstaan onder: 1° samenvoegingsdecreet: het decreet op basis waarvan de gemeenten worden afgeschaft en een nieuwe gemeente wordt opgericht waarvan de grenzen worden vastgesteld; 2° de datum van de samenvoeging: de eerste maandag van december na de verkiezingen overeenkomstig artikel L4124-1, § 1; 3° samen te voegen gemeenten: de gemeenten die een princiepsbeslissing tot samenvoeging hebben genomen en die beslissing bij de Regering hebben ingediend; 4° samengevoegde gemeenten: de oorspronkelijke gemeenten, bedoeld in het "decreet samenvoeging"; 5° de nieuwe gemeente: de opgerichte gemeente krachtens het "decreet samenvoeging"; 6° samen te voegen OCMW's: de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die de samen te voegen gemeenten bedienen; 7° samengevoegde OCMW's: de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die de samengevoegde gemeenten bedienen; 8° nieuw OCMW: het openbare centrum voor maatschappelijk welzijn dat de nieuwe gemeenten bedient. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 5, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Afdeling 2. [1 Algemene bepalingen]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 6, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135undecies [1 De samenvoeging van gemeenten heeft van rechtswege bij elke nieuwe gemeente de oprichting van een nieuw OCMW tot gevolg. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de samengevoegde gemeenten worden opgeheven op de samenvoegingsdatum.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 7, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135duodecies [1 De Raden voor maatschappelijk welzijn wijzen in onderling een van de directeurs-generaal van het OCMW aan die optreedt als coördinerend directeur-generaal OCMW van de samenvoeging op ambtelijk niveau en die ook de opdrachten uitvoert die hem worden toegewezen krachtens dit hoofdstuk. De directeurs-generaal van de andere betrokken OCMW's staan hem in zijn opdrachten bij. Bij gebrek aan een overeenkomst, wordt de directeur-generaal van het OCMW met het grootste aantal inwoners aangewezen als coördinerend directeur-generaal van de samenvoeging op ambtelijk niveau. De Raden voor maatschappelijk welzijn wijzen in onderling overleg een van de financieel directeurs of, bij afwezigheid van een financieel directeur, een van de gewestelijke ontvangers die optreedt als coördinerend financieel directeur van de samenvoeging op ambtelijk niveau voor de coördinatie van de financiële aspecten van de samenvoeging en die ook de opdrachten uitvoert die hem worden toegewezen krachtens dit hoofdstuk. De financieel directeurs van de andere betrokken OCMW's staan hem in zijn opdrachten bij. Bij gebrek aan een overeenkomst, wordt de financieel directeur van het OCMW met het grootste aantal inwoners aangewezen als coördinerend financieel directeur van de samenvoeging op ambtelijk niveau voor de coördinatie van de financiële aspecten van de samenvoeging.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 8, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135terdecies 1 § 1. De samenvoeging van gemeenten kan het voorwerp uitmaken van een beslissing van de betrokken gemeenteraden enkel nadat deze vooraf is voorgelegd aan het overlegcomité opgericht in elke samen te voegen gemeente overeenkomstig artikel 26 van deze wet. § 2. Zodra de gemeenteraden kennis hebben gegeven van hun gezamenlijke intentie om tot een samenvoeging met de Regering over te gaan, worden gezamenlijke vergaderingen van de beheerscomités van de betrokken openbare centra voor maatschappelijk welzijn gehouden. § 3. Vanaf de indiening van het gemeenschappelijke voorstel tot samenvoeging bedoeld in artikel L1153-1 van het Wetboek van Plaatselijke Democratie en Decentralisatie tot de datum van goedkeuring door het toezicht op de begroting van de nieuwe gemeente of tot de dag waarop de Regering beslist niet op het voorstel tot samenvoeging in te gaan of waarop het Parlement het ontwerp van decreet samenvoeging verwerpt, worden de handelingen van de samen te voegen OCMW's pas na verplicht overleg tussen deze OCMW's aangenomen, met uitzondering van handelingen die: 1° hetzij onder het dagelijks overheidsbeheer vallen; 2° onherstelbare schade aan de gemeenschap zouden kunnen veroorzaken als ze niet worden genomen; 3° het normale sluitstuk vormen van de vóór de kennisgeving ingeleide procedures door de gemeenteraden van hun gezamenlijke intentie om tot een samenvoeging met de Regering over te gaan overeenkomstig artikel L1153-1 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie. De begroting voor het begrotingsjaar volgend op het jaar van de samenvoeging wordt gezamenlijk aangenomen. Bij onenigheid tussen de overlegorganen of tussen de organen van sociale actie, wordt het geschil door de Gouverneur beslecht. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 9, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135quaterdecies [1 Op de datum van de samenvoeging, volgt het nieuwe OCMW de samengevoegde OCMW's op in de rechten en verplichtingen wat betreft roerende en onroerende goederen, overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken, overheidsopdrachten voor leveringen en diensten, concessies voor werken en diensten en overeenkomsten die aan de nieuwe OCMW's zijn overgedragen, met inbegrip van de rechten en verplichtingen die uit lopende en toekomstige gerechtelijke en administratieve procedures voortvloeien. Een inventaris van de roerende en onroerende goederen, overheidsopdrachten, concessies en overeenkomsten van de samengevoegde OCMW's is bij het voorstel tot samenvoeging gevoegd. De Regering stelt het model van inventaris vast. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 10, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135quindecies [1 De reglementen blijven van toepassing in de samengevoegde OCMW's waarvoor zij zijn uitgevaardigd, tot de dag waarop zij door de bevoegde overheid worden opgeheven, uiterlijk één jaar na de datum van de samenvoeging.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 11, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Afdeling 3. [1 Installatie van de raad voor maatschappelijk welzijn van de nieuwe gemeente ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 12, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135sexdecies [1 § 1. De samenstelling en vorming van de nieuwe raad voor maatschappelijk welzijn wordt geregeld bij afdeling van hoofdstuk II. § 2. Voor de toepassing van artikel 6, moet rekening worden gehouden met de bevolking van de nieuwe gemeente. § 3. Voor de toepassing van artikel 7, moet men ingeschreven zijn in het bevolkingsregister van een van de samengevoegde gemeenten. § 4. Voor de toepassing van artikel 9, 7°, hebben de woorden "elke persoon die personeelslid is of een toelage of een wedde ontvangt van de gemeente, met uitzondering van de vrijwillige brandweerlieden en van het onderwijspersoneel" betrekking op elke persoon die personeelslid is van het gemeentepersoneel van een van de samengevoegde gemeenten, of die een een toelage of een wedde ontvangt van een van de samengevoegde gemeenten. § 5. De uitvoering van artikel 11 valt onder de bevoegdheid van de burgemeester van de samengevoegde gemeente en van de directeur-generaal-coördinator van de gemeente. § 6. De zetel van het OCMW waarvan de directeur-generaal als coördinator is aangesteld, is de zetel van het nieuwe OCMW zolang de raad voor maatschappelijk welzijn geen beslissing heeft genomen betreffende de verplaatsing van de zetel van het OCMW.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 13, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Afdeling 4. [1 Personeel van het OCMW]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 14, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> onderafdeling 1 [1 Principiële beslissing met betrekking tot de samenvoeging en gevolgen voor het personeel ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 15, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art 135septdecies [1 Vanaf de datum van de principiële beslissing van de betrokken gemeenteraden om tot de samenvoeging over te gaan, kunnen de samen te voegen OCMW's samenwerkingsovereenkomsten sluiten om de leden van hun respectieve personeel in te schakelen voor specifieke functies. Indien de functie van directeur-generaal of van financieel directeur van een van de samen te voegen OCMW's vacant wordt na de datum van de beslissing om tot samenvoeging over te gaan, kan de raad voor maatschappelijk welzijn, om deze functie uit te oefenen: 1° een beroep doen op een directeur-generaal of een financieel directeur van een van de andere OCMW's die een van de samen te voegen gemeenten bedienen of van een van de samen te voegen gemeenten, op basis van een samenwerkingsovereenkomst; 2° een directeur-generaal of een financieel directeur aanstellen die tot de datum van de samenvoeging optreedt. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 16, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Onderafdeling 2 [1 Directeur-generaal en financieel directeur]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 17, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135octodecies. 1 Vanaf de datum van de samenvoeging tot de aanstelling van een nieuwe directeur-generaal van het OCMW, vervult de coördinerend directeur-generaal van het OCMW de functie van directeur-generaal van het nieuwe OCMW. Als de gemeenteraad van de nieuwe gemeente een voorlopige tegemoetkoming heeft toegekend aan de coördinerend directeur-generaal van de gemeente, kent de raad voor maatschappelijk welzijn van het nieuwe OCMW ook een voorlopige tegemoetkoming toe aan de coördinerend directeur-generaal van het OCMW. Deze tegemoetkoming is gelijk aan het verschil tussen de wedde die zou zijn ontvangen in de functie van directeur-generaal van het nieuwe OCMW en de wedde van de coördinerend directeur-generaal in zijn of haar oorspronkelijk OCMW.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 18, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135novodecies.[1 § 1. Binnen zes maanden na de datum van de samenvoeging, wijst de raad voor maatschappelijk welzijn van het nieuwe OCMW een directeur-generaal aan onder: 1° de directeurs-generaal van de samengevoegde OCMW's die zich kandidaat stellen na een oproep tot kandidaten; 2° bij gebrek aan een kandidaat overeenkomstig 1°, de directeurs-generaal van de samengevoegde gemeenten die zich kandidaat stellen na een oproep tot kandidaten. De Regering bepaalt de voorwaarden en modaliteiten voor de toegang tot de functie van directeur-generaal van het nieuwe OCMW. De in lid 1 bedoelde directeur-generaal is vanaf de datum van zijn aanstelling onderworpen aan alle administratieve en geldelijke bepalingen van deze wet. Hij behoudt zijn geldelijke anciënniteit. § 2. Indien een of meerdere van de samengevoegde OCMW's een adjunct-directeur-generaal hadden, stelt de raad voor maatschappelijk welzijn van het nieuwe OCMW bij voorrang een adjunct-directeur-generaal onder hen aan, na een oproep tot kandidaten Dezelfde procedure wordt georganiseerd in het geval van gezamenlijke adjunct-directeurs-generaal voor de samengevoegde gemeente en OCMW. Vanaf de datum van zijn aanstelling is de in lid 1 bedoelde adjunct-directeur-generaal of de in lid 2 bedoelde gezamenlijke adjunct-directeur-generaal onderworpen aan alle administratieve en geldelijke bepalingen van deze wet. Hij behoudt zijn geldelijke anciënniteit ]1. ---------- (1)<DWG 2022-07-14/33, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 03-10-2022> Art. 135vicies.[1 Indien er na de in artikel 135novodecies bedoelde oproep tot kandidaten geen kandidaat zich heeft gemeld voor de functie van directeur-generaal van het OCMW of indien geen enkele kandidaat aan de gestelde voorwaarden voldoet, wordt de directeur-generaal aangesteld overeenkomstig artikelen 41 en volgende]1. ---------- (1)<DWG 2022-07-14/33, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 03-10-2022> Art. 135unvicies..[1 Vanaf de datum van de samenvoeging tot de aanwijzing van een nieuwe financieel directeur, vervult de coördinerend financieel directeur de functie van financieel directeur van het nieuwe OCMW. Als de gemeenteraad van de nieuwe gemeente een voorlopige tegemoetkoming heeft toegekend aan de coördinerend directeur-generaal van de gemeente, kent de raad voor maatschappelijk welzijn van het nieuwe OCMW ook een voorlopige tegemoetkoming toe aan de coördinerend directeur-generaal van het OCMW. Deze tegemoetkoming is gelijk aan het verschil tussen de wedde die zou zijn ontvangen in de functie van financieel directeur van het nieuwe OCMW en de wedde van de coördinerend financieel directeur in zijn of haar oorspronkelijk OCMW. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 21, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135duovicies..[1 § 1. Binnen zes maanden na de datum van de samenvoeging, wijst de raad voor maatschappelijk welzijn van het nieuwe OCMW een financieel directeur aan onder : 1° de financieel directeurs van de samengevoegde OCMW's die zich kandidaat stellen na een oproep tot kandidaten; 2° bij gebrek aan een kandidaat overeenkomstig 1°, de financieel directeurs van de samengevoegde gemeenten die zich kandidaat stellen na een oproep tot kandidaten. De Regering bepaalt de voorwaarden en modaliteiten voor de toegang tot de functie van financieel directeur van het OCMW. De in lid 1 bedoelde financieel directeur is vanaf de datum van zijn aanstelling onderworpen aan alle administratieve en geldelijke bepalingen van deze wet. Hij behoudt zijn geldelijke anciënniteit. § 2. Indien de samengevoegde OCMW's ten minste één gewestelijke ontvanger hadden, beslist de raad van het OCMW over het al dan niet handhaven van de gewestelijke ontvangst. Indien hij de gewestelijke ontvangst handhaaft, wordt het verzoek om toewijzing van deze ontvangst aan de provinciegouverneur gericht. Indien de raad van het nieuwe OCWM het ambt van financieel directeur creëert, stelt hij de financieel directeur overeenkomstig de in paragraaf 1 bedoelde modaliteiten aan ]1. ---------- (1)<DWG 2022-07-14/20, art. 4, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2022> Art. 135tervicies..[1 Indien er na de in artikel 135duovicies bedoelde oproep tot kandidaten geen kandidaat zich heeft gemeld voor de functie van financieel directeur van het OCMW of indien geen enkele kandidaat aan de gestelde voorwaarden voldoet, wordt de financieel directeur aangesteld overeenkomstig artikelen 41 en volgende]1. ---------- (1)<DWG 2022-07-14/33, art. 5, 039; Inwerkingtreding : 03-10-2022> Onderafdeling 3. [1 Uitoefening van de functie van financieel directeur van het OCMW door de financieel directeur van de gemeente ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 24, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135quatervicies. [1 In afwijking van artikel 135duovicies en in toepassing van artikel 41ter van dit wet, kan de raad voor maatschappelijk welzijn van het nieuwe OCMW besluiten dat de financieel directeur van de nieuwe gemeente tegelijkertijd de functie van financieel directeur van de nieuwe OCMW uitoefent. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 25, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Onderafdeling 4. [1 Andere personeelsleden van de OCMW]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 26, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135quinvicies. [1 Op de datum van de samenvoeging, worden alle personeelsleden van de samengevoegde OCMW's personeelsleden van het nieuwe OCMW, ongeacht de aard van hun dienstverband. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 27, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135sexvicies. [1 Na de overdracht aan het nieuwe OCMW, behouden de personeelsleden de aard van hun dienstverband, hun graad, hun administratieve en geldelijke anciënniteit, hun prestatieregeling en hun weddeschaal.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 28, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135septvicies.[1 De personeelsleden blijven onderworpen aan het statuut dat op hen van toepassing was in hun oorspronkelijk OCMW tot de inwerkingtreding van het statuut van het nieuwe OCMW bedoeld in artikel 135octovicies. De raad voor maatschappelijk welzijn van het nieuwe OCMW stelt een voorlopig statuut vast dat van toepassing is op de personeelsleden die in het nieuwe OCMW moeten worden aangewezen vanaf de datum van de samenvoeging en dat geldig is tot de inwerkingtreding van het statuut van het nieuwe OCMW bedoeld in artikel 135octovicies. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 29, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Onderafdeling 5. [1 Nieuw organogram en nieuw statuut]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 30, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135octovicies. [1 Binnen een jaar na de datum van de samenvoeging, stelt het Vast Bureau van het nieuwe OCMW het organogram vast overeenkomstig artikel 42, § 2, van deze wet en stelt de raad van het nieuwe OCMW een nieuw statuut vast voor het geheel van zijn personeelsleden. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 31, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Afdeling 5. [1 Bepalingen betreffende financiën]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 32, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135novovicies.[1 In afwijking van artikel 88 van de Wet, stelt de Raad voor maatschappelijk welzijn van het nieuwe OCMW vóór 31 december van het jaar van de gemeenteraadsverkiezingen de begroting vast voor het begrotingsjaar volgend op de datum van de samenvoeging.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 33, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135tricies. [1 De financieel directeurs en de gewestelijke ontvangers van de samengevoegde OCMW's stellen, elk voor wat hen betreft, de jaarrekeningen van de samengevoegde OCMW's vast voor de boekjaren tot en met 31 december van het jaar van de samenvoeging. De raad voor maatschappelijk welzijn van het nieuwe OCMW spreekt zich uit over de vaststelling van deze jaarrekening. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 34, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135untricies. [1 ijdens het boekjaar volgend op de datum van de samenvoeging, wordt de dotatie aan het bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn toegekend aan het nieuwe OCMW verkregen door de toegekende dotaties aan de samengevoegde OCMW's op te tellen op basis van de jaarlijks bijgewerkte statistieken betreffende hun grondgebied of, bij gebreke daarvan, die worden gebruikt voor het verdelingsjaar van het jaar van de datum van de samenvoeging. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 35, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Afdeling 6. [1 Overgangsbepalingen. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 36, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135duotricies. [1 Een directeur-generaal die een samengevoegd OCMW verlaat, die niet wordt aangewezen als directeur-generaal van het nieuwe OCMW en die ook niet wordt aangewezen als directeur-generaal van de nieuwe gemeente, wordt aangesteld in een passende functie van niveau A in het nieuwe OCMW, met behoud met zijn geldelijke anciënniteit. De uittredende directeur-generaal bedoeld in het eerste lid wordt ingeschaald in de salarisschaal die verbonden is aan de passende functie. Hij behoudt de salarisschaal die hij genoot als directeur-generaal in zijn oorspronkelijk OCMW, zolang de wedde op basis daarvan gunstiger is dan de wedde die hij zou genieten na de inschaling.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 37, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135tertricies [1 Een financieel directeur die een samengevoegd OCMW verlaat, die niet wordt aangewezen als financieel directeur van het nieuwe OCMW en die ook niet wordt aangewezen als financieel directeur van de nieuwe gemeente, wordt aangesteld in een passende functie van niveau A in het nieuwe OCMW, met behoud met zijn geldelijke anciënniteit. De uittredende financieel directeur bedoeld in het eerste lid wordt ingeschaald in de salarisschaal die verbonden is aan de passende functie. Hij behoudt de weddeschaal die hij genoot als financieel directeur in zijn oorspronkelijk OCMW, zolang de wedde op basis daarvan gunstiger is dan de wedde die hij zou genieten na de inschaling ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 38, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> Art. 135quatertricies [1 De raad voor maatschappelijk welzijn stelt indien nodig overgangsbepalingen vast om ervoor te zorgen dat de personeelsleden een specifieke regeling op persoonlijke titel behouden, zolang deze gunstiger is dan de overeenkomstige regeling van het nieuwe statuut. ]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/78, art. 39, 033; Inwerkingtreding : 27-09-2019> HOOFDSTUK XIII. - Overgangs-, wijzigings- en opheffingsbepalingen. Art. 136. De overgang van het patrimonium van de commissies van openbare onderstand naar de openbare centra voor maatschappelijk welzijn mag geen afbreuk doen aan de verworven rechten en de wettelijk gevestigde bestemmingen van goederen, noch aan de rechten die vóór de bekendmaking van deze wet inzake stichtingen voorbehouden waren op grond van de artikelen 84 tot 87 van de wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand. Art. 137. De provinciale onderstandsfondsen bedoeld door de artikelen 89 tot 91 van de wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand worden ontbonden. Hun gebeurlijk tegoed wordt door de zorgen van de bestendige deputatie vereffend in de vorm van tegemoetkomingen ten gunste van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die in de betrokken provincie gelegen zijn en waarvan de inkomsten ontoereikend zijn. Art. 138. De identificatiediensten ingesteld met toepassing van artikel 98 van de wet van 10 maart 1925 worden opgeheven. Hun activa en passiva, evenals hun personeel worden overgenomen door het Ministerie dat het maatschappelijk welzijn onder zijn bevoegdheid heeft. De Koning regelt de modaliteiten van deze overname. Art. 139. De regelen betreffende de overgave van de goederen en van het archief van de commissies van openbare onderstand aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsmede die betreffende het opmaken van de eindrekeningen van de ontvangers van de commissies van openbare onderstand, worden bepaald bij koninklijk besluit. Art. 140. Voor de eerste verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn is de voorrang waarvan sprake in artikel 15, 1° en 2°, eveneens van toepassing voor de kandidaten die op de dag van de verkiezing een mandaat in een commissie van openbare onderstand bekleden of dit mandaat vroeger hebben uitgeoefend. Art. 141. § 1. In de nieuwe gemeenten tot stand gekomen ingevolge samenvoeging of aanhechting krachtens de wet van 30 december 1975 zijn de bepalingen die getroffen werden ten opzichte van de commissies van openbare onderstand van de samengevoegde gemeenten en de bij een aanhechting betrokken gemeenten, alsmede ten opzichte van hun personeelsleden, van toepassing op de centra voor maatschappelijk welzijn die deze commissies vervangen. In de andere gemeenten wordt het personeel van de commissie van openbare onderstand zonder nieuwe benoeming of andere formaliteit overgenomen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat die commissie vervangt. Elk personeelslid behoudt zijn graad, anciënniteit, administratief en geldelijk statuut en geniet alle voordelen die het had kunnen verkrijgen. § 2. Voor de personeelsleden alsmede de gewestelijke ontvangers die ingevolge de toepassing van deze wet in hun ambt niet kunnen gehandhaafd blijven, bepaalt de Koning de regelen welke van toepassing zijn om hun rechten te vrijwaren. Daartoe kan Hij : a) afwijken : 1. van de wetten die prioriteit verlenen voor de toegang tot de openbare betrekkingen; 2. van artikel 42 van onderhavige wet, wat de personeelsformatie alsmede de aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden betreft; 3. van artikel 115 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, wat de leeftijd voor het rustpensioen betreft; 4. van de wet van 25 april 1933 op het pensioen van het gemeentepersoneel; b) de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toestaan te beslissen dat sommige personeelsleden de eretitel van hun vroeger ambt mogen dragen. Art. 142. § 1. De Koning bepaalt de regelen welke in acht moeten worden genomen ter vrijwaring van de rechten van de personen die, met toepassing van artikel 24 van de wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand, een pensioen genoten of er aanspraak op kunnen maken op het ogenblik van de inwerkingtreding van onderhavige wet. § 2. De anciënniteit verworven door de gewezen voorzitters van de commissies van openbare onderstand wordt in aanmerking genomen bij de vaststelling van hun rechten op pensioen indien zij als voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn worden aangeduid. Art. 143. Zijn niet van toepassing op het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn de artikelen 1 tot 6 en 8 tot 15 van de wet van 21 december 1927 betreffende de beroepsklerken, technische bedienden, politieagenten en in 't algemeen al de aangestelden der gemeenten en der daarvan afhangende besturen, gewijzigd bij de wetten van 18 december 1930 en 10 juni 1937 en bij de besluitwet van 10 januari 1947. Art. 144. Artikel 16, 4°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, wordt vervangen door de volgende bepaling : "..." Art. 145. In het koninklijk besluit nr. 64 van 30 november 1939 houdende het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, bekrachtigd bij de wet van 16 juni 1947, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 132°, in het Wetboek ingevoegd bij de wet van 14 augustus 1947, wordt het 2° van het tweede lid vervangen door de volgende tekst : "..." 2° Artikel 161, 4°, wordt vervangen door de volgende tekst : "..." Art. 146. In het koninklijk besluit nr. 308 van 31 maart 1936 houdende het Wetboek der successierechten, bekrachtigd bij de wet van 4 mei 1936, wordt in artikel 52°, in het Wetboek ingevoegd bij de wet van 14 augustus 1947, het 2° van het tweede lid vervangen door de volgende tekst : "..." Art. 147. In het besluit van de Regent van 26 juni 1947, houdende het Wetboek der zegelrechten, bekrachtigd bij de wet van 14 juli 1951, wordt artikel 59, 12°, vervangen door de volgende tekst : "..." Art. 148. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegde besluiten : 1° de tekst van de wetten die door deze wet stilzwijgend gewijzigd worden in overeenstemming brengen met deze wet; 2° de tekst van de wetten in overeenstemming brengen met de terminologie van deze wet; 3° de codificatie vaststellen van de bepalingen van deze wet en van de bepalingen van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de commissies van openbare onderstand, gewijzigd door de wet van 9 juli 1971. Te dien einde kan Hij : 1° de volgorde, de nummering en, in het algemeen, de inkleding van de te codificeren bepalingen wijzigen; 2° de verwijzingen die in de te codificeren bepalingen mochten voorkomen wijzigen, ten einde ze, onder meer, in overeenstemming te brengen met de nieuwe nummering; 3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die vervat zijn in de te coördineren bepalingen, een andere dan de oorspronkelijke redactie aanwenden met het oog op de overeenstemming der bepalingen en de eenheid in de terminologie. (derde lid; wijzigingsbepaling van de W 1965-04-02/01) <W 1993-01-12/34, art. 11; Inwerkingtreding : 01-03-1993> Art. 149. Van de dag waarop de bepalingen van deze wet en of de besluiten in uitvoering ervan genomen, in werking treden, zullen de wetten en besluiten, die vroeger van kracht waren, niet meer bindend zijn in zake die door deze wet en haar uitvoeringsbesluiten zijn geregeld. Art. 150. De beslissingen door de commissies van openbare onderstand getroffen vóór de inwerkingtreding van deze wet blijven inzake de door de toezichthoudende overheid te verlenen adviezen, machtigingen en goedkeuringen, alsook inzake de tegen die beslissingen openstaande beroepen, onderworpen aan de vóór de inwerkingtreding van deze wet ter zake geldende wetsbepalingen. Art. 151. De artikelen 5 tot 23 treden in werking op 1 januari 1977. De overige bepalingen van deze wet hebben uitwerking op de dag van de installatie van de raad voor maatschappelijk welzijn volgend op de gemeenteraadsverkiezingen van 10 oktober 1976. HOOFDSTUK XIV. [1 - Meldingskanalen en bescherming van personen die een inbreuk melden.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 3, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Afdeling 1. [1 Doel, begripsomschrijving en toepassingsgebied]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 4, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 152. [1 Bij dit hoofdstuk wordt richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden, omgezet voor wat betreft de diensten en organen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de verenigingen die onder het toepassingsgebied vallen van hoofdstuk XII.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 5, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 153. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° inbreuken : a) handelingen of nalatigheden van een personeelslid van een dienst van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bij de uitoefening van zijn functie, of van het orgaan, die : 1) onrechtmatig zijn en betrekking hebben op de Uniehandelingen en beleidsterreinen die binnen het in richtlijn 2019/1937 bedoelde materiële toepassingsgebied vallen, of 2) het doel of de toepassing ondermijnen van de regels in de beleidsterreinen die binnen het in richtlijn (EU) 2019/1937 bedoelde materiële toepassingsgebied vallen of; 3) in strijd zijn met Europese, wettelijke, decretale en regelgevende bepalingen die van toepassing zijn onder de nationale wetgeving of; 4) een onaanvaardbaar risico inhouden voor het leven, de gezondheid of de veiligheid van de mens of voor het milieu, zoals bij decreet bepaald; b) opdragen of adviseren aan een personeelslid om een inbreuk als bedoeld onder a) te begaan c) geen betrekking hebben op handelingen of nalatigheden die uitsluitend de individuele rechten van een personeelslid raken en waarvoor andere meldingskanalen of -procedures bestaan, zoals morele of seksuele intimidatie op het werk beschermd door de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk of discriminatie in de zin van het decreet van 6 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie; d) geen betrekking hebben op zuiver interpersoonlijke conflicten; 2° informatie over inbreuken: informatie, waaronder redelijke vermoedens, over feitelijke of mogelijke inbreuken, die hebben plaatsgevonden of zeer waarschijnlijk zullen plaatsvinden binnen de openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of het orgaan waar de melder werkt of heeft gewerkt, alsmede over pogingen tot verhulling van dergelijke inbreuken; 3° personeelslid: een statutair personeelslid of een werknemer met een arbeidsovereenkomst, met inbegrip van personen die uit hoofde van hun statuut of beroep belast zijn met de toevertrouwde geheimen, met inbegrip van vakbondsafgevaardigden; 4° dienst van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn : de administratie van het OCMW, de diensten die afhankelijk zijn van het OCMW of het secretariaat van de voorzitter van het OCMW; 5° orgaan : de raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau en de leden van deze organen; 6° melding of melden: het mondeling of schriftelijk verstrekken van informatie over inbreuken; 7° interne melding: de mondelinge of schriftelijke mededeling van informatie over inbreuken aan de integriteitsreferent; 8° integriteitsreferent: het personeelslid van de gemeentebestuur dat is aangesteld om interne meldingen te ontvangen, te onderzoeken en op te volgen overeenkomstig afdeling 2; 9° externe melding: de mondelinge of schriftelijke mededeling van informatie over inbreuken aan de bevoegde autoriteit inzake integriteit; 10° bevoegde autoriteit inzake integriteit: de dienst die door de Regering is aangeduid om externe waarschuwingen te ontvangen, te onderzoeken en op te volgen overeenkomstig afdeling 3; 11° openbaarmaking of openbaar maken: het publiek toegankelijk maken van informatie over inbreuken; 12° melder: een natuurlijke persoon die in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten verkregen informatie over inbreuken meldt of openbaar maakt; 13° facilitator: een natuurlijke persoon die een melder bijstaat in het meldingsproces in een werkgerelateerde context en wiens bijstand vertrouwelijk moet zijn; 14° werkgerelateerde context: huidige of vroegere arbeidsactiviteiten binnen de diensten bedoeld in de punten 4° en 5° waardoor, ongeacht de aard van die activiteiten, personen informatie kunnen verkrijgen over inbreuken en waarbij die personen te maken kunnen krijgen met represailles indien zij dergelijke informatie zouden melden; 15° betrokkene: een natuurlijke of rechtspersoon die in de melding of bij de openbaarmaking wordt genoemd als persoon aan wie de inbreuk wordt toegeschreven of met wie die persoon in verband wordt gebracht; 16° represaille: een directe of indirecte handeling of nalatigheid die in een werkgerelateerde context plaatsvindt naar aanleiding van een interne of externe melding of openbaarmaking, en die tot ongerechtvaardigde benadeling van de melder leidt of kan leiden; 17° opvolging: optreden van de integriteitsreferent of een de bevoegde autoriteit inzake integriteit om de juistheid van de in de melding gedane beweringen na te gaan en de gemelde inbreuk zo nodig aan te pakken, onder meer via maatregelen zoals een intern vooronderzoek, een onderzoek, vervolging, een terugvordering van middelen of het beëindigen van de procedure; 18° feedback: het aan de melder verstrekken van informatie over de als opvolging geplande of genomen maatregelen en over de redenen voor die opvolging.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 6, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 154. [1 § 1. Dit hoofdstuk bevat gemeenschappelijke minimumnormen voor de bescherming van melders van de volgende inbreuken: 1° inbreuken die vallen binnen het toepassingsgebied van de handelingen van de Europese Unie opgesomd in de bijlage bij richtlijn (EU) 2019/1937 en die betrekking hebben op de volgende gebieden: a) overheidsopdrachten; b) financiële diensten, producten en markten, voorkoming van witwassen van geld en terrorismefinanciering; c) productveiligheid en productconformiteit; d) veiligheid van het vervoer; e) bescherming van het milieu; f) stralingsbescherming en nucleaire veiligheid; g) veiligheid van levensmiddelen en diervoeders, diergezondheid en dierenwelzijn h) volksgezondheid; i) consumentenbescherming; j) bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens, en beveiliging van netwerk- en informatiesystemen; 2° inbreuken waardoor de financiële belangen van de Unie als bedoeld in artikel 325 VWEU en nader toegelicht in relevante Uniemaatregelen worden geschaad; 3° inbreuken in verband met de interne markt, als bedoeld in artikel 26, lid 2, VWEU, met inbegrip van inbreuken op de Unieregels inzake mededinging en staatssteun; 4° inbreuken bedoeld in artikel L1219-2, 1°. § 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het gebied van de nationale veiligheid, behalve wat betreft meldingen van inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied, voor zover deze regels vallen onder Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG. § 3. Dit hoofdstuk doet geen afbreuk aan : 1° de bepalingen met betrekking tot de melding van inbreuken die zijn voorzien in andere wettelijke of reglementaire bepalingen en in rechtstreeks toepasselijke Europese bepalingen, met inbegrip van de bepalingen ter uitvoering daarvan; 2° de bepalingen van Unie- of nationaal recht met betrekking tot een van de volgende elementen: a) de bescherming van gerubriceerde gegevens; b) de bescherming van het beroepsgeheim van advocaten en van het medisch beroepsgeheim; c) de geheimhouding van rechterlijke beraadslagingen; d) strafprocesrecht. § 4. Dit hoofdstuk doet geen afbreuk aan de regels betreffende de uitoefening door de personeelsleden van hun recht om hun vakbondsorganisatie te raadplegen en betreffende hun recht op bescherming tegen ongerechtvaardigde benadeling als gevolg van deze raadpleging.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 7, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 155. [1 § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op een melder die voor een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn werkt en die informatie over inbreuken heeft verkregen in een professionele context, d.w.z. : 1° het personeelslid dat in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten verkregen informatie over inbreuken meldt of openbaar maakt; 2° elke natuurlijke persoon, met inbegrip van ten minste de hieronder bedoelde personen, die informatie over inbreuken meldt die hij in een professionele context heeft verkregen bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of orgaan : a) de stagiair, d.w.z. de persoon die, zonder een personeelslid te zijn, een bezoldigde of onbezoldigde stage uitvoert; b) de vrijwilliger, d.w.z. de persoon die, zonder personeelslid te zijn, onbezoldigde activiteiten uitvoert in de zin van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers. § 2 Dit hoofdstuk is ook van toepassing op een melder, indien hij informatie over inbreuken die is verkregen in een beëindigde werkrelatie melden of openbaar maken. § 3 De in afdeling 5 vervatte maatregelen ter bescherming van melders zijn, in voorkomend geval, tevens van toepassing op: 1° facilitatoren; 2° derden die verbonden zijn met de melder en die het risico lopen op represailles in een professionele context, zoals collega's of familieleden van de melder.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 8, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Afdeling 2. [1 Interne meldingskanalen en -procedures]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 9, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 156. [1 § 1. Elke administratie van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met tienduizend of meer inwoners heeft ten minste één integriteitsreferent. § 2. Elk personeelslid van niveau A of, bij gebrek daaraan, niveau B kan na een interne oproep worden aangesteld als integriteitsreferent in overeenstemming met de gemeentelijke statuten en reglementen. Als er zich na de interne oproep geen kandidaat meldt, is de integriteitsreferent de adjunct-directeur-generaal of, als die er niet is, de directeur-generaal. § 3. De functiebeschrijving van de integriteitsreferent is overeengekomen met de representatieve vakbonden. § 4. Dezelfde integriteitsreferent van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan worden gedeeld met een of meer openbare centra voor maatschappelijk welzijn, verenigingen die vallen onder hoofdstuk XII of lokale overheden zoals bedoeld in artikel L1219-1 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie. § 5 Het bestaan, de identiteit, de beschikbaarheid, de toegankelijkheid en de opdracht van de integriteitsreferent, evenals de vertrouwelijkheidsregels, worden ter kennis gebracht van de personeelsleden en hun vertegenwoordigers, alsook van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau, en de diensten die vallen onder het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 6. Duidelijke en gemakkelijk toegankelijke informatie over interne en externe meldingskanalen en procedures wordt beschikbaar gesteld aan alle personen die onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 10, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 157. [1 § 1. De integriteitsreferent heeft als opdracht : 1° luisteren, informeren en adviseren van mensen die overwegen te melden, van mensen die gemeld hebben of van mensen die het melden vergemakkelijkt hebben; 2° het ontvangen, onderzoeken van alle meldingen en, indien nodig, het behandelen; 3° opvolging informatie overeenkomstig deze afdeling; 4° de communicatie met de melder onderhouden en, indien nodig, nadere informatie opvragen en feedback geven; 5° informatie verstrekken over het bestaan van en de voorwaarden voor externe melding. § 2 Als er meerdere integriteitsreferenten zijn, is het mogelijk om aan te geven dat degene die bevoegd is om de meldingen op te volgen niet degene is die de meldingen ontvangt, die de communicatie met de melder onderhoudt en, indien nodig, om nadere informatie vraagt en feedback geeft.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 11, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 158. [1 De integriteitsreferent voert zijn opdrachten onafhankelijk en onpartijdig uit. Hiervoor biedt de raad voor maatschappelijk welzijn of het vast bureau als de bevoegdheid aan hem is gedelegeerd, de nodige garanties: 1° door hem te beschermen tegen ongepaste beïnvloeding of druk, van welke aard ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, en in het bijzonder tegen druk om informatie te verkrijgen die verband houdt of kan houden met de uitoefening van zijn functie; 2° door hem de nodige middelen ter beschikking te stellen om zijn taken in alle vertrouwelijkheid te kunnen uitvoeren; 3° door hem toe te laten alle contacten te onderhouden die nodig zijn voor de uitoefening van zijn opdrachten; 4° door hem in staat te stellen de vaardigheden en kennis te verwerven of te verbeteren die nodig zijn voor de uitvoering van zijn functie, door middel van opleiding.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 12, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 159. [1 De integriteitsreferent is niet onderworpen aan represailles die geheel of gedeeltelijk gebaseerd zijn op acties die hij tijdens de uitoefening van zijn functie heeft ondernomen, met inbegrip van bedreigingen of pogingen tot represailles. De in lid 1 bedoelde represailles zijn met name voor zover zij geheel of gedeeltelijk gebaseerd zijn op handelingen die zijn verricht in het kader van de functie van integriteitreferent : 1° ontslag; 2° disciplinaire maatregelen; 3° elke negatieve beoordeling als onderdeel van een procedure die hem in staat stelt vooruitgang te boeken in zijn loopbaan; 4° overdracht van taken of verandering van locatie van de arbeidsplaats; 5° weigering of onthouden van opleidingen 6° een negatieve beoordeling of een negatieve evaluatie van de feiten met betrekking tot de melding; 7° dwang, intimidatie, pesterijen of uitsluiting; 8° elke vorm van discriminatie, nadelige of oneerlijke behandeling.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 13, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 160. [1 § 1. Elk personeelslid dat in een professionele context informatie verkrijgt over een inbreuk die is begaan of wordt begaan, kan dit onmiddellijk melden aan zijn hiërarchische meerdere. Als hij het gepaster vinden, kan hij de integriteitsreferent rechtstreeks op de hoogte brengen. Een voormalig personeelslid, d.w.z. een persoon die niet langer in dienst is, een stagiair, d.w.z. een persoon die, zonder personeelslid te zijn, een betaalde of onbetaalde stage loopt, of een vrijwilliger, d.w.z. een persoon die, zonder personeelslid te zijn, onbetaalde activiteiten uitvoert in de zin van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, die in een professionele context informatie verkrijgt over een inbreuk die gepleegd is of gepleegd wordt, kan dit melden aan de directeur-generaal wanneer hij niet de integriteitsreferent is. Als hij het gepaster vinden, kan hij de integriteitsreferent rechtstreeks op de hoogte brengen. § 2. De hiërarchische meerdere of de directeur-generaal, indien hij niet de integriteitsreferent is, die een melding ontvangt, stuurt het dossier onmiddellijk ongewijzigd door naar de integriteitsreferent. In het in lid 1 bedoelde geval eerbiedigt de hiërarchische meerdere of de directeur-generaal de vertrouwelijkheid van de identiteit van de melder en van elke persoon die in de melding wordt genoemd of ermee in verband wordt gebracht. § 3. Er wordt geen rekening gehouden met anonieme meldingen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 14, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 161. [1 De melding aan de integriteitsreferent wordt schriftelijk en/of mondeling ingediend. Mondelinge melding is mogelijk via de telefoon of via andere spraakberichtsystemen, en op verzoek van de melder door middel van een fysieke ontmoeting binnen een redelijke termijn. Als de melding mondeling gebeurt, wordt er een verslag opgesteld door de integriteitsreferent. De melder krijgt ook de kans om het verslag van het gesprek te controleren en te corrigeren. Het verslag wordt door de melder ondertekend. Een bevestiging van ontvangst van de melding wordt aan de melder gestuurd, uiterlijk binnen zeven dagen na ontvangst van de melding.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 15, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 162. [1 § 1. De integriteitsreferent gaat na of de melding ontvankelijk is onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden en of de melder te goeder trouw handelt. De melder wordt op de hoogte gesteld van de ontvankelijkheid van zijn melding. De melding is onontvankelijk: 1° als de integriteitsreferent onbevoegd is; 2° als de identiteit van de melder onbekend is, aangezien anonieme meldingen van een vermoedelijke inbreuk niet in aanmerking worden genomen; 3° als de melder te kwader trouw handelt; 4° in het geval van herhaalde meldingen die geen significante nieuwe informatie bevatten met betrekking tot een eerdere, afgesloten melding. Een persoon die te goeder trouw handelt, is iemand die redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de informatie die over inbreuken werd gerapporteerd, waar was op het moment dat de melding werd gedaan en dat deze informatie binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt. § 2. Als de integriteitsreferent over voldoende aanwijzingen beschikt om te concluderen dat hij kennis heeft gekregen van een misdaad of misdrijf, past hij onverwijld de procedure van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering toe. § 3. Indien een melding niet ontvankelijk is of artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, stelt de integriteitsreferent de melder en de directeur-generaal daarvan schriftelijk in kennis. Als blijkt dat de directeur-generaal direct of indirect betrokken is, informeert de integriteitsreferent schriftelijk de raad of, indien dit is gedelegeerd, het vast bureau. In het laatste geval is de directeur-generaal niet aanwezig bij de vergadering van de raad of het vast bureau waarop deze informatie wordt besproken. Als blijkt dat de directeur-generaal, die direct of indirect betrokken is, de rol van integriteitsreferent op zich heeft genomen, neemt de melder rechtstreeks contact op met de raad of, indien dit is gedelegeerd, het vast bureau en, indien nodig, met de bevoegde autoriteit inzake integriteit. Indien het voorwerp van de vastgestelde of de vermoede inbreuk of de status van de betrokken persoon een gebrek aan vertrouwelijkheid of waarborging van onafhankelijkheid bij de behandeling van de melding met zich meebrengt, zendt de integriteitsreferent het dossier door naar de bevoegde autoriteit inzake integriteit.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 16, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 163. [1 § 1. Als de melding ontvankelijk is, voert de integriteitsreferent een onderzoek uit. Opneming en onderzoek van een melding schort de verjaringstermijn of een lopende administratieve of gerechtelijke procedure met betrekking tot dezelfde feiten niet op, noch onderbreekt deze. In het geval van een gerechtelijk onderzoek naar de ingediende melding, schort de integriteitsreferent zijn onderzoek op. § 2. De integriteitsreferent past de algemene beginselen van behoorlijk bestuur toe en eerbiedigt de rechten van de verdediging. § 3. De integriteitsreferent stelt de bij de melding betrokken persoon in de gelegenheid zijn of haar argumenten naar voren te brengen met betrekking tot de ten laste gelegde feiten, indien hij over voldoende informatie beschikt om te kunnen concluderen dat er sprake is van een inbreuk, nadat hij of zij de documenten en informatie heeft ontvangen die hij noodzakelijk acht. In dit stadium waarborgt zij de anonimiteit van deze persoon.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 17, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 164. [1 § 1. De integriteitsreferent kan ter plaatse opmerkingen maken, documenten en informatie opvragen die hij nodig acht en belangstellenden horen. Hij kan verplichte termijnen opleggen voor antwoorden aan betrokkenen aan wie hij vragen stelt. § 2. Artikel 458 van het strafwetboek is van toepassing op de integriteitsreferent. Het geheime of vertrouwelijke karakter van de opgevraagde documenten kan de verzoeker niet worden tegengeworpen, behalve in zaken van beroepsgeheim van advocaten, medisch geheim en geheimhouding van gerechtelijke beraadslagingen, alsmede in zaken van geheimhouding die verband houden met de landsverdediging, de staatsveiligheid of het buitenlands beleid. Elk personeelslid dat wordt geraadpleegd in het kader van het onderzoek van de integriteitsreferent is vrijgesteld van elke geheimhoudingsplicht.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 18, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 165. [1 § 1. Aan het einde van het onderzoek stuurt de integriteitsreferent de directeur-generaal, of de raad, of, indien dit is gedelegeerd, het vast bureau, in het geval bedoeld in artikel 162, § 3, tweede lid, een gedetailleerd verslag, eventueel vergezeld van aanbevelingen aan de betrokkene. Tenzij zijn opdracht is opgeschort, overeenkomstig artikel L1219-12, § 1, lid 3, stelt de integriteitsreferent de melder binnen drie maanden na de ontvangstbevestiging van de interne melding, of bij ontbreken van een ontvangstbevestiging aan de melder, binnen drie maanden na het verstrijken van de termijn van zeven dagen volgend op de melding, in kennis van het gevolg dat aan zijn interne melding is gegeven. In een met redenen omkleed besluit kan de integriteitsreferent de in lid 2 bedoelde termijn met drie maanden verlengen. De melder wordt van deze beslissing op de hoogte gesteld. § 2. Dit verslag bevat de beslissing van de integriteitsreferent : 1° om de afwezigheid of het bestaan van een inbreuk vast te stellen; 2° aan de directeur-generaal, of aan de raad of het vast bureau in het geval bedoeld in artikel 162, § 3, tweede lid, elke aanbeveling en, in voorkomend geval, elk voorstel te richten om de vastgestelde inbreuk te verhelpen; 3° aan de bevoegde lokale overheid voor te stellen om een tucht- of ontslagprocedure in te leiden tegen het personeelslid dat een inbreuk heeft gepleegd.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 19, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Afdeling 3. [1 Externe meldingskanalen en -procedures]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 20, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 166. [1 § 1. Het externe meldingskanaal voor vastgestelde of vermoede inbreuken binnen de diensten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of orgaan wordt opgezet met de bevoegde autoriteit inzake integriteit. § 2. De bevoegde overheid integriteit beschikt over de nodige middelen om haar opdracht uit te voeren. § 3. De personeelsleden die door de bevoegde autoriteit inzake integriteit zijn aangewezen om meldingen in ontvangst te nemen en te verwerken, zijn met name verantwoordelijk voor : 1° het verstrekken van informatie over de meldingsprocedures aan elke geïnteresseerde persoon; 2° het ontvangen en opvolgen van meldingen overeenkomstig deze afdeling; 3° contact onderhouden met de melder om feedback te geven en indien nodig nadere informatie op te vragen. De in lid 1 bedoelde personeelsleden krijgen een specifieke opleiding voor de verwerking van meldingen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 21, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 167. [1 De bevoegde autoriteit inzake integriteit voert haar opdracht onafhankelijk en autonoom uit. Het wordt op zodanige wijze georganiseerd dat de volledigheid, integriteit en vertrouwelijkheid van de informatie gewaarborgd zijn en dat onbevoegd personeel van de bevoegde autoriteit geen toegang heeft tot deze informatie. Het maakt het mogelijk om informatie op lange termijn op te slaan in overeenstemming met artikel 182 om verder onderzoek mogelijk te maken.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 22, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 168. [1 De bevoegde autoriteit inzake integriteit publiceert in een afzonderlijk, gemakkelijk herkenbaar en toegankelijk gedeelte van haar website ten minste de volgende informatie: 1° de voorwaarden om bescherming te genieten krachtens dit hoofdstuk; 2° de nodige contactgegevens voor externe meldingskanalen, in het bijzonder e-mail- en postadressen, en de telefoonnummers van deze kanalen, waarbij wordt aangegeven of telefoongesprekken al dan niet worden opgenomen; 3° de procedures die van toepassing zijn op de melding van inbreuken, met inbegrip van de wijze waarop de bevoegde autoriteit inzake integriteit de melder kan verzoeken de gemelde informatie te verduidelijken of aanvullende informatie te verstrekken, de termijn voor het geven van feedback, alsook het soort feedback en de inhoud ervan; 4° de vertrouwelijkheidsregeling die van toepassing is op waarschuwingen, en in het bijzonder informatie over de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden, de artikelen 5 en 13 van Verordening (EU) 2016/679, artikel 13 van Richtlijn (EU) 2016/680 en artikel 15 van Verordening (EU) 2018/1725, voor zover van toepassing; 5° de aard van de opvolging die aan meldingen moet worden gegeven; 6° de rechtsmiddelen en procedures met betrekking tot de bescherming tegen represailles en de mogelijkheid voor personen die overwegen een melding te doen om vertrouwelijk advies te krijgen; 7° een mededeling waarin duidelijk wordt uitgelegd onder welke voorwaarden de aansprakelijkheid van personen die een melding doen aan de bevoegde autoriteit inzake integriteit niet in het geding is wegens een inbreuk op de vertrouwelijkheid overeenkomstig artikel L1219-29, maar ook in welke gevallen deze aansprakelijkheid in het geding kan komen indien de melding niet in overeenstemming met de geldende voorschriften is gedaan.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 23, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 169. [1 § 1. Vastgestelde of vermoede inbreuken binnen de diensten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of orgaan worden ingediend bij de bevoegde autoriteit inzake integriteit door: 1° de integriteitsreferent; 2° de melder bedoeld in artikel L1219-4 in de volgende gevallen : a) er is binnen de voorgeschreven termijn geen passende actie ondernomen naar aanleiding van de interne melding; b) hij, vanwege het voorwerp van de vastgestelde of vermoede inbreuk of vanwege de hoedanigheid van de betrokkene, kan vrezen dat de vertrouwelijkheid of de garantie van onafhankelijkheid bij de behandeling van de interne melding in het gedrang komt; c) bij afwezigheid van een integriteitsreferent. § 2. Er wordt geen rekening gehouden met anonieme meldingen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 24, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 170. [1 § 1. De melder maakt een schriftelijke of mondelinge melding. Mondelinge melding is mogelijk via de telefoon of via andere spraakberichtsystemen, en op verzoek van de melder door middel van een fysieke ontmoeting binnen een redelijke termijn. Als de melding mondeling gebeurt, wordt er een verslag opgesteld door de bevoegde autoriteit inzake integriteit. De melder krijgt ook de kans om het verslag van het gesprek te controleren en te corrigeren. Het verslag wordt door de melder ondertekend. § 2. Uiterlijk zeven dagen na ontvangst van de melding wordt de melder ervan een ontvangstbevestiging toegezonden, tenzij de melder uitdrukkelijk om een andere ontvangstbevestiging verzoekt of de bevoegde autoriteit gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de ontvangstbevestiging de bescherming van de identiteit van de melder in gevaar zou brengen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 25, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 171. [1 Wanneer een melding via andere kanalen dan externe meldingskanalen of door andere personeelsleden dan met de verwerking van meldingen belaste personen wordt ontvangen, onthouden de ontvangende personeelsleden zich van elke onthulling van informatie op grond waarvan de melder of de betrokken persoon kan worden geïdentificeerd, en geven zij de melding onmiddellijk ongewijzigd door aan de met de verwerking van meldingen belaste personeelsleden.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 26, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 172. [1 § 1. De bevoegde autoriteit inzake integriteit gaat na of de melding ontvankelijk is onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden en of de melder te goeder trouw handelt. De melder wordt op de hoogte gesteld van de ontvankelijkheid van zijn melding. De melding is onontvankelijk: 1° als de bevoegde autoriteit inzake integriteit onbevoegd is; 2° als de identiteit van de melder onbekend is, aangezien anonieme meldingen van een vermoedelijke inbreuk niet in aanmerking worden genomen; 3° als de melder te kwader trouw handelt; 4° in het geval van herhaalde meldingen die geen significante nieuwe informatie bevatten met betrekking tot een eerdere, afgesloten melding. Een persoon die te goeder trouw handelt, is iemand die redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de informatie die over inbreuken werd gerapporteerd, waar was op het moment dat de melding werd gedaan en dat deze informatie binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt. § 2. Als de bevoegde autoriteit inzake integriteit over voldoende aanwijzingen beschikt om te concluderen dat zij kennis heeft gekregen van een misdaad of misdrijf, past zij onverwijld de procedure van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering toe. § 3. Indien een melding niet ontvankelijk is of artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, stelt de bevoegde autoriteit inzake integriteit de melder en de directeur-generaal daarvan schriftelijk in kennis. Als blijkt dat de directeur-generaal direct of indirect betrokken is, informeert de bevoegde autoriteit inzake integriteit schriftelijk het vast bureau. In het laatste geval is de directeur-generaal niet aanwezig bij de vergadering van het vast bureau waarop deze informatie wordt besproken.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 27, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 173. [1 § 1. De bevoegde autoriteit inzake integriteit kan, na grondige overweging, beslissen dat een gerapporteerde inbreuk duidelijk onbeduidend is en geen verdere opvolging vereist in het kader van deze afdeling, behalve de afsluiting van de procedure. Dit heeft geen invloed op andere verplichtingen of andere toepasselijke procedures die gericht zijn op het verhelpen van de gemelde inbreuk, noch op de bescherming die dit hoofdstuk biedt met betrekking tot interne of externe meldingen. In dergelijke gevallen stelt de bevoegde autoriteit inzake integriteit de melder in kennis van haar beslissing en de redenen voor dat beslissing. § 2. De bevoegde autoriteit inzake integriteit kan beslissen procedures af te sluiten met betrekking tot herhaalde meldingen die geen significante nieuwe informatie bevatten over inbreuken met betrekking tot een eerdere meldingen naar aanleiding waarvan de betrokken procedures zijn afgesloten, tenzij nieuwe juridische of feitelijke elementen een ander gevolg rechtvaardigen. In dergelijke gevallen stelt de bevoegde autoriteit inzake integriteit de melder in kennis van haar beslissing en de redenen voor deze beslissing.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 28, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 174. [1 § 1. Als de melding ontvankelijk is, of met uitzondering van de gevallen waarnaar wordt verwezen in artikel L1219-21, voert de bevoegde autoriteit inzake integriteit een onderzoek uit. Opneming en onderzoek van een melding schort de verjaringstermijn of een lopende administratieve of gerechtelijke procedure met betrekking tot dezelfde feiten niet op, noch onderbreekt deze. In het geval van een gerechtelijk onderzoek naar de ingediende melding, schort de bevoegde autoriteit inzake integriteit haar onderzoek op. § 2. De bevoegde autoriteit inzake integriteit past de algemene beginselen van behoorlijk bestuur toe en eerbiedigt de rechten van de verdediging. § 3. De bevoegde autoriteit inzake integriteit stelt de bij de melding betrokken persoon in de gelegenheid zijn of haar argumenten naar voren te brengen met betrekking tot de ten laste gelegde feiten, indien zij over voldoende informatie beschikt om te kunnen concluderen dat er sprake is van een inbreuk, nadat hij of zij de documenten en informatie heeft ontvangen die hij noodzakelijk acht. In dit stadium waarborgt zij de anonimiteit van deze persoon.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 29, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 175. [1 § 1. De bevoegde autoriteit inzake integriteit kan ter plaatse opmerkingen maken, documenten en informatie opvragen die zij nodig acht en belangstellenden horen. Zij kan verplichte termijnen opleggen voor antwoorden aan betrokkenen aan wie zij vragen stelt. § 2. Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op personeelsleden die belast zijn met de uitvoering van de opdracht van de bevoegde autoriteit inzake integriteit. Het geheime of vertrouwelijke karakter van de opgevraagde documenten kan de verzoeker niet worden tegengeworpen, behalve in zaken van beroepsgeheim van advocaten, medisch geheim en geheimhouding van gerechtelijke beraadslagingen, alsmede in zaken van geheimhouding die verband houden met de landsverdediging, de staatsveiligheid of het buitenlands beleid. Elk personeelslid dat wordt geraadpleegd in het kader van het onderzoek van de bevoegde autoriteit inzake integriteit is vrijgesteld van elke geheimhoudingsplicht.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 30, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 176. [1 § 1. Na onderzoek van de melding stelt de bevoegde autoriteit inzake integriteit een gedetailleerd verslag op dat, indien nodig, vergezeld gaat van aanbevelingen aan de betrokkene. De bevoegde autoriteit inzake integriteit stelt de melder binnen drie maanden na de ontvangstbevestiging van de externe melding, of bij ontbreken van een ontvangstbevestiging aan de melder, binnen drie maanden na het verstrijken van de termijn van zeven dagen volgend op de melding, in kennis van het gevolg dat aan zijn externe melding is gegeven. § 2. Dit verslag bevat het besluit van de bevoegde autoriteit inzake integriteit : 1° om de afwezigheid of het bestaan van een inbreuk vast te stellen; 2° om aan de lokale overheid binnen dewelke de inbreuk werd vastgesteld elke aanbeveling en, in voorkomend geval, elk voorstel te richten om de vastgestelde inbreuk te verhelpen of om de werking van haar dienst of orgaan te verbeteren; 3° om aanbevelingen te doen aan de in 2° bedoelde lokale overheid, indien zij vaststelt dat de toepassing van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen tot onbillijkheden leidt, teneinde met inachtneming van haar bevoegdheden een billijke oplossing te vinden voor de situatie van de melder; 4° om aan de bevoegde lokale overheid voor te stellen om een tucht- of ontslagprocedure in te leiden tegen het personeelslid dat een inbreuk heeft gepleegd.". § 3. Bij een met redenen omkleed beslissing kan de bevoegde autoriteit inzake integriteit de in paragraaf 1 bedoelde termijn met ten hoogste zes maanden verlengen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 31, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 177. [1 De bevoegde autoriteit inzake integriteit kan de gegrondheid van een rechterlijke beslissing niet in twijfel trekken, maar kan wel aanbevelingen doen aan de betrokken lokale overheid. In geval van niet-naleving van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing kan zij de betrokken lokale overheid gelasten zich binnen een door haar vast te stellen termijn naar de beslissing te voegen. Als het gerechtelijk bevel niet wordt nageleefd, wordt er een speciaal verslag opgesteld over de niet-naleving van het gerechtelijk bevel.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 32, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 178. [1 De bevoegde autoriteit inzake integriteit wordt op de hoogte gesteld van de ondernomen actie. Indien de bij de melding betrokken lokale overheid van oordeel is dat zij een aanbeveling van de bevoegde autoriteit inzake integriteit niet in aanmerking moet nemen, zendt zij binnen drie maanden een met redenen omkleed antwoord aan de bevoegde autoriteit inzake integriteit. De lokale overheid informeert de melder periodiek over de maatregelen die naar aanleiding van de melding zijn genomen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 33, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 179. [1 De bevoegde autoriteit inzake integriteit toetst haar procedures voor het ontvangen en opvolgen van meldingen regelmatig en ten minste om de drie jaar. Bij de herziening van deze procedures houdt zij rekening met haar eigen ervaringen en die van andere bevoegde autoriteiten en past zij haar procedures dienovereenkomstig aan.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 34, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Afdeling 4. [1 Gemeenschappelijke bepalingen voor interne en externe melding]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 35, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 180. [1 § 1. De integriteitsreferent en de bevoegde autoriteit inzake integriteit respecteren de geheimhouding van de identiteit van de partijen die bij het onderzoek betrokken zijn. Deze geheimhoudingsplicht geldt ook voor alle andere informatie waaruit de identiteit van de melder direct of indirect kan worden afgeleid. § 2 In afwijking van paragraaf 1 kunnen de identiteit van de melder en van eenieder die de melder bijstaat of bij het onderzoek betrokken is, en alle overige informatie waaruit die identiteit direct of indirect kan worden afgeleid, worden bekendgemaakt indien de bovengenoemde personen daarvoor uitdrukkelijk toestemming geven of indien zulks noodzakelijk en evenredig blijkt in het kader van onderzoeken die door de met het onderzoek naar strafbare feiten belaste autoriteiten worden gevoerd of in het kader van gerechtelijke procedures, teneinde de rechten van de verdediging van de betrokken personen te vrijwaren. § 3. Voor bekendmakingen op grond van de in paragraaf 2 bedoelde afwijking gelden passende waarborgen volgens de toepasselijke Unie- en Belgische voorschriften. In het bijzonder wordt de melder vooraf in kennis gesteld van de bekendmaking van zijn of haar identiteit, tenzij deze informatie het onderzoek of de gerechtelijke procedure in gevaar kan brengen. Wanneer de integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit inzake integriteit de melders informeert dat hun identiteit bekend zal worden gemaakt, moeten zij hen een schriftelijke uitleg sturen van de redenen voor het bekendmaken van de betreffende vertrouwelijke gegevens. § 4. De integriteitsreferent en de bevoegde autoriteit inzake integriteit die informatie ontvangen over inbreuken op bedrijfsgeheimen, mogen deze informatie niet gebruiken of bekendmaken voor andere doeleinden dan hetgeen noodzakelijk is voor een gedegen opvolging.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 36, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 181. [1 § 1. De integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit inzake integriteit verwerkt persoonsgegevens voor de uitvoering van de opdrachten waarmee hij uit hoofde van dit hoofdstuk is belast, met name bij de ontvangstbevestiging van de melding, de kennisname van de melding en het onderzoek van de melding. De administratie van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waar de integriteitsreferent zijn functie uitvoert of de bevoegde autoriteit inzake integriteit is de verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens. De integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit inzake integriteit verwerkt de volgende persoonsgegevens: 1° de identiteit, d.w.z. de namen, voornamen, contactgegevens en dienst van toewijzing van elke melder; 2° de identiteit van elke persoon die het voorwerp uitmaakt van een melding van een inbreuk en zijn contactgegevens en dienst van toewijzing; 3° de identiteit van elke persoon die mogelijk heeft bijgedragen tot, getuige is geweest van of het slachtoffer is geweest van een inbreuk, of die informatie kan verstrekken in het kader van het onderzoek dat wordt uitgevoerd door de integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit inzake integriteit, alsook hun contactgegevens en hun dienst van toewijzing. De integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit inzake integriteit kan de bovenstaande contactgegevens opvragen bij de personeelsdienst. § 2. De integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit inzake integriteit zendt deze gegevens alleen : a) indien de betrokken persoon uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de bekendmaking; b) als artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast; c) indien dit noodzakelijk en evenredig lijkt in het kader van onderzoeken die worden uitgevoerd door de autoriteiten die bevoegd zijn voor het onderzoeken van strafbare feiten of in het kader van gerechtelijke procedures om het recht op verdediging van verdachten te waarborgen. § 3 Alle op grond van dit hoofdstuk verzamelde persoonsgegevens worden binnen vijf jaar na het einde van het onderzoek vernietigd, behalve in geval van strafrechtelijke vervolging of rechtsvervolging, in welk geval de gegevens tot tien jaar na het einde van de vervolging of rechtsvervolging worden bewaard. § 4. Wanneer de melding per computer of telefonisch wordt gegeven, waarborgt de integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit inzake integriteit dat deze op een veilige manier wordt verwerkt met betrekking tot de geheimhouding van de identiteit van de persoon die de melding geeft, de betrokken persoon en alle andere bij de melding betrokken personen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 37, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 182. [1 § 1. .De integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit inzake integriteit archiveert alle ontvangen meldingen met inachtneming van de geheimhoudingsvereisten van artikel 180. § 2. Wanneer voor het melden, met instemming van de melder, een telefoonlijn met gespreksopname of een ander spraakberichtsysteem met gespreksopname wordt gebruikt, hebben de integriteitsreferent en de bevoegde autoriteit inzake integriteit het recht om de mondelinge melding te registreren op een van de volgende wijzen: a) door het maken van een opname van het gesprek in een duurzame, opvraagbare vorm, of; b) door een volledige en nauwkeurige schriftelijke weergave van het gesprek, opgesteld door de voor het behandelen van de melding verantwoordelijke personeelsleden De integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit inzake autoriteit bieden de melder de mogelijkheid de schriftelijke weergave van het telefoongesprek te controleren en te corrigeren. De weergave van het telefoongesprek is ondertekend door de melder. § 3. Indien voor de melding een telefoonlijn zonder gespreksopname of een ander spraakberichtsysteem zonder gespreksopname wordt gebruikt, heeft de integriteitsreferent of de bevoegde autoriteiten inzake integriteit het recht om de mondelinge melding te registreren in de vorm van een nauwkeurig verslag van het gesprek, opgesteld door het voor het behandelen van de melding verantwoordelijke personeelslid. De integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit integriteit bieden de melder de mogelijkheid het verslag van het gesprek te controleren, te corrigeren en voor akkoord te tekenen. § 4. Wanneer de melding volgt op een onderhoud tussen de melder en de integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit inzake integriteit, wordt van het onderhoud een volledig en nauwkeurig verslag bijgehouden in een duurzame en opvraagbare vorm. De integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit inzake integriteit heeft het recht om het onderhoud te registreren op een van de volgende wijzen: a) door het maken van een opname van het gesprek in een duurzame, opvraagbare vorm, of; b) door een nauwkeurig verslag van het onderhoud, opgesteld door de voor het behandelen van de melding verantwoordelijke personeelsleden. De integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit inzake integriteit bieden de melder de mogelijkheid de schriftelijke weergave van het verslag van het onderhoud te controleren, te corrigeren en voor akkoord te tekenen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 38, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Afdeling 5. [1 Bescherming van de melder]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 39, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 183. [1 Elke vorm van represailles, inclusief dreigingen met en pogingen tot represailles tegen de melder voor het melden van een inbreuk is verboden. Met name de volgende punten vormen een represaillemaatregel: 1° een beslissing tot ontslag of ambtshalve ontslag nemen; 2° een personeelslid verplaatsen of een verzoek daartoe weigeren; 3° een ordemaatregel nemen; 4° een interne ordemaatregel nemen; 5° een disciplinaire maatregel nemen; 6° een opleidingsopschortende maatregel nemen; 7° het ontnemen van een loonsverhoging aan een personeelslid; 8° een personeelslid kansen op benoeming, bevordering of loopbaanontwikkeling ontnemen; 9° een contractueel personeelslid de omzetting van een tijdelijke arbeidsovereenkomst in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur ontzeggen, wanneer de werknemer terecht mocht verwachten dat hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur zou worden aangeboden; 10° een personeelslid faciliteiten ontzeggen die andere personeelsleden wel genieten; 11° verlof weigeren; 12° een ongunstige evaluatie geven; 13° de stage vervroegd beëindigen; 14° het vrijwilligerswerk vervroegd beëindigen; 15° maatregelen nemen van dwang, intimidatie, pesterijen of uitsluiting; 16° discriminerende maatregelen nemen of nadelige of ongelijke behandeling van een personeelslid.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 40, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 184. [1 De melder geniet de bescherming waarin dit hoofdstuk voorziet, mits : 1° hij redelijke gronden had om aan te nemen dat de op de inbreuken gemelde informatie waar was op het ogenblik dat de melding werd gedaan en dat deze informatie binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk viel en; 2° hij een melding gedaan had, hetzij intern overeenkomstig afdeling 2, hetzij extern overeenkomstig afdeling 3, hetzij openbaar gemaakt overeenkomstig artikel 185.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 41, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 185. [1 § 1. Een persoon die openbaarmakingen doet, geniet de bescherming die door dit hoofdstuk wordt geboden als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1° de persoon heeft eerst een interne en externe melding uitgebracht, of heeft rechtstreeks een externe melding uitgebracht overeenkomstig de afdelingen 2 en 3, maar aan de melding is geen gevolg gegeven binnen de termijn bedoeld in artikel 165, § 1, tweede lid, of in artikel 176, § 1, tweede lid, en § 3; 2° de vermoedelijke inbreuk die het voorwerp uitmaakt van de openbaarmaking beantwoordt aan de definitie van artikel 153, 1°. § 2. Dit artikel is niet van toepassing op gevallen waarin een persoon informatie rechtstreeks aan de pers verstrekt op grond van specifieke nationale bepalingen waarbij een systeem van bescherming met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting en informatie is ingesteld.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 42, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 186. [1 § 1. De beschermingsperiode begint : 1° voor de melder op de datum van ontvangst van de melding; 2° voor het personeelslid dat de melder heeft bijgestaan, op de datum waarop hij als zodanig wordt erkend door de integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit inzake integriteit; 3° voor de integriteitsreferent, op de datum van zijn indiensttreding. § 2. Het voordeel van de bescherming gaat niet verloren om de enkele reden dat een te goeder trouw opgenomen melding onjuist of ongegrond is gebleken of dat te goeder trouw doorgegeven informatie onjuist of ongegrond is gebleken.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 43, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 187. [1 § 1. Bescherming wordt niet verleend aan een personeelslid dat een inbreuk meldt zonder de procedures in dit hoofdstuk te hebben gevolgd. § 2. Er wordt geen bescherming verleend aan een personeelslid dat een melder is, wanneer uit het schriftelijk verslag van het onderzoek blijkt : 1° dat hij handelde in de volle wetenschap dat deze aanklacht niet oprecht was; 2° dat hij zelf betrokken is bij de verweten inbreuk. § 3 Er wordt geen bescherming verleend aan het personeelslid dat betrokken is bij het onderzoek indien uit het schriftelijk verslag van het onderzoek blijkt : 1° dat hij opzettelijk oneerlijke, onjuiste en kennelijk onvolledige informatie heeft verstrekt aan de integriteitsreferent of de bevoegde autoriteit inzake integriteit; 2° dat hij zelf betrokken is bij de verweten inbreuk.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 44, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 188. [1 De in artikel 155 bedoelde personen komen in voorkomend geval in aanmerking voor ondersteuningsmaatregelen zoals volledige en onafhankelijke voorlichting en advies, die gemakkelijk toegankelijk zijn voor het publiek en kosteloos zijn, over de beschikbare procedures en rechtsmiddelen, over bescherming tegen represailles en over de rechten van de betrokkene.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 45, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Afdeling 6. [1 Bescherming van betrokkenen]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 46, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 189. [1 § 1. De integriteitsreferent en de bevoegde autoriteit inzake autoriteit zorgen ervoor dat de identiteit van de betrokkenen wordt beschermd zolang onderzoeken naar aanleiding van de melding of openbaarmaking lopen. § 2. De in de afdeling 4 uiteengezette regels met betrekking tot de bescherming van de identiteit van melders zijn ook van toepassing op de bescherming van de identiteit van de betrokkenen.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 47, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Afdeling 7. [1 Sancties]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 48, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 190. [1 Het is niet strafbaar voor een persoon die uit hoofde van zijn hoedanigheid of beroep in het bezit is van geheimen, om deze te melden of openbaar te maken overeenkomstig de voorwaarden van dit hoofdstuk. Deze bepaling geldt onverminderd de bescherming van de nationale veiligheid, de bescherming van gerubriceerde informatie in de zin van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, de bescherming van het beroepsgeheim van advocaten en het medisch geheim, het geheim van gerechtelijke beraadslagingen en de regels van de strafrechtelijke procedure.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 49, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Afdeling 8. [1 Geen afstand van rechten en remedies]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 50, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 191. [1 Er wordt op toegezien dat van de rechten en remedies waarin dit hoofdstuk voorziet, geen ontheffing of beperking mogelijk is bij overeenkomst, door beleid, of door arbeidswijze of arbeidsvoorwaarden, en evenmin door aan geschillen voorafgaande arbitrageovereenkomsten. Alle contractuele of wettelijke bepalingen die in strijd zijn met dit hoofdstuk of met de bepalingen die zijn aangenomen voor de uitvoering ervan, zijn nietig, evenals alle contractuele clausules die voorzien in een verklaring van afstand van de bescherming die dit hoofdstuk of de bepalingen die zijn aangenomen voor de uitvoering ervan biedt.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 51, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Afdeling 9. [1 Diverse bepalingen]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 52, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023> Art. 192.[1 De artikelen 152 tot 191 betreffende meldingskanalen en de bescherming van personen die een inbreuk melden, zijn mutatis mutandis van toepassing op verenigingen die vallen onder hoofdstuk XII van deze wet. De term "orgaan" gedefinieerd in artikel 153, 5°, moet worden begrepen als de algemene bijeenkomst, de raad van bestuur, beperkte bestuursorganen en hun leden. § 2. Elk personeelslid van niveau A of, bij gebrek daaraan, niveau B kan na een interne oproep worden aangesteld als integriteitsreferent in overeenstemming met de statuten en reglementen van de vereniging. Als er geen kandidaat-vrijwilliger is na de interne oproep, is de integriteitsreferent de lokale leidinggevende functie. De functiebeschrijving van de integriteitsreferent is overeengekomen met de representatieve vakbonden. Een integriteitsreferent is verplicht als de vereniging ten minste vijftig personeelsleden heeft. De integriteitsreferent kan worden gedeeld met een of meer openbare centra voor maatschappelijk welzijn, verenigingen die vallen onder hoofdstuk XII of lokale overheden zoals bedoeld in artikel L1219-1 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-05-19/07, art. 53, 042; Inwerkingtreding : 01-12-2023>