Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

31 MAART 1971. - Ministerieel besluit betreffende de samenstelling en de werking van de bevorderingscomités. (NOTA : Bij MB van 29-11-1977, art. 29, houdt dit MB op van toepassing te zijn op het personeel van de Rijkswacht) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-07-1991 en tekstbijwerking tot 02-06-2017)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Samenstelling der bevorderingscomités.
Eerste Afdeling. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
Afdeling 2. - De hoge comités.
Art. 3-4, 4bis, 5-8
Afdeling 3. <MB 2002-11-05/36, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002> - De comités voor de bevordering van de hoofdofficieren.
Art. 9-10, 10bis, 11-14, 14bis, 15-16
HOOFDSTUK II. - Werking van de bevorderingscomités.
Art. 17-24, 24bis, 25-28



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Samenstelling der bevorderingscomités.
Eerste Afdeling. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. <MB 2002-11-05/36, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002> Voor de toepassing van dit besluit wordt, telkens als een graad wordt vermeld, ook de gelijkwaardige graad in aanmerking genomen.

Art.2.§ 1. In een bevorderingscomité mag geen zitting hebben de officier die :
  1° niet benoemd is in een hogere graad dan die van de officieren wier kandidatuur moet worden onderzocht;
  2° [2 ...]2 zijn ambt uitoefent in een functie buiten de organen en onderafdelingen bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot bepaling van de algemene structuur van het ministerie van Landsverdediging en tot vastlegging van de bevoegdheden van bepaalde autoriteiten; <MB 2002-11-05/36, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002>
  3° het ambt op grond waarvan hij wel zitting zou hebben in een bevorderingscomité slechts voorlopig uitoefent;
  4° een stage doormaakt of gedetacheerd is bij een opleidingsinrichting in het buitenland;
  5° afwezig is om gezondheidsredenen;
  6° (een verlof geniet, bedoeld in hoofdstuk IV van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht of als vaste afgevaardigde bij een syndicale organisatie is vrijgesteld;) <MB 2007-09-07/31, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 19-09-2007>
  7° bij ordemaatregel is geschorst;
  8° [2 gedetacheerd of ter beschikking gesteld is overeenkomstig de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de Krijgsmacht;]2
  9° [2 niet in de personeelsenveloppe begrepen is overeenkomstig artikel 3, 1° tot 3°, van de wet van 25 mei 2000 betreffende de personeelsenveloppe van militairen;]2
  (10° gebezigd wordt overeenkomstig de wet van [1 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht]1.) <MB 2004-09-23/33, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-10-2004>
  § 2. [2 De uitsluitingsvoorwaarde bedoeld in § 1, 2°, is evenwel niet van toepassing op de opperofficieren die hun ambt uitoefenen, in België, in een functie buiten de organen en onderafdelingen bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot bepaling van de algemene structuur van het ministerie van Landsverdediging en tot vastlegging van de bevoegdheden van bepaalde autoriteiten.]2
  ----------
  (1)<MB 2013-12-27/02, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
  (2)<MB 2017-05-17/06, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Afdeling 2. - De hoge comités.
Art.3.<MB 27-10-1976, art. 1> (Buiten de chef defensie [1 ...]1 en de directeur-generaal human resources), worden opgeroepen om zitting te nemen in het hoog comité dat de kandidaturen voor de graad van luitenant-generaal (...) moet onderzoeken, de officieren van het krijgsmachtdeel waartoe de kandidaten behoren, benoemd in deze graden. <MB 2002-11-05/36, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002>
  Zo nodig, wordt een beroep gedaan op de in deze graden oudstbenoemde officieren van de andere krijgsmachtdelen, ten einde het (...), voorgeschreven aantal leden te bereiken. <MB 2002-11-05/36, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002>
  ----------
  (1)<MB 2013-12-27/02, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art.4.<MB 2002-11-05/36, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002> De chef defensie [1 ...]1 , de directeur-generaal human resources en de luitenant-generaals van de krijgsmacht worden opgeroepen om zitting te nemen in het hoog [2 comité van de Krijgsmacht,]2, wanneer bedoeld comité de kandidaturen voor de graad van luitenant-generaal dient te onderzoeken.
  ----------
  (1)<MB 2013-12-27/02, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
  (2)<MB 2017-05-17/06, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. 4bis. (Opgeheven) <MB 2002-11-05/36, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002>

Art.5.<MB 2002-11-05/36, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002> Worden opgeroepen om zitting te nemen in het hoog comité voor het krijgsmachtdeel, wanneer bedoeld comité de kandidaturen voor de graad van generaal-majoor dient te onderzoeken :
  1° (de chef defensie [1 ...]1;) <MB 2004-09-23/33, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 01-10-2004>
  2° de directeur-generaal human resources;
  3° de luitenant-generaals van het krijgsmachtdeel;
  4° de generaal-majoors van het krijgsmachtdeel.
  Om het voorgeschreven aantal leden te bereiken wordt eventueel een beroep gedaan :
  1° voor de landmacht en de luchtmacht op de oudstbenoemde opperofficieren;
  2° voor de marine en de medische dienst op de oudstbenoemde opperofficier van elk krijgsmachtdeel.
  ----------
  (1)<MB 2013-12-27/02, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art.6.<MB 2002-11-05/36, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002> Worden opgeroepen om zitting te nemen in het hoog [2 comité van de Krijgsmacht]2, wanneer bedoeld comité de kandidaturen voor de graad van generaal-majoor dient te onderzoeken :
  1° (de chef defensie [1 ...]1;) <MB 2004-09-23/33, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 01-10-2004>
  2° de directeur-generaal human resources;
  3° de luitenant-generaals;
  4° de generaal-majoors.
  ----------
  (1)<MB 2013-12-27/02, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
  (2)<MB 2017-05-17/06, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.7.<MB 2002-11-05/36, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002> De secretaris-generaal van het ministerie van Landsverdediging wordt opgeroepen om zitting te nemen in de hoge [1 comités van de Krijgsmacht]1 bedoeld in de artikelen 4 en 6.
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.8. (Opgeheven) <MB 2002-11-05/36, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002>

Afdeling 3. - De comités voor de bevordering van de hoofdofficieren.
Art.9.[1 De comités per militaire vakrichting per krijgsmachtdeel of voor het geheel van de krijgsmachtdelen en de comités per groepen van militaire vakrichtingen van twee of meer militaire vakrichtingen van een krijgsmachtdeel zijn samengesteld uit vaste leden alsook uit tijdelijke leden of hun plaatsvervangers.
   De comités per groepen van militaire vakrichtingen voor het geheel van de militaire vakrichtingen van een krijgsmachtdeel, het intervakrichtingencomité voor het geheel van de militaire vakrichtingen en de intervakrichtingencomités in de domeinen van de operaties en van het management zijn uitsluitend samengesteld uit vaste leden.
   Bij ontstentenis van officieren die voldoen aan de voorwaarden om als tijdelijk lid zitting te hebben, houdt het comité op geldige wijze zitting wanneer het voorgeschreven aantal leden bedoeld in artikel 3, vijfde lid, 2°, van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren, wordt bereikt.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.10.[1 Worden opgeroepen om zitting te nemen in de comités per militaire vakrichting per krijgsmachtdeel die de kandidaturen voor de graden van hoofdofficieren van de militaire vakrichting van het betrokken krijgsmachtdeel onderzoeken :
   1° als vaste leden :
   a) de chef defensie;
   b) de directeur-generaal human resources;
   c) de opperofficieren van het betrokken krijgsmachtdeel;
   d) de commandant van de component, behorend tot het betrokken krijgsmachtdeel;
   2° als tijdelijke leden, behorend tot dezelfde militaire vakrichting en hetzelfde krijgsmachtdeel als de officieren wier kandidatuur wordt onderzocht:
   a) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van kolonel onderzoekt, twee officieren benoemd tot de graad van kolonel;
   b) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van luitenant-kolonel onderzoekt, twee officieren benoemd tot de graad van kolonel en twee officieren benoemd tot de graad van luitenant-kolonel;
   c) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van majoor onderzoekt, een officier benoemd tot de graad van kolonel, een officier benoemd tot de graad van luitenant-kolonel en twee officieren benoemd tot de graad van majoor.
   Indien het voorgeschreven aantal leden, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, 2°, van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren, niet wordt bereikt, wordt het comité, bedoeld in het eerste lid, evenwel vervolledigd met één of meerdere officieren van een andere militaire vakrichting van hetzelfde krijgsmachtdeel, bij loting bepaald.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. 10bis.[1 Worden opgeroepen om zitting te nemen in de comités per militaire vakrichting voor het geheel van de krijgsmachtdelen die de kandidaturen voor de graden van hoofdofficieren van de betrokken militaire vakrichting onderzoeken :
   1° als vaste leden :
   a) de chef defensie;
   b) de directeur-generaal human resources;
   c) de opperofficieren van de betrokken krijgsmachtdelen;
   d) de commandanten van de componenten, behorend tot de betrokken krijgsmachtdelen;
   2° als tijdelijke leden, behorend tot dezelfde militaire vakrichting als de officieren wier kandidatuur wordt onderzocht :
   a) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van kolonel onderzoekt, één officier benoemd tot de graad van kolonel van elk betrokken krijgsmachtdeel;
   b) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van luitenant-kolonel onderzoekt, twee officieren benoemd tot de graad van kolonel en twee officieren benoemd tot de graad van luitenant-kolonel;
   c) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van majoor onderzoekt, een officier benoemd tot de graad van kolonel, een officier benoemd tot de graad van luitenant-kolonel en twee officieren benoemd tot de graad van majoor.
   Wanneer drie of vier krijgsmachtdelen door de comités per militaire vakrichting voor het geheel van de krijgsmachtdelen betrokken zijn, worden de tijdelijke leden bedoeld in het eerste lid, 2°, b) en c), zodanig aangewezen dat elk krijgsmachtdeel ten minste één maal vertegenwoordigd wordt.
   Wanneer enkel twee krijgsmachtdelen door de comités per militaire vakrichting voor het geheel van de krijgsmachtdelen betrokken zijn, worden de tijdelijke leden bedoeld in het eerste lid, 2°, b) en c), zodanig aangewezen dat er niet meer dan twee officieren van dezelfde graad behorend tot hetzelfde krijgsmachtdeel kunnen zijn.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.11.[1 Worden opgeroepen om zitting te nemen in de comités per groepen van militaire vakrichtingen voor het geheel van de militaire vakrichtingen van een krijgsmachtdeel die de kandidaturen voor de graden van hoofdofficieren van het betrokken krijgsmachtdeel onderzoeken :
   1° de chef defensie;
   2° de directeur-generaal human resources;
   3° de opperofficieren van het betrokken krijgsmachtdeel;
   4° de commandant van de component, behorend tot het betrokken krijgsmachtdeel.
   Om het voorgeschreven aantal leden bedoeld in artikel 3, vijfde lid, 2°, van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren, te bereiken, wordt, in voorkomend geval, een beroep gedaan op de oudste officieren van het betrokken krijgsmachtdeel benoemd tot de graad van kolonel.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 8, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.12.[1 Worden opgeroepen om zitting te nemen in de comités per groepen van militaire vakrichtingen van twee of meer militaire vakrichtingen van eenzelfde krijgsmachtdeel die de kandidaturen voor de graden van hoofdofficieren van de groepen van de militaire vakrichtingen van het betrokken krijgsmachtdeel onderzoeken :
   1° als vaste leden :
   a) de chef defensie;
   b) de directeur-generaal human resources;
   c) de opperofficieren van het betrokken krijgsmachtdeel;
   d) de commandant van de component, behorend tot het betrokken krijgsmachtdeel;
   2° als tijdelijke leden, behorend tot hetzelfde krijgsmachtdeel als de officieren wier kandidatuur wordt onderzocht:
   a) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van kolonel onderzoekt, vier officieren benoemd tot de graad van kolonel;
   b) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van luitenant-kolonel onderzoekt, twee officieren benoemd tot de graad van kolonel en twee officieren benoemd tot de graad van luitenant-kolonel;
   c) wanneer het comité kandidaturen voor de graad van majoor onderzoekt, een officier benoemd tot de graad van kolonel, een officier benoemd tot de graad van luitenant-kolonel en twee officieren benoemd tot de graad van majoor.
   Wanneer de groep van militaire vakrichtingen uit twee militaire vakrichtingen is samengesteld, worden de tijdelijke leden bedoeld in het eerste lid, 2°, zodanig aangewezen dat elke militaire vakrichting van de groep van militaire vakrichtingen, twee maal en, in voorkomend geval, in verschillende graden wordt vertegenwoordigd.
   Wanneer de groep van militaire vakrichtingen uit drie of vier militaire vakrichtingen is samengesteld, worden de tijdelijke leden bedoeld in eerste lid, 2°, zodanig aangewezen dat elke militaire vakrichting van de groep van militaire vakrichtingen ten minste één maal en, in voorkomend geval, in verschillende graden wordt vertegenwoordigd.
   Wanneer de groep van militaire vakrichtingen uit meer dan vier militaire vakrichtingen is samengesteld, worden de tijdelijke leden bedoeld in eerste lid, 2°, zodanig aangewezen dat ze tot verschillende militaire vakrichtingen behoren.
   Wanneer er evenwel geen kandidaat is behorend tot één of meerdere militaire vakrichtingen van de betrokken groep van militaire vakrichtingen, worden de militaire vakrichtingen zonder kandidaat niet in aanmerking genomen voor de aanwijzing van de leden bedoeld in de leden 2 tot 4.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.13.[1 Worden opgeroepen om zitting te nemen in het intervakrichtingencomité voor het geheel van de militaire vakrichtingen of in de intervakrichtingencomités in de domeinen van de operaties en van het management die de kandidaturen voor de graden van hoofdofficieren onderzoeken :
   1° de chef defensie;
   2° de directeur-generaal human resources;
   3° de opperofficieren;
   4° de onderstafchefs van de stafdepartementen;
   5° de directeur-generaals van de andere algemene directies;
   6° de commandanten van de componenten.]1
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 10, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.14.
  <Opgeheven bij MB 2017-05-17/06, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. 14bis.
  <Opgeheven bij MB 2017-05-17/06, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.15.(§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 2, § 1, en van artikel 16, § 3, mogen geen zitting nemen in een corpscomité, als tijdelijke leden, de hoofdofficieren die tot de algemene inspectie van de rijkswacht behoren.) <MB 19-07-1974, art. 13, 1°>
  § 2. De tijdelijke leden en hun plaatsvervangers worden bij loting aangewezen.
  Deze loting wordt derwijze verricht dat in elke graad [1 de helft van de leden en hun plaatsvervangers]1 het bewijs hebben geleverd van de grondige kennis van de Franse taal en [1 de andere helft van de leden en hun plaatsvervangers]1 deze van de Nederlandse taal, overeenkomstig artikel 2 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.
  (Wanneer het comité kandidaturen voor de graad van majoor onderzoekt, moeten het tijdelijk lid benoemd tot de graad van kolonel alsook zijn plaatsvervanger het bewijs hebben geleverd van de grondige kennis van een der twee landstalen en het tijdelijk lid benoemd tot de graad van luitenant-kolonel alsook zijn plaatsvervanger van de grondige kennis van de andere landstaal, overeenkomstig hetzelfde artikel 2.) <MB 19-07-1974, art. 13, 2°>
  Ingeval het vereiste aantal officieren op die wijze niet kan worden aangewezen, mag geen beroep worden gedaan op officieren die, bij toepassing van hetzelfde artikel 2, het examen over de grondige kennis van de andere landstaal hebben afgelegd, tenzij vooraf een beroep is gedaan op diegene onder hen die, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van de wet van 30 juli 1938, het bewijs hebben geleverd van de grondige kennis van de betrokken taal.
  § 3. Het loten van de tijdelijke leden der bevorderingscomités wordt uitgevoerd door drie officieren (aangewezen door de (directeur-generaal human resources)). <MB 1995-07-28/33, art. 11, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1995> <MB 2002-11-05/36, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002>
  [1 Voorafgaand aan de aanwijzing van de tijdelijke leden van de comités per groep van militaire vakrichtingen samengesteld uit meer dan vier militaire vakrichtingen bedoeld in artikel 12, vierde lid, grijpt een loting plaats van vier militaire vakrichtingen onder de militaire vakrichtingen die in de betrokken groep worden vertegenwoordigd.]1
  [1 In functie van het ingestelde comité grijpt de loting plaats onder alle officieren die de vereiste graden bekleden, behorend tot, naargelang het geval, het betrokken krijgsmachtdeel, de betrokken militaire vakrichting en/of de groep van betrokken militaire vakrichtingen.]1
  Op dezelfde wijze wordt een aantal plaatsvervangende leden, gelijk aan dit van de tijdelijke leden, gekozen.
  § 4. Na het loten wordt een proces-verbaal over het verloop der verrichtingen opgemaakt. Dat proces-verbaal dient de namen te vermelden van de officieren die tot de loting zijn overgegaan alsmede de namen officieren [1 , alsook de militaire vakrichtingen bedoeld in § 3, tweede lid,]1 die bij loting werden aangeduid.
  (§ 5. Rechtvaardigen een of meer officieren die als tijdelijk of plaatsvervangend lid van een bevorderingscomité zouden aangeduid zijn, hun onbeschikbaarheid om op de dag van de vergadering van het comité te zetelen, dan kan een bijkomende loting, volgens dezelfde procedure, plaatshebben.
  De reden van de onbeschikbaarheid moet (rechtstreeks aan de (directeur-generaal human resources)) medegedeeld worden.) <MB 14-02-1973, art. 1> <MB 1995-07-28/33, art. 11, 2°, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1995> <MB 2002-11-05/36, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002>
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 11, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.16. <MB 2002-11-05/36, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002> (...). <MB 2007-09-07/31, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 19-09-2007>
  De secretaris-generaal van het ministerie van Landsverdediging wordt opgeroepen om zitting te nemen in het intermachtencomité bedoeld in artikel 14bis, in de hoedanigheid van vast lid.

HOOFDSTUK II. - Werking van de bevorderingscomités.
Art.17.De bevorderingscomités zijn gelast onder de kandidaten wier kandidatuur wordt onderzocht, diegenen aan te duiden die zij het meest geschikt achten te zijn om de functies van de hogere graad uit te oefenen. Hiertoe beoordelen de leden van de professionele, morele (, karakteriële) en lichamelijke hoedanigheden van de kandidaten ten einde hun rendement te schatten in de hogere functies die hun zouden kunnen worden opgedragen bij [1 hun militaire vakrichting]1, bij een organisme voor [1 alle vakrichtingen]1 of (voor alle krijgsmachtsdelen), bij de hoofdkwartieren of bij de nationale of intergeallieerde instellingen. <MB 1995-07-28/33, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1995> <MB 27-10-1976, art. 12>
  (De persoonlijke dossiers en de bevorderingsvoordrachten van de kandidaten worden, vóór de vergadering van het comité, ter beschikking gehouden van de leden ervan.) <MB 19-07-1974, art. 15>
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 12, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.18.<MB 1991-06-25/36, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 10-07-1991> De te volgen werkwijze bij de bevorderingscomités omvat in volgorde :
  1° de mededeling door de Minister van [1 Defensie]1 van de namen van de officieren wier kandidatuur niet kan worden onderzocht alsmede de door hem dienaangaande genomen beslissingen;
  2° de aanwijzing van de kandidaten die door het comité niet geschikt geacht worden om de functies van de hogere graad uit te oefenen en die niet aanbevelenswaardig worden verklaard, met vermelding van de motivering;
  3° de voordracht van de aanbevelenswaardige kandidaturen;
  4° advies van het comité omtrent 3°;
  5° de kennisgeving door de Minister van [1 Defensie]1 of, bij diens afwezigheid door de voorzitter, van het maximum aantal betrekkingen die te vervullen zijn;
  6° gemotiveerd voorstel tot rangschikking van de meest geschikt geachte kandidaten binnen de grens vastgesteld in 5°;
  7° advies van het comité omtrent 6°;
  8° aanbeveling volgens rangschikking door het comité van de meest geschikt geachte kandidaten binnen de grens bedoeld sub 5°;
  9° de individuele kennisgeving aan de kandidaten van het eindadvies van het comité omtrent hun kandidatuur.
  ----------
  (1)<MB 2015-11-30/15, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 23-01-2016>

Art.19.Voordat de kandidaturen door het comité worden onderzocht, deelt de Minister van [1 Defensie]1 aan de leden de naam mede van de officieren wier kandidatuur niet onmiddellijk kan worden onderzocht.
  Hij schrapt van de lijst der kandidaten degenen wier kandidatuur, naar zijn oordeel, niet binnen afzienbare tijd zal kunnen onderzocht worden.
  De andere betwiste kandidaturen worden in beraad gehouden.
  Bij zijn afwezigheid worden de beslissingen van de Minister door de (voorzitter) aan de leden van het comité medegedeeld. <MB 19-07-1974, art. 17>
  De beslissingen van de Minister en de redenen ervan worden in het proces-verbaal van de vergadering opgenomen en aan de betrokkenen medegedeeld.
  ----------
  (1)<MB 2015-11-30/15, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 23-01-2016>

Art.20. De documenten waarvan de comités gewag maken, mogen slechts van de door de kandidaten gekende feiten melding maken.

Art.21. § 1. De officier die belast is met de voordracht van de kandidaturen, stelt de namen voor van de kandidaten die hij niet geschikt acht om de functies van de hogere graad uit te oefenen; hij verantwoordt zijn voorstel.
  Het staat elk lid van het comité vrij, zijn advies uit te brengen over die voorstellen en te vragen dat andere namen van kandidaten er aan toegevoegd worden; hij verantwoordt zijn standpunt.
  § 2. Het comité duidt de kandidaten aan die geacht worden ongeschikt te zijn om de functies van de hogere graad uit te oefenen. Over deze aanduiding wordt gestemd (...) bij geheime stemming en met volstrekte meerderheid van stemmen. <MB 1995-12-13/38, art. 34, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1995>

Art.22.<MB 1991-06-25/36, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 10-07-1991> (De officier belast met de voordracht van de kandidaturen stelt op grond van het bevorderingsdossier een gemotiveerd advies op dat hij aan het bevorderingscomite voorlegt.
  Dit advies omvat :
  1 een beknopte voorstelling van de kandidaten;
  2 een indeling van de kandidaten in waardegroepen.) <MB 1995-07-28/33, art. 14, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1995>
  Op voorwaarde dat hij zijn standpunt verantwoordt kan elk lid van het comité vragen dat wijzigingen worden aangebracht in de beknopte voorstellingstekst en in de voorgestelde indeling in waardegroepen.
  Het comité spreekt zich bij geheime stemming met volstrekte meerderheid uit over de geformuleerde voorstellen tot wijziging. In geval van gelijkheid van stemmen is de stem van de met de voordracht belaste officier beslissend. Zo er geen wijzigingen worden voorgesteld, wordt het gemotiveerd advies bij handopsteken goedgekeurd.
  Iedere beoordeling betreffende een officier in het bijzonder dient gedaan te worden :
  1° wanneer het gaat om een beroepsofficier of om een reserveofficier komende uit [1 de categorie van de beroepsofficieren]1, in de taal waarvoor hij, bij toepassing van artikel 2 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, het bewijs van de grondige kennis heeft geleverd;
  2° wanneer het gaat om een reserveofficier komende uit het kader van de hulpofficieren van de luchtmacht, in de taal waarin hij de vakproeven, met het oog op de bevordering tot de graad van onderluitenant, voorzien bij artikel 6, 3° van de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, heeft afgelegd;
  3° wanneer het gaat om een reserveofficier [1 ...]1 die aangeworven is uit het burgermidden, in de taal die wordt geacht zijn eerste landstaal te zijn volgens artikel 2 van het koninklijk besluit van 22 oktober 1956 betreffende de organisatie van het taalexamen voor de benoeming tot de graad van reservemajoor, reservekorvetkapitein of reservekapitein-technicus. <MB 2004-09-23/33, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-10-2004>
  (4° [2 ...]2
  5° [2 ...]2
  ----------
  (1)<MB 2017-05-17/06, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<MB 2017-05-17/06, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.23.De Minister van [1 Defensie]1 geeft vervolgens kennis van het maximumaantal aan de kandidaten toe te kennen betrekkingen. Bij afwezigheid van de Minister, wordt deze beslissing door de (voorzitter) medegedeeld. <MB 19-07-1974, art. 17>
  ----------
  (1)<MB 2015-11-30/15, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 23-01-2016>

Art.24. <MB 1991-06-25/36, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 10-07-1991> De met de voordracht van de kandidaturen belaste officier doet vervolgens een gemotiveerd voorstel tot rangschikking van de kandidaten die hij het meest geschikt acht om een ambt van de hogere graad uit te oefenen.
  Het comité spreekt zich uit over dit voorstel. Het staat elk lid van het comité vrij te vragen om, mits verantwoording van zijn standpunt, wijzigingen aan te brengen in de rangschikking van de kandidaten in de waardegroepen. Deze wijzigingen worden ter stemming aan het comité voorgelegd.
  Het comité spreekt zich bij geheime stemming met volstrekte meerderheid uit over de geformuleerde voorstellen tot wijziging. In geval van gelijkheid van stemmen is de stem van de met de voordracht belaste officier beslissend. Het (proces-verbaal) met de aldus geamendeerde rangschikking wordt door de secretaris aan de leden van het comité ter kennis gebracht. Zo er geen wijzigingen worden voorgesteld wordt het voorstel van de officier belast met de voordracht van de kandidaturen bij handopsteken goedgekeurd. <MB 2007-09-07/31, art. 11, 013; Inwerkingtreding : 19-09-2007>
  De in aanmerking komende kandidaturen worden voor bevordering aanbevolen.

Art. 24bis.
  <Opgeheven bij MB 2017-05-17/06, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.25. Indien bepaalde kandidaturen overeenkomstig artikel 19 (, eerste lid,) in beraad werden gehouden, wordt door het comité een aantal kandidaten aanbevolen dat gelijk is aan het aantal openverklaarde betrekkingen verminderd met het aantal in beraad gehouden kandidaturen. <MB 2004-09-23/33, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

Art.26. § 1. Tijdens een latere vergadering deelt de Minister of de (voorzitter) namens de Minister aan de leden de beslissingen mede betreffende de in beraad gehouden kandidaturen; hij geeft hun kennis van de naam der officieren wier kandidatuur kan worden onderzocht en schrapt de naam der andere kandidaten van de lijst. <MB 19-07-1974, art. 17>
  In het proces-verbaal wordt melding gemaakt van de beslissingen van de Minister met opgaaf van redenen.
  § 2. Onder de overblijvende kandidaten wordt, als bepaald in artikelen 21 tot 24 door het comité overgegaan tot de aanwijzing van een aantal kandidaten gelijk aan het aantal open gebleven betrekkingen.

Art.27. De stemopneming heeft tijdens de vergadering plaats. De processen-verbaal betreffende beraadslagingen en stemming worden bewaard (door de (directeur-generaal human resources)). <MB 1995-07-28/33, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1995> <MB 2002-11-05/36, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 04-11-2002>

Art. 28. <MB 19-07-1974, art. 20> Na verloop van de beraadslagingen geeft de secretaris van het comité aan elke kandidaat kennis van de beslissing en van de samenstelling van het comité.