17 MEI 2019. - Koninklijk besluit tot aanpassing aan de welvaart van bepaalde uitkeringen in de regeling voor werknemers
HOOFDSTUK 1. - Aanpassing van de loongrens
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Aanpassing van het gewaarborgd minimumpensioen voor een volledige loopbaan
Art. 2-3
HOOFDSTUK 3. - Aanpassing van het minimumrecht per loopbaanjaar
Art. 4
HOOFDSTUK 4. - Aanpassing van sommige pensioenen
Art. 5
HOOFDSTUK 5. - Aanpassing van het vakantiegeld
Art. 6
HOOFDSTUK 6. - Aanpassing van de inkomensgarantie voor ouderen
Art. 7
HOOFDSTUK 7. - Gemeenschappelijke bepaling
Art. 8
HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen
Art. 9-10
HOOFDSTUK 1. - Aanpassing van de loongrens
Artikel 1. Het jaarbedrag bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers wordt voor de jaren na 2019 vermenigvuldigd met 1,017.
HOOFDSTUK 2. - Aanpassing van het gewaarborgd minimumpensioen voor een volledige loopbaan
Art.2. De bedragen van 13.151,52 euro en van 10.524,53 euro bedoeld in artikel 152 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 worden met ingang van 1 juli 2019 respectievelijk vervangen door de bedragen van 13.283,04 euro en 10.629,78 euro.
Art.3. Het bedrag van 10.383,89 euro bedoeld in artikel 153 van dezelfde wet wordt met ingang van 1 juli 2019 vervangen door het bedrag van 10.487,73 euro.
HOOFDSTUK 3. - Aanpassing van het minimumrecht per loopbaanjaar
Art.4. § 1. Het bedrag van 17.662,47 euro bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels wordt vervangen door het bedrag van 18.088,35 euro.
De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing op de pensioenen en de overgangsuitkeringen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2020 ingaan.
§ 2. De bedragen van 14.045,65 euro en van 11.236,52 euro bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit worden respectievelijk vervangen door de bedragen van 14.384,32 euro en 11.507,45 euro.
De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2020 ingaan.
HOOFDSTUK 4. - Aanpassing van sommige pensioenen
Art.5. Met uitsluiting van de pensioenen bedoeld in de artikelen 152 en 153 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, van de pensioenen bedoeld in artikel 7, §§ 1 en 2, van het koninklijk besluit van 14 februari 2003 tot vaststelling van het gewaarborgd minimumpensioen voor werknemers, opgeheven bij het koninklijk besluit van 28 september 2006 tot uitvoering van de artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector, maar waarvan de bepalingen van toepassing blijven op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten laatste op 1 september 2006 zijn ingegaan en van de pensioenen bedoeld in artikel 7, §§ 1 en 2, van het koninklijk besluit van 28 september 2006 tot uitvoering van de artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector, worden de pensioenen in de werknemersregeling die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten laatste op 1 december 2009 zijn ingegaan verhoogd met 0,785 % op 1 augustus 2019.
HOOFDSTUK 5. - Aanpassing van het vakantiegeld
Art.6. De bedragen van 185,45 euro, 111,22 euro, 726,87 euro en 581,50 euro bedoeld in artikel 56, § 3, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, worden respectievelijk vervangen met ingang van 1 mei 2020 door de bedragen van 192,96 euro, 115,72 euro, 756,31 euro en 605,05 euro.
De verhogingscoëfficiënt van 1,24621475 bedoeld in artikel 56, § 5, van hetzelfde besluit wordt met ingang van 1 mei 2020 vervangen door de verhogingscoëfficiënt van 1,29668825.
HOOFDSTUK 6. - Aanpassing van de inkomensgarantie voor ouderen
Art.7. Het bedrag van 6.389,72 euro bedoeld in artikel 6, § 1, van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, wordt vervangen:
1° door het bedrag van 6.408,89 euro op 1 juli 2019;
2° door het bedrag van 6.466,40 euro op 1 januari 2020.
HOOFDSTUK 7. - Gemeenschappelijke bepaling
Art.8. Wanneer het een overlevingspensioen betreft, is het in aanmerking te nemen ingangsjaar het jaar tijdens welk het rustpensioen van de overleden echtgenoot daadwerkelijk en voor de eerste maal is ingegaan wanneer deze op het ogenblik van zijn overlijden dit pensioen genoot.
HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen
Art.9. De bepalingen van dit besluit treden in werking op 1 juli 2019 met uitzondering van:
1° artikel 5 dat in werking treedt op 1 augustus 2019;
2° artikelen 1, 4 en 7, 2° die in werking treden op 1 januari 2020;
3° artikel 6 dat in werking treedt op 1 mei 2020.
Art. 10. De minister bevoegd voor Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.