Details





Titel:

15 JANUARI 2014. - Koninklijk besluit betreffende de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-01-2014 en tekstbijwerking tot 30-05-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-3
HOOFDSTUK 2. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 4-7
HOOFDSTUK 3. - Automatisch toegekend recht op de verhoogde tegemoetkoming
Afdeling 1. - Rechthebbenden
Art. 8-9
Afdeling 2. - Opening van het recht op de verhoogde tegemoetkoming
Art. 10-14
Afdeling 3. - Behoud en einde van het recht
Art. 15-16
HOOFDSTUK 4. - Recht op de verhoogde tegemoetkoming dat wordt toegekend na een inkomensonderzoek door het ziekenfonds
Afdeling 1. - Betrokken rechthebbenden
Art. 17-18
Art. 18 TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling 2. - Organisatie van een stroom waarmee de ziekenfondsen de potentiële rechthebbenden kunnen identificeren
Art. 19
Art. 19 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 20
Afdeling 3. - Het in aanmerking genomen grensbedrag
Art. 21
Art. 21 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 22-24
Afdeling 4. - Het begrip gezin
Art. 25-26
Afdeling 5. - In aanmerking genomen inkomsten
Onderafdeling 1. - Soorten inkomsten
Art. 27
Onderafdeling 2. - Vaststelling van de inkomsten volgens de referentieperiodes
Art. 28
Afdeling 6. - Verklaring op erewoord.
Art. 29-32
Afdeling 6/1. [1 - Toekenning van het recht op initiatief van het ziekenfonds]1
Art. 32/1, 32/2, 32/3, 32/4, 32/5, 32/6
Afdeling 7. - Opening van het recht
Art. 33-35
Afdeling 8. - Tussentijdse controle
Art. 36
Afdeling 9. - Behoud van het recht
Art. 37
Art. 37 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 38-41, 41/1
HOOFDSTUK 5. - Naleving door de vroedvrouwen en de paramedische medewerkers van de prijzen vastgesteld door de overeenkomsten
Art. 42
HOOFDSTUK 6. - Opheffingsbepaling en overgangsbepalingen
Art. 43-49, 49/1, 50-51
BIJLAGEN.
Art. N1-N3



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2007022517 





Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. De verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de kosten van de geneeskundige verzorging bedoeld in artikel 34, eerste lid, 1°, 7° bis, 7° ter en 7° quater van dezelfde wet, wordt toegekend volgens de voorwaarden en regels die in dit besluit zijn vastgesteld.

Art.2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1. "de wet" : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
  2. "het koninklijk besluit van 3 juli 1996" : het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
  3. [1 "de gerechtigde": de persoon die geneeskundige verstrekkingen geniet in één van de hoedanigheden bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° tot 16°, 20°, 21°, 22°, en 24° van de wet;]1
  4. [1 "de persoon ten laste": de persoon die geneeskundige verstrekkingen geniet in de hoedanigheid bedoeld in artikel 32, eerste lid, 17°, 18°, 19°, 23° en 25° van de wet;]1
  5. "het kind ten laste" : het kind bedoeld in artikel 123, 3, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996;
  6. "werkgroep verzekerbaarheid" : de werkgroep verzekerbaarheid bedoeld in artikel 31bis van de wet;
  7. "WIB/92" : het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992;
  8. "het Instituut" : het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering;
  9. "de verhoogde tegemoetkoming" : de verhoogde verzekeringstegemoetkoming bedoeld in artikel 37, § 19, van de wet;
  10. "de belastingadministratie" : de algemene administratie van de fiscaliteit;
  11. "het ziekenfonds" : een ziekenfonds bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, een gewestelijke dienst van de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering of de Kas der Geneeskundige Verzorging van de NMBS Holding;
  [1 12. "de woning": de hoofdverblijfplaats bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.]1
  ----------
  (1)<KB 2024-05-12/15, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art.3. Het recht op de verhoogde tegemoetkoming wordt geopend op twee verschillende manieren :
  1° Automatisch, door het ziekenfonds waarbij de betrokken rechthebbende is ingeschreven of aangesloten, op basis van het genot van één van de voordelen of van één van de situaties die in hoofdstuk 3 zijn opgesomd en volgens de daarin vastgestelde regels;
  2° Na een onderzoek van de inkomens van het betrokken gezin, uitgevoerd door het ziekenfonds dat als beheerder van het dossier is aangewezen, onder de voorwaarden en volgens de regels die in hoofdstuk 4 zijn vastgesteld, op voorwaarde dat het gezin sinds een bepaalde periode, referentieperiode genaamd, over inkomsten beschikte waarvan het belastbare jaarlijkse brutobedrag niet het in artikel 21 bedoelde grensbedrag bereikt en dat het gezin geen recht heeft op de verhoogde tegemoetkoming op basis van 1°.

HOOFDSTUK 2. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art.4. Het ziekenfonds dat het dossier beheert, beslist over de al dan niet toekenning van het recht op de verhoogde tegemoetkoming, het behoud en de intrekking van het recht voor alle gezinsleden. Het ziekenfonds waarbij de echtgenoot, de samenwonende of de persoon ten laste is ingeschreven of aangesloten, beslist echter of het recht wordt ingetrokken in de gevallen bedoeld in artikel 14.

Art.5. Wanneer het gezin uit leden bestaat die bij verschillende verzekeringsinstellingen zijn ingeschreven of aangesloten, wisselen deze laatste, volgens de regels die bij omzendbrief door de Dienst voor administratieve controle van het Instituut worden vastgesteld, alle vereiste gegevens uit met het oog op de toekenning, het behoud en de intrekking van het recht op de verhoogde tegemoetkoming.

Art.6.Het effectieve genot van het voordeel, bedoeld in artikel 8, 1° tot 5° en het genot van de toelage bedoeld in artikel 19, § 5, en, in voorkomend geval, de duur van dat genot, worden vastgesteld door de elektronische overdracht van die gegevens door de bevoegde overheden overeenkomstig de regels die gezamenlijk door de verzekeringsinstellingen, de betrokken overheden, de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en de betrokken diensten van het Instituut worden vastgesteld. Hetzelfde geldt voor de situaties bedoeld in artikelen 8, 6°, 18, eerste lid, 1°, 5°, wat de werkloosheid betreft, en 6°. Als die gegevens niet beschikbaar of voor de verzekeringsinstellingen niet toegankelijk zijn in het netwerk van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, bezorgen de bevoegde overheden de rechthebbende een getuigschrift waarvan de Dienst voor administratieve controle van het Instituut de inhoud kan bepalen.
  [2 ...]2 [1 Het bewijs van de gedeelde verblijfplaats volgt uit de verklaring op erewoord, bedoeld in artikel 21, van de ouder die toepassing vraagt van het artikel 18, eerste lid, 8.]1
  De situatie bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, wordt vastgesteld door middel van een getuigschrift dat wordt afgeleverd door de overheid waarvan het personeelslid afhangt en dat vaststelt dat de periode van disponibiliteit [1 drie maanden]1 bereikt, rekening houdend met de eventuele ongeschiktheidsperiode die daaraan voorafgaat.
  De situatie bedoeld in artikel 18, eerste lid, 4°, wordt vastgesteld door middel van een getuigschrift dat wordt afgeleverd door de Minister bevoegd voor Landsverdediging en dat vaststelt dat de periode van tijdelijke ambtsontheffing [1 drie maanden]1 bereikt. Het model van het getuigschrift wordt vastgesteld door de Minister bevoegd voor Sociale Zaken.
  [1 De situatie bedoeld in artikel 18, eerste lid, 9, wordt bewezen door de mededeling van het genot van het overbruggingsrecht gedurende een kwartaal door de Vrije Sociale Verzekeringskas of door de Nationale Hulpkas waarbij zij met toepassing van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen zijn aangesloten en waarvan de Dienst voor administratieve controle van het Instituut de inhoud kan bepalen. Deze mededeling gebeurt via het netwerk van de sociale zekerheid overeenkomstig artikel 11, eerste lid, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-03-15/76, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<KB 2024-05-12/15, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art.7.De verzekeringsinstellingen maken aan de Dienst voor administratieve controle van het Instituut jaarlijks een globaal bestand over waarin alle rechthebbenden op de verhoogde tegemoetkoming zijn opgenomen, met vermelding van het gezin als bedoeld in artikel 14 of in hoofdstuk 4, [2 afdelingen 4 en 6/1]2, waartoe ze behoren, volgens de regels en met de aanvullende gegevens die deze dienst vaststelt.
  De verzekeringsinstellingen maken elk semester, met het oog op de opvolging van de evolutie van de toekenning van de verhoogde tegemoetkoming, aan de Dienst voor administratieve controle van het Instituut statistische gegevens over betreffende het aantal rechthebbenden op de verhoogde tegemoetkoming; de Dienst voor administratieve controle van het Instituut bepaalt de regels volgens welke die gegevens worden overgemaakt alsook de elementen die zij moeten bevatten.
  De Dienst voor administratieve controle van het Instituut voert elk jaar een kwantitatieve analyse uit van de gegevens die werden meegedeeld door de verzekeringsinstellingen volgens de regels vastgesteld door die dienst. Op basis van die kwantitatieve analyse evalueert de werkgroep verzekerbaarheid elk jaar de doeltreffendheid van het mechanisme voor de toekenning van de verhoogde tegemoetkoming,
  [1 De verzekeringsinstellingen bezorgen aan de Dienst voor administratieve controle van het Instituut eveneens de gegevens betreffende de stroom, bedoeld in hoofdstuk 4, afdeling 2, in het bijzonder het aantal bijkomende aanvragen en bijkomende toekenningen van de verhoogde tegemoetkoming als gevolg van die stroom. De Dienst voor administratieve controle van het Instituut bepaalt welke gegevens moeten worden bezorgd, alsook de regels voor het doorsturen daarvan. Hij voert een kwantitatieve analyse uit van de gegevens die worden meegedeeld door de verzekeringsinstellingen.]1
  In het kader van dit besluit zijn de ziekenfondsen, de verzekeringsinstellingen en het instituut verantwoordelijk voor de hen betreffende gegevensverwerking.
  ----------
  (1)<KB 2020-03-26/05, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 31-03-2020>
  (2)<KB 2024-05-12/15, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

HOOFDSTUK 3. - Automatisch toegekend recht op de verhoogde tegemoetkoming
Afdeling 1. - Rechthebbenden
Art.8.Het recht op de verhoogde tegemoetkoming wordt toegekend aan de rechthebbende die daadwerkelijk een van de volgende voordelen geniet of zich in een van de volgende situaties bevindt :
  1. het leefloon ingesteld bij de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, op voorwaarde dat hij dat leefloon daadwerkelijk heeft ontvangen gedurende een ononderbroken periode van minstens drie volledige maanden;
  2. de steun die geheel of gedeeltelijk door de federale overheid ten laste wordt genomen op grond van de artikelen 4 en 5 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, op voorwaarde dat hij die steun daadwerkelijk heeft ontvangen gedurende een ononderbroken periode van minstens drie volledige maanden;
  3. de inkomensgarantie voor ouderen ingesteld bij de wet van 22 maart 2001;
  4. het gewaarborgd inkomen voor bejaarden ingesteld bij de wet van 1 april 1969, alsook de rechthebbende die het recht op de rentebijslag behoudt;
  5. een tegemoetkoming die wordt toegekend aan een persoon met een handicap krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap [3 of een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden toegekend krachtens het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid of de Ordonnantie van 10 december 2020 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, of een zorgbudget voor ouderen met een zorgnood toegekend krachtens het Decreet van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming]3;
  6. [2 het kind met een handicap waarvan de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66% is vastgesteld door een arts van de Directie-generaal Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. De beslissing tot vaststelling van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % van een arts die handelt in het rechtsgebied van een deelstaat wordt eveneens erkend, mits deze in overeenstemming is met de criteria zoals voorzien in de Algemene Kinderbijslagwet;]2
  7. het kind dat is ingeschreven in de hoedanigheid van gerechtigde NBMV, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 22°, van de wet;
  8. het kind dat is ingeschreven in de hoedanigheid van gerechtigde wees in de zin van artikel 32, eerste lid, 20°, van de wet;
  [1 9. het kind dat ingeschreven is in de hoedanigheid van gerechtigde wees in de zin van artikel 32, eerste lid, 11°sexies, van de wet, waarvan beide ouders overleden zijn.]1
  De arts gaat over tot de vaststelling van de ongeschiktheid, bedoeld in het eerste lid, 6°, overeenkomstig de regels bepaald :
  - in artikel 2 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 96 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen;
  - in artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 augustus 1991 tot uitvoering van de artikelen 20, §§ 2 en 3, 26 en 35, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, en van artikel 23 van het koninklijk besluit van 21 februari 1991 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.
  Ten aanzien van de kinderen die behoren tot de leeftijdscategorie bedoeld in artikel 63, § 2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders wordt voor de toepassing van artikel 2 van voormeld koninklijk besluit van 3 mei 1991 en van artikel 2 van voormeld koninklijk besluit van 28 augustus 1991 echter de Lijst van pediatrische aandoeningen bedoeld in artikel 7, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002 gebruikt in plaats van de Lijst van aandoeningen.
  ----------
  (1)<KB 2019-05-02/08, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<KB 2022-03-15/76, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (3)<KB 2022-12-26/25, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art.9. Het ziekenfonds dat het dossier beheert is dat waarbij de rechthebbende bedoeld in artikel 8 is aangesloten of ingeschreven. Het kent hem op eigen initiatief de verhoogde tegemoetkoming toe op basis van de gegevens waarover het beschikt.

Afdeling 2. - Opening van het recht op de verhoogde tegemoetkoming
Art.10. De rechthebbende bedoeld in artikel 8, 1° en 2° heeft recht op de verhoogde tegemoetkoming vanaf de dag die volgt op het einde van de periode van drie maanden die in datzelfde artikel is vastgesteld.
  Dat recht wordt behouden tot 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin het recht is geopend.

Art.11. De rechthebbende bedoeld in artikel 8, 3°, 4° en 5° heeft recht op de verhoogde tegemoetkoming vanaf de dag waarop hij een van de betrokken voordelen effectief geniet.
  Dat recht wordt behouden tot 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin het recht is geopend.

Art.12. De rechthebbende bedoeld in artikel 8, 6°, heeft recht op de verhoogde tegemoetkoming vanaf de datum waarop de beslissing tot bovenbedoelde erkenning van een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid uitwerking heeft.
  Dat recht wordt behouden tot 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin het recht is geopend.

Art.13.De rechthebbende bedoeld in [1 artikel 8, 7° tot 9°]1, heeft recht op de verhoogde tegemoetkoming vanaf de datum waarop zijn inschrijving in de bovenbedoelde hoedanigheid van gerechtigde uitwerking heeft.
  Dat recht wordt behouden tot 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin het recht is geopend.
  ----------
  (1)<KB 2019-05-02/08, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.14.§ 1. Het recht op de verhoogde tegemoetkoming wordt toegekend aan de rechthebbende bedoeld in artikel 8, zijn niet feitelijk gescheiden of niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of samenwonende en aan hun personen ten laste.
  Onder samenwonende wordt verstaan, de persoon met wie de bovenbedoelde rechthebbende samenwoont, met uitsluiting van de bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, en met wie hij een feitelijk gezin vormt. De samenwoning wordt vastgesteld op basis van de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen.
  De rechthebbenden die verbonden zijn door een wettelijke samenwoning, worden in het kader van dit besluit ook als samenwonenden beschouwd. Onder wettelijke samenwoning wordt verstaan de toestand van samenleven van twee personen die een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek.
  § 2. Het recht wordt ten vroegste op de datum van het huwelijk aan de echtgenoot toegekend. Het recht op de verhoogde tegemoetkoming van de echtgenoot wordt ingetrokken uiterlijk op [1 de laatste dag van het kwartaal]1 volgend op dat waarin de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken of waarin de feitelijke scheiding plaatsvindt.
  Datzelfde recht wordt aan de samenwonende toegekend, ten vroegste op de datum waarop de verklaring op erewoord bedoeld in § 3, aan het ziekenfonds is overhandigd. Het recht wordt evenwel ten vroegste aan de samenwonende toegekend op de datum van samenwoning als de bovenbedoelde verklaring is ingediend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf die datum. Het recht op de verhoogde tegemoetkoming van de samenwonende wordt ingetrokken uiterlijk op [1 de laatste dag van het kwartaal]1 volgend op dat waarin de samenwoning volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen wordt beëindigd.
  Datzelfde recht wordt ten vroegste aan de wettelijk samenwonende toegekend op de datum waarop de ambtenaar van de burgerlijke stand in de bevolkingsregisters melding maakt van de verklaring van wettelijke samenwoning voor zover er samenwoning is volgens de gegevens van het Rijksregister. Het recht op de verhoogde tegemoetkoming van de wettelijk samenwonende wordt ingetrokken uiterlijk op [1 de laatste dag van het kwartaal]1 volgend op dat waarin de wettelijke samenwoning wordt beëindigd volgens een van de modaliteiten bedoeld in artikel 1476, § 2, van het Burgerlijk Wetboek of op dat waarin volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen de samenwoning wordt beëindigd.
  Datzelfde recht wordt ten vroegste toegekend aan de personen ten laste van de rechthebbende, bedoeld in artikel 8, of ten laste van zijn echtgenoot of samenwonende, op de datum waarop de inschrijving in de hoedanigheid van persoon ten laste uitwerking heeft. Het recht op de verhoogde tegemoetkoming van de persoon ten laste wordt ingetrokken uiterlijk op [1 de laatste dag van het kwartaal]1 volgend op dat waarin de hoedanigheid van persoon ten laste is verloren.
  § 3. Voor het onderzoek van het recht op de verhoogde tegemoetkoming, wordt de bovenbedoelde hoedanigheid van samenwonende vastgesteld, ingeval van wettelijke samenwoning, door de daartoe bedoelde vermelding in het Rijksregister van de natuurlijke personen of, in de andere gevallen, door de ondertekening van de verklaring op erewoord in overeenstemming met het model dat gaat als bijlage 1 bij dit besluit of met de, wat hun vorm betreft, afwijkende modellen die zijn toegestaan door de Dienst voor administratieve controle van het Instituut.
  ----------
  (1)<KB 2017-09-19/05, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-09-2017>

Afdeling 3. - Behoud en einde van het recht
Art.15.Na de periode van opening van het recht, bedoeld in afdeling 2, wordt het recht telkens voor een kalenderjaar verlengd als de rechthebbende zich, in het kalenderjaar vóór het jaar van de verlenging, in een van de volgende situaties bevindt :
  1. hij heeft daadwerkelijk een voordeel bedoeld in artikel 8, 1° of 2°, genoten gedurende drie volledige ononderbroken maanden;
  2. hij heeft daadwerkelijk een voordeel bedoeld in artikel 8, 3°, 4° of 5°, genoten;
  3. de beslissing tot erkenning van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid bedoeld in artikel 8, 6°, heeft nog steeds uitwerking;
  4. hij is nog steeds ingeschreven bij zijn ziekenfonds in de hoedanigheid van gerechtigde bedoeld in [1 artikel 8, 7° tot 9°]1.
  [2 Indien het recht niet verlengd kan worden krachtens het eerste lid, wordt het recht verlengd vanaf 1 januari indien het gezin, tussen 1 oktober van het vorig jaar en 31 maart van dit jaar, een verklaring op erewoord indient zoals bedoeld in het artikel 29, en de inkomensvoorwaarde krachtens hoofdstuk 4 daartoe vervult. In deze hypothese worden de belastbare bruto-inkomsten van het gezin in aanmerking genomen zoals ze bestaan tijdens de maand die voorafgaat aan de maand waarin de aanvraag is ingediend.]2
  ----------
  (1)<KB 2019-05-02/08, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<KB 2019-10-17/10, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.16. De rechthebbenden, bedoeld in artikel 8, zijn niet onderworpen aan de controle bedoeld in artikel 37, wegens de stabiliteit van hun situatie, enerzijds, of, wegens de inkomensonderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van de reglementeringen die de toekenning van de betrokken voordelen organiseren, anderzijds.

HOOFDSTUK 4. - Recht op de verhoogde tegemoetkoming dat wordt toegekend na een inkomensonderzoek door het ziekenfonds
Afdeling 1. - Betrokken rechthebbenden
Art.17. Een referentieperiode van één kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de aanvraag bedoeld in artikel 29 is ingediend, tijdens welke het betreffende gezin aantoont dat het over bescheiden inkomsten beschikte, is van toepassing in het kader van de aanvraag om de verhoogde tegemoetkoming te genieten.

Art.18.In afwijking van artikel 17 is er geen referentieperiode van toepassing voor het gezin waarvan een van de leden, op het moment dat de aanvraag wordt ingediend :
  1. voldoet aan de voorwaarden om bij zijn ziekenfonds te worden ingeschreven in een van de hoedanigheden bedoeld in [1 artikel 32, eerste lid, 7° tot 11°quinquies en 12°]1 van de wet [2 of geniet van een overlevingspensioen krachtens de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers of krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen]2;
  2. een invaliditeitsuitkering ontvangt in de zin van artikel 93 van de wet; de gerechtigde bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° bis, van de wet moet bovendien, volgens de voorwaarden voorzien krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, zijn beroepsactiviteit hebben onderbroken wegens ziekte of invalditeit en, in die hoedanigheid, zijn rechten vrijwaren met toepassing van dezelfde wetgeving gedurende tenminste vier kwartalen;
  3. een lid is van het overheidspersoneel die wegens ziekte of gebrekkigheid in disponibiliteit is gesteld wanneer die periode van disponibiliteit [3 drie maanden]3 bereikt. Voor de bepaling van die periode van een jaar wordt de eventuele ongeschiktheidsperiode die voorafgaat aan de disponibiliteit in aanmerking genomen;
  4. een militair is die om gezondheidsredenen tijdelijk uit zijn ambt is ontheven wanneer die periode van ambtsontheffing [3 drie maanden]3 bereikt;
  5. [3 arbeidsongeschikt is in de zin van de reglementering betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging of een werknemer in gecontroleerde werkloosheid is die de hoedanigheid heeft van volledig werkloze in de zin van de werkloosheidsreglementering, op voorwaarde dat de som van de periodes van arbeidsongeschiktheid en werkloosheid de duur van drie maanden bereikt zonder onderbreking;]3
  6. voldoet aan de voorwaarden om te worden ingeschreven in de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 32, eerste lid, 13°, van de wet;
  7. [2 ...]2
  8. [6 gerechtigde is binnen een eenoudergezin. Het eenoudergezin bestaat uit een gerechtigde die, volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen, ofwel uitsluitend samenwoont met een of meerdere kind(eren), ofwel alleen woont maar zijn kind(eren) huisvest gemiddeld ten minste twee dagen per week op hoofdzakelijk of op gedeelde basis, op voorwaarde dat in beide gevallen ten minste één kind ingeschreven is in de hoedanigheid van kind ten laste in het gezin van een van zijn ouders;]6
  [3 9. gedurende ten minste een kwartaal genoot van het overbruggingsrecht [5 bedoeld in artikel 189, 2°, van de programmawet van 26 december 2022]5, mits betrokkene op het moment van de aanvraag nog steeds van het overbruggingsrecht geniet;]3
  [4 11. geniet van een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden toegekend door de Duitstalige Gemeenschap krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap of van een zorgtoeslag voor ouderen toegekend krachtens het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 27 juni 2022 betreffende het zorgbudget voor ouderen.]4
  ----------
  (1)<KB 2019-05-02/08, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<KB 2022-03-15/76, art. 3,1°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (3)<KB 2022-03-15/76, art. 3,2°, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (4)<KB 2022-12-26/25, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (5)<KB 2023-02-06/03, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (6)<KB 2024-05-12/15, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art. 18 TOEKOMSTIG RECHT.   In afwijking van artikel 17 is er geen referentieperiode van toepassing voor het gezin waarvan een van de leden, op het moment dat de aanvraag wordt ingediend :
  1. voldoet aan de voorwaarden om bij zijn ziekenfonds te worden ingeschreven in een van de hoedanigheden bedoeld in [1 artikel 32, eerste lid, 7° tot 11°quinquies en 12°]1 van de wet [2 of geniet van een overlevingspensioen krachtens de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers of krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen]2;
  2. een invaliditeitsuitkering ontvangt in de zin van artikel 93 van de wet; de gerechtigde bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° bis, van de wet moet bovendien, volgens de voorwaarden voorzien krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, zijn beroepsactiviteit hebben onderbroken wegens ziekte of invalditeit en, in die hoedanigheid, zijn rechten vrijwaren met toepassing van dezelfde wetgeving gedurende tenminste vier kwartalen;
  3. een lid is van het overheidspersoneel die wegens ziekte of gebrekkigheid in disponibiliteit is gesteld wanneer die periode van disponibiliteit [3 drie maanden]3 bereikt. Voor de bepaling van die periode van een jaar wordt de eventuele ongeschiktheidsperiode die voorafgaat aan de disponibiliteit in aanmerking genomen;
  4. een militair is die om gezondheidsredenen tijdelijk uit zijn ambt is ontheven wanneer die periode van ambtsontheffing [3 drie maanden]3 bereikt;
  5. [3 arbeidsongeschikt is in de zin van de reglementering betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging of een werknemer in gecontroleerde werkloosheid is die de hoedanigheid heeft van volledig werkloze in de zin van de werkloosheidsreglementering, op voorwaarde dat de som van de periodes van arbeidsongeschiktheid en werkloosheid de duur van drie maanden bereikt zonder onderbreking;]3
  6. voldoet aan de voorwaarden om te worden ingeschreven in de hoedanigheid van gerechtigde in de zin van artikel 32, eerste lid, 13°, van de wet;
  7. [2 ...]2
  8. [7 gerechtigde is binnen een eenoudergezin. Het eenoudergezin bestaat uit een gerechtigde die, volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen, ofwel uitsluitend samenwoont met een of meerdere kind(eren), ofwel alleen woont maar zijn kind(eren) huisvest gemiddeld ten minste twee dagen per week op hoofdzakelijk of op gedeelde basis, op voorwaarde dat in beide gevallen ten minste één kind ingeschreven is in de hoedanigheid van kind ten laste in het gezin van een van zijn ouders;]7
  [3 9. gedurende ten minste een kwartaal genoot van het overbruggingsrecht [6 bedoeld in artikel 189, 2°, van de programmawet van 26 december 2022]6, mits betrokkene op het moment van de aanvraag nog steeds van het overbruggingsrecht geniet;]3
  [4 10. meegedeeld werd krachtens de proactieve stroom van het lopende jaar zoals bedoeld in artikel 19, § 2, tweede lid, of van het voorafgaande jaar wanneer de proactieve stroom nog niet werd afgerond, en waarvan volgens de gegevens die in het bezit zijn van het beherend ziekenfonds, vastgesteld wordt dat de inkomsten van de gezinsleden ondertussen niet zijn verhoogd;]4
  [5 11. geniet van een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden toegekend door de Duitstalige Gemeenschap krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap of van een zorgtoeslag voor ouderen toegekend krachtens het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 27 juni 2022 betreffende het zorgbudget voor ouderen.]5

  (1)<KB 2019-05-02/08, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<KB 2022-03-15/76, art. 3,1°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (3)<KB 2022-03-15/76, art. 3,2°, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (4)<KB 2022-03-15/76, art. 3,8°, 006; Inwerkingtreding : onbepaald >
  (5)<KB 2022-12-26/25, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (6)<KB 2023-02-06/03, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (7)<KB 2024-05-12/15, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Afdeling 2. - Organisatie van een stroom waarmee de ziekenfondsen de potentiële rechthebbenden kunnen identificeren
Art.19.§ 1. [1 Vóór 1 april van elk jaar delen de ziekenfondsen de Dienst voor administratieve controle van het Instituut de lijst mee van de gezinnen in de zin van artikel 25, waarvan minstens één van de leden op 1 januari van dat jaar geen verhoogde tegemoetkoming geniet. Zij bezorgen ook de lijst van de gezinnen die bestaan uit twee gerechtigden die noch bloed- of aanverwant tot en met de derde graad, noch gehuwd, noch wettelijk samenwonend zijn en die volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen dezelfde hoofdverblijfplaats hebben. Zij bezorgen het identificatienummer van de sociale zekerheid van die gezinsleden volgens de regels die door de Dienst voor administratieve controle van het Instituut worden vastgesteld. Voor de toepassing van deze afdeling is het ziekenfonds dat het dossier beheert het ziekenfonds waarbij de oudste gerechtigde is ingeschreven of aangesloten.]1
  § 2. De Dienst voor administratieve controle van het Instituut bezorgt die gegevens vóór 16 mei van hetzelfde jaar via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid aan de belastingadministratie. Die administratie deelt de bovenvermelde Dienst voor administratieve controle, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, de gegevens mee betreffende de inkomsten van het tweede jaar dat voorafgaat, van de personen waarvan de identificatiegegevens aan haar werden overgemaakt, en dit vóór 1 oktober van hetzelfde jaar.
  De bovenvermelde Dienst voor administratieve controle bezorgt het betreffende ziekenfonds, in afwijking van artikel 337, vierde lid, van het WIB/92, vóór 1 november van hetzelfde jaar de informatie volgens welke, op basis van de ontvangen gegevens, het betrokken gezin over inkomsten beschikt die zouden toelaten de verhoogde tegemoetkoming te genieten.
  § 3. Het ziekenfonds dat het dossier beheert neemt contact op met het betrokken gezin teneinde het te vragen om een aanvraag betreffende het genot van de verhoogde tegemoetkoming in te dienen.
  § 4. [1 De stroom bedoeld in §§ 1 tot 3 wordt jaarlijks georganiseerd.]1
  § 5. Het ziekenfonds dat het dossier beheert, kan ook contact opnemen met het gezin waarvan minstens één van de leden niet de verhoogde tegemoetkoming geniet en waarvan een lid een verwarmingstoelage geniet die is toegekend door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, en die behoort tot een van de categorieën bedoeld in artikel 251, § 1, 2° en 3° van de programmawet van 22 december 2008, teneinde het te vragen om een aanvraag betreffende het genot van de verhoogde tegemoetkoming in te dienen.
  ----------
  (1)<KB 2020-03-26/05, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-03-2020>

Art.19 TOEKOMSTIG RECHT.    § 1. [1 Vóór 1 april van elk jaar delen de ziekenfondsen de Dienst voor administratieve controle van het Instituut de lijst mee van de gezinnen in de zin van artikel 25, waarvan minstens één van de leden op 1 januari van dat jaar geen verhoogde tegemoetkoming geniet. Zij bezorgen ook de lijst van de gezinnen die bestaan uit twee gerechtigden die noch bloed- of aanverwant tot en met de derde graad, noch gehuwd, noch wettelijk samenwonend zijn en die volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen dezelfde hoofdverblijfplaats hebben. Zij bezorgen het identificatienummer van de sociale zekerheid van die gezinsleden volgens de regels die door de Dienst voor administratieve controle van het Instituut worden vastgesteld. Voor de toepassing van deze afdeling is het ziekenfonds dat het dossier beheert het ziekenfonds waarbij de oudste gerechtigde is ingeschreven of aangesloten.]1
  § 2. De Dienst voor administratieve controle van het Instituut bezorgt die gegevens vóór 16 mei van hetzelfde jaar via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid aan de belastingadministratie. Die administratie deelt de bovenvermelde Dienst voor administratieve controle, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, de gegevens mee betreffende de inkomsten van het tweede jaar dat voorafgaat, van de personen waarvan de identificatiegegevens aan haar werden overgemaakt, en dit vóór 1 oktober van hetzelfde jaar.
  [2 De Dienst voor administratieve controle berekent het bedrag van het kadastraal inkomen bedoeld in artikel 27, vierde lid, 5°, op basis van de gegevens betreffende het onroerend patrimonium van de Coördinatiestructuur voor Patrimoniuminformatie, geldend op het moment van de consultatie. Indien uit deze gegevens blijkt dat het kadastraal inkomen nog niet is vastgesteld, geeft de Dienst voor administratieve controle de in het volgend lid bedoelde informatie niet door.]2
  De bovenvermelde Dienst voor administratieve controle bezorgt het betreffende ziekenfonds, in afwijking van artikel 337, vierde lid, van het WIB/92, vóór 1 november van hetzelfde jaar de informatie volgens welke, [2 op basis van de gegevens bedoeld in de twee vorige leden]2, het betrokken gezin over inkomsten beschikt die zouden toelaten de verhoogde tegemoetkoming te genieten.
  § 3. Het ziekenfonds dat het dossier beheert neemt contact op met het betrokken gezin teneinde het te vragen om een aanvraag betreffende het genot van de verhoogde tegemoetkoming in te dienen.
  § 4. [1 De stroom bedoeld in §§ 1 tot 3 wordt jaarlijks georganiseerd.]1
  § 5. Het ziekenfonds dat het dossier beheert, kan ook contact opnemen met het gezin waarvan minstens één van de leden niet de verhoogde tegemoetkoming geniet en waarvan een lid een verwarmingstoelage geniet die is toegekend door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, en die behoort tot een van de categorieën bedoeld in artikel 251, § 1, 2° en 3° van de programmawet van 22 december 2008, teneinde het te vragen om een aanvraag betreffende het genot van de verhoogde tegemoetkoming in te dienen.

  (1)<KB 2020-03-26/05, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 31-03-2020>
  (2)<KB 2024-05-12/15, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2025>


Art.20.[1 Het gezin dat zich in een van de volgende situaties bevindt, moet niet worden opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 19, § 1:
   1. volgens de gegevens die in het bezit zijn van het beherend ziekenfonds heeft een gezinslid geen gevolg gegeven aan een verzoek van het ziekenfonds om een aanvraag in te dienen om de verhoogde tegemoetkoming te genieten in de loop van een van de vier voorgaande jaren;
   2. volgens de gegevens die in het bezit zijn van het beherend ziekenfonds, in het bijzonder op basis van de bijdragebonnen, hebben een of meerdere gezinsleden beroepsinkomsten die hoger zijn dan het grensbedrag dat van toepassing is in het kader van dit hoofdstuk voor het gezin dat is samengesteld in de zin van artikel 25 en 26 of voor een gezin dat is samengesteld uit twee gerechtigden en twee personen ten laste indien het beherend ziekenfonds het reële gezin niet zelf kan vormen;
   3. volgens de gegevens die in het bezit zijn van het beherend ziekenfonds heeft een gezinslid een onvolledige aanvraag of een aanvraag ingediend om de verhoogde tegemoetkoming te genieten waaruit bleek dat dit gezin in de loop van een van de vier voorgaande jaren niet voldeed aan de inkomensvoorwaarden.]1
  ----------
  (1)<KB 2020-03-26/05, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 31-03-2020>

Afdeling 3. - Het in aanmerking genomen grensbedrag
Art.21.De inkomensgrens die van toepassing is in het kader van dit besluit is vastgesteld op 15.986,16 euro, verhoogd met 2.959,47 euro per bijkomende persoon in het gezin samengesteld in overeenstemming met de bepalingen van afdeling 4 van dit hoofdstuk.
  [1 Het kind dat als kind ten laste is ingeschreven in het gezin van een van zijn ouders, verhoogt het geldende inkomensplafond van het gezin van zijn andere ouder met hetzelfde bedrag van 2.959,47 EUR, indien hij daar samenwoont in het kader van een gedeelde verblijfplaats gedurende ten minste gemiddeld twee dagen per week.
   Het bewijs van samenwoning vloeit voort uit de aangifte van het gezin van de andere ouder bedoeld in het vorige lid, door middel van de onderschrijving van de verklaring op erewoord volgens het model opgenomen in bijlage 3 of gelijkwaardige documenten vastgesteld door de ziekenfondsen, die verplicht alle verwijzingen van het model ingevoegd in bijlage 3 bevatten.
   In samenhang met deze verhoging van het plafond wordt het inkomen van het kind meegerekend in het gezin van de andere ouder en aangetoond door de onderschrijving van de verklaring op erewoord bedoeld in het vorige lid binnen de termijn bedoeld in artikel 29.
   Bij beëindiging van de inschrijving van het kind ten laste in het gezin van zijn ouder blijft de verhoging van het inkomensplafond, geldend in het gezin van de andere ouder die reeds de verhoogde tegemoetkoming heeft, behouden uiterlijk tot de laatste dag van het kwartaal volgend op dat waarin het einde van deze inschrijving plaatsvond, tenzij het kind ingeschreven wordt als ten laste van de andere ouder, in welk geval de verhoging van de inkomensgrens niet beëindigd wordt.]1
  De bedragen bedoeld [1 in het eerste en het tweede lid]1 zijn gebonden aan de spilindex 114,97 (basis 2004 = 100) en worden aangepast aan de index van de consumptieprijzen op eenzelfde wijze als die welke geldt voor de pensioenen. Wanneer het mechanisme bedoeld in artikel 5 of 72 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact wordt toegepast, kunnen de voormelde bedragen eveneens worden aangepast aan de welvaart op dezelfde wijze als voor de pensioenen.
  ----------
  (1)<KB 2022-03-15/76, art. 4,2°, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. 21 TOEKOMSTIG RECHT.    De inkomensgrens die van toepassing is in het kader van dit besluit is vastgesteld op 15.986,16 euro, verhoogd met 2.959,47 euro per bijkomende persoon in het gezin samengesteld in overeenstemming met de bepalingen van afdeling 4 van dit hoofdstuk.
  [2(NOTA: gewijzigd in de toekomst door KB 2022-03-15/76, art.4,3°:
  de bedragen van 15.986,16 euro en van 2.959,47 euro worden respectievelijk vervangen:
   a) door de bedragen van 16.844,65 euro en 3.118,40 euro met ingang van 1 januari 2022;
   b) door de bedragen van 17.291,03 euro en 3.201,04 euro met ingang van 1 januari 2023;
   c) door de bedragen van 17.749,24 euro en 3.285,87 euro met ingang van 1 januari 2024.)
  ]2
  [1 Het kind dat als kind ten laste is ingeschreven in het gezin van een van zijn ouders, verhoogt het geldende inkomensplafond van het gezin van zijn andere ouder met hetzelfde bedrag van 2.959,47 EUR, indien hij daar samenwoont in het kader van een gedeelde verblijfplaats gedurende ten minste gemiddeld twee dagen per week.
   Het bewijs van samenwoning vloeit voort uit de aangifte van het gezin van de andere ouder bedoeld in het vorige lid, door middel van de onderschrijving van de verklaring op erewoord volgens het model opgenomen in bijlage 3 of gelijkwaardige documenten vastgesteld door de ziekenfondsen, die verplicht alle verwijzingen van het model ingevoegd in bijlage 3 bevatten.
   In samenhang met deze verhoging van het plafond wordt het inkomen van het kind meegerekend in het gezin van de andere ouder en aangetoond door de onderschrijving van de verklaring op erewoord bedoeld in het vorige lid binnen de termijn bedoeld in artikel 29.
   Bij beëindiging van de inschrijving van het kind ten laste in het gezin van zijn ouder blijft de verhoging van het inkomensplafond, geldend in het gezin van de andere ouder die reeds de verhoogde tegemoetkoming heeft, behouden uiterlijk tot de laatste dag van het kwartaal volgend op dat waarin het einde van deze inschrijving plaatsvond, tenzij het kind ingeschreven wordt als ten laste van de andere ouder, in welk geval de verhoging van de inkomensgrens niet beëindigd wordt.]1
  De bedragen bedoeld [1 in het eerste en het tweede lid]1 zijn gebonden aan de spilindex 114,97 (basis 2004 = 100) en worden aangepast aan de index van de consumptieprijzen op eenzelfde wijze als die welke geldt voor de pensioenen. Wanneer het mechanisme bedoeld in artikel 5 of 72 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact wordt toegepast, kunnen de voormelde bedragen eveneens worden aangepast aan de welvaart op dezelfde wijze als voor de pensioenen.

  (1)<KB 2022-03-15/76, art. 4,2°, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2022>(2)<KB 2022-03-15/76, art. 4,3°, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2022;01-01-2023; 01-01-2024>


Art.22. Als de referentieperiode een kalenderjaar bedraagt zoals bedoeld in artikel 17, is de toepasselijke inkomensgrens samengesteld uit het rekenkundige gemiddelde van de twaalf maandelijkse grensbedragen die in de loop van dat jaar worden vastgesteld, rekening houdende met het basisgrensbedrag, vastgesteld in artikel 21.

Art.23. Als krachtens artikel 18 geen enkele referentieperiode van toepassing is, is het in aanmerking te nemen grensbedrag het bedrag dat van toepassing is tijdens de maand die voorafgaat aan de maand waarin de aanvraag is ingediend. In de hypothese bedoeld in artikel 28, § 1, tweede lid, is het toepasselijke grensbedrag echter het bedrag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

Art.24. De in aanmerking te nemen inkomensgrens voor het jaar waarop de informatie van de belastingadministratie, bedoeld in artikel 37, betrekking heeft, is samengesteld uit het rekenkundige gemiddelde van de twaalf maandelijkse grensbedragen die in dat jaar worden vastgesteld, rekening houdende met het basisgrensbedrag, vastgesteld in artikel 21.

Afdeling 4. - Het begrip gezin
Art.25. Het in aanmerking genomen gezin in het kader van dit hoofdstuk is samengesteld uit de aanvrager, zijn niet feitelijk gescheiden of niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of zijn samenwonende in de zin van artikel 14 en hun personen ten laste, en dit op het moment van de indiening van de aanvraag.
  Voor het onderzoek van het recht op de verhoogde tegemoetkoming in het kader van dit hoofdstuk wordt de hoedanigheid van samenwonende vastgesteld in de verklaring op erewoord, bedoeld in artikel 29.
  Als de echtgenoot of de samenwonende is ingeschreven ten laste van een andere gerechtigde maakt hij echter geen deel uit van het gezin van de aanvrager.

Art.26. Als de aanvrager een persoon ten laste is, is het gezin samengesteld uit de aanvrager, de gerechtigde ten laste waarvan hij is ingeschreven, de niet feitelijk gescheiden of niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of de samenwonende van de gerechtigde en de personen ten laste van de gerechtigde of van de echtgenoot of de samenwonende van de gerechtigde.
  Als de aanvrager een kind is dat is ingeschreven als gerechtigde, dat voldoet aan de voorwaarden om te worden ingeschreven als kind ten laste en samenwoont met zijn ouders of adoptieve ouders of met een van hen, is het gezin samengesteld uit de aanvrager, de ouder(s) waarbij hij woont, alsook de niet feitelijk gescheiden of niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of de samenwonende van die ouder en hun personen ten laste.
  Het vorige lid is niet van toepassing in de volgende drie situaties :
  - het kind moet een persoonlijke bijdrage betalen om recht te hebben op geneeskundige verstrekkingen als gerechtigde;
  - het kind heeft een persoon of personen ingeschreven te zijnen laste;
  - het kind heeft een echtgenoot of een samenwonende.

Afdeling 5. - In aanmerking genomen inkomsten
Onderafdeling 1. - Soorten inkomsten
Art.27.Onder belastbare bruto-inkomsten moet worden verstaan het bedrag van de inkomsten zoals ze zijn vastgesteld inzake de inkomstenbelasting, vóór elke aftrek, vermindering, vrijstelling, immunisatie.
  Worden eveneens in aanmerking genomen, de inkomsten die in België van belasting zijn vrijgesteld krachtens internationale overeenkomsten ter preventie van de dubbele belastingheffing of andere internationale verdragen of akkoorden, of ze nu gelden voor de berekening van de belasting van andere inkomsten of niet, alsook de inkomsten van de personen bedoeld in artikel 227, 1°, van het WIB/92 die van belasting worden vrijgesteld in overeenstemming met de artikelen 230 of 231, § 1, 2° van hetzelfde Wetboek.
  Worden eveneens in aanmerking genomen, de inkomsten van buitenlandse oorsprong van dezelfde aard als deze hiervoren bedoeld, ontvangen door personen bedoeld in artikel 227, 1°, van het WIB/92.
  Evenwel wordt, ter bepaling van de hoegrootheid van het inkomen van het betrokken gezin dat is samengesteld volgens de bepalingen van afdeling 4 van dit hoofdstuk, als volgt rekening gehouden met de volgende inkomsten :
  1. de inkomsten uit roerende goederen vastgesteld in overeenstemming met artikel 22, § 1, eerste lid van het WIB/92;
  2. de inkomsten waarvan de aangifte aan de belastingadministratie niet verplicht is, in toepassing van artikel 313 van het WIB/92;
  3. het brutobedrag van de beroepsinkomsten, bedoeld in artikel 23, § 1, 1° tot 3°, van het WIB/92, fictief vastgesteld op 100/80 van het verschil tussen de brutowinsten of -baten en de beroepslasten die daaraan zijn verbonden;
  4. [1 het brutobedrag van de spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden, bedoeld in artikel 171, 1°, d tot h, en j, 2°, b tot d, 2° quater, 3° bis, tweede streepje, 4°, f tot h en de artikelen 515bis, vijfde lid, 515quater en 515octies van het WIB/92 voor het bedrag van de rente die voortvloeit uit de omzetting ervan volgens de coëfficiënt, bedoeld in artikel 73 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het WIB/92 gedurende een periode van tien jaar vanaf het jaar waarin het kapitaal of de afkoopwaarde is uitgekeerd;]1
  5. het geïndexeerde kadastraal inkomen, de huur of de huurwaarde van de woning die is vrijgesteld krachtens artikel 12, § 3 van het WIB/92. Wordt evenwel vrijgesteld, een bedrag van 743,68 euro, verhoogd met 123,95 euro voor elk ander gezinslid dan de rechthebbende. Deze bedragen worden geïndexeerd op dezelfde wijze als voorzien in artikel 518 van het WIB/92;
  6. de beroepsinkomsten van kinderen worden vrijgesteld voorzover zij het effectieve genot van de kinderbijslag behouden tijdens de periode waarin zij de voormelde inkomsten hebben verkregen;
  [1 7. het bruto-bedrag van de beroepsinkomsten zoals bedoeld in het artikel 23, § 1, 4° van het WIB/92 verminderd, voor de zelfstandige bedrijfsleiders, met de niet-ingehouden persoonlijke sociale bijdragen.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-10-17/10, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Onderafdeling 2. - Vaststelling van de inkomsten volgens de referentieperiodes
Art.28.§ 1. Om vast te stellen dat de inkomsten van het gezin lager zijn dan het grensbedrag bedoeld in artikel 21, worden de belastbare bruto-inkomsten van het gezin in aanmerking genomen zoals ze bestaan tijdens de maand die voorafgaat aan die waarin de aanvraag bedoeld in artikel 29 werd ingediend, wanneer er geen referentieperiode van toepassing is.
  Als de aanvraag evenwel wordt ingediend tijdens de maand waarin de situatie [2 bedoeld in artikel 18, eerste lid, 1 tot 9, en 11]2 ontstaat, worden de belastbare bruto-inkomsten van het betrokken gezin zoals ze bestaan tijdens de maand waarin de aanvraag wordt ingediend in aanmerking genomen.
  § 2. Indien een referentieperiode van één kalenderjaar van toepassing is, worden de inkomsten van die referentieperiode in aanmerking genomen.
  § 3. [1 Voor wat betreft de beroepsinkomsten, met inbegrip van de vervangingsinkomsten en de pensioenen, indien geen enkele referentieperiode van toepassing is, worden de bedragen in aanmerking genomen die betrekking hebben op de maand die voorafgaat aan die waarin de aanvraag werd ingediend of de maand waarin de aanvraag werd ingediend, overeenkomstig het bepaalde in § 1, verhoogd met het bedrag van alle voordelen die eraan zijn verbonden.
   De bedragen worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt die het mogelijk maakt ze om te zetten in jaarlijkse inkomsten, die in functie is van de methode van vaststelling van de inkomsten die maandelijks, tweewekelijks, wekelijks of dagelijks kunnen zijn.
   Indien de referentieperiode betrekking heeft op het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van de aanvraag, worden de beroepsinkomsten, vervangingsinkomsten en pensioenen welke tijdens die referentieperiode reëel ontvangen zijn in aanmerking genomen alsook het bedrag van alle voordelen die eraan zijn verbonden.]1
  § 4. Voor wat betreft de onroerende inkomsten, wordt enkel rekening gehouden met de inkomsten van onroerende goederen waarvan een gezinslid eigenaar, vruchtgebruiker of bezitter is op het ogenblik van de indiening van de aanvraag bedoeld in artikel 29.
  ----------
  (1)<KB 2020-03-26/05, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 31-03-2020>
  (2)<KB 2024-05-12/15, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Afdeling 6. - Verklaring op erewoord.
Art.29. Om vast te stellen of het gezin waarvan hij deel uitmaakt aan de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden voldoet, dient een van de gezinsleden een ondertekende aanvraag in bij het ziekenfonds waarbij hij is ingeschreven of aangesloten. Dat ziekenfonds is de beheerder van het dossier.
  Binnen een termijn van twee maanden na deze aanvraag, verstrekt hij aan het ziekenfonds dat het dossier beheert, een verklaring op erewoord overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage 2 of overeenkomstig de, wat de vorm betreft, afwijkende modellentoegestaan door de Dienst voor administratieve controle van het Instituut alsook alle bewijsdocumenten bedoeld in artikel 30. Elk gezinslid of zijn vertegenwoordiger vermeldt daarin, per soort in aanmerking genomen inkomen, of hij dat heeft genoten tijdens de periode waarop de verklaring op erewoord betrekking heeft. Hij ondertekent de verklaring op erewoord en dateert deze.
  Als het gezin echter is samengesteld uit verschillende minderjarige kinderen, mag hun vertegenwoordiger de verklaring eenmaal ondertekenen voor al die minderjarige kinderen. Als de vertegenwoordiger van de kinderen ook lid is van het betrokken gezin, volstaat het dat hij de verklaring eenmaal voor zichzelf en de kinderen ondertekent.
  Indien de bepalingen van dit artikel niet worden nageleefd, is de aanvraag nietig en mag zij niet in aanmerking worden genomen voor de toekenning van een recht op de verhoogde tegemoetkoming.

Art.30. § 1. Bij de verklaring op erewoord wordt het aanslagbiljet van de personenbelasting met betrekking tot het aanslagjaar vóór het jaar waarin de aanvraag is ingediend toegevoegd, of, bij gebreke hieraan, het laatste aanslagbiljet.
  § 2. Bij de verklaring op erewoord worden bovendien alle bewijsdocumenten betreffende de in aanmerking genomen inkomsten gevoegd.
  Indien deze documenten het niet mogelijk maken het belastbaar brutobedrag van de betrokken inkomsten vast te stellen, worden ze aangevuld met of vervangen door een geloofwaardig stuk waaruit dat bedrag blijkt. Als het beherend ziekenfonds de geloofwaardigheid van een overgelegd document in twijfel trekt, maakt ze dit document over aan de Dienst voor administratieve controle van het Instituut. Deze laatste beslist over de geloofwaardigheid en deelt deze beslissing mee aan het ziekenfonds binnen een termijn van 20 werkdagen na de ontvangst van de aanvraag.
  § 3.De verplichtingen bedoeld in §§ 1 en 2 zijn eveneens van toepassing op elk lid van het gezin. Indien een van hen niet is vermeld op het aanslagbiljet van de aanvrager, voegt hij aan de verklaring op erewoord het aanslagbiljet toe met betrekking tot het aanslagjaar vóór het jaar waarin de aanvraag is ingediend of, bij gebreke hieraan, het laatste aanslagbiljet waarover hij beschikt.
  § 4. De voormelde bewijsdocumenten hebben betrekking op de volgende periodes :
  - de kalendermaand die voorafgaat aan die van de aanvraag of de maand waarin de aanvraag werd ingediend, wat betreft de gezinnen van de rechthebbenden bedoeld in artikel 18;
  - het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van de aanvraag in de andere gevallen.
  § 5. Het beherend ziekenfonds houdt rekening met elke nuttige inlichting waarover het beschikt. De Dienst voor administratieve controle van het Instituut kan door middel van een omzendbrief de controles vastleggen die in het kader van een aanvraag om de verhoogde tegemoetkoming minstens moeten worden uitgevoerd.

Art.31. Op basis van de meegedeelde bewijsstukken stelt het ziekenfonds dat het dossier beheert, het bedrag vast van de inkomens die in aanmerking worden genomen voor het desbetreffende gezin en stelt het vast dat die inkomens lager zijn dan het grensbedrag dat in dat geval van toepassing is overeenkomstig de artikelen 22 en 23.
  Als het bedrag van het gezinsinkomen het toepasselijk grensbedrag bereikt of overschrijdt, wordt het recht op de verhoogde tegemoetkoming geweigerd.
  Het ziekenfonds deelt aan de aanvrager de gebruikte berekeningsmethode en het bedrag van de inkomsten mee.

Art.32. Het recht op de verhoogde tegemoetkoming wordt echter pas toegekend na het onderzoek bedoeld in artikel 31 als elk lid van het betrokken gezin op zijn erewoord verklaart dat de in aanmerking genomen inkomsten, op het moment waarop hij de verklaring op erewoord ondertekent, niet zijn gestegen, tenzij als gevolg van een indexering of een baremieke aanpassing die reglementair of contractueel is vastgesteld en dat hij geen nieuwe inkomsten heeft. Indien het inkomen op een andere manier is gestegen of als er nieuwe inkomsten worden ontvangen, kent het ziekenfonds het recht op de verhoogde tegemoetkoming toe, als het vaststelt dat het inkomen lager is dan het op het moment van de ondertekening van de verklaring op erewoord toepasselijk grensbedrag.

Afdeling 6/1. [1 - Toekenning van het recht op initiatief van het ziekenfonds]1   ----------   (1)
Art.32/1. [1 Onder de voorwaarden van deze afdeling verleent het ziekenfonds ambtshalve het recht op de verhoogde tegemoetkoming aan alleenstaande rechthebbenden:
   a) bedoeld in artikel 18, eerste lid, 2, die alle activiteiten hebben stopgezet overeenkomstig artikel 100, § 1, van de wet;
   b) bedoeld in artikel 18, eerste lid, 5, die, indien zij arbeidsongeschikt zijn, alle activiteiten hebben stopgezet overeenkomstig artikel 100, § 1, van de wet en, indien zij zelfstandigen zijn, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen van de zelfstandigen, hun beroepsbezigheid hebben onderbroken wegens ziekte of invaliditeit en in die hoedanigheid hun rechten vrijwaren met toepassing van dezelfde wetgeving;
   c) bedoeld in artikel 18, eerste lid, 5, die, indien zij zich in een gecontroleerde werkloosheid bevinden, vallen onder artikel 27, eerste lid, 1°, a), van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, met uitzondering van degenen die genieten van een bedrijfstoeslag.
   Onder "alleenstaande rechthebbende" wordt bedoeld, de verzekerde ingeschreven als gerechtigde die, volgens de gegevens van de gezinssamenstelling van het Rijksregister van de natuurlijke personen alleen woont of uitsluitend samenwoont met één of meerdere bloedverwanten tot in de tweede graad, op voorwaarde dat geen van hen ingeschreven is als samenwonende of ascendent ten zijner laste en dat hij met geen van hen een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd. Is echter uitgesloten, de verzekerde die een persoon ten laste heeft waarmee hij niet samenwoont en die geen kind ten laste is.
   Het ziekenfonds dat het dossier beheert, is het ziekenfonds waarbij de hierboven genoemde alleenstaande rechthebbende is ingeschreven.
   Voor de rechthebbenden die nog geen verhoogde tegemoetkoming hebben, controleert het ziekenfonds maandelijks of de rechthebbenden bedoeld in het eerste lid, a) tot c), voldoen aan de voorwaarden van deze afdeling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-05-12/15, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>


Art.32/2. [1 Voor de ambtshalve toekenning van het recht houdt het ziekenfonds rekening met de samenstelling van het gezin, de gegevens en de inkomsten van de dag waarop, volgens de gegevens die het ziekenfonds dient te raadplegen krachtens deze afdeling, aan de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden is voldaan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-05-12/15, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>


Art.32/3. [1 Is systematisch en voorafgaand uitgesloten van de ambtshalve toekenning van het recht door het ziekenfonds, de rechthebbende bedoeld in artikel 32/1:
   - die eigenaar, vruchtgebruiker of vestiger van een recht op erfpacht of opstal is van een ander onroerend goed dan zijn woning volgens de gegevens betreffende het onroerend patrimonium van de Coördinatiestructuur voor Patrimoniuminformatie;
   - die eigenaar, vruchtgebruiker of vestiger van een recht op erfpacht of opstal is van een onroerend goed waarvan het kadastraal inkomen nog niet is vastgelegd volgens de gegevens betreffende het onroerend patrimonium van de Coördinatiestructuur voor Patrimoniuminformatie;
   - die een inkomen heeft dat is opgenomen in de gegevens van het pensioenkadaster van de Federale Pensioendienst;
   - die geniet van een opzeggings- of inschakelingsvergoeding;
   - die, volgens de bijdragebons waarover het ziekenfonds beschikt, een vergoeding geniet die wordt toegekend in toepassing van de wetgeving inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten die een arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft die groter is dan 20%.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-05-12/15, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>


Art.32/4. [1 Het ziekenfonds kent ambtshalve het recht op de verhoogde tegemoetkoming toe indien de som van de volgende inkomsten lager is dan het inkomensplafond bedoeld in artikel 21, eerste lid, voor een gezin van een alleenstaande persoon, zoals van toepassing de dag waarop, volgens de gegevens die het ziekenfonds dient te raadplegen krachtens deze afdeling, aan de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden is voldaan:
   - de werkloosheidsuitkeringen, berekend overeenkomstig artikel 28, § 3, waarvan het bedrag wordt meegedeeld in de elektronische stroom van de uitbetalingsinstellingen. Deze mededeling gebeurt via het sociale zekerheidsnetwerk overeenkomstig artikel 11, eerste lid, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
   - de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, berekend overeenkomstig artikel 28, § 3;
   - het geïndexeerde bedrag van het kadastraal inkomen van de woning, na toepassing van artikel 27, lid 4, 5°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-05-12/15, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>


Art.32/5. [1 Wanneer het ziekenfonds het recht op de verhoogde tegemoetkoming in het kader van huidige afdeling niet heeft kunnen toekennen aan de rechthebbenden bedoeld in artikel 32/1, brengt zij hen daarvan op de hoogte en nodigt zij hen uit een aanvraag in te dienen overeenkomstig artikel 29, tenzij de niet-toekenning voortvloeit uit de toepassing van het artikel 32/4.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-05-12/15, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>


Art.32/6. [1 Wanneer het recht op de verhoogde tegemoetkoming is beëindigd door toepassing van artikel 38, § 2 of 3, kan het recht pas worden toegekend op initiatief van het ziekenfonds vanaf 1 januari van het tweede jaar volgend op de datum bedoeld in artikel 38, § 2, op voorwaarde dat een nieuwe situatie zoals bedoeld in artikel 32/1, eerste lid, a) tot c), is ontstaan na het einde van het recht in toepassing van het artikel 38, § 2 of 3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-05-12/15, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>


Afdeling 7. - Opening van het recht
Art.33. Indien het voldoet aan de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden, verkrijgt het betrokken gezin, dat is samengesteld overeenkomstig de bepalingen van afdeling 4, het recht op de verhoogde tegemoetkoming voor alle gezinsleden.

Art.34.Het recht op de verhoogde tegemoetkoming wordt respectievelijk geopend :
  - op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag werd ingediend in de hypothese die in artikel 28, § 1, tweede lid is voorzien .
  [1 - op de eerste dag van de maand die voorafgaat aan de maand waarin de aanvraag werd ingediend, in de hypothese die in artikel 28, § 1, eerste lid is voorzien;]1
  [1 - op de eerste dag van de maand waarin, volgens de gegevens die het ziekenfonds dient te raadplegen krachtens de Afdeling 6/1, aan de voorwaarden in deze afdeling is voldaan;]1
  - op de eerste dag van het trimester waarin de aanvraag werd ingediend in de andere gevallen.
  Als de aanvrager de aanvraag echter binnen de drie maanden na het ontstaan van een situatie bedoeld in artikel 18 [1 , eerste lid, 1 tot 9, en 11]1 indient en voor zover aan de reglementaire voorwaarden is voldaan, wordt het recht geopend op de eerste dag van de maand waarin die situatie is ontstaan.
  ----------
  (1)<KB 2024-05-12/15, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art.35.In alle gevallen waarin de samenstelling van het gezin wordt gewijzigd, wordt het recht op de verhoogde tegemoetkoming in het kader van dit hoofdstuk beëindigd, uiterlijk op [1 de laatste dag van het trimester]1 dat volgt op het trimester waarin die wijziging heeft plaatsgevonden, behalve als die wijziging het gevolg is van de opname in het gezin van een kind ten laste jonger dan 16 jaar voor wie voor de eerste keer een inschrijving in het Rijksregister wordt gevraagd [2 of van een kind ten laste jonger dan 16 jaar ingevolge een adoptie door één van de gezinsleden]2, in welk geval het recht op de verhoogde tegemoetkoming eveneens aan het kind wordt toegekend.
  Wanneer uit de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen blijkt dat het gezin is uitgebreid met een meerderjarige persoon die geen bloed- of aanverwant tot en met de derde graad is van een gezinslid, contacteert het ziekenfonds het betrokken gezin om na te gaan of deze persoon een samenwonende is in de zin van artikel 14. Bij gebreke van een antwoord binnen de drie maanden wordt deze situatie beschouwd als een wijziging van de gezinssamenstelling.
  ----------
  (1)<KB 2017-09-19/05, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 30-09-2017>
  (2)<KB 2024-05-12/15, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Afdeling 8. - Tussentijdse controle
Art.36.Wanneer het recht op de verhoogde tegemoetkoming aan een gezin werd toegekend zonder referentieperiode overeenkomstig artikel 18 [3 of in het kader van afdeling 6/1]3, kijkt het ziekenfonds dat het dossier beheert, uiterlijk op 31 augustus van het jaar dat volgt op het jaar waarin het recht werd geopend, na of er op 30 juni van het jaar dat volgt op het jaar waarin het recht werd geopend, nog altijd sprake is van een situatie bedoeld in artikel 18 [3 of in artikel 32/1]3. Als een dergelijke situatie niet meer bestaat en het gezin in het kader van hoofdstuk 3 niet in aanmerking komt om het recht te genieten, wordt het recht op [1 1 januari van het jaar dat volgt]1 ingetrokken. Het recht wordt toch behouden, als het gezin vóór die datum een verklaring op erewoord ondertekent, waaruit blijkt dat het inkomen op het moment van die verklaring lager is dan het op dat moment toepasbare grensbedrag.
  [2 Het eerste lid is niet van toepassing wanneer het recht op de verhoogde tegemoetkoming aan een gezin werd toegekend zonder referentieperiode [3 overeenkomstig artikel 18, eerste lid, 8, 10, en 11]3.]2
  ----------
  (1)<KB 2019-10-17/10, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<KB 2022-03-15/76, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (3)<KB 2024-05-12/15, art. 10, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Afdeling 9. - Behoud van het recht
Art.37.§ 1. [1 De ziekenfondsen bezorgen voor [2 16 april]2 van elk jaar aan de Dienst voor administratieve controle van het Instituut de lijst van de gezinnen :
   - die op 1 januari van dat jaar de verhoogde tegemoetkoming genieten krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk en die datzelfde recht gedurende het volledige tweede voorafgaande jaar genoten;
   - die op 1 januari van dat jaar de verhoogde tegemoetkoming genieten, waarvan het recht het voorafgaande jaar werd geopend en op wie een referentieperiode van een jaar van toepassing is.
   - die op 1 januari van dat jaar de verhoogde tegemoetkoming genieten, waarvan het recht het tweede voorafgaande jaar werd geopend en op wie een referentieperiode van een jaar van toepassing is.
   - waarvan een lid de hoedanigheid van gerechtigde, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 11°quinquies en 11°sexies, van de wet, heeft verkregen het voorafgaande jaar en die op 1 januari van dat jaar de verhoogde tegemoetkoming geniet krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk.
   Zijn echter niet opgenomen in deze lijst, de gezinnen die, op 1 januari van het jaar, het recht enkel nog genieten met toepassing van artikel 35.
   Zij bezorgen het identificatienummer van de sociale zekerheid van de leden van die gezinnen volgens de regels die door de Dienst voor administratieve controle van het Instituut worden vastgesteld.]1
  § 2. De Dienst voor administratieve controle van het Instituut bezorgt de belastingadministratie die lijst voor [3 15 juni van dat jaar]3, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.
  Voor 15 oktober van dat jaar meldt de belastingadministratie aan de Dienst voor administratieve controle van het Instituut, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, of de voormelde personen al dan niet belastingplichtig zijn tijdens het tweede jaar dat voorafgaat; in de eerste veronderstelling vermeldt zij de bedragen van de verschillende inkomsten van elk gezinslid [4 evenals het kind bedoeld in artikel 21]4. Die informatie wordt verstrekt naargelang het ten kohiere brengen en in elk geval voor 15 oktober van dat jaar.
  § 3. Voor 1 november van dat jaar deelt de Dienst voor administratieve controle van het Instituut, in afwijking van artikel 337, vierde lid, van het WIB/92, de bovenvermelde gegevens mee aan het ziekenfonds dat het dossier op dat moment beheert. Op basis van die informatie en, in voorkomend geval, op basis van de gegevens waarover het beschikt, onderzoekt het betrokken ziekenfonds of de rechthebbenden al dan niet recht hadden op het genot van de verhoogde tegemoetkoming tijdens het jaar waarop de voornoemde informatie betrekking heeft.
  ----------
  (1)<KB 2019-05-02/08, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<KB 2019-10-17/10, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (3)<KB 2020-03-26/05, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 31-03-2020>
  (4)<KB 2022-03-15/76, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art.37 TOEKOMSTIG RECHT.    § 1. [1 De ziekenfondsen bezorgen voor [2 16 april]2 van elk jaar aan de Dienst voor administratieve controle van het Instituut de lijst van de gezinnen :
   - die op 1 januari van dat jaar de verhoogde tegemoetkoming genieten krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk en die datzelfde recht gedurende het volledige tweede voorafgaande jaar genoten;
   - die op 1 januari van dat jaar de verhoogde tegemoetkoming genieten, waarvan het recht het voorafgaande jaar werd geopend en op wie een referentieperiode van een jaar van toepassing is.
   - die op 1 januari van dat jaar de verhoogde tegemoetkoming genieten, waarvan het recht het tweede voorafgaande jaar werd geopend en op wie een referentieperiode van een jaar van toepassing is.
   - waarvan een lid de hoedanigheid van gerechtigde, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 11°quinquies en 11°sexies, van de wet, heeft verkregen het voorafgaande jaar en die op 1 januari van dat jaar de verhoogde tegemoetkoming geniet krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk.
   Zijn echter niet opgenomen in deze lijst, de gezinnen die, op 1 januari van het jaar, het recht enkel nog genieten met toepassing van artikel 35.
   Zij bezorgen het identificatienummer van de sociale zekerheid van de leden van die gezinnen volgens de regels die door de Dienst voor administratieve controle van het Instituut worden vastgesteld.]1
  § 2. De Dienst voor administratieve controle van het Instituut bezorgt de belastingadministratie die lijst voor [3 15 juni van dat jaar]3, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.
  Voor 15 oktober van dat jaar meldt de belastingadministratie aan de Dienst voor administratieve controle van het Instituut, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, of de voormelde personen al dan niet belastingplichtig zijn tijdens het tweede jaar dat voorafgaat; in de eerste veronderstelling vermeldt zij de bedragen van de verschillende inkomsten van elk gezinslid [4 evenals het kind bedoeld in artikel 21]4. Die informatie wordt verstrekt naargelang het ten kohiere brengen en in elk geval voor 15 oktober van dat jaar.
  [5 Wanneer de belastingadministratie beroepsinkomsten van een kind vermeldt, gaat de Dienst voor administratieve controle in de gegevensbank betreffende de kinderbijslagen van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid na of het daadwerkelijke genot van de kinderbijslagen het tweede voorafgaande jaar behouden bleef. Indien dit het geval is, deelt zij de beroepsinkomsten van het betrokken kind niet mee aan het beherend ziekenfonds.
   De Dienst voor administratieve controle berekent eveneens het bedrag bedoeld in artikel 27, vierde lid, 5°, op basis van de gegevens betreffende het onroerend patrimonium van de Coördinatiestructuur voor Patrimoniuminformatie, zoals van toepassing in het tweede voorafgaande jaar.]5
  § 3. Voor 1 november van dat jaar deelt de Dienst voor administratieve controle van het Instituut, in afwijking van artikel 337, vierde lid, van het WIB/92, de bovenvermelde gegevens mee aan het ziekenfonds dat het dossier op dat moment beheert. Op basis van die informatie en, in voorkomend geval, op basis van de gegevens waarover het beschikt, onderzoekt het betrokken ziekenfonds of de rechthebbenden al dan niet recht hadden op het genot van de verhoogde tegemoetkoming tijdens het jaar waarop de voornoemde informatie betrekking heeft.

  (1)<KB 2019-05-02/08, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<KB 2019-10-17/10, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (3)<KB 2020-03-26/05, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 31-03-2020>
  (4)<KB 2022-03-15/76, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (5)<KB 2024-05-12/15, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2025>


Art.38.§ 1. Indien uit het onderzoek van de bovenbedoelde informatie blijkt dat het betrokken gezin recht had op de verhoogde tegemoetkoming voor het jaar waarop die informatie betrekking heeft, wordt het recht op de verhoogde tegemoetkoming verlengd voor een nieuwe periode van een kalenderjaar.
  § 2. Indien uit het onderzoek van de bovenbedoelde informatie blijkt dat het betrokken gezin geen recht had op de verhoogde tegemoetkoming voor het jaar waarop die informatie betrekking heeft, vervalt het recht op de verhoogde tegemoetkoming op 31 december van het jaar waarin de Dienst voor administratieve controle van het Instituut de lijst aan de belastingadministratie heeft bezorgd.
  § 3. Indien er binnen de termijn bedoeld in artikel 37, § 3, geen fiscale gegevens zijn verstrekt voor een betrokken gezin of indien de verstrekte gegevens niet op alle leden van dat gezin [2 en het kind bedoeld in artikel 21]2 betrekking hebben, wordt de verhoogde tegemoetkoming ingetrokken op de datum bedoeld in § 2. Indien de ontbrekende informatie betrekking heeft op kinderen jonger dan 18 jaar wordt echter toepassing gemaakt van de §§ 1 en 2.
  § 4. [1 Indien, in de situaties bedoeld in §§ 2 en 3, het gezin een nieuwe verklaring op erewoord indient zoals bedoeld in het artikel 29, wordt het recht toegekend vanaf 1 januari indien de nieuwe verklaring op erewoord ingediend is tussen 1 oktober van het vorig jaar en 31 maart van dit jaar. In deze hypothese worden de belastbare bruto-inkomsten van het gezin in aanmerking genomen zoals ze bestaan tijdens de maand die voorafgaat aan de maand waarin de aanvraag is ingediend.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-10-17/10, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<KB 2022-03-15/76, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art.39.Voor [1 1 mei]1 van het jaar dat volgt op het jaar waarin de Dienst voor administratieve controle van het Instituut de lijst aan de belastingadministratie heeft bezorgd, deelt het ziekenfonds dat het dossier beheert de bovenbedoelde dienst mee welke beslissing het heeft genomen betreffende de verlenging of intrekking van het recht op de verhoogde tegemoetkoming. Het ziekenfonds deelt in het bijzonder de motivering van de beslissing mee.
  ----------
  (1)<KB 2019-10-17/10, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art.40. Wanneer het recht met toepassing van de artikelen 35, 36 of 38, §§ 2 of 3, op verschillende datums moet worden ingetrokken, dan is de kortste periode van behoud van recht van toepassing.

Art.41.In afwijking van de bepalingen van artikel 38 wordt, indien het recht op de verhoogde tegemoetkoming is geopend op basis van een verklaring op erewoord die bewust en vrijwillig door een lid van het betrokken gezin [1 of het kind bedoeld in artikel 21]1 werd ingevuld met foute of onvolledige gegevens teneinde dat recht te verkrijgen, dat recht ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf de datum van opening van het recht. De ten onrechte uitgekeerde bedragen worden teruggevorderd ten belope van het verschil tussen het gewone terugbetalingstarief en het tarief van de verhoogde tegemoetkoming.
  ----------
  (1)<KB 2022-03-15/76, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art.41/1. [1 Elke verzekerde kan binnen de drie maanden na de opening van het recht afstand doen van het genot van de verhoogde tegemoetkoming toegekend in het kader van de Afdeling 6/1. Hij deelt dit schriftelijk mee aan zijn ziekenfonds. Het recht wordt met terugwerkende kracht ingetrokken op de datum van opening.
   Het ziekenfonds informeert de betrokkene over de gevolgen van de aanvraag om afstand voor hem en zijn gezinsleden, en over het feit dat deze op ieder moment kan worden ingetrokken.
   Het ziekenfonds vermeldt dit in zijn dossier.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-05-12/15, art. 12, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>


HOOFDSTUK 5. - Naleving door de vroedvrouwen en de paramedische medewerkers van de prijzen vastgesteld door de overeenkomsten
Art.42.De vroedvrouwen, [1 de verpleegkundigen,]1 de kinesitherapeuten en de paramedische medewerkers die niet zijn toegetreden tot de in artikel 49, § 5, derde lid, van de wet bedoelde overeenkomsten, mogen in geen geval aan de in dit besluit bedoelde rechthebbenden op de verhoogde tegemoetkoming hogere honoraria of prijzen aanrekenen dan die welke in die overeenkomsten zijn vastgesteld.
  ----------
  (1)<KB 2019-10-17/10, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

HOOFDSTUK 6. - Opheffingsbepaling en overgangsbepalingen
Art.43. Het koninklijk besluit van 1 april 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en tot invoering van het OMNIO-statuut, wordt opgeheven. De bepalingen ervan blijven echter van toepassing met betrekking tot de verlenging van de rechten op 1 januari 2014 en 2015 voor de toepassing van artikel 44.

Art.44. § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 14 blijft het recht op de verhoogde tegemoetkoming van de personen die op 1 januari 2014 de verhoogde tegemoetkoming genieten op basis van de bepalingen van hoofdstuk II van het voormelde koninklijk besluit van 1 april 2007, behouden in 2014 en 2015 onder de voorwaarden van artikelen 8 tot 9ter van het voormelde besluit.
  § 2.Vanaf 1 januari 2015 worden de gezinnen waarvan het recht werd verlengd met toepassing van § 1, omdat een gezinslid gedurende de referentieperiode bedoeld in artikel 8 van het voormelde koninklijk belsuit van 1 april 2007 tenminste zes maanden het leefloon ingesteld bij de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie heeft ontvangen of steun die geheel of gedeeltelijk door de federale overheid ten laste wordt genomen op grond van de artikelen 4 en 5 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 37.

Art.45. De gezinnen die op 1 januari 2014 de verhoogde tegemoetkoming genieten op basis van de bepalingen van hoofdstuk III van het voormelde koninklijk besluit van 1 april 2007, worden vanaf 1 januari 2014 opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 37. De gezinnen die op 1 januari 2014 het recht slechts genieten met toepassing van artikel 30 van het voormelde besluit, worden echter niet opgenomen in de lijst.

Art.46. § 1. De gezinnen die op 1 januari 2014 de verhoogde tegemoetkoming genieten op basis van de bepalingen van hoofdstuk IV van het voormelde koninklijk besluit van 1 april 2007, worden vanaf 1 januari 2014 opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 37, in de volgende gevallen :
  - als de personen waaruit het gezin, bedoeld in afdeling II van hoofdstuk IV van het voormelde koninklijk besluit van 1 april 2007, is samengesteld, een of meerdere gezinnen vormen in de zin van artikel 25 van dit besluit;
  - als het gezin dat is samengesteld overeenkomstig artikel 25 van dit besluit, een persoon bevat die de verhoogde tegemoetkoming niet geniet, als die persoon een kind ten laste is dat jonger is dan 16 jaar. Het recht wordt aan die laatste toegekend vanaf 1 januari 2014.
  § 2. Als het gezin dat is samengesteld overeenkomstig afdeling II van hoofdstuk IV van het voormelde koninklijk besluit van 1 april 2007, op 1 januari 2014 verschillende gerechtigden bevat die noch echtgenoten, noch wettelijk samenwonenden, noch bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad zijn, ondertekenen ze de verklaring op erewoord bedoeld in artikel 14, § 3. Als ze nalaten dit te doen vóór 15 maart 2014, wordt het recht beëindigd op 31 december 2014.
  § 3. Als het gezin dat is samengesteld overeenkomstig artikel 25 van dit besluit een gerechtigde of een persoon ten laste bevat die geen kind ten laste is dat jonger is dan 16 jaar en die de verhoogde tegemoetkoming niet geniet, wordt het recht beëindigd op 31 december 2014.
  § 4. De verzekeringsinstelling waarbij de oudste gerechtigde van het nieuw samengesteld gezin, overeenkomstig § 1 tot § 3, is ingeschreven of aangesloten wordt als dossierbeheerder beschouwd.

Art.47. De eerste keer mag de uitvoering van de stroom bedoeld in artikel 19 verspreid worden over de jaren 2015 en 2016 overeenkomstig de voorwaarden gesteld door de dienst voor administratieve controle van het instituut. De analyse bedoeld in artikel 7 zal door voornoemde dienst verwezenlijkt worden op basis van de informatie die door de verzekeringsinstellingen meegedeeld worden ten laatste op 31 maart 2017.

Art.48. Als het gezin leden bevat die zijn ingeschreven of aangesloten bij verschillende verzekeringsinstellingen, wisselen zij volgens de regels vastgesteld bij omzendbrief van de Dienst voor administratieve controle van het Instituut, alle nodige gegevens uit met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk.

Art.49. Artikel 22 van het voormelde koninklijk besluit van 1 april 2007 blijft van toepassing op situaties die ontstaan voor zijn opheffing, tenzij de toepassing van afdeling 4 van hoofdstuk 4 van dit besluit gunstiger is.
  De gezinnen van feitelijk gescheiden echtgenoten die op 1 januari 2014 sedert minder dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn worden samengesteld overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. In voorkomend geval wordt de wijziging van de gezinssamenstelling geacht te hebben plaatsgevonden op 1 januari 2014.

Art.49/1. [1 Voor de gezinnen waarvan een lid in 2022 geniet van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden bedoeld in artikel 8, punt 5° en op 1 januari 2023 zijn woonplaats heeft in het Duitse taalgebied, wordt het recht op de verhoogde tegemoetkoming voor het jaar 2023 automatisch verlengd krachtens het artikel 15 van dit besluit. Voor de gezinnen waarvan een lid in 2023 geniet van de zorgtoeslag voor ouderen krachtens het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 27 juni 2022 betreffende het zorgbudget voor ouderen wordt het recht op de verhoogde tegemoetkoming voor het jaar 2024 automatisch verlengd krachtens het artikel 15 van dit besluit.
   Deze gezinnen worden vanaf 1 januari 2024 opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 37, § 1 in het geval zij hun woonplaats hebben in het Duitse taalgebied.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2022-12-26/25, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2023>


Art.50. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2014.

Art.51. De minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.


BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. - Verhoogde verzekeringstegemoetkoming : Verklaring op erewoord in verband met de samenwonende.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-01-2014, p. 8134)

Art. N2. Bijlage 2. - Verklaring op erewoord - Verhoogde verzekeringstegemoetkoming.
  (Bijlage niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-01-2014, p. 8135-8137)


Art. N3.[1 Bijlage 3]1

  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 13-04-2022, p. 34686)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2022-03-15/76, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2022>