Details





Titel:

17 DECEMBER 2023. - Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 2, 2bis, 3, 14, 19, 22, 31, 41 en 44 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde en tot uitstel van de datum van inwerkingtreding van de wet van 12 maart 2023 tot modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Schuldenaar van de belasting en hoofdelijke schuldenaar van de belasting, inzonderheid met betrekking tot elektronische interfaces
Art. 2-5
HOOFDSTUK 3. - Terbeschikkingstelling van registers door betalingsdienstaanbieders
Art. 6-7
HOOFDSTUK 4. - Bijzondere regeling van de forfaitaire grondslagen van aanslag voor caféhouders en kleine caféhouders
Art. 8-11
HOOFDSTUK 5. - Recht op aftrek van de belasting volgens het algemeen verhoudingsgetal of volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of een deel ervan
Art. 12-14
HOOFDSTUK 6. - Vervreemdingen van gebouwen, gedeelten van gebouwen en het bijhorende terrein en de vestigingen, overdrachten en wederoverdrachten van een zakelijk recht met toepassing van de belasting
Art. 15-17
HOOFDSTUK 7. - Bijzondere regeling voor landbouwondernemers
Art. 18-23
HOOFDSTUK 8. - Technische wijzigingen in de nationale regelgeving
Art. 24-34
HOOFDSTUK 9. - Nieuwe btw-ketting
Art. 35
HOOFDSTUK 10. - Slotbepalingen
Art. 36-37



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1969121005  1970060303  1970091501  1987003130  1992003823  2002003195  2012003213  2014003283  2018015734  2022020910  2023041020 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Dit koninklijk besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.
  Het vormt ook een gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2020/284 van de Raad van 18 februari 2020 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de invoering van bepaalde verplichtingen voor betalingsdienstaanbieders.

HOOFDSTUK 2. - Schuldenaar van de belasting en hoofdelijke schuldenaar van de belasting, inzonderheid met betrekking tot elektronische interfaces
Art.2. In artikel 20 van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 oktober 2022, wordt paragraaf 4 vervangen als volgt:
  " § 4. De in paragraaf 1 bedoelde medecontractant neemt de over die handelingen verschuldigde belasting op in de aangifte met betrekking tot het tijdvak waarin de belasting opeisbaar wordt.".

Art.3. Artikel 20bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 december 1999 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 2012, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 20bis. In afwijking van artikel 51, § 1, 1°, van het Wetboek voldoet de medecontractant van de belastingplichtige die een in het tweede lid beoogde levering verricht, de belasting die over die levering verschuldigd is, wanneer hij zelf een belastingplichtige is gehouden tot indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte. Hij voldoet die belasting op de in het vijfde lid bedoelde wijze.
  Voor de toepassing van dit artikel worden bedoeld:
  1° de leveringen van goud of halffabricaten met een zuiverheid van ten minste 325 duizendsten;
  2° de leveringen van beleggingsgoud bedoeld in artikel 44bis, § 1, eerste lid, van het Wetboek, verricht door een belastingplichtige die overeenkomstig artikel 44bis, § 1, tweede of derde lid, van het Wetboek, heeft geopteerd voor de belastingheffing van die leveringen.
  De belastingplichtige die in het tweede lid bedoelde handelingen verricht, vermeldt op de facturen die hij voor die handelingen uitreikt, noch het tarief, noch het bedrag van de verschuldigde belasting, maar brengt er de volgende vermelding op aan:
  "Verlegging van heffing. Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand na de ontvangst van de factuur, wordt de afnemer geacht te erkennen dat hij een belastingplichtige is gehouden tot de indiening van periodieke aangiften. Als die voorwaarde niet vervuld is, is de afnemer ten aanzien van die voorwaarde aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten.".
  Behoudens samenspanning tussen de partijen, is de dienstverrichter ontslagen van de aansprakelijkheid ten aanzien van de in het derde lid bedoelde voorwaarde betreffende de hoedanigheid van de afnemer, wanneer de afnemer de factuur niet schriftelijk betwist.
  De in het eerste lid bedoelde medecontractant neemt de over de in het tweede lid opgesomde handelingen verschuldigde belasting op in de aangifte met betrekking tot het tijdvak waarin de belasting opeisbaar wordt.".

Art.4. Artikel 20ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 januari 2010 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 2012, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 20ter. In afwijking van artikel 51, § 1, 1°, van het Wetboek voldoet de medecontractant van de belastingplichtige die een in het tweede lid beoogde dienst verricht, de belasting die over die handeling verschuldigd is, wanneer hij zelf een in België gevestigde belastingplichtige is gehouden tot indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte. Hij voldoet die belasting op de in het vijfde lid bedoelde wijze.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt bedoeld, de overdracht van broeikasgasemissierechten als omschreven in artikel 3 van Richtlijn 2003/87/EG, die overdraagbaar zijn overeenkomstig artikel 12 van die richtlijn, evenals andere eenheden die door exploitanten kunnen worden gebruikt om die richtlijn na te leven.
  De belastingplichtige die in het tweede lid bedoelde handelingen verricht, vermeldt op de facturen die hij voor die handelingen uitreikt, noch het tarief, noch het bedrag van de verschuldigde belasting, maar brengt er de volgende vermelding op aan:
  "Verlegging van heffing. Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand na de ontvangst van de factuur, wordt de afnemer geacht te erkennen dat hij een belastingplichtige is gehouden tot de indiening van periodieke aangiften. Als die voorwaarde niet vervuld is, is de afnemer ten aanzien van die voorwaarde aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten.".
  Behoudens samenspanning tussen de partijen, is de dienstverrichter ontslagen van de aansprakelijkheid ten aanzien van de in het derde lid bedoelde voorwaarde betreffende de hoedanigheid van de afnemer, wanneer de afnemer de factuur niet schriftelijk betwist.
  De in het eerste lid bedoelde medecontractant neemt de over deze handeling verschuldigde belasting op in de aangifte met betrekking tot het tijdvak waarin de belasting opeisbaar wordt.".

Art.5. In hetzelfde besluit wordt een artikel 20quater ingevoegd, luidende:
  "Art. 20quater. § 1. De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde doet de in artikel 51bis, § 3bis, tweede lid, 2°, van het Wetboek bedoelde kennisgevingen aan het elektronische adres dat is meegedeeld door de in artikel 51bis, § 3bis, eerste lid, van het Wetboek bedoelde belastingplichtige die door middel van een elektronische interface, zoals een marktplaats, platform, portaal of soortgelijke voorziening, in artikel 51bis, § 3bis, eerste lid, 1° en 2°, van het Wetboek bedoelde leveringen van goederen in België faciliteert.
  § 2. De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde stelt de leverancier die de in artikel 51bis, § 3bis, eerste lid, van het Wetboek bedoelde leveringen van goederen verricht, in kennis van de ernstige vermoedens dat hij de aangifte- en betalingsverplichtingen met betrekking tot deze handelingen niet correct nakomt.
  De in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt verstuurd naar het elektronische adres dat is meegedeeld door de in het eerste lid bedoelde leverancier of, bij gebrek daaraan, door de in paragraaf 1 bedoelde belastingplichtige.
  De in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt gedaan op hetzelfde tijdstip als de in artikel 51bis, § 3bis, tweede lid, 2°, a), van het Wetboek bedoelde kennisgeving die wordt gericht aan de in paragraaf 1 bedoelde belastingplichtige.
  De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde doet geen in artikel 51bis, § 3bis, tweede lid, 2°, b), van het Wetboek bedoelde kennisgeving zolang over het in paragraaf 3 bedoelde bezwaarschrift geen beslissing werd genomen die ter kennis werd gebracht van de leverancier.
  § 3. De in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde leverancier kan tegen de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde kennisgeving een bezwaarschrift indienen binnen twee maanden vanaf de datum van de verzending van deze kennisgeving.
  Op straffe van verval wordt het in het eerste lid bedoelde bezwaar ingediend op het elektronische adres opgenomen in de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde kennisgeving en bevat het minstens de volgende gegevens:
  1° de naam, het postadres, het e-mailadres en het btw-identificatienummer van de leverancier;
  2° de betrokken aangifteperiode(s);
  3° de naam, het postadres, het e-mailadres en het btw-identificatienummer van de in paragraaf 1 bedoelde belastingplichtige die de handelingen van de leverancier gefaciliteerd heeft;
  4° een verantwoording van de onjuistheid van de door de administratie belast met de belasting over de toegevoerde waarde meegedeelde ernstige vermoedens.
  De administratie die belast is met de belasting over de toegevoegde waarde bevestigt de ontvangst van het in het eerste lid bedoelde bezwaar.
  Het al dan niet indienen van het in het eerste lid bedoelde bezwaar laat het recht van de leverancier onverlet om in rechte op te komen tegen de in paragraaf 2 bedoelde kennisgeving.
  Het instellen van een rechtsmiddel overeenkomstig het vierde lid, beëindigt van rechtswege de in deze paragraaf bedoelde bezwaarprocedure.".

HOOFDSTUK 3. - Terbeschikkingstelling van registers door betalingsdienstaanbieders
Art.6. In hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 2022, wordt een artikel 26quater ingevoegd, luidende:
  "Art. 26quater. De in artikel 93duodecies/1, § 4, 2°, van het Wetboek bedoelde registers, worden ter beschikking gesteld aan de Belgische administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde uiterlijk aan het einde van de maand die volgt op het kalenderkwartaal waarop de gegevens betrekking hebben.
  Die terbeschikkingstelling gebeurt elektronisch door middel van een elektronisch standaardformulier.".

Art.7. Afdeling 5 van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 44 van 9 juli 2012 tot vaststelling van het bedrag van de niet-proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde, wordt aangevuld met een punt III, luidende:
  "III. Artikelen 93duodecies/1 en 93duodecies/3, van het Wetboek
  1. Houden van het in artikel 93duodecies/1, § 1, van het Wetboek bedoelde register


A. Non tenue - 1ère infraction : 3.000 EUR A. Niet houden - 1ste overtreding: 3.000 EUR
 - 2ème infraction : 4.000 EUR  - 2de overtreding: 4.000 EUR
 - Infractions suivantes : 5.000 EUR  - volgende overtredingen: 5.000 EUR
B. Non-respect du format 1.000 EUR B. Niet naleven van het formaat 1.000 EUR
C. Non-respect du délai de conservation du registre (article 93duodecies/1, § 4, 1°, du Code) 1.000 EUR C. Niet naleven van de bewaringstermijn van het register (artikel 93duodecies/1, § 4, 1°, van het Wetboek) 1.000 EUR
D. Le registre ne comprend pas une ou plusieurs des inscriptions prévues à l'article 93duodecies/3, du Code ou comprend de telles inscriptions de manière incomplète ou inexacte Par inscription : D. Het register bevat één of meerdere in artikel 93duodecies/3, van het Wetboek bedoelde vermeldingen niet of bevat onvolledige of onjuiste vermeldingen Per inschrijving:
 - 1ère infraction : 100 EUR avec un maximum de 1.000 EUR  - 1ste overtreding: 100 EUR met een maximum van 1.000 EUR
 - 2ème infraction : 200 EUR avec un maximum de 2.000 EUR  - 2de overtreding: 200 EUR met een maximum van 2.000 EUR
 -Infractions suivantes: 500 EUR avec un maximum de 5.000 EUR  - volgende overtredingen: 500 EUR met een maximum van 5.000 EUR
2. Terbeschikkingstelling aan de administratie van de in artikel 93duodecies/1, § 4, 2°, van het Wetboek bedoelde gegevens


A. Non-communication 2.000 EUR par mise à disposition manquante A. Niet meedelen 2.000 EUR per ontbrekende terbeschikkingstelling
B. Communication tardive 300 EUR par mise à disposition et par mois de retard (1) avec un maximum de 3.000 EUR B. Laattijdig meedelen 300 EUR per terbeschikkingstellingen per maand van vertraging met een maximum van 3.000 EUR
C. Communication incomplète ou inexacte Par mise à disposition : C. Onvolledig of onjuist mededelen Per terbeschikkingstellin :
 - irrégularités purement accidentelles : 80 EUR  - louter toevallige onregelmatigheden: 80 EUR
 - autres irrégularités : 500 EUR  - overige onregelmatigheden: 500 EUR
(1) Ieder begonnen tijdvak van een maand wordt voor een gehele maand gerekend.".

HOOFDSTUK 4. - Bijzondere regeling van de forfaitaire grondslagen van aanslag voor caféhouders en kleine caféhouders
Art.8. In artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 2bis van 15 mei 2022 tot vaststelling van de forfaitaire grondslagen van aanslag inzake de belasting over de toegevoegde waarde voor caféhouders en kleine caféhouders, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid, 1°, wordt het cijfer "2,55" vervangen door het cijfer "2,64" ;
  2° in het eerste lid, 2°, wordt het cijfer "3,2" vervangen door het cijfer "3,28" ;
  3° in het derde lid worden de woorden "4 pct." vervangen door de woorden "7,5 pct.".

Art.9. In artikel 14, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "4 pct." vervangen door de woorden "7,5 pct.".

Art.10. In punt 14 van bijlage 3 bij hetzelfde besluit, worden de woorden "4 %" vervangen door de woorden "7,5 %".

Art.11. In bijlage 4 bij hetzelfde besluit, worden de cijfers "2,55" en "3,2" respectievelijk vervangen door de cijfers "2,64" en "3,28".

HOOFDSTUK 5. - Recht op aftrek van de belasting volgens het algemeen verhoudingsgetal of volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of een deel ervan
Art.12. Artikel 14 van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, opgeheven bij het koninklijk besluit van 31 maart 1978, wordt hersteld als volgt:
  "Art. 14. § 1. Overeenkomstig artikel 46, § 1, eerste lid, van het Wetboek stelt elke belastingplichtige die zijn recht op aftrek uitoefent overeenkomstig het in deze afdeling bedoelde algemeen verhoudingsgetal, de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde daarvan vooraf in kennis.
  De belastingplichtige doet de in het eerste lid bedoelde kennisgeving door middel van de aangifte bedoeld in artikel 1 of 2 of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992, met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde, ten laatste voor het einde van het eerste aangiftetijdvak waarin de aanvang van zijn activiteit plaatsvindt.
  In afwijking van het tweede lid, doet een belastingplichtige:
  1° die zijn activiteit zodanig wijzigt dat hij zowel handelingen verricht die recht geven op aftrek op grond van artikel 45 van het Wetboek als andere handelingen, de in het eerste lid bedoelde kennisgeving op dezelfde wijze vóór het einde van het eerste aangiftetijdvak waarin de wijziging van zijn activiteit plaatsvindt;
  2° die op 31 december 2023 de aftrek verricht overeenkomstig het in deze afdeling bedoelde algemeen verhoudingsgetal, de in het eerste lid bedoelde kennisgeving op dezelfde wijze vóór 1 juli 2024 volgens de procedure bedoeld in het tweede lid.
  De in het eerste lid bedoelde kennisgeving heeft uitwerking voor een onbepaalde duur vanaf de eerste dag van de aanvang of wijziging van zijn activiteit.
  § 2. De in artikel 46, § 2, van het Wetboek bedoelde belastingplichtige die zijn recht op aftrek wenst uit te oefenen overeenkomstig het in deze afdeling bedoelde algemeen verhoudingsgetal, brengt de administratie die belast is met de belasting over de toegevoegde waarde op de hoogte door middel van een voorafgaande kennisgeving overeenkomstig de in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde modaliteiten.
  Onverminderd artikel 18bis, § 1, vierde lid, heeft de in het eerste lid bedoelde kennisgeving uitwerking vanaf 1 januari van het jaar volgend op die kennisgeving.
  § 3. De in de paragraaf 1 bedoelde belastingplichtige die de aftrek volgens het algemeen verhoudingsgetal wenst te beëindigen, stelt de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde daarvan in kennis door middel van de in artikel 18bis, § 1, eerste lid, bedoelde voorafgaande kennisgeving. Die beëindiging gaat in op de dag waarop die kennisgeving uitwerking heeft overeenkomstig artikel 18bis, § 1, vierde lid.
  De belastingplichtige doet geen in het eerste lid bedoelde kennisgeving, wanneer:
  1° uit de verklaring bedoeld in artikel 2, eerste lid of 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vierde lid, 21bis, § 2, 9°, vierde lid, 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid en 44, § 3, 2°, d), van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde, blijkt dat de belastingplichtige in het kader van zijn economische activiteit uitsluitend handelingen verricht die hetzij recht geven op aftrek op grond van artikel 45 van het Wetboek hetzij geen recht op aftrek geven;
  2° uit de verklaring bedoeld in artikel 3 of 7bis van het in 1° vermelde koninklijk besluit blijkt dat de belastingplichtige alle economische activiteiten die hem de hoedanigheid van belastingplichtige verlenen, heeft beëindigd.".

Art.13. Artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 september 2001, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 15. De belastingplichtige deelt jaarlijks het in artikel 46, § 1, tweede lid, van het Wetboek bedoelde voorlopig algemeen verhoudingsgetal mee bij de indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte met betrekking tot het eerste kwartaal of één van de eerste drie maanden van het lopende kalenderjaar.
  In afwijking van het eerste lid, deelt de belastingplichtige, in het in artikel 14, paragraaf 1, eerste lid of derde lid, 1°, bedoelde geval, het in artikel 46, § 1, tweede lid, van het Wetboek bedoelde voorlopig algemeen verhoudingsgetal mee bij de indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte met betrekking tot het kwartaal waarin de aanvang of de wijziging van zijn activiteit plaatsvindt of, indien hij deze aangifte maandelijks indient, met betrekking tot één van de eerste twee maanden na de aanvang of de wijziging van zijn activiteit.
  De belastingplichtige deelt jaarlijks het in artikel 46, § 1, derde lid, van het Wetboek bedoelde definitieve algemeen verhoudingsgetal mee bij de indiening van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek bedoelde aangifte met betrekking tot het eerste kwartaal of één van de eerste drie maanden van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop dit definitief algemeen verhoudingsgetal betrekking heeft.
  De in artikel 46, § 1, tweede en derde leden, van het Wetboek bedoelde algemene verhoudingsgetallen worden verantwoord in een berekeningsblad waarin alle elementen bedoeld in de artikelen 12 en 13, in aanmerking genomen voor het bepalen van dat getal, zijn opgenomen.".

Art.14. In artikel 18bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 oktober 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden "vóór het einde van het eerste aangiftetijdvak dat volgt op de aanvang of de wijziging van zijn activiteit" vervangen door de woorden "vóór het einde van het aangiftetijdvak waarin de aanvang of de wijziging van zijn activiteit plaatsvindt";
  2° in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden "vanaf de eerste dag van de aangifteperiode volgend op de aanvang of wijziging van zijn activiteit" vervangen door de woorden "vanaf de eerste dag van de aanvang of wijziging van zijn activiteit";
  3° in paragraaf 2, inleidende zin, wordt het woord "jaarlijks" ingevoegd tussen het woord "bovendien" en de woorden "de volgende gegevens";
  4° in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt:
  "1° naargelang het geval, het in artikel 15, § 2, eerste lid, bedoelde definitieve algemeen verhoudingsgetal van het voorafgaande kalenderjaar;";
  5° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "In afwijking van het eerste lid, deelt de belastingplichtige deze gegevens mee, in het in paragraaf 1, derde lid bedoelde geval, bij de indiening van de aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek met betrekking tot het kwartaal waarin de aanvang of de wijziging van zijn activiteit plaatsvindt of, indien hij deze aangifte maandelijks indient, met betrekking tot een van de eerste twee maanden na de aanvang of de wijziging van zijn activiteit.";
  6° in paragraaf 4 wordt het eerste lid vervangen als volgt:
  "De in paragraaf 1 bedoelde belastingplichtige die de aftrek volgens het werkelijk gebruik van de goederen en diensten of een deel ervan wenst te beëindigen, stelt de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde daarvan in kennis door de in artikel 14, § 2, bedoelde voorafgaande kennisgeving te versturen. Onverminderd paragraaf 1, vierde lid, gaat de beëindiging in op 1 januari van het jaar dat volgt op deze kennisgeving.";
  7° artikel 18bis wordt aangevuld met een paragraaf 8, luidende:
  " § 8. Belastingplichtigen die ook werkzaamheden of handelingen verrichten die niet als in artikel 2 van het Wetboek bedoelde handelingen worden aangemerkt, delen de in paragraaf 2 bedoelde inlichtingen eveneens jaarlijks op dezelfde wijze mee.".

HOOFDSTUK 6. - Vervreemdingen van gebouwen, gedeelten van gebouwen en het bijhorende terrein en de vestigingen, overdrachten en wederoverdrachten van een zakelijk recht met toepassing van de belasting
Art.15. Artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 14 van 3 juni 1970 met betrekking tot de vervreemdingen van gebouwen, gedeelten van gebouwen en het bijhorende terrein en de vestigingen, overdrachten en wederoverdrachten van een zakelijk recht in de zin van artikel 9, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde op zulke goederen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 april 2013, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 1. Eenieder die een in artikel 8 of artikel 44, § 3, 1°, a), derde streepje, of b), derde streepje, van het Wetboek bedoelde handeling verricht onder de daarin bepaalde voorwaarden, en die geen belastingplichtige is die dergelijke handelingen geregeld verricht in het kader van zijn economische activiteit, heeft voor die handeling de hoedanigheid van belastingplichtige, op voorwaarde dat hij zijn medecontractant op de hoogte brengt van zijn bedoeling om de handeling met toepassing van de belasting te verrichten, door middel van een vermelding in de eerste akte die tussen hen de titel vormt van de vervreemding van een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het bijhorende terrein, van de vestiging, de overdracht of de wederoverdracht van een zakelijk recht in de zin van artikel 9, tweede lid, 2°, van het Wetboek, op zulke goederen.".

Art.16. Artikel 2 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 2010, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 2. Om de betaling van de door hem verschuldigde belasting te waarborgen, dient de in artikel 1 bedoelde persoon voor elke in artikel 1 bedoelde handeling bij de bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert, een aangifte in drievoud in, waarvan één exemplaar hem wordt teruggegeven na van een ontvangstbewijs te zijn voorzien.
  De in het eerste lid bedoelde aangifte wordt ingediend binnen een maand volgend op het tijdstip waarop de belasting over de gehele maatstaf van heffing van de betrokken handeling opeisbaar is geworden.
  De verschuldigde belasting wordt betaald binnen de termijn die is vastgesteld voor de indiening van de in het tweede lid bedoelde aangifte.".

Art.17. Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
  "Art. 3. Voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, valt de in artikel 1 bedoelde persoon onder de bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde in het ambtsgebied waarvan hij zijn woonplaats of zijn maatschappelijke zetel heeft.".

HOOFDSTUK 7. - Bijzondere regeling voor landbouwondernemers
Art.18. Artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 22 van 15 september 1970 met betrekking tot de bijzondere regeling voor landbouwondernemers inzake belasting over de toegevoegde waarde, wordt opgeheven.

Art.19. Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.20. In artikel 3, tweede lid, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, worden de woorden "artikel 2, § 1, 1° en 2° " vervangen door de woorden "artikel 57, § 1, derde lid, 1° en 2°, van het Wetboek".

Art.21. Artikel 6, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 april 1993 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 december 2021, wordt vervangen als volgt:
  "De landbouwondernemer wiens werkzaamheid slechts gedeeltelijk onderworpen is aan de bijzondere regeling van artikel 57, § 1, van het Wetboek, en die, krachtens artikel 57, § 1ter, van het Wetboek, ten aanzien van het andere gedeelte van die werkzaamheid onderworpen is aan de normale regeling van de belasting of aan de bijzondere regeling van artikel 56 van het Wetboek, wordt geacht zijn werkzaamheid uit te oefenen in twee onderscheiden sectoren overeenstemmend met ieder van die twee gedeelten. Alleen de handelingen verricht in de tweede sector onder de normale regeling van de belasting of onder de forfaitaire regeling van artikel 56 van het Wetboek, geven recht op aftrek in de zin van de artikelen 45 tot 49 van het Wetboek.".

Art.22. In artikel 9, eerste lid, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 oktober 2022, worden de woorden "artikel 2, § 1" vervangen door de woorden "artikel 57, § 1, derde lid, van het Wetboek".

Art.23. In artikel 10, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, worden de woorden "artikel 2, § 2" vervangen door de woorden "artikel 57, § 1ter, van het Wetboek".

HOOFDSTUK 8. - Technische wijzigingen in de nationale regelgeving
Art.24. In artikel 18, § 3, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 augustus 2004 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 oktober 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid worden de woorden "artikelen 15, § 2, derde lid" vervangen door de woorden "artikelen 15, § 2, vierde lid";
  2° in het tweede lid worden de woorden "artikelen 15, § 2, derde lid" vervangen door de woorden "artikelen 15, § 2, vierde lid".

Art.25. In artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 2 van 19 december 2018 met betrekking tot de forfaitaire regeling inzake belasting over de toegevoegde waarde, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 oktober 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 worden de woorden "artikelen 15, § 2, derde lid" vervangen door de woorden "artikelen 15, § 2, vierde lid";
  2° in paragraaf 2 worden de woorden "artikelen 15, § 2, derde lid" vervangen door de woorden "artikelen 15, § 2, vierde lid".

Art.26. In artikel 4, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 oktober 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid worden de woorden "artikelen 15, § 2, derde lid" vervangen door de woorden "artikelen 15, § 2, vierde lid";
  2° in het tweede lid worden de woorden "artikelen 15, § 2, derde lid" vervangen door de woorden "artikelen 15, § 2, vierde lid".

Art.27. In artikel 11, § 5, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1978 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijke besluit van 21 april 2007, worden de woorden "zeven jaren" vervangen door de woorden "tien jaar".

Art.28. In artikel 18bis, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 oktober 2022, worden de woorden "artikelen 15, § 2, derde lid" vervangen door de woorden "artikelen 15, § 2, vierde lid".

Art.29. In de Franse tekst van artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 19, van 29 juni 2014, met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 oktober 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 2 worden de woorden "articles 15, § 2, alinéa 3" vervangen door de woorden " articles 15, § 2, alinéa 4";
  2° in paragraaf 3 worden de woorden "articles 15, § 2, alinéa 3" vervangen door de woorden "articles 15, § 2, alinéa 4".

Art.30. In de Franse tekst van artikel 6 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 oktober 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "articles 15, § 2, alinéa 3" vervangen door de woorden "articles 15, § 2, alinéa 4";
  2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "articles 15, § 2, alinéa 3" vervangen door de woorden "articles 15, § 2, alinéa 4";
  3° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden "articles 15, § 2, alinéa 3" vervangen door de woorden "articles 15, § 2, alinéa 4".

Art.31. In de Franse tekst van artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 22 van 15 september 1970 met betrekking tot de bijzondere regeling voor landbouwondernemers inzake belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 december 2021 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 oktober 2022, worden de woorden "articles 15, § 2, alinéa 3" vervangen door de woorden "articles 15, § 2, alinéa 4".

Art.32. In de Franse tekst van artikel 9 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 oktober 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid, worden de woorden "articles 15, § 2, alinéa 3" vervangen door de woorden "articles 15, § 2, alinéa 4";
  2° in het tweede lid, worden de woorden "articles 15, § 2, alinéa 3" vervangen door de woorden "articles 15, § 2, alinéa 4".

Art.33. In de Franse tekst van artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 31 van 2 april 2002 met betrekking tot de toepassingsmodaliteiten van de belasting over de toegevoegde waarde ten aanzien van de handelingen verricht door niet in België gevestigde belastingplichtigen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 december 2009 en vervangen bij het koninklijk besluit van 10 april 2022, worden de woorden "qui n'est pas identifié à la taxe sur la valeur ajoutée en Belgique," opgeheven.

Art.34. In afdeling 1 van tabel G van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 41 van 30 januari 1987 tot vaststelling van het bedrag van de proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juni 2021, wordt de bepaling onder Ibis vervangen als volgt:


"Ibis. Défaut de paiement, en tout ou en partie, ou paiement tardif des taxes dues dont l'exigibilité résulte du dépôt de la déclaration visée aux articles 58ter, § 6, 58quater, § 6 et 58quinquies, § 6, du Code et qui restent dues au dixième jour du deuxième mois qui suit la période de déclaration pour laquelle la déclaration a été déposée.10 p.c. de la taxe due"."Ibis. Gehele of gedeeltelijke niet-betaling of niet-tijdige betaling van de verschuldigde belasting waarvan de opeisbaarheid blijkt uit de ingediende aangifte bedoeld in de artikelen 58ter, § 6, 58quater, § 6 en 58quinquies, § 6, van het Wetboek die nog verschuldigd blijft de tiende dag van de tweede maand die volgt op het aangiftetijdvak waarvoor de aangifte werd ingediend.10 pct. van de verschuldigde belasting".
HOOFDSTUK 9. - Nieuwe btw-ketting

Art.35. De wet van 12 maart 2023 tot modernisering van de btw-ketting en van de inning van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen binnen de FOD Financiën treedt in werking op 1 januari 2025.
HOOFDSTUK 10. - Slotbepalingen

Art.36. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2024.   In afwijking van het eerste lid, heeft hoofdstuk 4 uitwerking met ingang van 1 januari 2023.
Art. 37. De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.