15 MAART 2022. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 januari 2014 betreffende de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Art. 1-11
BIJLAGE.
Art. N
Artikel 1. In artikel 6 van het koninklijk besluit van 15 januari 2014 betreffende de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende zin:
"Het bewijs van de gedeelde verblijfplaats volgt uit de verklaring op erewoord, bedoeld in artikel 21, van de ouder die toepassing vraagt van het artikel 18, eerste lid, 8.";
2° in het derde en vierde lid worden telkens de woorden "één jaar" vervangen door de woorden "drie maanden";
3° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De situatie bedoeld in artikel 18, eerste lid, 9, wordt bewezen door de mededeling van het genot van het overbruggingsrecht gedurende een kwartaal door de Vrije Sociale Verzekeringskas of door de Nationale Hulpkas waarbij zij met toepassing van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen zijn aangesloten en waarvan de Dienst voor administratieve controle van het Instituut de inhoud kan bepalen. Deze mededeling gebeurt via het netwerk van de sociale zekerheid overeenkomstig artikel 11, eerste lid, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid. "
Art.2. In artikel 8, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 mei 2019, wordt de bepaling onder 6. vervangen als volgt:
"6. het kind met een handicap waarvan de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66% is vastgesteld door een arts van de Directie-generaal Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. De beslissing tot vaststelling van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % van een arts die handelt in het rechtsgebied van een deelstaat wordt eveneens erkend, mits deze in overeenstemming is met de criteria zoals voorzien in de Algemene Kinderbijslagwet;"
Art.3. In artikel 18 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de bepaling onder 1 wordt aangevuld met de woorden:
"of geniet van een overlevingspensioen krachtens de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers of krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen";
2° in de bepaling onder 3 worden de woorden "een jaar" vervangen door de woorden "drie maanden";
3° in de bepaling onder 4 worden de woorden "een jaar" vervangen door de woorden "drie maanden";
4° de bepaling onder 5 wordt vervangen als volgt:
"5. arbeidsongeschikt is in de zin van de reglementering betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging of een werknemer in gecontroleerde werkloosheid is die de hoedanigheid heeft van volledig werkloze in de zin van de werkloosheidsreglementering, op voorwaarde dat de som van de periodes van arbeidsongeschiktheid en werkloosheid de duur van drie maanden bereikt zonder onderbreking;"
5° de bepaling onder 7 wordt opgeheven;
6° de bepaling onder 8 wordt vervangen als volgt:
"8. gerechtigde is binnen een eenoudergezin. Het eenoudergezin bestaat uit een gerechtigde die, volgens de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen, enkel samenwoont met een of meerdere kinderen, waarvan minstens een kind ingeschreven is in de hoedanigheid van kind ten laste in het gezin van een van zijn ouders, in een hoofdverblijfplaats of in een gedeelde verblijfplaats gedurende ten minste gemiddeld twee dagen per week.
In afwijking van het vorig lid kan het statuut van eenoudergezin ook worden toegekend aan de gerechtigde die niet de ouder is van een of meerdere kinderen met wie hij enkel samenwoont, op voorwaarde dat zij te zijnen laste zijn ingeschreven overeenkomstig het artikel 123, eerste lid, 3, b) tot f) van het koninklijk besluit van 3 juli 1996."
7° het artikel wordt aangevuld met de bepaling onder 9, luidende:
"9. gedurende ten minste een kwartaal genoot van het overbruggingsrecht bedoeld in artikel 3, 2° van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, mits betrokkene op het moment van de aanvraag nog steeds van het overbruggingsrecht geniet;"
8° het artikel wordt aangevuld met de bepaling onder 10, luidende:
"10. meegedeeld werd krachtens de proactieve stroom van het lopende jaar zoals bedoeld in artikel 19, § 2, tweede lid, of van het voorafgaande jaar wanneer de proactieve stroom nog niet werd afgerond, en waarvan volgens de gegevens die in het bezit zijn van het beherend ziekenfonds, vastgesteld wordt dat de inkomsten van de gezinsleden ondertussen niet zijn verhoogd."
Art.4. In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° tussen het eerste en het tweede lid worden vier leden ingevoegd, luidende:
"Het kind dat als kind ten laste is ingeschreven in het gezin van een van zijn ouders, verhoogt het geldende inkomensplafond van het gezin van zijn andere ouder met hetzelfde bedrag van 2.959,47 EUR, indien hij daar samenwoont in het kader van een gedeelde verblijfplaats gedurende ten minste gemiddeld twee dagen per week.
Het bewijs van samenwoning vloeit voort uit de aangifte van het gezin van de andere ouder bedoeld in het vorige lid, door middel van de onderschrijving van de verklaring op erewoord volgens het model opgenomen in bijlage 3 of gelijkwaardige documenten vastgesteld door de ziekenfondsen, die verplicht alle verwijzingen van het model ingevoegd in bijlage 3 bevatten.
In samenhang met deze verhoging van het plafond wordt het inkomen van het kind meegerekend in het gezin van de andere ouder en aangetoond door de onderschrijving van de verklaring op erewoord bedoeld in het vorige lid binnen de termijn bedoeld in artikel 29.
Bij beëindiging van de inschrijving van het kind ten laste in het gezin van zijn ouder blijft de verhoging van het inkomensplafond, geldend in het gezin van de andere ouder die reeds de verhoogde tegemoetkoming heeft, behouden uiterlijk tot de laatste dag van het kwartaal volgend op dat waarin het einde van deze inschrijving plaatsvond, tenzij het kind ingeschreven wordt als ten laste van de andere ouder, in welk geval de verhoging van de inkomensgrens niet beëindigd wordt."
2° in het vroegere tweede lid, dat het zesde lid, wordt, worden de woorden "in het eerste lid" vervangen door de woorden "in het eerste en het tweede lid".
3° de bedragen van 15.986,16 euro en van 2.959,47 euro worden respectievelijk vervangen:
a) door de bedragen van 16.844,65 euro en 3.118,40 euro met ingang van 1 januari 2022;
b) door de bedragen van 17.291,03 euro en 3.201,04 euro met ingang van 1 januari 2023;
c) door de bedragen van 17.749,24 euro en 3.285,87 euro met ingang van 1 januari 2024.
Art.5. Het artikel 36 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 oktober 2019, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Het eerste lid is niet van toepassing wanneer het recht op de verhoogde tegemoetkoming aan een gezin werd toegekend zonder referentieperiode overeenkomstig artikel 18, eerste lid, 8 en 10.".
Art.6. In artikel 37, § 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 maart 2020, wordt de eerste zin van het tweede lid aangevuld met de woorden "evenals het kind bedoeld in artikel 21".
Art.7. In artikel 38, § 3 van hetzelfde besluit, worden de woorden "en het kind bedoeld in artikel 21" ingevoegd tussen de woorden "alle leden van dat gezin" en de woorden "betrekking hebben".
Art.8. In artikel 41 van hetzelfde besluit worden de woorden "of het kind bedoeld in artikel 21" ingevoegd tussen de woorden "door een lid van het betrokken gezin" en de woorden "werd ingevuld met foute of onvolledige gegevens".
Art.9. In hetzelfde besluit wordt een bijlage 3 ingevoegd die als bijlage is gevoegd bij dit besluit.
Art.10. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2022, met uitzondering van:
1° artikel 2, artikel 3, 1° en 5° en artikel 4, 3°, a), die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2022;
2° artikel 3, 8°, dat van toepassing is vanaf de proactieve stroom van het jaar 2022;
3° artikel 4, 3°, b), dat in werking treedt op 1 januari 2023;
4° artikel 4, 3°, c), dat in werking treedt op 1 januari 2024.
Art.11. De minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE.
Art. N.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 13-04-2022, p. 34686)