Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

15 SEPTEMBER 1965. - Koninklijk besluit met betrekking tot de inning van de bijdragen in de regeling voor de overzeese sociale zekerheid(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 22-03-2017 en tekstbijwerking tot 22-03-2017)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I Over de deelneming aan het stelsel voor overzeese sociale zekerheid.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II Over de storting van de bijdragen bepaald in hoofdstuk II van de wet van 17 juli 1963.
Art. 4, 4bis, 5-11
HOOFDSTUK III Over de storting van de enige premies bepaald bij artikel 63 van de wet van 17 juli 1963.
Art. 12-15
HOOFDSTUK IV Over de storting van de bijdrage bepaald in artikel 68 van de wet van 17 juli 1963.
Art. 16-19
HOOFDSTUK V Overgangsbepalingen.
Art. 20-24



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2017201401 



Artikels:

HOOFDSTUK I_ Over de deelneming aan het stelsel voor overzeese sociale zekerheid.
Artikel 1. De deelneming aan de verzekeringen bepaald in de hoofdstukken III, IV en V van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, is ondergeschikt aan een wilsuiting van de verzekerde, die kan blijken uit een verklaring afgelegd bij de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid, ofwel door de verzekerde, ofwel door zijn werkgever, of uit de storting van bijdragen.

Art.2. De verzekerde deelt de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid mede: zijn naam en voornamen, burgerlijke staat, geslacht, geboorteplaats en -datum, nationaliteit en verblijfplaats, evenals het bedrag van de maandelijkse bijdragen die hij voornemens is te storten.

Art.3. Wanneer de verzekerde zijn stortingen onderbroken heeft gedurende de termijn van zes of twaalf maanden waarover respectievelijk sprake in de leden 1 en 2 van artikel 10, is zijn deelneming aan de verzekeringen, bepaald in hoofdstukken III, IV en V van de wet van 17 juli 1963 ondergeschikt aan een nieuwe wilsuiting overeenkomstig de bepalingen van artikel 1.

HOOFDSTUK II_ Over de storting van de bijdragen bepaald in hoofdstuk II van de wet van 17 juli 1963.
Art.4. <KB 8-7-1970, art 5.> De maandelijkse bijdrage mag gestort worden;
  a) voor elke maand waarin de verzekerde zijn beroepsbedrijvigheid uitoefent in één van de landen aangeduid bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 maart 1965 tot afbakening van het toepassingsgebied van de wet van 17 juli 1963;
  b) voor de perioden waarin de verzekerde tijdelijk zijn beroepsbedrijvigheid uitoefent in een van de landen andere dan die waarover sprake onder littera a, voor zover hij aldaar niet onderworpen is aan een stelsel voor sociale zekerheid, en dat de betrokken periode niet meer dan zes maanden duurt;
  c) voor de duur van het onmiddellijk na één der sub a en b bedoelde perioden komend verlof dat de verzekerde geniet, krachtens de arbeidsovereenkomst ter uitvoering waarvan hij zijn beroepsactiviteit heeft;
  d) voor de twaalf maanden die onmiddellijk volgen op één van de sub a, b en c bedoelde perioden van verzekeringsdeelneming en bijaldien de verzekerde geen winstgevende activiteit heeft.
  Om gedurende de sub c en d bedoelde perioden aan de verzekering deel te kunnen nemen, moet de verzekerde al de bijdragen betaald hebben die sedert het einde van de sub a bedoelde periode betaald hadden kunnen worden, of mag de termijn voor die storting nog niet verstreken zijn.

Art. 4bis.<ingevoegd bij KB 1994-12-22/33, art. 1, Inwerkingtreding : 01-01-1995> [1 De in artikel 15 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid bedoelde bijdragen mogen niet minder dan 231,82 EUR noch meer dan 1.409,65 EUR bedragen.
   De in artikel 18, § 1, a, van dezelfde wet bedoelde bijdragen mogen niet minder dan 208,69 EUR noch meer dan 1.268,63 EUR bedragen.
   De in artikel 18, § 1, b, van dezelfde wet bedoelde bijdragen mogen niet minder dan 185,49 EUR noch meer dan 1.127,71 EUR bedragen.]1
  ----------
  (1)<KB 2017-03-15/04, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>

Art.5. Welk ook het aantal dagen zij van een burgerlijke maand gedurende welke de verzekerde de mogelijkheid heeft deel te nemen aan de verzekeringen bepaald in de hoofdstukken III, IV en V van de wet van 17 juli 1963, mag de bijdrage die voor deze maand gestort wordt niet kleiner zijn dan het bedrag van de minimum bijdrage vastgesteld in toepassing van de artikelen 15 en 19 of, desgevallend, van de artikelen 18 en 19 van genoemde wet.

Art.6. De verzekerde van vreemde nationaliteit die gebruik wenst te maken van de mogelijkheid die hem door artikel 18 van de wet van 17 juli 1963 geboden wordt om alleen bij te dragen tot de ouderdoms- en overlevingsverzekering, verklaart zulks bij de Dienst en hij verduidelijkt hierbij of de bijdragen die hij stort, buiten het gedeelte voor de financiering van de ouderdoms- en weduwenrenten, besteed moeten worden aan de financiering van de prestaties ten laste van het Solidariteits- en perequatiefonds, of uitsluitend bestemd zijn tot financiering van de wezenuitkeringen, bepaald in de artikelen 24 tot 26 van genoemde wet.
  Wanneer de verzekerde de bij het eerste lid voorziene verklaring niet aflegde, worden de bijdragen die hij stort, besteed op de manier voorzien bij artikel 17 van meergenoemde wet.

Art.7. Ter gelegenheid van de storting van de bijdragen moet het document waardoor de Dienst van deze storting in kennis gesteld wordt de naam en de voornamen van de verzekerde vermelden alsook zij aansluitingsnummer of zoniet zijn geboortedatum, de maandelijkse perioden waarvoor de storting gebeurt, evenals het bedrag voor elk daarvan.
  Wanneer de storting voor meerdere verzekerden geschiedt,moet het document waardoor de Dienst van de storting op de hoogte gebracht wordt, verwijzen naar de stukken aan de hand waarvan hij in kennis gesteld werd met de inlichtingen die de identificatie van de verzekerden en de boeking van de bijdragen toelaten.

Art.8. Wanneer de maandelijkse bijdrage gestort wordt meer dan drie maand na het einde van de maand op dewelke ze betrekking heeft, wordt zij vermeerderd met een verwijlinterest berekend tegen 6 pct. per jaar vanaf de eerste van de maand die volgt op de maand voor dewelke de bijdrage bestemd is tot op de dag waarop zij op de credietzijde gebracht wordt van, ofwel de postrekening nr. 735.17 op de naam van de Dienst, ofwel elke andere financiële rekening door de Dienst geopend met het oog op de inning van de bijdragen.
  Zo de verwijlinteresten niet betaald worden, wordt hun bedrag onder de vorm van negatieve enige premie geboekt op de rekening van de verzekerde bij het Pensioenfonds van de Dienst.

Art.9. De verzekerde mag jaarlijks aan de Dienst de staat van de bijdragen vragen die op zijn rekening gestort zijn voor het lopende dienstjaar en voor het vorige dienstjaar.

Art.10. Onverminderd het recht van de verzekerde de enige premie te storten bepaald bij artikel 63, 1°, van de wet van 17 juli 1963, mag de maandelijkse bijdrage niet meer gestort worden na afloop van de zesde maand die volgt op deze voor dewelke zij bestemd is.
  De Dienst mag nochtans voor een periode van maximum zes maand de termijn, waarover sprake in het eerste lid, verlengen wanneer de verzekerde een gemotiveerde aanvraag daarvoor indient vóór het verstrijken van deze termijn en zelfs indien deze aanvraag niet bestaat, wanneer zij het gevolg is van omstandigheden van overmacht.

Art.11. Wanneer één van de risico's, die naar de bewoordingen van de hoofdstukken III, IV en V van de wet van 17 juli 1963, verzekerd worden, zich voordoet in de loop van een periode waarvoor de verzekerde zijn wil te kennen gaf deel te nemen aan de verzekering, mogen de bijdragen, die hij nog gerechtigd was te storten overeenkomstig de bepalingen van artikel 10, niettemin gestort worden.
  Het maandelijks bedrag van deze bijdragen is gelijk aan het gemiddeld bedrag van de stortingen die op de rekening van de verzekerde geboekt worden in de loop van een ononderbroken periode waarvoor gestort werd, maar deze laatste mag uit geen groter aantal maanden bestaan dan het aantal maanden waarvoor de regularisatie inzake bijdragen mag gebeuren. Om dit bedrag te berekenen moet het totaal bedrag van de stortingen die uitgevoerd werden in de loop van bedoelde periode gedeeld worden door het aantal in deze periode begrepen maanden tijdens welke de verzekerde aan de verzekering deelnam.
  Wanneer nog geen enkele bijdrage gestort werd sedert het ogenblik waarop de verzekerde zijn wil te kennen gaf deel te nemen aan de verzekering, is het maandelijks bedrag van de bijdragen gelijk aan wat hij verklaarde te willen storten of, bij gebrek aan een verklaring hieromtrent, aan de helft van de maximumbijdrage die gestort mocht worden in toepassing van de artikelen 15 en 19, of, in voorkomend geval, van de artikelen 18 en 19 van genoemde wet.

HOOFDSTUK III_ Over de storting van de enige premies bepaald bij artikel 63 van de wet van 17 juli 1963.
Art.12. (De personen die geen gebruik gemaakt hebben van de mogelijkheid tot deelneming aan het stelsel van overzeese sociale zekerheid, mogen een premie ineens betalen ter verkrijging voor zichzelf of voor hun rechthebbenden van, ofwel de ouderdoms- en overlevingsverzekeringsuitkeringen, ofwel deze uitkeringen en de ziekengeldverzekeringen, de invaliditeitsverzekeringen en de uitkeringen inzake verzekering geneeskundige verzorging.) <K.B. 20-7-1971, art. 1>
  Zij moeten in dit geval een schriftelijke aanvraag indienen bij de Dienst voor overzeese sociale zekerheid en het bedrag aanduiden van de maandelijkse bijdrage dat in aanmerking zal moeten genomen worden voor het berekenen van de enige premie.
   (lid 3 opgeheven) <K.B. 25-3-1974, art. 1>

Art.13. <KB 25-3-1974, art. 2> De enige premie, bepaald in artikel 63, § 1, van de wet van 17 juli 1963, is gelijk aan het produkt van volgende drie faktoren :
  a) het aantal maanden begrepen in de verzekeringsperiode die de enige premie moet dekken;
  b) het bedrag van de maandelijkse bijdrage, bepaald in artikelen 17 en 18 van genoemde wet, vermeerderd overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 van die wet, rekening houdend met de index van de consumptieprijzen op het ogenblik van de storting;
  c) een vermeerderingscoëfficient gelijk aan (1,025)t-1 X (1,04) n-3, in hetwelk t het aantal jaren aanduidt begrepen in de verzekeringsperiode die de enige premie moet dekken en n het aantal jaren verstreken sedert het einde van deze periode tot de datum van de storting.
  Voor de toepassing van littera c van vorig lid wordt de in aanmerking te nemen duur afgerond tot het dichtste bijkomend aantal jaren.
  Voor de toepassing van littera b van hetzelfde lid, mag het bedrag van de maandelijkse bijdrage, het maximum geldig gedurende de periode door dewelke de enige premie wordt gestort, niet overschrijden; die maximum is vastgesteld geworden rekening houdend met de bepalingen van artikel 63bis van de wet van 17 juli 1963.
  Wanneer de verzekerde het voordeel niet wenst te verwerven van de uitkeringen inzake verzekering tegen ziekte, verzekering tegen invaliditeit en gezondheidsverzorging, is de enige premie gelijk aan negen tienden van diegene bepaald in het eerste lid.
  Voor de verzekerden van vreemde nationaliteit die aan de Dienst de verklaring afleggen bepaald in artikel 6, verduidelijkend dat ze uitsluitend wensen deel te nemen, i.v.m. de uitkeringen ten laste van het Solidariteits- en Perequatiefonds, aan de verzekering inzake wezentoelagen, is het bedrag van de enige premie gelijk aan de acht tienden van deze bepaald in het eerste lid.

Art.14. <KB 25-3-1974, art. 3> De enige premie bepaald in het eerste lid van artikel 13 wordt voor 70 pct. uitgekeerd aan het Pensioenfonds, voor 20,5 pct. aan het Solidariteits- en Perequatiefonds en voor 9,5 pct. aan het Invaliditeitsfonds.
  Deze bepaald in het 4e lid van artikel 13 wordt voor 77,78 pct. uitgekeerd aan het Pensioenfonds en voor 22,22 pct. aan het Solidariteits- en Perequatiefonds.
  Deze bepaald in het 5e lid van artikel 13 wordt voor 87,5 pct. uitgekeerd aan het Pensioenfonds en voor 12,5 pct. aan het Solidariteits- en Perequatiefonds.

Art.15. De enige premie mag niet meer gestort worden wanneer twaalf maanden verlopen zijn sedert de datum van de aanvraag.
  In dit geval staat het de verzekerde vrij een nieuwe aanvraag in te dienen overeenkomstig de bepalingen van artikel 12.

HOOFDSTUK IV_ Over de storting van de bijdrage bepaald in artikel 68 van de wet van 17 juli 1963.
Art.16. De ondernemingen waarover sprake in artikel 68 van de wet van 17 juli 1963 zijn verplicht, vóór het einde van de maand februari van elk jaar, aan de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid de lijst te sturen van hun personeelsleden die de Belgische nationaliteit bezitten of afkomstig zijn van een land waarmee een wederkerigheidsakkoord nopens de toepassing van de bepalingen van de wet van 16 juni 1960 afgesloten zal geweest zijn, en die hun beroepsbedrijvigheid in de loop van het vorig dienstjaar uitgeoefend hebben in de gebieden van gewezen Belgisch-Kongo en van Ruanda-Urundi.
  Deze lijst vermeldt de naam, voornamen, nationaliteit, geboorteplaats en -datum van de betrokken personen, evenals de perioden waarvoor de maandelijkse bijdrage gestort mag worden in toepassing van de bepalingen van artikel 4 van onderhavig besluit.

Art.17. Wanneer een onderneming voor haar personeelsleden, over wie sprake in artikel 16, bijdragen stort in het kader van het stelsel voor de overzeese sociale zekerheid, mag de Dienst ze, op haar verzoek, vrijstellen van de verplichting waarin genoemd artikel voorziet en haar toelating verlenen om slechts de aanvullende inlichtingen mede te delen die vereist worden voor de berekening van het bedrag van de bijdragen verschuldigd in toepassing van de voorschriften van de artikelen 68 en 70 van de wet van 17 juli 1963.

Art.18. De storting van de bijdragen waarover gehandeld wordt in de artikelen 68 en 70 van de wet van 17 juli 1963 moet gebeuren binnen de drie maanden vanaf de datum waarop de Dienst het bedrag ervan medegedeeld heeft aan de onderneming.

Art.19. <KB 20-7-1971, art. 3> Wanneer een onderneming de bijdragen niet binnen de bij artikel 18 bepaalde tijdsspanne betaald heeft, worden die bijdragen vermeerderd met een verwijlinterest van 6 pct. 's jaars, berekend van 1 januari van het jaar, volgend op het jaar waarover zij lopen, tot de datum waarop de Dienst ervoor in rekening gecrediteerd wordt.
  Wanneer een onderneming de bij artikel 16 bedoelde lijst niet binnen de gestelde tijd heeft overgezonden, is zij gehouden een som van 500 frank per ontbrekend stuk te betalen. Die som wordt vermeerderd met 500 frank per groep van vijf personen waarover sprake in evengenoemd artikel 16.

HOOFDSTUK V_ Overgangsbepalingen.
Art.20. (opgeheven) <KB 25-3-1974, art. 4>

Art.21. Wie wenst gebruik te maken van de mogelijkheid welke hem voorbehouden wordt bij artikel 63, § 2, van de wet van 17 juli 1963 of, in voorkomend geval, bij § 3, van genoemd artikel, moet een verklaring in die zin aan de Dienst sturen binnen de twaalf maanden vanaf het in voege treden van dit besluit.

Art.22. De bijdragen bedoeld bij artikel 63, §§ 2 en 3, van de wet van 17 juli 1963 worden vermeerderd met een interest berekend tegen de rentevoet van 4,5 pct. per jaar, vanaf de eerste dag van de vierde maand die volgt op de maand waarop zij betrekking hebben tot op de dag waarop de Dienst in rekening ervoor gecrediteerd wordt. De bijdragen die gestort worden in toepassing van artikel 63, § 3, dragen evenwel slechts interest tot 7 januari 1964 inbegrepen.
  Deze bijdragen moeten gestort worden binnen een termijn van drie jaar die volgt op het in voege treden van onderhavig besluit.
  Wanneer deze interesten niet gestort zijn, wordt hun bedrag onder de vorm van negatieve enige premie geboekt op de rekening van de verzekerde bij het Pensioenfonds van de Dienst.

Art.23. Voor het tweede halfjaar 1960 en voor elkeen van de dienstjaren 1961 tot 1964 moet de lijst, waarover sprake in artikel 16, aan de Dienst gestuurd worden binnen de zes maanden die volgen op het invoege treden van dit besluit.
  De bijdragen die in toepassing van de artikelen 68 en 70 van de wet van 17 juli 1963 verschuldigd zijn voor de perioden vermeld in het voorgaande lid, moeten bij de Dienst gestort worden binnen de drie maanden vanaf de datum waarop deze laatste er het bedrag van meedeelde aan de onderneming.
  Zo de bijdragen binnen deze termijn niet gestort worden, zullen ze vermeerderd worden met een verwijlinterest berekend tegen de rentevoet van 6 pct. per jaar, vanaf de datum waarop de Dienst in rekening gecrediteerd wordt.

Art. 24. Onze Minister van Financiën en Onze Minister-Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Handel zijn gelast met de uitvoering van dit besluit.