10 JULI 2008. - Decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-10-2008 en tekstbijwerking tot 28-06-2024)
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Voltijds engagement.
Art. 4-6
Art. 6 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 7
Art. 7 TOEKOMSTIG RECHT
HOOFDSTUK III. - De component leren.
Afdeling I. - De opleidingscentra.
Onderafdeling I. - Centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs.
Art. 8-13, 13bis, 13ter
Onderafdeling II. - Centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.
Art. 14-16, 16bis
Onderafdeling III.
Art. 17-19
Onderafdeling IV. - Programmatie van het aanbod.
Art. 20-21
Afdeling II. - Aanbod en organisatie.
Onderafdeling I. - Opleidingsaanbod deeltijds beroepssecundair onderwijs en leertijd.
Art. 22-25
Onderafdeling II.
Art. 26
Onderafdeling III. - Organisatie deeltijds beroepssecundair onderwijs.
Art. 27, 27/1, 28, 28bis, 29-30, 30/1
Onderafdeling IV. - Organisatie leertijd.
Art. 31, 31/1, 32-33
Onderafdeling V. - Organisatie deeltijdse vorming.
Art. 34-36
Afdeling III. - Doelgroep.
Onderafdeling I. - Toelating.
Art. 37-42, 42bis, 43-49, 49bis
Onderafdeling II.
Art. 50-56
Onderafdeling III. - Verplichte aanwezigheid.
Art. 57-58, 58/1, 59-61, 61bis
Onderafdeling IV. - Screening en trajectbegeleiding.
Art. 62
Art. 62 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 63-64
Art. 64 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 65
Afdeling IV. - Evaluatie en studiebekrachtiging.
Onderafdeling I. - Deeltijds beroepssecundair onderwijs.
Art. 66-69, 69bis, 70-73, 73bis, 74, 74bis, 74ter
Onderafdeling II. - Leertijd.
Art. 75-80, 80/1, 81-84, 84bis, 84ter
Onderafdeling III.
Art. 85
Afdeling V. - Financiering en subsidiëring.
Onderafdeling I. - Deeltijds beroepssecundair onderwijs.
Art. 86-90, 90bis, 91-92
Onderafdeling II. - Leertijd.
Art. 93
Onderafdeling III.
Art. 94-95, 95bis, 96
Onderafdeling IV. - Nascholing trajectbegeleiders.
Art. 97
HOOFDSTUK IV. - De component werkplekleren.
Afdeling I. - Toelating en attestering.
Art. 98-99
Afdeling II. - Subsidiëring.
Onderafdeling I.
Art. 100
Onderafdeling II.
Art. 101
Onderafdeling III. - Arbeidsdeelname.
Art. 102
HOOFDSTUK V.
Art. 103-108
HOOFDSTUK VI. - Wijzigingsbepalingen.
Art. 109-139
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art. 140-145
1959052901 1983010447 1985024068 1990029980 1990030154 1990930038 1990930039 1991035724 1991036087 1991036305 1996036039 1996036087 1997035987 1997036219 1998035933 1999036167 1999036184 2000036061 2000036202 2001036329 2002035155 2002035296 2002036137 2002036435 2004035898 2004036182 2005036075 2007036095
2008036449 2009035815 2009204541 2010035092 2010035197 2010035491 2010205197 2011035868 2011203841 2011205214 2012035046 2012036131 2012036279 2012206606 2013035692 2013036130 2013204067 2013206795 2014035698 2014035966 2014201169 2015035981 2015036084 2016035299 2016036410 2017020429 2017040631 2018013865 2018014312 2018040154 2020015520 2020015717 2021020235 2021021159 2021032580 2021041441 2022033697 2022033867 2022040349 2023044282 2023046742 2024007645
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Art.2.Dit decreet is van toepassing op de door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, [1 ...]1 en centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen en op [2 de VDAB]2.
----------
(1)<DVR 2020-07-03/39, art. 72, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(2)<DVR 2020-06-19/14, art. 23, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
Art.3.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder :
[8 1° aanloopcomponent: de invulling van de component werkplekleren die samen met de component leren zorgt voor het voltijds engagement voor arbeidsbereide leerlingen waarvan de arbeidsgerichte, loopbaangerichte of vaktechnische competenties verder dienen te worden versterkt;]8
[8 1°bis]8 anderstalige nieuwkomer : een jongere die aan alle volgende voorwaarden voldoet :
a) een nieuwkomer zijn, dat wil zeggen maximaal één jaar ononderbroken in België verblijven;
b) het Nederlands niet als moedertaal of thuistaal hebben;
c) maximaal negen maanden ingeschreven zijn, de maanden juli en augustus niet inbegrepen, in een onderwijsinstelling met het Nederlands als onderwijstaal;
d) het Nederlands onvoldoende beheersen om deeltijds beroepssecundair onderwijs met goed gevolg te doorlopen;
e) op 31 december volgend op de aanvang van het schooljaar de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt;
2° arbeidsdeelname : de volwaardige arbeidsparticipatie van jongeren in het reguliere economische circuit of de daaraan gelijkwaardige activiteiten als vermeld in dit decreet;
3° betrokken personen : de ouders of de personen die de minderjarige jongere in rechte of in feite onder hun bewaring hebben, dan wel de meerderjarige jongere zelf;
4° [8 ...]8
5° centrumbestuur : het orgaan dat voor het centrum de bestuurshandelingen verricht, overeenkomstig de door de wet, het decreet, het bijzonder decreet of de statuten toegewezen bevoegdheden;
[3 5° bis compenserende maatregelen: maatregelen waarbij het centrum orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het leerprogramma of de doelen die na dispensatie voor de jongere bepaald zijn, bereikt kunnen worden;]3
[3 5° ter differentiërende maatregelen: maatregelen, waarbij het centrum binnen het leerprogramma, van een beperkte variatie in het onderwijsleerproces aanbrengt om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele jongeren of groepen van jongeren;]3
[3 5° quater dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij het centrum doelen aan het leerprogramma toevoegt of de jongere vrijstelt van doelen van het leerprogramma en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende onderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt nog in voldoende mate kunnen bereikt worden;]3
6° eindtermen : minimumdoelen die de overheid noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde jongerenpopulatie in het gewoon secundair onderwijs. Met minimumdoelen wordt bedoeld : een minimum aan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, bestemd voor die jongerenpopulatie;
[6 6° bis [10 individueel aangepast curriculum: het individueel aangepast curriculum, vermeld in artikel 122/1/0 van de Codex Secundair Onderwijs;]10]6
7° inschrijving : de opname in het leerlingenbestand van een door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, dan wel de heropname na uitschrijving;
[3 7° bis jongere met specifieke onderwijsbehoeften: jongere met langdurige en belangrijke participatieproblemen die te wijten zijn aan het samenspel tussen:
a) één of meerdere functiebeperkingen op mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk vlak en;
b) beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en;
c) persoonlijke en externe factoren;]3
8° [9 leertijd: de opleiding, vermeld in artikel 2, 15°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap "Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding";]9
9° lokaal comité : het voor arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden bevoegde lokale overlegorgaan of onderhandelingsorgaan;
10° module : het kleinste te certificeren deel van een opleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, dat overeenstemt met een bepaalde inhoud;
[8 10° bis NAFT: NAFT zoals bepaald in de vigerende decreet- en regelgeving op de bijzondere jeugdbijstand en de integrale jeugdhulp;]8
[1 [8 10°ter]8 [9 ...]9]1
11° onthaalonderwijs : een specifiek en tijdelijk onderwijsaanbod dat anderstalige nieuwkomers voorbereidt op betere doorstroming naar arbeidsdeelname. Dit onderwijsaanbod is gericht op taalvaardigheid, inburgering en zelfredzaamheid. [4 De Vlaamse Regering bakent de doelgroep af, ten minste rekening houdend met de criteria `leeftijd', `taalkennis Nederlands' en `duurtijd van de aanwezigheid op het Belgische grondgebied' van de anderstalige nieuwkomers]4;
12° [8 ...]8
13° [5 ...]5
[3 13° bis remediërende maatregelen: maatregelen waarbij het centrum effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het leerprogramma;]3
14° scholengemeenschap : één instelling of een groep van instellingen die binnen een geografische omschrijving gezamenlijk instaat voor de onderwijsvoorziening;
[2 14° /1 leerlingenstage : een vorm van opleiding binnen de component leren :
a) buiten een vestigingsplaats van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs;
b) in een reële arbeidsomgeving bij een werkgever;
c) onder gelijkaardige omstandigheden als reguliere werknemers van die werkgever;
d) waarbij effectieve arbeid wordt verricht die aansluit bij de gevolgde opleiding;
e) met de bedoeling beroepservaring op te doen.]2
15° [9 ...]9
16° [7 trajectbegeleider: het aangewezen personeelslid dat in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs belast is met trajectbegeleiding; de gemandateerde persoon die in het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen belast is met trajectbegeleiding;]7
17° [7 ...]7
18° trajectbegeleiding : een continu proces van begeleiding en opvolging van de persoonlijke ontwikkeling en de vorming van jongeren tijdens de component leren en de component werkplekleren en dit in overleg met de betrokken actoren met als ultiem doel de toeleiding naar de arbeidsmarkt;
19° uur : hetzij een periode van 50 minuten hetzij, maar uitsluitend in het geval van een [8 ...]8 [8 aanloopcomponent]8 of arbeidsdeelname, een periode van 60 minuten; om te komen tot het minimaal aantal uren voltijds engagement wordt een uur omgerekend naar een periode van 50 minuten;
20° VDAB : de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding als vermeld in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding : de dienst die voor het Vlaamse Gewest bevoegd is voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding en die voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegd is voor beroepsopleiding;
21° [8 ...]8
----------
(1)<DVR 2009-05-08/32, art. III.27, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DVR 2013-07-19/57, art. III.65, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(3)<DVR 2014-03-21/59, art. III.74, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(4)<DVR 2016-06-17/24, art. III.49, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(5)<DVR 2016-06-10/10, art. 51, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(6)<DVR 2017-06-16/24, art. III.22, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(7)<DVR 2018-06-15/18, art. 52, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(8)<DVR 2018-03-30/37, art. 85, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(9)<DVR 2020-06-19/14, art. 24, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
(10)<DVR 2023-05-05/07, art. 122, 037; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
HOOFDSTUK II. - Voltijds engagement.
Art.4. Het stelsel van leren en werken combineert, voor elke individuele jongere, een component leren en een component werkplekleren. Die combinatie omvat minimaal 28 uren per week, wat een voltijds engagement van de jongere inhoudt, en voldoet voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht waaraan de jongere eventueel is onderworpen.
Art.5. De component leren kan als volgt worden ingevuld :
1° via het deeltijds beroepssecundair onderwijs, georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
2° via de theoretische vorming binnen de leertijd.
Art.6.§ 1. De invulling van de component werkplekleren is afhankelijk van de invulling van de component leren, zoals hierna bepaald.
In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan de component werkplekleren als volgt worden ingevuld :
1° via arbeidsdeelname;
2° [3 via een aanloopcomponent;]3
3° [3 ...]3
In de leertijd kan de component werkplekleren als volgt worden ingevuld :
1° via de praktijkopleiding binnen de leertijd, die gelijkstaat met arbeidsdeelname;
2° [3 ...]3
[3 3° via een [5 aanloopcomponent]5.]3
§ 2. Voor arbeidsdeelname als vermeld in § 1, tweede lid, 1°, komen in aanmerking :
1° [4 de reguliere tewerkstelling op basis van een overeenkomst vermeld in artikel 3 van het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen;]4
2° het volgen van een sportgerelateerde opleiding binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs, waarbij de opleiding enerzijds een duidelijke beroepskwalificatie moet hebben die op zijn minst minimale aansluiting vindt bij de beoefende sport en anderzijds georganiseerd wordt in overleg met en na formele instemming van een erkende sportfederatie;
3° het vrijwilligerswerk, zoals bij wet bepaald;
4° het tijdelijk volgen van een bijkomende opleiding of cursus die specifiek gericht is op het verhogen van de tewerkstellingsperspectieven of inzetbaarheid op de arbeidsmarkt;
5° het verrichten van culturele, sociale of sportactiviteiten georganiseerd door een instantie van de overheid of erkend door of namens een overheid.
De invulling van de component werkplekleren door middel van een van voormelde alternatieven kan geenszins afbreuk doen aan artikel 4 dat bepaalt dat de combinatie van de component leren en de component werkplekleren minimaal 28 uren per week omvat.
§ 3. In afwijking van artikel 4 en onverminderd het in § 4 gestelde, is het toegelaten in volgende gevallen de component werkplekleren tijdelijk niet in te vullen :
1° tijdens de periode tussen het sluiten van een overeenkomst en de inwerkingtreding van die overeenkomst;
2° tijdens een periode waarin de jongere actief solliciteert met het oog op invulling van de component werkplekleren;
3° tijdens de periode tussen de inschrijving en de screening als vermeld in artikel 62.
Het niet invullen van de component werkplekleren kan, afzonderlijk voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor de leertijd, maximum 30 dagen per jongere per schooljaar bedragen. Voor de toepassing van deze bepaling worden uitsluitend de gevallen onder 1° en 2° in aanmerking genomen en wordt onder dagen verstaan : alle weekdagen van het schooljaar, met uitzondering van de niet-facultatieve vakantieperiodes zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs.
§ 4. In overeenstemming met [1 artikel 112, vierde lid, van de Codex Secundair Onderwijs]1, is het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs bevoegd om een bepaalde concrete invulling van arbeidsdeelname aan de jongere op te leggen of te ontzeggen. Het centrum zal bij die beslissing alleszins het profiel van de jongere, de meerwaarde voor de component leren en de tijdsduur van de arbeidsdeelname in overweging nemen.
Indien zich meerdere concrete alternatieven voordoen, dan beslist het centrum na overleg met de betrokken personen. In elk geval moet steeds maximaal worden gestreefd naar een invulling van de component werkplekleren door middel van het in § 2, 1°, gestelde, waarbij er een inhoudelijke aansluiting is op de component leren.
----------
(1)<DVR 2014-04-04/85, art. IV.1, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<DVR 2016-06-10/10, art. 52, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<DVR 2018-03-30/37, art. 86,1°, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(4)<DVR 2018-03-30/37, art. 87, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(5)<DVR 2019-04-05/42, art. 52, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.6 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. De invulling van de component werkplekleren is afhankelijk van de invulling van de component leren, zoals hierna bepaald.
In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan de component werkplekleren als volgt worden ingevuld :
1° via arbeidsdeelname;
2° [3 via een aanloopcomponent;]3
3° [3 ...]3
In de leertijd kan de component werkplekleren als volgt worden ingevuld :
1° via de praktijkopleiding binnen de leertijd, die gelijkstaat met arbeidsdeelname;
2° [3 ...]3
[3 3° via een [5 aanloopcomponent]5.]3
§ 2. Voor arbeidsdeelname als vermeld in § 1, tweede lid, 1°, komen in aanmerking :
1° [4 de reguliere tewerkstelling op basis van een overeenkomst vermeld in artikel 3 van het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen;]4
2° het volgen van een sportgerelateerde opleiding binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs, waarbij de opleiding enerzijds een duidelijke beroepskwalificatie moet hebben die op zijn minst minimale aansluiting vindt bij de beoefende sport en anderzijds georganiseerd wordt in overleg met en na formele instemming van een erkende sportfederatie;
3° het vrijwilligerswerk, zoals bij wet bepaald;
4° het tijdelijk volgen van een bijkomende opleiding of cursus die specifiek gericht is op het verhogen van de tewerkstellingsperspectieven of inzetbaarheid op de arbeidsmarkt;
5° het verrichten van culturele, sociale of sportactiviteiten georganiseerd door een instantie van de overheid of erkend door of namens een overheid.
De invulling van de component werkplekleren door middel van een van voormelde alternatieven kan geenszins afbreuk doen aan artikel 4 dat bepaalt dat de combinatie van de component leren en de component werkplekleren minimaal 28 uren per week omvat.
§ 3. In afwijking van artikel 4 en onverminderd het in § 4 gestelde, is het toegelaten in volgende gevallen de component werkplekleren tijdelijk niet in te vullen :
1° tijdens de periode tussen het sluiten van een overeenkomst en de inwerkingtreding van die overeenkomst;
2° tijdens een periode waarin de jongere actief solliciteert met het oog op invulling van de component werkplekleren;
3° tijdens de periode tussen de inschrijving en de screening als vermeld in artikel 62.
Het niet invullen van de component werkplekleren kan, afzonderlijk voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor de leertijd, maximum 30 dagen per jongere per schooljaar bedragen. Voor de toepassing van deze bepaling worden uitsluitend de gevallen onder 1° en 2° in aanmerking genomen en wordt onder dagen verstaan : alle weekdagen van het schooljaar, met uitzondering van de niet-facultatieve vakantieperiodes zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs.
§ 4. In overeenstemming met [1 artikel 112, vierde lid, van de Codex Secundair Onderwijs]1, is het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs bevoegd om een bepaalde concrete invulling van arbeidsdeelname aan de jongere op te leggen of te ontzeggen. Het centrum zal bij die beslissing alleszins het profiel van de jongere, de meerwaarde voor de component leren en de tijdsduur van de arbeidsdeelname in overweging nemen.
Indien zich meerdere concrete alternatieven voordoen, dan beslist het centrum na overleg met de betrokken personen. In elk geval moet steeds maximaal worden gestreefd naar een invulling van de component werkplekleren door middel van het in § 2, 1°, gestelde, waarbij er een inhoudelijke aansluiting is op de component leren.
[6 § 5. Als de component werkplekleren niet wordt ingevuld conform paragraaf 1 tot en met 3, of met een NAFT, wordt de opleiding altijd volledig georganiseerd via onderwijs bij het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen waar de leerling is ingeschreven.]6
(1)<DVR 2014-04-04/85, art. IV.1, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<DVR 2016-06-10/10, art. 52, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<DVR 2018-03-30/37, art. 86,1°, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(4)<DVR 2018-03-30/37, art. 87, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(5)<DVR 2019-04-05/42, art. 52, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(6)<DVR 2020-07-03/39, art. 73, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.7.In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan, in afwijking van artikelen 5 en 6, § 1, voor een jongere die is ingeschreven in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs de component leren of de component werkplekleren worden vervangen door een [1 NAFT]1.
[1 ...]1
----------
(1)<DVR 2018-03-30/37, art. 88, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.7 TOEKOMSTIG RECHT.
<Opgeheven bij DVR 2020-07-03/39, art. 74, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
HOOFDSTUK III. - De component leren.
Afdeling I. - De opleidingscentra.
Onderafdeling I. - Centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs.
Art.8.§ 1. Het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan door de Vlaamse Gemeenschap worden erkend, gefinancierd of gesubsidieerd in maximaal 48 centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, verdeeld als volgt : 16 in het Gemeenschapsonderwijs, 8 in het gesubsidieerd officieel onderwijs, 24 in het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is hetzij verbonden aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, hetzij autonoom, naar keuze van het centrumbestuur en met behoud van de toepassing van de programmatie- en rationalisatienormen. Voor de toepassing van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs wordt een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs beschouwd als een school. Als een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is verbonden aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, dan wordt onder centrumbestuur de inrichtende macht van die instelling verstaan.
§ 2. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing als het deeltijds beroepssecundair onderwijs uitsluitend wordt georganiseerd in de vorm van zeevisserijonderwijs.
In voorkomend geval kan het deeltijds beroepssecundair onderwijs door de Vlaamse Gemeenschap worden erkend, gefinancierd of gesubsidieerd in maximaal drie centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, verdeeld als volgt : één in het Gemeenschapsonderwijs, één in het gesubsidieerd officieel onderwijs, één in het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Een dergelijk centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is steeds verbonden aan een instelling met voltijds gewoon secundair onderwijs die het studiegebied maritieme opleidingen organiseert.
[1 § 3. [2 Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 1 en § 2, wordt de oprichting van een erkend, gefinancierd of gesubsidieerd centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs door splitsing van een bestaand centrum, door het centrumbestuur bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk gemeld uiterlijk 1 mei van het voorafgaand schooljaar. [3 Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 en 2 zijn voor de oprichting van een centrum die niet het gevolg is van splitsing van een bestaand centrum, artikel 14, § 2, of artikel 15, § 2, naargelang van het geval, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 van toepassing.]3.]2 ]1
----------
(1)<DVR 2009-12-18/05, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.54, 018; Inwerkingtreding : 01-03-2014>
(3)<DVR 2018-03-23/08, art. 13, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art.9.Een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat is verbonden aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs die tot een scholengemeenschap is toegetreden, behoort van rechtswege tot diezelfde scholengemeenschap.
Een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat niet langer verbonden is aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs die tot een scholengemeenschap is toegetreden en dat autonoom wordt, blijft van rechtswege tot die scholengemeenschap behoren voor de resterende duur van de vorming van desbetreffende scholengemeenschap. In de andere gevallen beslist het centrumbestuur van een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs over eventuele toetreding tot een scholengemeenschap.
De criteria voor vorming van scholengemeenschappen secundair onderwijs, evenals de bevoegdheden van en de voordelen voor die scholengemeenschappen, zijn bepaald in [1 de codificatie betreffende het secundair onderwijs]1.
----------
(1)<BVR 2010-12-17/39, art. 359, 58), 008; Inwerkingtreding : 04-07-2011>
Art.10.§ 1. [8 Met de voorlopige erkenning of erkenning van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs krijgt het centrumbestuur de bevoegdheid om aan de jongeren de van rechtswege geldende studiebewijzen toe te kennen]8.
[4 Een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt erkend als aan alle onderstaande voorwaarden, die betrekking hebben hetzij op de opleiding in kwestie hetzij op de vestigingsplaats van het centrum dat het organiseert, samen is voldaan]4 :
1° georganiseerd zijn onder de verantwoordelijkheid van een centrumbestuur;
2° gevestigd zijn in gebouwen en lokalen die aan de voorwaarden op het gebied van hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid voldoen;
3° de controle door de onderwijsinspectie mogelijk maken;
4° beschikken over voldoende didactisch materiaal en over een aangepaste schooluitrusting;
5° [2 de bepalingen naleven over de onderwijstaal en de taalkennis van het personeel;]2
6° een structuur aannemen en inhoudelijk georganiseerd worden als vermeld in dit decreet;
7° de reglementering betreffende vakantieregeling en aanwending van de onderwijstijd in acht nemen;
8° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen inzake eindtermen en leerplannen voor zover de uitreiking wordt beoogd van eindstudiebewijzen die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs;
9° [9 samenwerkingsafspraken maakt met een centrum voor leerlingenbegeleiding en een beleid op leerlingenbegeleiding voeren;]9
10° [10 ...]10
11° [11 ...]11
12° de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen op het gebied van de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder eerbiedigen;
13° voor het officieel onderwijs :
a) een open karakter hebben door open te staan voor alle jongeren, ongeacht de ideologische, filosofische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de jongere;
b) de leerplannen volgen van het Gemeenschapsonderwijs, het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap of het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen, of eigen leerplannen volgen die ermee verenigbaar zijn vanaf een door de Vlaamse Regering te bepalen datum;
c) een werkplan, centrumreglement en boeken gebruiken in overeenstemming met het open karakter als vermeld in punt a);
d) begeleid worden door de begeleidingsdienst van het Gemeenschapsonderwijs, het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap of het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen vanaf een door de Vlaamse Regering te bepalen datum.
[2 14° een doeltreffend beleid voert om het rookverbod, bedoeld in het decreet van 6 juni 2008 houdende het instellen van een rookverbod in onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding, kenbaar te maken en te handhaven, controle uitoefent over de naleving van het verbod en overtreders sancties oplegt, conform het eigen sanctiebeleid zoals vermeld in het centrum- of arbeidsreglement.]2
[3 15° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen betreffende de organisatie van het onderwijs.]3
§ 2. [5 ...]5
§ 3. [4 De in de erkenning opgenomen opleidingen worden per schooljaar met een dienstbrief van het Agentschap voor Onderwijsdiensten bevestigd en meegedeeld aan het betrokken centrumbestuur. Enkel in het geval het centrum niet meer erkend is om bepaalde eindstudiebewijzen uit te reiken identiek aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, wordt dit in de dienstbrief vermeld.]4 [8 De dienstbrief bevat de vestigingsplaatsen waar de opleidingen die in de erkenning zijn opgenomen, kunnen worden georganiseerd.]8
§ 4. [1 [4 [8 De ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats door een centrum wordt gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten, uiterlijk op het tijdstip van de ingebruikname. In de melding wordt verklaard dat :
1° de vestigingsplaats beantwoordt aan de voorwaarden voor de hygiëne, de veiligheid en de bewoonbaarheid;
2° het centrum op de hoogte is van aanbevelingen of tekorten die de onderwijsinspectie in het meest recente doorlichtingsverslag heeft geformuleerd over de bewoonbaarheid, de veiligheid en de hygiëne van de betreffende gebouwen, als het een vestigingsplaats in gebruik neemt waar een andere onderwijsinstelling gevestigd is of voordien gevestigd was. Het centrum vermeldt in dat geval ook het advies van de onderwijsinspectie over de bewoonbaarheid, de veiligheid en de hygiëne van de nieuwe vestigingsplaats.
De Vlaamse Regering legt het model van het formulier voor de melding, vermeld in het eerste lid, vast.
Deze paragraaf geldt niet voor een centrum dat, al dan niet als gevolg van een splitsing van bestaande centra, wordt opgericht.]8 ]4 ]1
[7 ...]7
[4 § 5. [8 ...]8.]4
----------
(1)<DVR 2009-05-08/31, art. 214, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DVR 2009-05-08/32, art. III.28, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(3)<DVR 2010-07-09/26, art. III.39, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(4)<DVR 2012-12-21/65, art. III.31, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(5)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.55,1°,2°, 018; Inwerkingtreding : 01-03-2014>
(6)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.55,3°, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(7)<DVR 2015-06-19/33, art. III.21, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(8)<DVR 2018-03-23/08, art. 14, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(9)<DVR 2018-04-27/26, art. 106, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(10)<DVR 2020-07-03/39, art. 75, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(11)<DVR 2021-07-09/33, art. 136, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.11.§ 1. [1 Een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt gefinancierd of gesubsidieerd als aan alle onderstaande voorwaarden, die betrekking hebben hetzij op de opleiding in kwestie hetzij op de vestigingsplaats van het centrum dat het organiseert, samen is voldaan]1 :
1° beantwoorden aan alle erkenningsvoorwaarden als vermeld in artikel 10, § 1;
2° voldoen aan de programmatie- en rationalisatienormen als vermeld in artikel 12;
3° deelnemen aan en samenwerken binnen een lokaal overlegplatform, opgericht overeenkomstig artikel IV.2, § 2, eerste lid, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijkeonderwijskansen-I. Onder samenwerken wordt verstaan de gegevens als vermeld in artikel IV.4, eerste lid, 1°, van hetzelfde decreet, leveren, en de afspraken, gemaakt in het kader van artikel IV.4, eerste lid, van hetzelfde decreet, naleven;
4° [6 deelnemen aan en samenwerken binnen een of meer overlegfora als vermeld in artikel 357/32 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010;]6
5° voor het Gemeenschapsonderwijs : de bevoegdheden van de schoolraad respecteren als vermeld in artikelen 10 tot en met 12 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs;
6° voor het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs : geen afbreuk doen aan de besluitvormingsprocedures als vermeld in artikelen 19 tot en met 22 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad. Die voorwaarde houdt tevens in dat de directeur voor de aan hem door het centrumbestuur gedelegeerde bevoegdheden die voorwerp uitmaken van advies of overleg, voldoende gemandateerd wordt om in de verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen optreden;
7° maximale inspanningen leveren om het voltijds engagement voor elke jongere te realiseren.
§ 2. [2 ...]2
§ 3. [1 De in de financiering of subsidiëring opgenomen opleidingen worden per schooljaar met een dienstbrief van het Agentschap voor Onderwijsdiensten bevestigd en meegedeeld aan het betrokken centrumbestuur.]1 [5 De dienstbrief bevat de vestigingsplaatsen waar de opleidingen die zijn opgenomen in de financiering of subsidiëring, kunnen worden georganiseerd.]5
§ 4. [1 [5 [7 Voor de ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats dient met ingang van het schooljaar 2021-2022 het centrumbestuur een gemotiveerde aanvraag in bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap, met toevoeging van het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegde lokaal comité en, als het centrum tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit blijkt dat de aanvraag in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
In de aanvraag, waarvan het modelformulier door de Vlaamse Regering wordt vastgelegd, wordt verklaard dat:
1° de vestigingsplaats bij ingebruikname beantwoordt aan de voorwaarden voor de hygiëne, de veiligheid en de bewoonbaarheid;
2° het centrumbestuur op de hoogte is van aanbevelingen of tekorten die de onderwijsinspectie in het meest recente doorlichtingsverslag heeft geformuleerd over de bewoonbaarheid, de veiligheid en de hygiëne van de betreffende gebouwen, als een vestigingsplaats in gebruik wordt genomen waar een andere onderwijsinstelling gevestigd is of voordien was. Het centrumbestuur vermeldt in dat geval ook het advies van de onderwijsinspectie over de bewoonbaarheid, de veiligheid en de hygiëne van de nieuwe vestigingsplaats.
De Vlaamse Regering neemt een beslissing uiterlijk drie maanden na indiening van de aanvraag en na advies van de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap. Bij overschrijding van die termijn is de aanvraag van rechtswege goedgekeurd.
Deze paragraaf geldt niet voor een centrum dat, al dan niet als gevolg van een splitsing van bestaande centra, wordt opgericht.]7]5 ]1
[4 ...]4
[1 § 5. [5 ...]5.]1
----------
(1)<DVR 2012-12-21/65, art. III.32, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(2)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.56,1°,2°, 018; Inwerkingtreding : 01-03-2014>
(3)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.56,3°, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(4)<DVR 2015-06-19/33, art. III.22, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(5)<DVR 2018-03-23/08, art. 15, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(6)<DVR 2018-03-30/37, art. 89, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(7)<DVR 2020-07-03/39, art. 76, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.12.§ 1. Voor een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat verbonden is aan een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs, bedraagt de programmatienorm 25 jongeren en de rationalisatienorm 40 jongeren.
Voor een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs bedraagt de programmatienorm 260 jongeren en de rationalisatienorm 240 jongeren.
[1 ...]1
De desbetreffende norm moet op een van de volgende data worden bereikt :
1° op 1 februari van het voorafgaande schooljaar of op de eerstvolgende lesdag erna als de voormelde datum op een vrije dag valt : voor de programmatienorm als een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs overgaat van niet-autonoom naar autonoom, evenals voor de rationalisatienorm;
2° op 1 oktober van het schooljaar in kwestie of op de eerstvolgende lesdag erna als de voormelde datum op een vrije dag valt : voor de programmatienorm in andere gevallen dan het geval als vermeld in 1°.
Een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat de rationalisatienorm niet meer bereikt [1 op voormelde datum van de twee voorafgaande schooljaren]1, moet per 1 september daaropvolgend aan een van de volgende voorwaarden voldoen :
1° overgaan tot geleidelijke afbouw;
2° fuseren met een ander al dan niet autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs;
3° overgaan van autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs naar centrum, verbonden aan een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs waaraan nog geen centrum is verbonden, mits de op dat moment geldende rationalisatienorm wordt bereikt.
§ 2. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing als het deeltijds beroepssecundair onderwijs uitsluitend wordt georganiseerd in de vorm van zeevisserijonderwijs. In voorkomend geval geldt voor het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs geen norm voor de eerste vestigingsplaats en, vanaf de eventueel tweede vestigingsplaats, dat ten minste vijf jongeren ingeschreven moeten zijn in elke vestigingsplaats bij de aanvang van de opleiding.
----------
(1)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.57, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.13.§ 1. In elk centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt een centrumraad opgericht. Deze heeft tot taak aan het centrumbestuur maatregelen voor te stellen die tot de goede werking van het centrum kunnen bijdragen.
§ 2. Aan het advies van de centrumraad worden vooraf onderworpen :
1° het centrumreglement als vermeld in [1 artikel 111, § 1, tweede lid, van de Codex Secundair Onderwijs]1;
2° de organisatorische en materiële uitbouw van het centrum, met inbegrip van de criteria voor de aanwending van het pakket uren-leraar als vermeld in artikel 90;
3° de pedagogische aanpak van het leerprogramma;
4° de aanwending van de beschikbare middelen;
5° de aansluitingsproblematiek van het deeltijds beroepssecundair onderwijs op de arbeidsmarkt in het algemeen en de aansluitingsproblematiek van de component leren op de component werkplekleren in het bijzonder.
§ 3. [2 De centrumraad telt ten minste zes leden en wordt paritair samengesteld uit afgevaardigden van het onderwijs, aangewezen door het centrumbestuur, en afgevaardigden van socio-economische organisaties. Een afgevaardigde van het centrum voor leerlingenbegeleiding maakt raadgevend deel uit van de centrumraad.]2
----------
(1)<DVR 2014-04-04/85, art. IV.2, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<DVR 2020-07-03/39, art. 77, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 13bis. [1 Een fusie van centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt door het centrumbestuur of de centrumbesturen in kwestie uiterlijk op 1 mei van het voorafgaand schooljaar gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten.
Een afbouw van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt door het centrumbestuur in kwestie uiterlijk op 1 mei van het voorafgaand schooljaar gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2012-12-21/65, art. III.33, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.13ter. [1 Een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs kan voltijds gewoon secundair onderwijs organiseren als het gaat om structuuronderdelen met in de benaming de term "duaal". In voorkomend geval zijn de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en de uitvoeringsbesluiten ervan over de programmatie en organisatie van die structuuronderdelen, van toepassing.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2017-11-24/11, art. 5, 024; Inwerkingtreding : 30-11-2017>
Onderafdeling II. - Centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.
Art.14. De theoretische vorming binnen de leertijd wordt door de Vlaamse Gemeenschap erkend en gesubsidieerd in door de Vlaamse Regering erkende centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.
Art.15.[1 Voor de erkenning, binnen de leertijd, van een opleiding van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen moeten alle voorwaarden [2 als vermeld in artikel 26/2, § 5, van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid]2, zijn vervuld.
Als aan die voorwaarden niet meer wordt voldaan, kan de Vlaamse Regering, op voorstel van een college dat voor de helft is samengesteld uit leden van de onderwijsinspectie en voor de helft uit personeelsleden van [2 het Departement Werk en Sociale Economie]2, de erkenning binnen de leertijd van een centrum of een opleiding ervan al dan niet geleidelijk opheffen. Zij kan evenwel de opheffing van de erkenning ook beperken tot de al dan niet geleidelijke opheffing van de bevoegdheid om eindstudiebewijzen, die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, uit te reiken.]1
[2 In het tweede lid wordt verstaan onder het Departement Werk en Sociale Economie: het departement, vermeld in artikel 25, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie.]2
De Vlaamse Regering legt de aanvullende bepalingen vast over de werking en de organisatie van dat college, wijst de leden ervan aan en regelt de beroepsprocedure.
----------
(1)<DVR 2012-12-21/65, art. III.34, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(2)<DVR 2020-06-19/14, art. 25, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
Art.16.[1 Voor de subsidiëring, binnen de leertijd, van een opleiding van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen moeten alle voorwaarden [2 als vermeld in artikel 22/22 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap "Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding"]2, zijn vervuld.
Met behoud van de erkenning wordt de subsidiëring, binnen de leertijd, van een centrum dat niet meer voldoet aan alle subsidiëringsvoorwaarden of een opleiding ervan die niet meer voldoet aan al die voorwaarden, door [2 de VDAB]2 geheel of gedeeltelijk ingehouden.]1
----------
(1)<DVR 2012-12-21/65, art. III.35, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(2)<DVR 2020-06-19/14, art. 26, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
Art.16bis. [1 Een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen kan voltijds gewoon secundair onderwijs organiseren als het gaat om structuuronderdelen met in de benaming de term "duaal". In voorkomend geval zijn de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en de uitvoeringsbesluiten ervan over de programmatie en organisatie van die structuuronderdelen, van toepassing.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2017-11-24/11, art. 6, 024; Inwerkingtreding : 30-11-2017>
Onderafdeling III.
Art.17.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 90, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.18.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 90, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.19.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 90, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Onderafdeling IV. - Programmatie van het aanbod.
Art.20.
<Opgeheven bij DVR 2024-04-19/55, art. 69, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.21.[1 Elk [2 ...]2 centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen is vrij in de ingebruikname van vestigingsplaatsen.]1
Voor de toepassing van dit decreet kan een locatie alleen de vestigingsplaats van een centrum zijn als er een deel of het geheel van het opleidings- of vormingsaanbod met eigen personeel wordt georganiseerd.
Elk centrum wijst een administratieve zetel aan. Als een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs verbonden is aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, is de hoofdvestigingsplaats van die instelling van rechtswege de administratieve zetel van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs.
----------
(1)<DVR 2020-07-03/39, art. 79, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(2)<DVR 2021-07-09/33, art. 137, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Afdeling II. - Aanbod en organisatie.
Onderafdeling I. - Opleidingsaanbod deeltijds beroepssecundair onderwijs en leertijd.
Art.22. De Vlaamse Regering legt, afzonderlijk voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor de leertijd, de lijst van opleidingen vast die kunnen worden georganiseerd.
Art.23.§ 1. [2 Om de lijsten van opleidingen vast te stellen, worden alle bestaande opleidingen gescreend op basis van beroepskwalificaties. De screening strekt ertoe een rationeel en transparant opleidingsaanbod tot stand te brengen door middel van, eventueel, omzetting, samenvoeging of schrapping van opleidingen.]2
§ 2. De screening van de bestaande opleidingen wordt uitgevoerd door een commissie, die bestaat uit :
1° afgevaardigden van [1 de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap]1, de onderwijsinspectie, het Agentschap voor Onderwijsdiensten;
2° deskundigen in de beroepswereld, intern of extern aan de opleidingensector.
[1 De bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap]1 stelt de commissie samen en neemt het voorzitterschap ervan waar.
De conclusies van de commissie worden voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs ter advies voorgelegd aan de Vlaamse Onderwijsraad en voor de leertijd aan de raad van bestuur van [3 de VDAB]3.
Op basis van de conclusies van de commissie en het advies van de Vlaamse Onderwijsraad, respectievelijk de raad van bestuur van [3 de VDAB]3, neemt de Vlaamse Regering een beslissing.
§ 3. [2 ...]2
----------
(1)<DVR 2013-07-19/57, art. III.68, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(2)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.58, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<DVR 2020-06-19/14, art. 27, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
Art.24.§ 1. [1 De Vlaamse Regering kan op basis van beroepskwalificaties nieuwe opleidingen vastleggen.]1
De Vlaamse Regering kan daartoe, al dan niet in het kader van de screening als vermeld in artikel 23, § 1, zelf het initiatief nemen of ze kan onderbouwde voorstellen in overweging nemen die door opleidingsverstrekkers of derden worden ingediend.
§ 2. Een initiatief tot of een voorstel van nieuwe opleiding wordt voorgelegd aan de commissie als vermeld in artikel 23, § 2. De commissie onderzoekt het voorstel ten minste op volledigheid, correctheid en actualiteitswaarde, en formuleert conclusies.
Het oorspronkelijke initiatief of voorstel en de conclusies van de commissie worden ter advies voorgelegd aan de Vlaamse Onderwijsraad, aan de raad van bestuur van [2 de VDAB]2 of aan beide, afhankelijk van waar de opleiding wordt ondergebracht.
Op basis van de conclusies van de commissie en het advies van de Vlaamse Onderwijsraad, respectievelijk de raad van bestuur van [2 de VDAB]2 of beide, neemt de Vlaamse Regering een beslissing.
De Vlaamse Regering legt de termijnen vast met betrekking tot de indienings- en adviseringsprocedure.
----------
(1)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.59, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<DVR 2020-06-19/14, art. 28, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
Art.25.Bij de uitvoering van de opdrachten als vermeld in artikelen 23 en 24, past de commissie al de volgende criteria toe :
1° de opleiding is, in voorkomend geval, in overeenstemming met :
a) maatschappelijke ontwikkelingen;
b) economische ontwikkelingen, waaronder potentiële tewerkstelling;
c) culturele ontwikkelingen;
d) technologische ontwikkelingen;
e) Europese, federale of Vlaamse regelgeving vanuit de beleidsdomeinen en beleidsniveaus;
2° de invulling van de opleiding wordt bepaald vanuit [1 een beroepskwalificatie]1;
3° de onderwijskundige en opvoedkundige context :
a) de opleiding is afgestemd op het ontwikkelingsniveau en de talenten van de doelgroep;
b) de opleiding past in het concept van leren en werken;
c) de opleiding stimuleert de motivatie tot leren en werkplekleren bij jongeren;
4° de optimalisering en vrijwaring van de continuïteit in de (studie)loopbaan :
a) de inpassing in het bestaande opleidingsaanbod;
b) het, waar mogelijk, parallellisme tussen het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd, inzonderheid bij opleidingen die tot dezelfde kwalificatie leiden;
c) de waarborgen voor aansluiting op vervolgopleidingen of tewerkstellingsmogelijkheden.
----------
(1)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.60, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Onderafdeling II.
Art.26.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 91, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Onderafdeling III. - Organisatie deeltijds beroepssecundair onderwijs.
Art.27.§ 1. Deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt verstrekt [4 naar rata van 15 of 16 wekelijkse uren]4 vanaf 1 september tot en met 31 augustus van het daaropvolgende kalenderjaar, met uitzondering van de vakantieperiodes zoals vastgelegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs.
In afwijking hiervan :
1° [2 kan het centrumbestuur het deeltijds beroepssecundair onderwijs in een ander week- of jaarritme organiseren op voorwaarde enerzijds dat geen afbreuk wordt gedaan aan het aantal uren op jaarbasis, en anderzijds dat een gemotiveerd dossier in het centrum ter beschikking wordt gehouden voor het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de onderwijsinspectie;]2
2° kan het centrumbestuur het aantal wekelijkse uren verhogen voor jongeren die de component werkplekleren tijdelijk niet invullen. Het centrumbestuur bepaalt of die bijkomende uren aan algemene vorming of aan beroepsgerichte vorming worden besteed;
3° [3 ...]3
§ 2. Deeltijds beroepssecundair onderwijs, verstrekt door een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, bestaat uit algemene vorming en beroepsgerichte vorming.
In afwijking hiervan :
1° kan een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs enkel de beroepsgerichte vorming verstrekken en de algemene vorming laten verstrekken door een [5 organisatie die in het schooljaar 2018-2019 is erkend als een centrum voor deeltijdse vorming]5;
2° kan de klassenraad, vanaf het schooljaar dat begint in het kalenderjaar waarin de jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt, de jongere vrijstellen van de algemene vorming. Als van die mogelijkheid wordt gebruikgemaakt, [4 worden de 15 of 16 wekelijkse uren, vermeld in paragraaf 1,]4 volledig aan beroepsgerichte vorming besteed.
§ 3. Een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs moet altijd gedurende ten minste 9 halve lesdagen per week opengesteld zijn.
§ 4. [1 Voor de organisatie van de beroepsgerichte vorming en van activiteiten ter ondersteuning van de beroepsgerichte vorming kan een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs samenwerken met instellingen voor voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, met andere centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, met centra voor volwassenenonderwijs of met centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen. Voor de organisatie van de algemene vorming en van activiteiten ter ondersteuning van de algemene vorming kan een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs samenwerken met instellingen voor voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs.
In voorkomend geval wordt er tussen het centrum en de instelling in kwestie of tussen de twee centra in kwestie een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin alle noodzakelijk geachte afspraken en voorwaarden zijn opgenomen.]1
----------
(1)<DVR 2009-05-08/32, art. III.30, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DVR 2011-07-01/33, art. III.32, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(3)<DVR 2012-12-21/65, art. III.38, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(4)<DVR 2018-03-30/37, art. 92, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(5)<DVR 2020-07-03/39, art. 80, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 27/1.[1 In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan de wekelijkse lessentabel, de vakken moderne vreemde talen niet meegerekend, voor maximaal 20 % worden aangeboden in het Frans, Engels of Duits.
Het aanbod, vermeld in het eerste lid, kan worden georganiseerd op voorwaarde dat :
1° de jongere de mogelijkheid heeft om alle niet-taalvakken in het Nederlands in het centrum te volgen;
2° een jongere slechts CLIL kan volgen, indien de betrokken personen er schriftelijk en expliciet voor kiezen het CLIL-traject gedurende het volledige schooljaar te volgen en na positief advies van de klassenraad dat ten minste is gebaseerd op voldoende kennis en beheersing door de jongere van de onderwijstaal;
3° het aanbod voldoet aan de door de Vlaamse Regering bepaalde kwaliteitsstandaard [2 die vastgelegd wordt uiterlijk 15 februari 2014]2 . De kwaliteitsstandaard omvat enkel voorwaarden op het vlak van :
a) de competenties van het personeel dat deze lessen zal geven op het vlak van de CLIL-methodiek in relatie tot het vak zelf;
b) de vereiste kennis van de doeltaal van de personeelsleden;
c) communicatie met ouders en jongeren; met de expliciete keuzemogelijkheid tussen CLIL of niet-CLIL;
d) de inpassing van dit aanbod in een coherent talenbeleid zowel voor de onderwijstaal als vreemde talen, met formulering van expliciete strategische doelstellingen;
e) monitoring van de resultaten en de leerwinst van de leerlingen in het vak/onderwerp, in de doeltaal en in het Standaardnederlands;
f) de te volgen stappen die een school moet ondernemen die een CLIL-project wil organiseren (beginsituatieanalyse, communicatie, doelen formuleren, actieplan opstellen en actieplan operationaliseren);
4° het centrum kan het aanbod slechts effectief organiseren, als ze beschikt over personeelsleden die op het ogenblik van de organisatie beantwoorden aan de voorwaarden van 3°, a) en b). Daarbij moet ze rekening houden met de rechten van de personeelsleden die vast benoemd zijn of tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur in het vak dat ze wil aanbieden in het Frans, Engels of Duits. Om het aanbod te organiseren mag het centrum een personeelslid dat vast benoemd is voor het vak dat ze in het Frans, Engels of Duits wil aanbieden niet ter beschikking stellen wegens ontstentenis van betrekking. Het centrum mag ook de opdracht van een tijdelijk personeelslid dat voor doorlopende duur is aangesteld in het vak dat ze in het Frans, Engels of Duits wil aanbieden niet verminderen of beëindigen om het aanbod te organiseren. Dit laatste geldt niet als het tijdelijk personeelslid wel voldoet aan de voorwaarden van 3°, a) en b), maar het aanbod weigert om het vak in het Frans, Engels of Duits te geven;
5° het centrum ervoor zorgt dat de kennis van de onderwijstaal bij de jongeren prioritair blijft en dat het Nederlandstalig karakter van het centrum behouden blijft;
6° voorafgaand een plan wordt opgemaakt dat door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap is goedgekeurd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2013-07-19/57, art. III.69, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.61, 018; Inwerkingtreding : 15-02-2014>
Art.28.§ 1. Het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt modulair georganiseerd, waarbij de opleiding wordt aangeboden in modules.
Elke opleiding bestaat uit een of meer modules. Dezelfde module kan in verschillende opleidingen voorkomen.
De Vlaamse Regering ontwikkelt, tezamen met het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs, de opleidingenstructuur. Voorafgaand aan een definitieve beslissing, legt ze het resultaat ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor. Onder opleidingenstructuur wordt verstaan :
1° de modules per opleiding;
2° de aanduiding dat de modules zich sequentieel of onafhankelijk tot elkaar verhouden.
[2 Een opleiding kan starten]2 op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren. Een module kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een aantal dagen of weken.
[4 ...]4
§ 2. [5 In het deeltijds beroepssecundair onderwijs schakelt een opleiding om, na screening, van een niet-modulaire naar een modulaire organisatie.]5
§ 3. In afwijking van § 1 en in afwachting van het tijdstip als vermeld in § 2, wordt in de overgangsperiode het deeltijds beroepssecundair onderwijs niet-modulair georganiseerd.
De opleiding wordt er aangeboden door middel van algemene, technische en praktische vakken en, eventueel, seminaries. [4 ...]4. De vakbenamingen worden door de Vlaamse Regering vastgelegd en zijn dezelfde als die voor het voltijds gewoon secundair onderwijs.
Een opleiding start bij het begin van het schooljaar en wordt gespreid over een of meer schooljaren.
§ 4. In afwachting van het tijdstip als vermeld in § 2, blijven de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs de opleidingen die ze, op experimentele wijze, reeds modulair organiseerden tot aan de inwerkingtreding van dit decreet overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, op dezelfde wijze verder modulair organiseren.
[3 § 5. De Vlaamse Regering kan voor een opleiding en voor de aansluitende component werkplekleren bijzondere organisatievoorwaarden opleggen.]3
----------
(1)<DVR 2010-07-09/26, art. III.43, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DVR 2011-07-01/33, art. III.33, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(3)<DVR 2011-07-01/33, art. III.33, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(4)<DVR 2013-07-19/57, art. III.70, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(5)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.62, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 28bis.[1 In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kunnen stages worden georganiseerd.
Een leerlingenstage is gebaseerd op een leerlingenstage-overeenkomst gesloten tussen het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, de stagegever en de betrokken personen.
Het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs draagt de eindverantwoordelijkheid voor :
1° de keuze van de stagegever;
2° de vaststelling van de stage-activiteiten;
3° [2 de begeleiding en beoordeling van de leerling-stagiair, ermee rekening houdend dat de jongere tijdens de stage wordt begeleid door een personeelslid van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of een personeelslid van een andere school of centrum waar het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs op basis van een overeenkomst mee samenwerkt voor de organisatie van de vorming; dat personeelslid is continu op de stageplaats aanwezig.]2
Elke leerlingenstage is onbezoldigd.
De Vlaamse Regering kan de organisatie van en de minimale kwaliteitskenmerken voor leerlingenstages nader bepalen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2013-07-19/57, art. III.71, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(2)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.63, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.29.[1 Als in het deeltijds beroepssecundair onderwijs studiebewijzen worden uitgereikt die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs, dan zijn voor de algemene vorming de bepalingen over eindtermen en leerplannen van toepassing zoals opgenomen in de Codex Secundair Onderwijs, deel IV, titel 1, hoofdstuk 1, afdeling 3. Naargelang van het leerjaarniveau van het studiebewijs in kwestie betreft het de eindtermen en de leerplannen voor de tweede graad, voor het eerste en tweede leerjaar van de derde graad dan wel voor het derde leerjaar van de derde graad van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs.
In afwijking van het eerste lid en met in acht name van de door de Vlaamse Regering bepaalde omzettingskalender van het deeltijds beroepssecundair onderwijs naar het duaal leren, zijn evenwel volgende eindtermen niet van toepassing:
1° de eindtermen lichamelijke opvoeding van het beroepssecundair onderwijs als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000, bekrachtigd bij het decreet van 18 januari 2002, en het besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2002, bekrachtigd bij het decreet van 20 december 2002;
2° de volgende eindtermen, vermeld in het decreet van 12 februari 2021:
a) de eindtermen 1.9, 1.10, 1.11 en 1.12 van de basisvorming van de tweede graad arbeidsmarktfinaliteit binnen de sleutelcompetentie "competenties op het vlak van lichamelijk, geestelijk en emotioneel bewustzijn/gezondheid"; en
b) de eindtermen 1.8, 1.9, 1.10 en 1.11 van de basisvorming van de derde graad arbeidsmarktfinaliteit binnen de sleutelcompetentie "competenties op het vlak van lichamelijk, geestelijk en emotioneel bewustzijn/gezondheid".]1
----------
(1)<DVR 2021-07-09/33, art. 138, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.30.§ 1. [3 De Vlaamse Regering bepaalt in overleg met de beroepssectoren, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en de Vlaamse Onderwijsraad, welke door de Vlaamse Regering vóór 1 januari 2014 vastgelegde referentiekaders worden opgeheven en door welke beroepskwalificaties ze worden vervangen. Van deze beroepskwalificaties worden, onverkort, de doelen voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs afgeleid.]3
[3 ...]3
De beroepsgerichte vorming kan enkel gerealiseerd worden door middel van het geïntegreerd doorlopen van de component leren en de component werkplekleren.
Voor een opleiding die zowel in het deeltijds beroepssecundair onderwijs als in de leertijd voorkomt, geldt hetzelfde referentiekader. Als het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd hetzelfde referentiekader hanteren, dan geldt dat vanaf hetzelfde schooljaar.
§ 2. De bepalingen van § 1 gelden niet voor opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs die door de centra niet-modulair worden georganiseerd in afwachting van het opleidingsaanbod dat tot stand komt na screening als vermeld in artikel 23, § 1. In voorkomend geval worden de door de Vlaamse Regering, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, goedgekeurde opleidingskaarten als referentiekader gehanteerd waarin de minimale leerdoelen en inhouden van de opleiding in kwestie worden beschreven.
TOEKOMSTIG RECHT (nooit in werking getreden)
Art. 30. § 1. [2 De beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs bevatten de erkende beroepskwalificaties vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Tot zolang er geen erkende beroepskwalificatie bestaat, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening. De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen.]2 De doelen waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening. De beroepsgerichte vorming kan enkel gerealiseerd worden door middel van het geïntegreerd doorlopen van de component leren en de component werkplekleren. Voor een opleiding die zowel in het deeltijds beroepssecundair onderwijs als in de leertijd voorkomt, geldt hetzelfde referentiekader. Als het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd hetzelfde referentiekader hanteren, dan geldt dat vanaf hetzelfde schooljaar. § 2. De bepalingen van § 1 gelden niet voor opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs die door de centra niet-modulair worden georganiseerd in afwachting van het opleidingsaanbod dat tot stand komt na screening als vermeld in artikel 23, § 1. In voorkomend geval worden de door de Vlaamse Regering, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, goedgekeurde opleidingskaarten als referentiekader gehanteerd waarin de minimale leerdoelen en inhouden van de opleiding in kwestie worden beschreven.
----------
(1)<DVR 2009-04-30/B4, art. 48, 002; Inwerkingtreding : 26-07-2009>
(2)<DVR 2010-07-09/26, art. III.44, 007; Inwerkingtreding : onbepaald >
(3)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.64, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 30/1. [1 Bij de organisatie van het leerprogramma werkt de klassenraad op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de betrokken personen en doet in het bijzonder voor jongeren met specifieke onderwijsbehoeften gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder remediërende, differen- tiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de jongere. De specifieke onderwijsbehoeften van jongeren en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2014-03-21/59, art. III.75, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Onderafdeling IV. - Organisatie leertijd.
Art.31.[3 § 1.]3 De leertijd bestaat uit een praktijkopleiding in een onderneming, aangevuld met een theoretische vorming in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen. Praktijkopleiding en aanvullende theoretische vorming zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De praktijkopleiding staat gelijk met de component werkplekleren en de theoretische vorming staat gelijk met de component leren.
[4 Voor de praktijkopleiding in de leertijd wordt een overeenkomst vermeld in artikel 3 van het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen gesloten.]4
De theoretische vorming in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen wordt verstrekt gedurende ten minste 30 weken per schooljaar naar rata van minimaal 8 wekelijkse uren, waaronder minimaal 4 uren algemene vorming en minimaal 4 uren beroepsgerichte vorming. De raad van bestuur van [5 de VDAB]5 kan voor bijzondere gevallen beslissen om een opleiding in een ander week- of jaarritme te organiseren op voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan het totale aantal uren op jaarbasis.
Vanaf het schooljaar dat begint in het kalenderjaar waarin de jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt, kan [5 de VDAB]5 de jongere vrijstellen van de algemene vorming.
[1 Bij de organisatie van de leertijd werkt een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de betrokken personen en doet in het bijzonder voor jongeren met specifieke onderwijsbehoeften gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de jongere. De specifieke onderwijsbehoeften van jongeren en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal.]1
[3 § 2. Voor de organisatie van de beroepsgerichte vorming en de algemene vorming en van activiteiten ter ondersteuning van de beroepsgerichte vorming en de algemene vorming kan een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen samenwerken met andere centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, met centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, met centra voor volwassenenonderwijs of met instellingen voor voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs.
In voorkomend geval wordt er tussen het centrum en de instelling in kwestie of tussen de twee centra in kwestie een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin alle noodzakelijk geachte afspraken en voorwaarden zijn opgenomen.]3
----------
(1)<DVR 2014-03-21/59, art. III.76, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(2)<DVR 2016-06-10/10, art. 53, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<DVR 2017-06-16/24, art. III.23, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(4)<DVR 2018-03-30/37, art. 93, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(5)<DVR 2020-06-19/14, art. 29, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
Art. 31/1.[1 In de leertijd kan de wekelijkse lessentabel, de vakken moderne vreemde talen niet meegerekend, voor maximaal 20 % worden aangeboden in het Frans, Engels of Duits.
Het aanbod, vermeld in het eerste lid, kan worden georganiseerd op voorwaarde dat :
1° de jongere de mogelijkheid heeft om alle niet-taalvakken in het Nederlands in het centrum te volgen;
2° een jongere slechts CLIL kan volgen, indien de betrokken personen er schriftelijk en expliciet voor kiezen het CLIL-traject gedurende het volledige schooljaar te volgenen na positief advies van het ter zake bevoegd orgaan dat ten minste is gebaseerd op voldoende kennis en beheersing door de jongere van de onderwijstaal;
3° het aanbod voldoet aan de door de Vlaamse Regering bepaalde kwaliteitsstandaard [2 die vastgelegd wordt uiterlijk 15 februari 2014]2 . De kwaliteitsstandaard omvat enkel voorwaarden op het vlak van :
a) de competenties van het personeel dat deze lessen zal geven op het vlak de CLIL-methodiek in relatie tot het vak zelf;
b) de vereiste kennis van de doeltaal van de personeelsleden;
c) communicatie met ouders en jongeren; met de expliciete keuzemogelijkheid tussen CLIL of niet-CLIL;
d) de inpassing van dit aanbod in een coherent talenbeleid zowel voor de onderwijstaal als vreemde talen, met formulering van expliciete strategische doelstellingen;
e) monitoring van de resultaten en de leerwinst van de leerlingen in het vak/onderwerp, in de doeltaal en in het Standaardnederlands;
f) de te volgen stappen die een school moet ondernemen die een CLIL-project wil organiseren (beginsituatieanalyse, communicatie, doelen formuleren, actieplan opstellen en actieplan operationaliseren);
4° het centrum er voor zorgt dat de kennis van de onderwijstaal bij de jongeren prioritair blijft en dat het Nederlandstalig karakter van het centrum behouden blijft;
5° voorafgaand een plan wordt opgemaakt dat door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap is goedgekeurd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2013-07-19/57, art. III.72, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.65, 018; Inwerkingtreding : 15-02-2014>
Art.32.§ 1. [4 De Vlaamse Regering bepaalt in overleg met de beroepssectoren, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en de raad van bestuur van [5 de VDAB]5, welke door de Vlaamse Regering vóór 1 januari 2014 vastgelegde referentiekaders worden opgeheven en door welke beroepskwalificaties ze worden vervangen. Van deze beroepskwalificaties worden, onverkort, de doelen voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd afgeleid.]4
[4 ...]4
Voor een opleiding die zowel in de leertijd als in het deeltijds beroepssecundair onderwijs voorkomt, geldt hetzelfde referentiekader. Als de leertijd en het deeltijds beroepssecundair onderwijs hetzelfde referentiekader hanteren, dan geldt dat vanaf hetzelfde schooljaar.
§ 2. De bepalingen van § 1 gelden niet voor opleidingen binnen de leertijd die door de centra worden georganiseerd in afwachting van het opleidingsaanbod dat tot stand komt na screening als vermeld in artikel 23, § 1. In voorkomend geval worden de door de raad van bestuur van [5 de VDAB]5 goedgekeurde programma's als referentiekader gehanteerd waarin de minimale leerdoelen en -inhouden van de opleiding in kwestie worden beschreven.
TOEKOMSTIG RECHT (nooit in werking getreden)
{ial}Art. 32. § 1. [2 De beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd bevatten de erkende beroepskwalificaties vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Tot zolang er geen erkende beroepskwalificatie bestaat, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening.
[3 De raad van bestuur van Syntra Vlaanderen]3 en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen.]2
De doelen waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening.
Voor een opleiding die zowel in de leertijd als in het deeltijds beroepssecundair onderwijs voorkomt, geldt hetzelfde referentiekader. Als de leertijd en het deeltijds beroepssecundair onderwijs hetzelfde referentiekader hanteren, dan geldt dat vanaf hetzelfde schooljaar.
§ 2. De bepalingen van § 1 gelden niet voor opleidingen binnen de leertijd die door de centra worden georganiseerd in afwachting van het opleidingsaanbod dat tot stand komt na screening als vermeld in artikel 23, § 1. In voorkomend geval worden de door de raad van bestuur van Syntra Vlaanderen goedgekeurde programma's als referentiekader gehanteerd waarin de minimale leerdoelen en -inhouden van de opleiding in kwestie worden beschreven.
----------
(1)<DVR 2009-04-30/B4, art. 49, 002; Inwerkingtreding : 26-07-2009>
(2)<DVR 2010-07-09/26, art. III.45, 007; Inwerkingtreding : onbepaald >
(3)<DVR 2011-07-01/33, art. III.34, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(4)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.66, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(5)<DVR 2020-06-19/14, art. 30, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
Art.33.[1 Voor de toekenning van graad of leerjaargebonden eindstudiebewijzen, identiek aan die van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs, zijn op de algemene vorming van de leertijd de bepalingen over eindtermen en op die eind termen gebaseerde leerplannen als vermeld in deel IV, titel 1, hoofdstuk 1, afdeling 3, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 van toepassing, met uitzondering van de eindtermen en leerplannen die zijn gekoppeld aan het vak lichamelijke opvoeding.]1
----------
(1)<DVR 2020-06-19/14, art. 31, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
Onderafdeling V. - Organisatie deeltijdse vorming.
Art.34.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 94, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.35.
<Opgeheven bij DVR 2020-07-03/39, art. 81, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.36.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 96, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Afdeling III. - Doelgroep.
Onderafdeling I. - Toelating.
Art.37.[1 Voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs moeten de bepalingen van deze onderafdeling samengelezen worden met deel III, titel 2, hoofdstuk 1/1, van de Codex Secundair Onderwijs en met het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I.]1
----------
(1)<DVR 2011-11-25/11, art. IV.1, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
Art.38. In het deeltijds beroepssecundair onderwijs en in de leertijd, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, kunnen geen directe of indirecte inschrijvingsgelden worden gevraagd.
Met indirecte inschrijvingsgelden worden kosten bedoeld, geheven bij het begin of in de loop van het schooljaar door het centrumbestuur, waarvan het bedrag dermate hoog is dat ze een reële belemmering vormen om zich in te schrijven.
Het centrumbestuur bepaalt de lijst van financiële bijdragen die aan de betrokken personen kunnen worden gevraagd, evenals de afwijkingen van die bijdrageregeling die kunnen worden toegekend, in voorkomend geval rekening houdend met de decreet- of regelgeving op het vlak van inspraak en participatie.
Art.39.§ 1. Het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de leertijd zijn toegankelijk voor jongeren die enerzijds aan de voltijdse leerplicht hebben voldaan en anderzijds de leeftijd van 25 jaar nog niet hebben bereikt. Ze kunnen worden gevolgd uiterlijk tot het einde van het schooljaar waarin jongeren de leeftijd van 25 jaar bereiken.
In afwijking van het voorgaande kan een jongere evenwel bijzondere toelating krijgen om vanaf het begin van het schooljaar waarin hij deeltijds leerplichtig wordt, het deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd te volgen. [3 Die toelating wordt gegeven door de directie van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of door de directie van het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen in kwestie op advies van het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee de instelling voor voltijds onderwijs waar de jongere de lessen volgt, samenwerkt]3.
§ 2. [1 [2 ...]2]1
----------
(1)<DVR 2018-03-30/37, art. 97, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DVR 2020-07-03/39, art. 82, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(3)<DVR 2020-06-19/14, art. 32, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
Art.40.[1 Een jongere kan niet tot een opleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs of in de leertijd worden toegelaten als hij al in het bezit is van een eindstudiebewijs van dezelfde opleiding, behaald in het secundair onderwijs, in het volwassenenonderwijs, in de leertijd of in [2 het ondernemerschapstraject]2.]1
[3 In het eerste lid wordt verstaan onder het ondernemerschapstraject: een traject als vermeld in artikel 26/2, § 1, 2°, van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid.]3
Een jongere kan niet tot een module van een opleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden toegelaten als hij die module al met vrucht heeft gevolgd in het secundair onderwijs of in het volwassenenonderwijs.
----------
(1)<DVR 2012-12-21/65, art. III.40, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(2)<DVR 2018-06-15/18, art. 53, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(3)<DVR 2020-06-19/14, art. 33, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
Art.41. Voor de toelating tot een bepaalde module van een opleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs gelden de door de Vlaamse Regering bepaalde instapvereisten. Deze instapvereisten kunnen slechts betrekking hebben op vooropleiding of medische geschiktheid. Voor zover een opleiding niet-modulair wordt georganiseerd kunnen eveneens instapvereisten worden gesteld die betrekking hebben op medische geschiktheid.
Van instapvereisten die betrekking hebben op vooropleiding kan evenwel per individueel geval, ingevolge een gemotiveerde beslissing van de klassenraad, worden afgeweken. Die beslissing houdt in dat de klassenraad oordeelt dat de algemene en de beroepsgerichte vorming van een of meer nietgevolgde voorafgaande modules binnen de opleiding al eerder zijn behaald. In voorkomend geval levert het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs een attest van vrijstelling af.
Bij verandering van centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs blijft een attest van vrijstelling gelden, tenzij kennelijk blijkt dat het attest werd verkregen zonder dat de jongere het oogmerk had om in het centrum van uitreiking daadwerkelijk en regelmatig een opleiding te volgen.
Art.42.
<Opgeheven bij DVR 2016-06-17/24, art. III.52, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 42bis.[1 Voor leerlingen die [3 overstappen van een school of centrum met een buitenlands onderwijssysteem of van een school die of centrum dat is erkend door de Franse of Duitstalige Gemeenschap van België]3 en die :
a) zich ofwel binnen de deeltijdse leerplichtleeftijd bevinden zoals die is bepaald bij de wet van 29 juni 1983;
b) ofwel uitdrukkelijk opteren voor het volgen van deeltijds beroepssecundair onderwijs, geldt,
behoudens eventueel andere door de Vlaamse Regering opgelegde toeltingsvoorwaarden, als toelatingsvoorwaarde een gunstige beslissing van de klassenraad van een door de betrokken personen gekozen centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. [2 Bij de beslissing houdt de klassenraad rekening met het advies van de klassenraad van het onthaaljaar als het een overstap betreft van het onthaaljaar naar vervolgonderwijs, vermeld in artikel 146, § 4, van de Codex Secundair Onderwijs. Elke beslissing die afwijkt van het advies, wordt afdoende gemotiveerd.]2
Voor de leerlingen in kwestie kan de Vlaamse Regering nooit toelatingsvoorwaarden met betrekking tot de vooropleiding bepalen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2011-07-01/33, art. III.35, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.67, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<DVR 2018-06-15/18, art. 54, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art.43.In de leertijd kan [1 de raad van bestuur van [2 de VDAB]2]1 voor bepaalde opleidingen bijzondere instapvoorwaarden inzake leeftijd of vooropleiding vastleggen.
[1 ...]1
----------
(1)<DVR 2018-06-15/18, art. 55, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(2)<DVR 2020-06-19/14, art. 34, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
Art.44.Rechtstreekse inschrijving in een centrum om aan de component leren te voldoen, is enkel mogelijk in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of, via de trajectbegeleider [2 ...]2, in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.
[1 ...]1
----------
(1)<DVR 2018-03-30/37, art. 98, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DVR 2020-06-19/14, art. 35, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
Art.45.[1 § 1. Voorafgaand aan een inschrijving en bij elke wijziging moet een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of een [2 centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]2, naargelang van het geval, de betrokken personen op de hoogte brengen van het centrumreglement. Daarbij moeten de volgende principes in acht worden genomen :
1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het centrumreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de betrokken personen zich er schriftelijk mee akkoord;
2° bij elke wijziging van het centrumreglement worden de betrokken personen schriftelijk of via elektronische drager geïnformeerd over die wijziging en geven ze opnieuw schriftelijk akkoord. Indien de betrokken personen zich met de wijziging niet akkoord verklaren, dan wordt aan de inschrijving van de jongere een einde gesteld op 31 augustus van het lopende schooljaar;
3° het centrumbestuur vraagt de betrokken personen of ze een papieren versie van het centrumreglement wensen te ontvangen;
4° een wijziging van het centrumreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar, tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe regelgeving.
§ 2. Voor materies waarbij de betrokken personen een individuele keuze kunnen maken, die door een regelgeving gegarandeerd wordt, kan die individuele keuze niet via het centrumreglement geregeld worden.]1
----------
(1)<DVR 2011-07-01/33, art. III.36, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<DVR 2018-06-15/18, art. 56, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art.46. Na inschrijving in het deeltijds beroepssecundair onderwijs of in de leertijd wordt de jongere als deeltijds lerende ingeschreven bij de VDAB.
Art.47. De inschrijving in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen is slechts mogelijk onder de volgende gezamenlijke voorwaarden :
1° de jongere voldoet uiterlijk op de eerste lesdag aan de toelatingsvoorwaarden;
2° de betrokken personen stemmen in met het pedagogische project en met het centrumreglement;
3° de jongere is bereid zich te onderwerpen aan een screening en trajectbegeleiding als vermeld in artikelen 62 en 63.
Art.48.
<Opgeheven bij DVR 2011-11-25/11, art. IV.2, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
Art.49.[1 Voor een jongere die zich pas inschrijft in het deeltijds beroepssecundair onderwijs na zijn leerplicht wordt de inschrijving in het centrum onmiddellijk beëindigd als uit de screening, vermeld in artikel 62, blijkt dat hij niet in arbeidsdeelname of in [2 aanloopcomponent]2 wordt ingeschaald.]1
Voor een jongere wordt de inschrijving in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen onmiddellijk beëindigd als uit de screening als vermeld in artikel 62, volgt dat hij niet in de arbeidsdeelname [2 of aanloopcomponent]2 wordt ingeschaald.
----------
(1)<DVR 2017-06-16/24, art. III.24, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(2)<DVR 2020-07-03/39, art. 83, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 49bis.[1 Voor leerlingen die [3 overstappen van een school of centrum met een buitenlands onderwijssysteem of van een school die of centrum dat is erkend door de Franse of Duitstalige Gemeenschap van België]3 en die :
a) zich ofwel binnen de deeltijdse leerplichtleeftijd bevinden zoals die is bepaald bij de wet van 29 juni 1983;
b) ofwel uitdrukkelijk opteren voor het volgen van leertijd;
geldt, behoudens eventueel andere door de Vlaamse Regering opgelegde toelatingsvoorwaarden, als toelatingsvoorwaarde [3 een gunstige beslissing van de klassenraad van een door de betrokken personen gekozen centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]3.]1 [2 [3 Bij de beslissing houdt de klassenraad rekening met]3 het advies van de klassenraad van het onthaaljaar als het een overstap betreft van het onthaaljaar naar vervolgonderwijs, vermeld in artikel 146, § 4, van de Codex Secundair Onderwijs. Elke beslissing die afwijkt van het advies, wordt afdoende gemotiveerd.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2011-07-01/33, art. III.37, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<DVR 2014-04-25/L8, art. III.68, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<DVR 2018-06-15/18, art. 57, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Onderafdeling II.
Art.50.
<Opgeheven bij DVR 2014-04-04/85, art. IV.3., 016; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.51.
<Opgeheven bij DVR 2014-04-04/85, art. IV.3., 016; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.52.
<Opgeheven bij DVR 2014-04-04/85, art. IV.3., 016; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.53.
<Opgeheven bij DVR 2014-04-04/85, art. IV.3., 016; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.54.
<Opgeheven bij DVR 2014-04-04/85, art. IV.3., 016; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.55.
<Opgeheven bij DVR 2014-04-04/85, art. IV.3., 016; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.56.
<Opgeheven bij DVR 2014-04-04/85, art. IV.3., 016; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Onderafdeling III. - Verplichte aanwezigheid.
Art.57. De bepalingen van deze onderafdeling moeten samen gelezen worden met de bepalingen van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, voor zover er niet van wordt afgeweken.
Art.58.[1 Van zodra hij met de effectieve lesbijwoning start, moet de jongere een opleiding of vorming in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen volledig en daadwerkelijk volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid.]1 [2 In afwijking hierop moet de jongere in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, met een [3 IAC-verslag, vermeld in artikel 294, § 2, 1°, van de Codex Secundair Onderwijs]3 van zodra hij met de effectieve lesbijwoning start, het individueel aangepast curriculum dat is bepaald door de klassenraad werkelijk en regelmatig volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid.]2 [3 In afwijking van de eerste zin moet de jongere in het deeltijds beroepssecundair onderwijs met een OV4-verslag, vermeld in artikel 294, § 2, 2°, van de Codex Secundair Onderwijs, zodra die met de effectieve lesbijwoning start, het gemeenschappelijke curriculum werkelijk en regelmatig volgen, behalve in geval van gewettigde afwezigheid, en rekening houdende met de bepalingen van artikel 122/1/1 van de Codex Secundair Onderwijs.]3
De Vlaamse Regering bepaalt welke afwezigheden van rechtswege gewettigd zijn en welke afwezigheden door het centrum kunnen worden gewettigd. De Vlaamse Regering bepaalt ook welke maatregelen in geval van problematische afwezigheden worden genomen. Voor de uitvoering van deze bepaling hanteert de Vlaamse Regering objectieve criteria waaronder alleszins de duur en de aard van de afwezigheid.
----------
(1)<DVR 2011-11-25/11, art. IV.3, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(2)<DVR 2016-06-17/24, art. III.53, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<DVR 2023-05-05/07, art. 123, 037; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art.58/1. [1 Het centrumbestuur kan op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een jongere of jongerengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in de eerste zin van het eerste lid van artikel 58, en onder de volgende modaliteiten :
1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de opleiding gedurende een deel of het geheel van het schooljaar en de vervanging door andere onderdelen die de finaliteit van de opleiding niet aantasten, mits de klassenraad van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of het begeleidingsteam van het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, naargelang van het geval, een gunstige beslissing neemt én mits akkoord van de betrokken personen, voor een jongere die onderwijsbehoeften heeft omwille van :
a) hetzij hoogbegaafdheid, zoals vastgesteld op basis van handelingsgerichte diagnostiek van het centrum voor leerlingenbegeleiding;
b) hetzij tijdelijke leermoeilijkheden of leerachterstanden voor bepaalde onderdelen van de opleiding, die niet vallen onder de toepassing van artikel 30/1 of artikel 31;
2° in voorkomend geval :
a) kunnen individuele vrijstellingen nooit worden verleend voor het geheel van de algemene vorming of het geheel van de beroepsgerichte vorming;
b) worden individuele vrijstellingen en vervangingen schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd;
c) doen individuele vrijstellingen en vervangingen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2017-06-16/24, art. III.25, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art.59. Gedurende de periode dat een jongere een opleiding of vorming volgt, moet hij volledig en daadwerkelijk invulling geven aan de component werkplekleren, behoudens in geval van afwezigheid die bij wet, decreet of besluit als gewettigd wordt of kan worden beschouwd of behoudens in de gevallen als vermeld in artikel 6, § 3.
De Vlaamse Regering bepaalt welke maatregelen in geval van problematische afwezigheden bij het werkplekleren worden genomen. Voor de uitvoering van deze bepaling hanteert de Vlaamse Regering objectieve criteria waaronder alleszins de duur en de aard van de afwezigheid. Als maatregel zijn onder meer sancties mogelijk in de vorm van inhoudingen op financiële vergoedingen of stimuli voor de leerling die aan bepaalde vormen van werkplekleren zijn verbonden.
Art.60.Een jongere die voor het einde van zijn leerplicht in het deeltijds beroepssecundair onderwijs werd ingeschreven en die binnen een schooljaar gedurende 30 dagen problematisch afwezig is geweest daar waar hij geacht werd invulling te geven aan een [2 ...]2 [2 aanloopcomponent]2 of arbeidsdeelname, wordt bij het bereiken van die 30 dagen uitgeschreven door het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs in het geval hij niet meer leerplichtig is.
Een jongere die na het einde van zijn leerplicht in het deeltijds beroepssecundair onderwijs werd ingeschreven en die binnen een schooljaar gedurende 30 dagen problematisch afwezig is geweest daar waar hij geacht werd invulling te geven aan de arbeidsdeelname, wordt bij het bereiken van die 30 dagen uitgeschreven door het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs.
Een jongere die binnen een schooljaar gedurende 30 dagen problematisch afwezig is geweest daar waar hij geacht werd invulling te geven aan een [2 aanloopcomponent]2 of arbeidsdeelname, wordt bij het bereiken van die 30 dagen uitgeschreven door het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.
[1 In elk van die gevallen kan het centrum dat uitschrijft, weigeren om de betrokken jongere tijdens hetzelfde schooljaar herin te schrijven.]1
----------
(1)<DVR 2016-06-17/24, art. III.54, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<DVR 2018-03-30/37, art. 99, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.61.Tijdens de periodes dat de jongere de component werkplekleren effectief invult, moet een vertegenwoordiger van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs waar de jongere is ingeschreven of een trajectbegeleider [1 in een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]1 bereikbaar zijn. Deze verplichting kan echter geen afbreuk doen aan de statutaire rechten van de individuele personeelsleden. Als de uitvoering van deze bepaling voor personeelsleden verplichtingen met zich meebrengt die er anders niet zouden geweest zijn, moet het centrumbestuur in een passende compensatieregeling voorzien. Deze regeling vergt het uitdrukkelijk, schriftelijk en voorafgaand akkoord van het betrokken personeelslid en wordt desgevallend onderhandeld in het bevoegde lokaal comité.
----------
(1)<DVR 2020-06-19/14, art. 36, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
Art. 61bis.
<Opgeheven bij DVR 2016-06-17/24, art. III.55, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Onderafdeling IV. - Screening en trajectbegeleiding.
Art.62.Elke jongere die zich inschrijft in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs [3 of een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]3 wordt door dat centrum gescreend.
[3 ...]3
[2 ...]2
[1 Bij inschrijving is de screening evenwel niet verplicht indien het een jongere betreft die al gescreend werd in het kader van een eerdere inschrijving in een ander centrum of in hetzelfde centrum. In het geval het centrum [3 ...]3 afziet van een nieuwe screening, dan blijft het resultaat van de vorige screening gelden.]1
De screening heeft betrekking op arbeidsrijpheid, interesses, motivatie en eerder verworven competenties.
De middelen of methodieken voor de screening moeten, voor wat betreft de component werkplekleren, door de [2 de Vlaamse Regering]2 worden gevalideerd met het oog op kwaliteitsborging.
Het resultaat van de screening is een inschaling van de jongere in hetzij de arbeidsdeelname, [2 hetzij de aanloopcomponent]2, [2 ...]2 [2 hetzij een NAFT]2. [2 Voor NAFT is een advies van het centrum voor leerlingenbegeleiding vereist. Als een jongere op een door de Vlaamse Regering nader te bepalen datum in een voortraject is ingeschreven, doorloopt die jongere opnieuw een screening met het oog op een inschaling in een NAFT, aanloopcomponent of arbeidsdeelname.]2
Het resultaat van de screening bepaalt of de inschrijving in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of in het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen al dan niet wordt beëindigd als vermeld in artikel 49.
Het resultaat van de screening wordt opgenomen in een trajectvolgsysteem van de VDAB.
----------
(1)<DVR 2009-05-08/32, art. III.35, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DVR 2018-03-30/37, art. 100, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DVR 2020-07-03/39, art. 84,1°-3°, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.62 TOEKOMSTIG RECHT. Elke jongere die zich inschrijft in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs [3 of een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen]3 wordt door dat centrum gescreend.
[3 ...]3
[2 ...]2
[1 Bij inschrijving is de screening evenwel niet verplicht indien het een jongere betreft die al gescreend werd in het kader van een eerdere inschrijving in een ander centrum of in hetzelfde centrum. In het geval het centrum [3 ...]3 afziet van een nieuwe screening, dan blijft het resultaat van de vorige screening gelden.]1
De screening heeft betrekking op arbeidsrijpheid, interesses, motivatie en eerder verworven competenties.
De middelen of methodieken voor de screening moeten, voor wat betreft de component werkplekleren, door de [2 de Vlaamse Regering]2 worden gevalideerd met het oog op kwaliteitsborging.
[4 Het resultaat van de screening is een inschaling van de jongere in de arbeidsdeelname of de aanloopcomponent.]4
Het resultaat van de screening bepaalt of de inschrijving in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of in het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen al dan niet wordt beëindigd als vermeld in artikel 49.
Het resultaat van de screening wordt opgenomen in een trajectvolgsysteem van de VDAB.
(1)<DVR 2009-05-08/32, art. III.35, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DVR 2018-03-30/37, art. 100, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DVR 2020-07-03/39, art. 84,1°-3°, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(4)<DVR 2020-07-03/39, art. 84,4°, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.63.[1 Trajectbegeleiding heeft als ultiem doel de jongere in een aangepast tempo naar de arbeidsdeelname te loodsen.
Bij inschaling in hetzij de arbeidsdeelname, hetzij de aanloopcomponent, wordt een trajectbegeleidingsplan opgesteld door de trajectbegeleider van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of de trajectbegeleider van het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, in overleg met de actoren die betrokken zijn bij de invulling van de component leren en de component werkplekleren.
Om de twee maanden is er een overleg tussen de trajectbegeleider van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of de trajectbegeleider van het centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, het centrum voor leerlingenbegeleiding, en zo nodig de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, ter eventuele bijsturing van het trajectbegeleidingsplan.
De opeenvolgende fasen die de jongere in zijn traject doorloopt, worden geregistreerd in het trajectvolgsysteem van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding.
In het vierde lid wordt verstaan onder fasen: de aanloopcomponent en de arbeidsdeelname.
Bij trajectbegeleiding kan er een beroep worden gedaan op tweedelijnsondersteuning door een bemiddelaar van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding.]1
----------
(1)<DVR 2018-03-30/37, art. 101, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.64.De screening als vermeld in artikel 62, vindt zo spoedig mogelijk plaats en uiterlijk op 14 september van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking heeft dan wel, in geval van laattijdige inschrijving, binnen 14 dagen na die inschrijving. Afhankelijk van het resultaat van de screening wordt de jongere onmiddellijk in de arbeidsdeelname [1 de aanloopcomponent]1, [1 ...]1 of [1 NAFT]1 ingeschakeld.
Het opstellen van het trajectbegeleidingsplan als vermeld in artikel 63 vindt zo spoedig mogelijk en uiterlijk een maand na de screening plaats.
----------
(1)<DVR 2018-03-30/37, art. 102, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.64 TOEKOMSTIG RECHT. De screening als vermeld in artikel 62, vindt zo spoedig mogelijk plaats en uiterlijk op 14 september van het schooljaar waarop de inschrijving betrekking heeft dan wel, in geval van laattijdige inschrijving, binnen 14 dagen na die inschrijving. [2 Afhankelijk van het resultaat van de screening wordt de jongere onmiddellijk in de arbeidsdeelname of de aanloopcomponent ingeschakeld]2.
Het opstellen van het trajectbegeleidingsplan als vermeld in artikel 63 vindt zo spoedig mogelijk en uiterlijk een maand na de screening plaats.
(1)<DVR 2018-03-30/37, art. 102, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DVR 2020-07-03/39, art. 85, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.65.
<Opgeheven bij DVR 2020-07-03/39, art. 86, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Afdeling IV. - Evaluatie en studiebekrachtiging.
Onderafdeling I. - Deeltijds beroepssecundair onderwijs.
Art.66. De klassenraad heeft als orgaan, ingesteld door het centrumbestuur, de exclusieve bevoegdheid om te beslissen of een jongere voor een opleiding of voor een module is geslaagd.
De klassenraad bepaalt de vorm waarin de jongere individueel wordt geëvalueerd en gaat daarbij na of hij in voldoende mate de module- of opleidingsdoelstellingen, naargelang van het geval, heeft bereikt om een door de Vlaamse Gemeenschap erkend studiebewijs te verwerven. Bij het nemen van evaluatiebeslissingen wordt er rekening gehouden met de concrete gegevens uit het dossier van de jongere, inzonderheid met de resultaten die voortvloeien uit de evaluatie van de jongere tijdens het schooljaar.
De klassenraad beslist op gemotiveerde wijze en deelt die beslissing schriftelijk en gemotiveerd mee aan de betrokken personen. Van de beslissingen van de klassenraad wordt een procesverbaal opgemaakt en worden er notulen gemaakt. Het proces-verbaal bevat de lijst van de geslaagde en niet-geslaagde jongeren. De notulen bevatten een synthese van de elementen die tot de beslissingen hebben geleid, waaronder eventueel het resultaat van een stemming. De processenverbaal en de notulen moeten gedurende 30 jaar bewaard worden.
Art.67. De klassenraad bestaat uit :
1° ambtshalve stemgerechtigde leden die elk over één stem beschikken : enerzijds de directeur of een afgevaardigde van de directeur, die de klassenraad voorzit, en anderzijds alle leden van het onderwijzend personeel die aan de jongere onderricht hebben verstrekt of in trajectbegeleiding hebben voorzien;
2° eventueel ambtshalve raadgevende leden, aangewezen door de voorzitter : enerzijds andere personeelsleden van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of externen aan het centrum, als die betrokken zijn bij de psychosociale of pedagogische begeleiding van de jongere, en anderzijds deskundigen in de te beoordelen opleiding of module.
De Vlaamse Regering kan aanvullende bepalingen vastleggen met betrekking tot de organisatie en werking van de klassenraad.
Art.68.
<Opgeheven bij DVR 2015-06-19/33, art. III.24, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.69. De studiebekrachtiging in de vorm van toekenning van studiebewijzen als vermeld in deze onderafdeling, kan op elk tijdstip van het schooljaar plaatsvinden.
Art. 69bis. [1 De centra zijn ertoe gemachtigd om een attest uit te reiken ter vervanging van een verloren studiebewijs aan de houders van het studiebewijs. Het attest vermeldt de datum van uitreiking van het studiebewijs.
Personen die in toepassing van de wetgeving betreffende de namen en de voornamen een wijziging van hun naam of voornaam hebben verkregen, kunnen bij de centra waar ze een studiebewijs hebben behaald of bij de Vlaamse Gemeenschap een verzoek indienen om het studiebewijs te laten vervangen door een studiebewijs met hun nieuwe naam.
Bij de aanvraag moet het oorspronkelijk behaalde studiebewijs worden ingeleverd en moeten stukken worden gevoegd die de naamswijziging aantonen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2012-12-21/65, art. III.41, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
Art.70.Aan een jongere die een module van een opleiding in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, ingevolge een beslissing van de klassenraad, met vrucht heeft gevolgd, wordt een deelcertificaat uitgereikt.
Aan een jongere die een module van een opleiding in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, ingevolge een beslissing van de klassenraad, niet met vrucht heeft gevolgd, wordt een attest van verworven competenties uitgereikt. [1 Een attest van verworven competenties wordt eveneens uitgereikt aan de jongeren met een [2 IAC-verslag, vermeld in artikel 294, § 2, 1°, van de Codex Secundair Onderwijs]2 die een individueel aangepast curriculum volgen.]1
----------
(1)<DVR 2016-06-17/24, art. III.56, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<DVR 2023-05-05/07, art. 124, 037; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art.71.Aan een jongere die een opleiding in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, ingevolge een beslissing van de klassenraad, met vrucht heeft gevolgd, wordt een certificaat uitgereikt.
Met het oog op de toepassing van die bepaling wordt een attest van vrijstelling voor een of meer modules van een opleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs gelijkwaardig beschouwd aan de deelcertificaten voor de desbetreffende modules.
Aan een jongere die een niet modulair georganiseerde opleiding in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, ingevolge een beslissing van de klassenraad, niet met vrucht heeft gevolgd, wordt een attest van verworven competenties uitgereikt. [1 Een attest van verworven competenties wordt eveneens uitgereikt aan de jongeren met een [2 IAC-verslag, vermeld in artikel 294, § 2, 1°, van de Codex Secundair Onderwijs]2 die een individueel aangepast curriculum volgen.]1
----------
(1)<DVR 2016-06-17/24, art. III.57, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<DVR 2023-05-05/07, art. 125, 037; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art.72.[1 § 1. Aan een jongere die voldaan heeft aan al de onderstaande voorwaarden wordt een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs uitgereikt :
1° met uitzondering van de eerste graad, ten minste 2 schooljaren in het secundair onderwijs of in de leertijd hebben doorgebracht. [2 Op elk tijdstip kan de klassenraad van de door de leerling te volgen of gevolgde opleiding beslissen om de voormelde minimale studieduur in te korten als die leerling cognitief sterk functionerend is;]2
2° ten minste één certificaat behaald hebben;
3° ingevolge een beslissing van de klassenraad, in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen bereikt hebben en aldus voldaan hebben voor het geheel van de vorming.
§ 2. Aan een jongere die voldaan heeft aan al de onderstaande voorwaarden wordt een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs uitgereikt :
1° met uitzondering van de eerste graad, ten minste 4 schooljaren in het secundair onderwijs of in de leertijd hebben doorgebracht. [2 Op elk tijdstip kan de klassenraad van de door de leerling te volgen of gevolgde opleiding beslissen om de voormelde minimale studieduur in te korten als die leerling cognitief sterk functionerend is;]2
2° ten minste één certificaat behaald hebben;
3° ingevolge een beslissing van de klassenraad, in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen bereikt hebben en aldus voldaan hebben voor het geheel van de vorming.
§ 3. Aan een jongere die voldaan heeft aan al de onderstaande voorwaarden wordt een diploma van secundair onderwijs uitgereikt :
1° met uitzondering van de eerste graad, ten minste 5 schooljaren in het secundair onderwijs of in de leertijd hebben doorgebracht. [2 Op elk tijdstip kan de klassenraad van de door de leerling te volgen of gevolgde opleiding beslissen om de voormelde minimale studieduur in te korten als die leerling cognitief sterk functionerend is;]2
2° in het bezit zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;
3° ten minste één certificaat behaald hebben;
4° ingevolge een beslissing van de klassenraad, in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen bereikt hebben en aldus voldaan hebben voor het geheel van de vorming.]1
----------
(1)<DVR 2009-05-08/32, art. III.36, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DVR 2023-07-07/17, art. 44, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art.73.Aan een jongere die voldaan heeft aan al de onderstaande voorwaarden wordt een getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer uitgereikt :
1° met uitzondering van de eerste graad, ten minste 4 schooljaren in het secundair onderwijs of in de leertijd hebben doorgebracht. [1 Op elk tijdstip kan de klassenraad van de door de leerling te volgen of gevolgde opleiding beslissen om de voormelde minimale studieduur in te korten als die leerling cognitief sterk functionerend is;]1
2° de voorwaarden van de basiskennis van het bedrijfsbeheer als vermeld in de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap en in het koninklijk besluit van 21 oktober 1998 tot uitvoering van hoofdstuk I van titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap.
----------
(1)<DVR 2023-07-07/17, art. 45, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art.73bis.[1 In uitzonderlijke gevallen kan de klassenraad aan een jongere die een individueel aangepast curriculum volgt, de gewone studiebekrachtiging, in plaats van een attest van verworven competenties, toekennen, op voorwaarde dat er gelijkwaardigheid is van de doelen van het individueel aangepast curriculum met de doelen, vastgelegd door of krachtens decreetof regelgeving, die toepasbaar zijn in het structuuronderdeel dat de leerling volgt.
De onderwijsinspectie houdt kwaliteitstoezicht op deze bevoegdheid van de klassenraad tijdens de schooldoorlichting.]1
----------
(1)<DVR 2022-07-08/10, art. 45, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
Art.74. De Vlaamse Regering stelt de modellen en de invulonderrichtingen vast van de studiebewijzen als vermeld in deze onderafdeling.
Art. 74bis. [1 De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid vastleggen van buitenlandse studiebewijzen met de volgende studiebewijzen, uitgereikt door centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap :
1° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;
2° het diploma van het secundair onderwijs;
3° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs;
4° het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer;
5° het certificaat van een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs.
Bij de vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening :
1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties hanteert de Vlaamse Regering als referentiekader, in voorkomend geval, de eindtermen, de doelen of de minimale leerinhouden die in federale of Vlaamse wet-, decreet-of regelgeving zijn bepaald;
2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2011-07-01/33, art. III.40, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
Art. 74ter.[1 De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure, met inbegrip van een beroepsprocedure, tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen die niet in een besluit als vermeld in artikel 74bis zijn opgenomen met de volgende studiebewijzen, uitgereikt door centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap :
1° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;
2° het diploma van het secundair onderwijs;
3° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs;
4° het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer;
5° het certificaat van een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs.
De Vlaamse Regering waarborgt dat binnen deze procedure rekening wordt gehouden :
1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties worden, in voorkomend geval, de eindtermen, de doelen of de minimale leerinhouden die in federale of Vlaamse wet-, decreet- of regelgeving zijn bepaald, als referentiekader gebruikt;
2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.]1
[2 De financiële bijdrage die de houder van een buitenlands studiebewijs moet betalen aan de erkenningsautoriteit voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van de gelijkwaardigheid van het buitenlands studiebewijs bedraagt 90 euro per aanvraag en per studiebewijs. Indien een onderzoek wordt gevraagd naar de gelijkwaardigheid van het buitenlands studiebewijs met een aanduiding van een structuuronderdeel, bedraagt de financiële bijdrage 180 euro per aanvraag en per studiebewijs. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2013. De bedragen worden afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal. De Vlaamse Regering kan de bedragen verminderen voor specifieke doelgroepen. Voor asielzoekers, vluchtelingen en subsidiair-beschermden is de behandeling van de erkenningsaanvraag gratis. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor een versnelde procedure tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen. De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeerderen tot maximaal 500 euro indien de houder van het buitenlands studiebewijs opteert voor deze versnelde procedure.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2011-07-01/33, art. III.41, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<DVR 2013-07-19/57, art. III.73, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Onderafdeling II. - Leertijd.
Art.75.[1 Een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen richt voor elke vestigingsplaats waar de leertijd wordt aangeboden, een [2 klassenraad]2 op.]1
[1 [2 De klassenraad]2 bestaat uit de volgende stemgerechtigde leden die elk over één stem beschikken : de directeur van het centrum of zijn afgevaardigde die [2 de klassenraad]2 voorzit, en, afhankelijk van de jongere, de trajectbegeleider, de lesgevers algemene en beroepsgerichte vorming en een afgevaardigde van het CLB.]1
[2 De klassenraad]2 mag zich steeds laten bijstaan door andere personen die nuttige beoordelingselementen kunnen aanbrengen voor de begeleiding of de evaluatie van een of meer jongeren.
----------
(1)<DVR 2017-06-16/24, art. III.27, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(2)<DVR 2018-06-15/18, art. 58, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art.76.[1 De klassenraad]1 volgt de vorderingen en de houding van de jongeren tijdens de component leren en de component werkplekleren. [1 De klassenraad]1 kan daartoe op elk ogenblik overleg plegen, maar in ieder geval op het einde van het eerste semester, voor 15 januari, van elk schooljaar en op het einde van elk schooljaar. Op het einde van elk schooljaar beraadslaagt [1 de klassenraad]1 in het bijzonder over het verdere verloop van de leertijd van de jongeren.
----------
(1)<DVR 2018-06-15/18, art. 59, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art.77.[1 [3 [4 De klassenraad]4 beslist over het verdere verloop van de leertijd van een jongere en of een jongere is geslaagd voor een opleiding.]3]2.
Daarbij wordt rekening gehouden met de concrete gegevens uit het dossier van de jongere, inzonderheid met de resultaten die voortvloeien uit de evaluatie van de jongere. De evaluatie slaat op de theoretische vorming en de praktijkopleiding in de onderneming en gebeurt permanent om enerzijds de jongere te ondersteunen in zijn leerproces en anderzijds te beslissen of hij in voldoende mate de opleidingsdoelstellingen heeft bereikt. [4 De klassenraad]4 bepaalt de vorm waarin de jongere wordt geëvalueerd.]1
----------
(1)<DVR 2016-06-17/24, art. III.58, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<DVR 2016-06-10/10, art. 54, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<DVR 2017-06-16/24, art. III.28, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(4)<DVR 2018-06-15/18, art. 60, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art.78.[1 [2 De klassenraad]2 beslist op gemotiveerde wijze en deelt die beslissing schriftelijk en gemotiveerd mee aan de betrokken personen. Van de beslissingen van [2 de klassenraad]2 wordt een proces-verbaal opgemaakt en worden er notulen gemaakt. Het proces-verbaal bevat de lijst van de geslaagde en niet-geslaagde jongeren. De notulen bevatten een synthese van de elementen die tot de beslissingen hebben geleid, waaronder eventueel het resultaat van een stemming. De processen-verbaal en de notulen moeten gedurende 30 jaar bewaard worden.]1
----------
(1)<DVR 2017-06-16/24, art. III.29, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(2)<DVR 2018-06-15/18, art. 61, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art.79.
<Opgeheven bij DVR 2015-06-19/33, art. III.25, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.80. De studiebekrachtiging in de vorm van toekenning van studiebewijzen als vermeld in deze onderafdeling, kan op elk tijdstip van het schooljaar plaatsvinden.
Art. 80/1.[1 [2 De centra zijn]2 ertoe gemachtigd om een attest uit te reiken ter vervanging van een verloren studiebewijs aan de houders van het studiebewijs. Het attest vermeldt de datum van uitreiking van het studiebewijs.
Personen die in toepassing van de wetgeving betreffende de namen en de voornamen een wijziging van hun naam of voornaam hebben verkregen, kunnen bij [2 de centra waar ze een studiebewijs hebben behaald of bij de Vlaamse Gemeenschap]2 een verzoek indienen om het studiebewijs te laten vervangen door een studiebewijs met hun nieuwe naam.
Bij de aanvraag moet het oorspronkelijk behaalde studiebewijs worden ingeleverd en moeten stukken worden gevoegd die de naamswijziging aantonen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2013-07-19/57, art. III.74, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(2)<DVR 2018-06-15/18, art. 62, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art.81.Aan een jongere die een opleiding in de leertijd met vrucht heeft gevolgd, wordt een certificaat uitgereikt.
[1 De Vlaamse Regering bepaalt welk certificaat of welke combinatie van certificaten aanleiding geeft tot uitreiking van een getuigschrift leertijd.]1
----------
(1)<DVR 2011-07-01/33, art. III.42, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
Art.82.[1 § 1. Aan een jongere die voldaan heeft aan al de onderstaande voorwaarden wordt een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs uitgereikt :
1° met uitzondering van de eerste graad, ten minste 2 schooljaren in het secundair onderwijs of in de leertijd hebben doorgebracht.[4 Op elk tijdstip kan de klassenraad van de door de leerling te volgen of gevolgde opleiding beslissen om de voormelde minimale studieduur in te korten als die leerling cognitief sterk functionerend is;]4
2° ten minste één certificaat behaald hebben;
3° ingevolge een beslissing van [2 [3 de klassenraad]3]2, in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen bereikt hebben en aldus voldaan hebben voor het geheel van de vorming.
§ 2. Aan een jongere die voldaan heeft aan al de onderstaande voorwaarden wordt een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs uitgereikt :
1° met uitzondering van de eerste graad, ten minste 4 schooljaren in het secundair onderwijs of in de leertijd hebben doorgebracht. [4 Op elk tijdstip kan de klassenraad van de door de leerling te volgen of gevolgde opleiding beslissen om de voormelde minimale studieduur in te korten als die leerling cognitief sterk functionerend is;]4
2° ten minste één certificaat behaald hebben;
3° ingevolge een beslissing van [2 [3 de klassenraad]3]2, in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen bereikt hebben en aldus voldaan hebben voor het geheel van de vorming.
§ 3. Aan een jongere die voldaan heeft aan al de onderstaande voorwaarden wordt een diploma van secundair onderwijs uitgereikt :
1° met uitzondering van de eerste graad, ten minste 5 schooljaren in het secundair onderwijs of in de leertijd hebben doorgebracht. [4 Op elk tijdstip kan de klassenraad van de door de leerling te volgen of gevolgde opleiding beslissen om de voormelde minimale studieduur in te korten als die leerling cognitief sterk functionerend is;]4
2° in het bezit zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;
3° ten minste één certificaat behaald hebben;
4° ingevolge een beslissing van [2 [3 de klassenraad]3]2, in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen bereikt hebben en aldus voldaan hebben voor het geheel van de vorming.]1
----------
(1)<DVR 2009-05-08/32, art. III.37, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DVR 2018-06-15/18, art. 63, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(3)<DVR 2018-06-15/18, art. 64, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(4)<DVR 2023-07-07/17, art. 46, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art.83.
<Opgeheven bij DVR 2019-04-05/42, art. 53, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.84. De Vlaamse Regering stelt de modellen en de invulonderrichtingen vast van de studiebewijzen als vermeld in deze onderafdeling.
Art. 84bis.[1 De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid vastleggen van buitenlandse studiebewijzen met de volgende studiebewijzen, uitgereikt in de leertijd :
1° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;
2° het diploma van het secundair onderwijs;
3° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs;
4° [2 ...]2
5° het certificaat van een opleiding leertijd.
Bij de vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening :
1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties hanteert de Vlaamse Regering als referentiekader, in voorkomend geval, de eindtermen, de doelen of de minimale leerinhouden die in federale of Vlaamse wet-, decreet-of regelgeving zijn bepaald;
2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2011-07-01/33, art. III.43, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<DVR 2019-04-05/42, art. 54, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 84ter.[1 De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure, met inbegrip van een beroepsprocedure, tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen die niet in een besluit, vermeld in artikel 84bis zijn opgenomen met de volgende studiebewijzen uitgereikt, in leertijd :
1° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;
2° het diploma van het secundair onderwijs;
3° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs;
4° [3 ...]3
5° het certificaat van een opleiding leertijd.
De Vlaamse Regering waarborgt dat binnen deze procedure rekening wordt gehouden :
1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties hanteert de Vlaamse Regering als referentiekader, in voorkomend geval, de eindtermen, de doelen of de minimale leerinhouden die in federale of Vlaamse wet-, decreet-of regelgeving zijn bepaald;
2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.]1
[2 De financiële bijdrage die de houder van een buitenlands studiebewijs moet betalen aan de erkenningsautoriteit voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van de gelijkwaardigheid van het buitenlands studiebewijs bedraagt 90 euro per aanvraag en per studiebewijs. Indien een onderzoek wordt gevraagd naar de gelijkwaardigheid van een buitenlands studiebewijs met een aanduiding van een structuuronderdeel, bedraagt de financiële bijdrage 180 euro per aanvraag en per studiebewijs. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2013. De bedragen worden afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal. De Vlaamse Regering kan de bedragen verminderen voor specifieke doelgroepen. Voor asielzoekers, vluchtelingen en subsidiair-beschermden is de behandeling van de erkenningsaanvraag gratis. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor een versnelde procedure tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen. De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeerderen tot maximaal 500 euro indien de houder van het buitenlands studiebewijs opteert voor deze versnelde procedure.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2011-07-01/33, art. III.44, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<DVR 2013-07-19/57, art. III.75, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(3)<DVR 2019-04-05/42, art. 55, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Onderafdeling III.
Art.85.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 103, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Afdeling V. - Financiering en subsidiëring.
Onderafdeling I. - Deeltijds beroepssecundair onderwijs.
Art.86.§ 1. De financiering of subsidiëring door de Vlaamse Gemeenschap van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs vindt plaats in de vorm van :
1° personeelsomkadering, zoals hierna bepaald;
2° [1 het werkingsbudget als vermeld in de codificatie betreffende het secundair onderwijs;]1
3° [5 aanvullend werkingsbudget dat wordt berekend op basis van het aantal regelmatig ingeschreven leerlingen in het deeltijds beroepssecundair onderwijs in het centrum op de teldatum van 1 februari van het voorafgaande schooljaar. Het bedrag dat toegekend wordt per leerling wordt bekomen door het beschikbare krediet te verdelen door het totaal aantal regelmatig ingeschreven leerlingen in de centra voor deeltijds onderwijs op dezelfde teldatum van 1 februari van het voorafgaande schooljaar. De Vlaamse Regering bepaalt het beschikbare krediet.]5
§ 2. Voor de toepassing van de financierings- en subsidiëringsnormen geldt als datum voor de telling van het aantal jongeren dat in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is ingeschreven, 1 februari van het voorafgaande schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna als de voormelde datum op een vrije dag valt, met uitzondering van het in artikel 89, § 1, tweede lid, gestelde.
Als een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt opgericht door fusie van bestaande centra of door afsplitsing van een of meer vestigingsplaatsen van een bestaand centrum, of als een centrum toetreedt tot of uittreedt uit een scholengemeenschap, dan wordt voor de berekening van de financiering of subsidiëring, respectievelijk de fusie, de afsplitsing, de toetreding of de uittreding geacht op de voormelde datum te hebben plaatsgevonden. Als een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs niet langer verbonden is aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs en autonoom wordt, dan wordt die omschakeling geacht op de voormelde datum te hebben plaatsgevonden.
Als de oprichting van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs niet het gevolg is van een fusie of een afsplitsing, dan geldt voor het schooljaar van oprichting als teldatum 1 oktober van dat schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna als de voormelde datum op een vrije dag valt. Vanaf het daaropvolgende schooljaar geldt als teldatum 1 februari van het voorafgaande schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna als de voormelde datum op een vrije dag valt.
----------
(1)<BVR 2010-12-17/39, art. 359, 58), 008; Inwerkingtreding : 04-07-2011>
(2)<DVR 2016-06-17/24, art. III.59, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<DVR 2018-03-30/37, art. 104, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(4)<DVR 2020-07-03/39, art. 87, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(5)<DVR 2022-06-10/05, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
Art.87.[2 ...]2
[1 De wekelijkse uren-leraar praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken georganiseerd door een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat verbonden is aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, komen in aanmerking voor de globale puntenenveloppe, zoals bepaald [3 in de codificatie betreffende het secundair onderwijs]3, zoals die, naargelang van het geval, wordt berekend voor de scholengemeenschap waartoe de instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs waar die uren worden georganiseerd, behoort, of wordt berekend voor de instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs waar die uren worden georganiseerd en die niet tot een scholengemeenschap behoort. De globale puntenenveloppe strekt ertoe enerzijds om op het niveau van de instelling het kader bestuurspersoneel en ondersteunend personeel in te vullen en anderzijds om op het niveau van de instelling en van de scholengemeenschap een beleid inzake taak- en functiedifferentiatie gestalte te geven.]1
Voor de toepassing van deze bepaling worden de urenleraar, aangewend voor [4 gastleraren]4 als vermeld in artikel 90, 3°, voor een derde als praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken beschouwd.
----------
(1)<DVR 2009-05-08/32, art. III.38, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DVR 2010-07-09/26, art. III.49, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(3)<BVR 2010-12-17/39, art. 359, 58), 008; Inwerkingtreding : 04-07-2011>
(4)<DVR 2023-07-14/14, art. 57, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art.88.[1 Voor de categorie van het bestuurspersoneel wordt aan een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is, één betrekking in het ambt van directeur toegekend.
De jongeren van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat autonoom is en de wekelijkse uren-leraar praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken georganiseerd door dergelijk centrum, komen in aanmerking voor de globale puntenenveloppe, zoals bepaald [2 in de codificatie betreffende het secundair onderwijs]2, zoals die, naargelang van het geval, wordt berekend voor de scholengemeenschap waartoe het centrum behoort of wordt berekend voor het centrum dat niet tot een scholengemeenschap behoort. De globale puntenenveloppe strekt ertoe enerzijds om op het niveau van de instelling het kader bestuurspersoneel en ondersteunend personeel in te vullen en anderzijds om op het niveau van de instelling en van de scholengemeenschap een beleid inzake taak- en functiedifferentiatie gestalte te geven.
Voor de toepassing van deze bepaling worden de uren-leraar, aangewend voor [3 gastleraren]3 als vermeld in artikel 90, 3°, voor een derde als praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken beschouwd.]1
----------
(1)<DVR 2009-05-08/32, art. III.39, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<BVR 2010-12-17/39, art. 359, 58), 008; Inwerkingtreding : 04-07-2011>
(3)<DVR 2023-07-14/14, art. 58, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art.89.§ 1. Voor de categorie van het onderwijzend personeel wordt aan een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs een pakket wekelijkse uren-leraar toegekend, dat wordt vastgesteld naar rata van [1 3,66]1 uren-leraar per jongere voor de schijf van 1 jongere tot en met 49 jongeren, en van [1 2,69]1 uren-leraar per jongere voor de schijf van 50 jongeren en meer.
Bovenop het aldus berekende pakket uren-leraar wordt voor elke jongere die anderstalige nieuwkomer is 1,20 uren-leraar toegekend. Deze verhoging kan enkel aangewend worden om onthaalonderwijs te organiseren. De verhoging geldt uitsluitend voor de periode van inschrijving van de betrokken jongere in het centrum tijdens het eerste schooljaar [3 ...]3 en wordt tijdens dat schooljaar verstrekt.
§ 2. [2 ...]2
§ 3. [1 ...]1.
----------
(1)<DVR 2011-07-08/06, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<DVR 2012-12-21/65, art. III.42, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(3)<DVR 2024-04-19/55, art. 70, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Art.90.§ 1. Het centrumbestuur beslist, na advies van de centrumraad en vervolgens onderhandeling in het lokale comité, over de aanwending van het pakket uren-leraar binnen de volgende aanwendingsmogelijkheden :
1° organisatie van lessen, met dien verstande dat minimaal een derde van de uren-leraar in kwestie als lesuren praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken moet worden aangewend. Voor de toepassing van deze bepaling worden [5 gastlessen]5 als lessen aanzien en worden de uren-leraar, aangewend voor [5 gastleraren]5 als vermeld in 3°, voor een derde als praktische vakken of gelijkgesteld met praktische vakken beschouwd;
2° organisatie van trajectbegeleiding;
3° [5 inzetten van gastleraren: in voorkomend geval wordt maximaal 20 % van het pakket uren-leraar omgezet in een krediet. De uren-leraar worden omgezet in een krediet ten belope van de lesopdracht van de gastleraar. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van voormelde omzetting aan de bevoegde dienst die de Vlaamse Regering aanwijst, de grootte van het krediet per uur-leraar dat wordt omgezet en de wijze van toekenning van het krediet. De gastleraar moet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 211, Ї 3, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010;]5;
4° [2 overdracht van uren-leraar naar een organisatie die in het schooljaar 2018-2019 erkend was als centrum voor deeltijdse vorming, voor de realisatie van een les- of lesvervangend aanbod ter ondersteuning van de leerling. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van die overdracht aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten, de grootte van dat krediet per uur-leraar dat wordt omgezet, de wijze van toekenning ervan en de activiteiten die kunnen worden overgedragen;]2
5° [2 ...]2
6° [1 overdracht van uren-leraar naar een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, naar een ander centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of naar een centrum voor volwassenenonderwijs waarop een beroep wordt gedaan voor de organisatie van algemene vorming, beroepsgerichte vorming of activiteiten ter ondersteuning ervan als vermeld in artikel 27, § 4, onder de volgende voorwaarden :
a) uren-leraar die worden overgedragen voor de organisatie van activiteiten ter ondersteuning van algemene vorming of beroepsgerichte vorming kunnen door de begunstigde instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs slechts worden aangewend onder vorm van met lesuren gelijkgestelde uren, meer bepaald als " bijzondere pedagogische taken ";
b) uren-leraar die worden overgedragen voor de organisatie van activiteiten ter ondersteuning van beroepsgerichte vorming kunnen door het begunstigd centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs slechts worden aangewend onder vorm van met lesuren gelijkgestelde uren, meer bepaald als " uren leren en werken ";
c) uren-leraar die worden overgedragen voor de organisatie van activiteiten ter ondersteuning van beroepsgerichte vorming kunnen door het begunstigd centrum voor volwassenenonderwijs slechts worden aangewend onder vorm van leraarsuren als vermeld in artikel 102, § 2, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs;
d) vanaf het schooljaar 2010-2011 kan het totale aantal uren-leraar dat wordt overgedragen voor de organisatie van algemene vorming of van activiteiten ter ondersteuning van algemene vorming of beroepsgerichte vorming nooit hoger liggen dat het totale aantal uren-leraar dat met datzelfde doel door het centrum in kwestie werd overgedragen tijdens het voorafgaande schooljaar.]1
7° overdracht van uren-leraar naar de instelling met voltijds gewoon secundair onderwijs waaraan het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is verbonden;
8° omzetting naar een of meer betrekkingen in het ambt van opvoeder of administratief medewerker van de categorie van het ondersteunend personeel; in voorkomend geval moeten voor een volledige betrekking 24 wekelijkse uren-leraar en voor een halve betrekking 12 wekelijkse uren-leraar in mindering gebracht worden van het pakket uren-leraar;
9° overdracht van tijdens een bepaald schooljaar niet-georganiseerde uren-leraar naar het daaropvolgende schooljaar onder de volgende voorwaarden :
a) de overdracht bedraagt maximaal 2 % van het aantal aanwendbare uren-leraar van dat bepaalde schooljaar;
b) het maximale aantal uren-leraar dat wordt overgedragen, moet uiterlijk op 1 november van dat bepaalde schooljaar vastgelegd worden;
c) de overgedragen uren-leraar van een bepaald schooljaar kunnen enkel in het daaropvolgende schooljaar worden aangewend;
d) overdracht is alleen mogelijk als het centrumbestuur in kwestie op erewoord verklaart dat het tijdens dat schooljaar in de onderwijsinstelling waarvan het centrum in kwestie deel uitmaakt, of in het autonome centrum zelf, overeenkomstig de geldende reglementering, geen nieuwe of aanvullende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel moet uitspreken. De niet-naleving van die bepaling heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid;
e) in de overgedragen uren-leraar kunnen geen personeelsleden vastbenoemd worden. Het centrumbestuur moet een verklaring op erewoord afleggen dat in de vermelde uren-leraar geen personeelsleden vastbenoemd worden. De niet-naleving van die bepaling heeft tot gevolg dat de vaste benoeming geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid. [3 In afwijking van deze bepalingen is vaste benoeming mogelijk op 1 januari 2021.]3
§ 2.[4 Bij een tekort aan onderwijzend personeel kan het centrumbestuur tijdens de schooljaren 2022-2023, 2023-2024 en 2024-2025 maximaal 20% van de aan het centrum toegekende [5 vacante]5 uren-leraar, vermeld in artikel 89, § 1, omzetten in punten voor de aanwending in ambten van het ondersteunend personeel.
De omzettingen, vermeld in het eerste lid, kunnen telkens gebeuren vanaf 1 oktober van het lopende schooljaar in kwestie en gelden voor de duur van het lopende schooljaar. In afwijking hiervan eindigt een omzetting van uren-leraar als het personeelslid dat aangesteld is in een betrekking die via voormelde omzetting werd opgericht in een ambt van het ondersteunend personeel, tijdens het schooljaar vrijwillig ontslag neemt volgens artikel 25 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of volgens artikel 26 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. In dit geval eindigt de omzetting voor het overeenkomend deel van de uren-leraar vanaf het ogenblik dat het ontslag ingaat.
De punten die verkregen worden door de omzetting, vermeld in het eerste lid, worden maximaal ter ondersteuning van de leraar in de centra aangewend zodat die zich kan focussen op zijn kerntaak: lesgeven.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de uren-leraar kunnen worden omgezet in punten voor het ondersteunend personeel.
De criteria om het tekort aan onderwijzend personeel te bepalen en de aanwending in ambten van het ondersteunend personeel als vermeld in het eerste lid, worden vastgelegd na onderhandeling in het bevoegde lokale comité.
De betrekkingen die opgericht worden in ambten van het ondersteunend personeel als vermeld in het eerste lid, komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het centrumbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in die betrekkingen.]4
----------
(1)<DVR 2009-05-08/32, art. III.40, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DVR 2018-03-30/37, art. 105, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DVR 2020-07-03/39, art. 88, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(4)<DVR 2022-07-08/07, art. 5, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
(5)<DVR 2023-07-14/14, art. 59, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art.90bis. [1Ї 1. Een centrumbestuur kan bij een tekort van onderwijzend personeel op de arbeidsmarkt een deel van zijn omkadering voor het onderwijzend personeel van een of meer van zijn centra telkens voor maximaal щщn schooljaar aanwenden om via een overeenkomst van dienstverlening tussen het centrumbestuur en een organisatie of onderneming uit de publieke of private sector in dat centrum of die centra een of meer werknemers van die organisatie of onderneming in dienst te nemen via een dienstverleningsovereenkomst. Het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991 en de uitvoeringsbesluiten van die decreten zijn niet van toepassing op de voormelde werknemers.
Bij de wijze van aanwending van de omkadering voor het onderwijzend personeel, vermeld in het eerste lid, kan het centrumbestuur dat het personeelslid in dienst neemt, uren-leraar van een of meer van zijn centra, vermeld in het eerste lid, omzetten in een krediet ten belope van de lesopdracht of lesopdrachten die in de dienstverleningsovereenkomst zijn vastgelegd. Het voormelde krediet wordt aangewend als financiыle tegemoetkoming voor de onderneming of de organisatie, vermeld in het eerste lid. Het centrumbestuur wendt voor de voormelde financiыle tegemoetkoming uren-leraar aan uit het pakket wekelijkse uren-leraar, vermeld in artikel 89, Ї 1, eerste lid, dat aan het centrum is toegekend.
De Vlaamse Regering bepaalt het bedrag per uur-leraar dat een centrumbestuur kan omzetten in een krediet voor de financiыle tegemoetkoming, vermeld in het tweede lid, en de wijze van melding van voormelde omzetting aan de bevoegde dienst die de Vlaamse Regering aanwijst. Het centrumbestuur machtigt de bevoegde dienst van de administratie om de voormelde financiыle tegemoetkoming rechtstreeks uit te betalen aan de organisatie of onderneming, vermeld in het eerste lid, waarmee het centrumbestuur een dienstverleningsovereenkomst sluit.
De Vlaamse Regering stelt een model van dienstverleningsovereenkomst op, waarbij ze rekening houdt met de voorwaarden, vermeld in de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers. In de voormelde dienstverleningsovereenkomst worden al de volgende elementen opgenomen:
1А de specifieke opdracht van de werknemer, vermeld in het eerste lid, in het centrum;
2А de aanstellings- en arbeidsvoorwaarden die gelden voor de werknemer, vermeld in het eerste lid, waarbij alvast het salaris en de financiыle voordelen die de voormelde werknemer in zijn onderneming of organisatie geniet gegarandeerd blijven door de uitsturende onderneming of organisatie;
3А de opleiding die de werknemer, vermeld in het eerste lid, moet gevolgd hebben;
4А de plichten die de werknemer, vermeld in het eerste lid, moet naleven bij het uitoefenen van zijn opdracht. In de voormelde verplichtingen wordt alvast uitdrukkelijk bepaald dat de voormelde werknemer altijd onder het gezag blijft van zijn organisatie of onderneming, tenzij het gaat om plichten die betrekking hebben op het welzijn op het werk of over specifieke instructies die nodig zijn voor de goede uitvoering van de specifieke opdracht;
5А de duur van de dienstverleningsovereenkomst;
6А de mogelijkheden tot voortijdige beыindiging van de dienstverleningsovereenkomst.
De werknemers, vermeld in het eerste lid, moeten voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden die de Vlaamse Regering opneemt in het model van dienstverleningsovereenkomst, vermeld in het vierde lid. Werknemers als vermeld in het eerste lid, die ter beschikking worden gesteld van een centrum dat in het Nederlands taalgebied ligt met uitzondering van de faciliteitengemeenten, tonen daarenboven aan dat ze de kennis van het Nederlands als onderwijstaal beheersen op het niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. De werknemers bewijzen de voormelde vereiste taalkennis op een van de volgende wijzen:
1А met een bekwaamheidsbewijs dat de Vlaamse Regering vastlegt voor een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en dat behaald is in de onderwijstaal;
2А met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs dat het vereiste niveau van taalkennis aantoont;
3А met een studiebewijs dat gelijkwaardig is met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs en dat het vereiste niveau van taalkennis aantoont;
4А met een getuigschrift, een certificaat of een attest dat het vereiste niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen aantoont.
In het vijfde lid wordt verstaan onder Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen: de Nederlandstalige vertaling van het door de Raad van Europa gepubliceerde Common European Framework of Reference for Languages.
Ї 2. Het tekort van onderwijzend personeel op de arbeidsmarkt, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, blijkt uit het feit dat het centrumbestuur in het centrum waar ze de werknemer van een organisatie of onderneming, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, in dienst wil nemen voor een vacature in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel, de voormelde vacature niet kan invullen via een reguliere aanstelling van een personeelslid dat daarvoor beschikt over een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs.
In het eerste lid wordt verstaan onder vacature: een volledige of onvolledige betrekking die vacant is of waarvan de afwezige titularis of zijn vervanger regulier kan worden vervangen.
Om de vacature, vermeld in het eerste lid, in te vullen, sluit het centrumbestuur van het centrum een dienstverleningsovereenkomst met de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid. In de voormelde dienstverleningsovereenkomst worden de afspraken over de terbeschikkingstelling van een werknemer van de onderneming of organisatie voor een welbepaalde opdracht en de periode van de terbeschikkingstelling opgenomen. De dienstverleningsovereenkomst regelt altijd een lesopdracht die de volgende taken omvat:
1А de planning en voorbereiding van lessen;
2А het lesgeven zelf;
3А de klaseigen leerlingenbegeleiding;
4А de evaluatie van de leerlingen;
5А het overleg en de samenwerking met directie, collega's, en in voorkomend geval CLB, leersteuncentra en ouders.
Het centrumbestuur en de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, sluiten een dienstverleningsovereenkomst, vermeld in paragraaf 1, af. De voormelde dienstverleningsovereenkomst bevat de volgende bepalingen en voorwaarden over de uitvoering van de opdracht, vermeld in het derde lid:
1А de gegevens van het centrumbestuur dat als opdrachtgever optreedt en de gegevens van de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, die als opdrachtnemer optreedt;
2А de contactgegevens van de gemachtigden die de beide partijen aanwijzen;
3А de opdracht die wordt overeengekomen, de wijze van uitvoering van die opdracht en de ondersteuning waarop de werknemer, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, recht heeft tijdens die uitvoering en die het centrum aanbiedt;
4А de voorwaarden waaraan de werknemer, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, die de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, inschakelt, moet beantwoorden, waarbij uitdrukkelijk bepaald wordt dat de werknemer onder het gezag blijft van de onderneming of organisatie, tenzij het gaat om instructies die het centrumbestuur aan de werknemer geeft in het kader van de uitvoering van de opdracht en die in de deelovereenkomst worden opgenomen;
5А de financiыle en sociale verplichtingen ten aanzien van de werknemer, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, die ten laste van de onderneming of organisatie blijven;
6А de financiыle tegemoetkoming die het centrumbestuur betaalt aan de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, en de modaliteiten van betaling;
7А bepalingen over de vertrouwelijkheid waartoe de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, zich verbindt met het oog op de uitvoering van de opdracht. In de voormelde bepalingen wordt in elk geval opgenomen dat de werknemer van de onderneming of organisatie het ambtsgeheim in onderwijs moet naleven;
8А bepalingen over de intellectuele eigendom waarbij de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, zich ermee akkoord verklaart dat alle auteurs- of andere intellectuele rechten op werken die in het kader van de uitvoering van de opdracht worden gerealiseerd, overgedragen worden aan het centrumbestuur en waarbij afspraken opgenomen kunnen worden over het eventuele interne gebruik van dit intellectuele eigendom in de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid;
9А bepalingen over aansprakelijkheid bij de uitvoering van de opdracht, waarbij in elk geval wordt opgenomen dat het centrumbestuur ervoor zorgt dat de werknemer, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, tijdens de uitvoering van de opdracht op dezelfde wijze is verzekerd als al zijn andere personeelsleden;
10А de bepalingen, vermeld in artikel 8 tot en met 10 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
11А de duurtijd van de dienstverleningsovereenkomst.
Ї 3. De onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, selecteert een werknemer om de opdracht uit te oefenen die in de dienstverleningsovereenkomst, vermeld in paragraaf 2, vierde lid, is vastgelegd. De werknemer aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1А de werknemer is minstens drie jaren in dienst bij de onderneming of organisatie;
2А de werknemer is van onberispelijk gedrag. Het voormelde blijkt uit een uittreksel uit het strafregister met de finaliteit 596.2 - model bestemd voor contacten met minderjarigen, dat op het ogenblik van voorleggen niet langer dan een maand tevoren is afgegeven;
3А de werknemer die ter beschikking wordt gesteld van een centrum dat in het Nederlands taalgebied ligt met uitzondering van de faciliteitengemeenten, beschikt over de vereiste kennis van het Nederlandse als onderwijstaal, wat blijkt uit het feit dat de werknemer het Nederlands beheerst op het niveau C1 van het Europees Referentiekader voor Talen. De voormelde vereiste taalkennis blijkt uit het feit dat de werknemer minstens beschikt over een diploma dat in het Nederlands is behaald en dat toegang geeft tot een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel conform artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs;
4А de werknemer beschikt over een diploma dat minstens een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs is voor het wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel waarin hij een lesopdracht opneemt conform artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs.
De onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, stelt de werknemer, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, voor aan het centrumbestuur, dat controleert of de werknemer aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, voldoet en dat vervolgens beslist om de opdracht al of niet toe te kennen aan de voormelde werknemer. Het centrumbestuur bewaart de gegevens van de voormelde werknemer, vermeld in het eerste lid, 2А, 3А en 4А, die het door de voormelde controle verkrijgt, op de wijze en gedurende de termijnen die het centrumbestuur al hanteert voor de gegevens van al zijn personeelsleden, conform de algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Ї 4. De individuele opdracht van de werknemer, vermeld in paragraaf 3, in het centrum wordt opgenomen in een deelovereenkomst conform het model van deelovereenkomst dat is opgenomen in het model van dienstverleningsovereenkomst, vermeld in paragraaf 1.
In de deelovereenkomst, vermeld in het eerste lid, worden ook de specifieke afspraken opgenomen over de aanvangsbegeleiding en de ondersteuning waarop de werknemer, vermeld in het eerste lid, een beroep kan doen in het centrum waar hij zijn lesopdracht opneemt.
De werknemer, vermeld in het eerste lid, blijft tijdens de uitvoering van de overeengekomen opdracht altijd onder het gezag van zijn onderneming of organisatie. Het centrumbestuur kan aan de voormelde werknemer in het kader van de uitvoering van de concrete lesopdracht instructies geven. De bepalingen over die instructies worden opgenomen in een bijlage bij de deelovereenkomst, vermeld in het eerste lid.
De werknemer, vermeld in het eerste lid, behoudt tijdens de uitvoering van de opdracht in het centrum het salaris waar hij bij zijn onderneming of organisatie recht op heeft, en ook alle daarbij horende financiыle en extralegale voordelen.
De dienstverleningsovereenkomst, vermeld in paragraaf 2, vierde lid, regelt de algemene rechtsverhouding tussen het centrumbestuur en de onderneming of organisatie voor de duur van de overeengekomen opdracht. Bij een tegenstrijdigheid of afwijking hebben de bepalingen van de deelovereenkomst, vermeld in het eerste lid, voorrang op de bepalingen van de dienstverleningsovereenkomst. De bepalingen van een recentere deelovereenkomst als vermeld in het eerste lid, hebben altijd voorrang op die van een vorige deelovereenkomst.
De werknemer, vermeld in het eerste lid, is in het kader van de lesopdracht die hij in het centrum opneemt ambtshalve stemgerechtigd lid van de klassenraad. Tussen het centrum en de onderneming of organisatie, vermeld in paragraaf 1, worden praktische afspraken gemaakt over het functioneren van de voormelde werknemer in de klassenraad, met inbegrip van het al dan niet aanwezig zijn van de voormelde werknemer op klassenraadsvergaderingen. De voormelde afspraken worden opgenomen in de deelovereenkomst, vermeld in het eerste lid.
In het zesde lid wordt verstaan onder klassenraad: de begeleidende klassenraad of de delibererende klassenraad.
Ї 5. De Vlaamse Regering kan subsidies toekennen aan een externe organisatie of bedrijf om in het kader van het lerarentekort tussen centrumbesturen en ondernemingen of organisaties een bemiddelende of coachende rol op te nemen.
Ї 6. De maatregelen, vermeld in dit artikel, worden geыvalueerd tijdens het schooljaar 2024-2025.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DVR 2023-07-14/14, art. 60, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art.91.Het pakket uren-leraar van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs mag nooit rechtstreeks of onrechtstreeks worden aangewend voor de [1 organisatie van een NAFT]1 [1 ...]1.
----------
(1)<DVR 2018-03-30/37, art. 106, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art.92. De uren-leraar binnen een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs worden aangewend :
1° voor modulair georganiseerde opleidingen : in de vorm van met lesuren gelijkgestelde uren, meer bepaald als "uren leren en werken";
2° voor, in de overgangsperiode, niet modulair georganiseerde opleidingen : in de vorm van lesuren algemene vakken, technische vakken of praktische vakken of in de vorm van met lesuren gelijkgestelde uren, meer bepaald als "uren leren en werken" of als seminaries.
Onderafdeling II. - Leertijd.
Art.93.§ 1. [1 De centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen worden gesubsidieerd op basis van de vigerende regelgeving betreffende [3 ...]3 de subsidiëring van de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen in uitvoering van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap [3 "Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding"]3.]1
§ 2. [2 ...]2
----------
(1)<DVR 2018-06-15/18, art. 65, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(2)<DVR 2020-07-03/39, art. 89, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(3)<DVR 2020-06-19/14, art. 37, 032; Inwerkingtreding : 31-12-2021>
Onderafdeling III.
Art.94.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 107, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.95.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 107, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 95bis.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 107, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.96.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 107, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Onderafdeling IV. - Nascholing trajectbegeleiders.
Art.97.
<Opgeheven bij DVR 2012-12-21/65, art. III.44, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
HOOFDSTUK IV. - De component werkplekleren.
Afdeling I. - Toelating en attestering.
Art.98.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 108, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.99.[1 De Vlaamse Regering bepaalt welke studiebewijzen er kunnen worden uitgereikt gedurende en na afloop van de aanloopcomponent.]1
----------
(1)<DVR 2018-03-30/37, art. 109, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Afdeling II. - Subsidiëring.
Onderafdeling I.
Art.100.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 110, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Onderafdeling II.
Art.101.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 110, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Onderafdeling III. - Arbeidsdeelname.
Art.102.
<Opgeheven bij DVR 2016-06-17/24, art. III.62, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
HOOFDSTUK V.
Art.103.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 111, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.104.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 111, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.105.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 111, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.106.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 111, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.107.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 111, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.108.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 111, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
HOOFDSTUK VI. - Wijzigingsbepalingen.
Art.109. Aan artikel 24bis, § 1, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 8° wordt vervangen door wat volgt :
"8° voor het voltijds secundair onderwijs : beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen inzake eindtermen, ontwikkelingsdoelen, specifieke eindtermen, leerplannen en handelingsplannen; voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs : beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen inzake eindtermen en leerplannen voor zover de uitreiking wordt beoogd van eindstudiebewijzen die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs;";
2° een punt 17°, 18° en 19° worden toegevoegd, die luiden als volgt :
"17° uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs : een samenwerkingsakkoord hebben gesloten met ten minste één door de Vlaamse Gemeenschap erkend centrum voor deeltijdse vorming met het oog op de organisatie van persoonlijke ontwikkelingstrajecten voor jongeren, ingeschreven in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, of de bemiddeling en samenwerking als vermeld in artikel 18, § 1, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, zijn aangegaan;
18° uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs : deelnemen aan en samenwerken binnen een of meer regionale overlegplatformen als vermeld in artikel 103 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap;
19° uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs : maximale inspanningen leveren om het voltijds engagement voor elke jongere te realiseren.".
Art.110. In artikel 24ter van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt § 1 vervangen door wat volgt :
"§ 1. Een structuuronderdeel gewoon of buitengewoon secundair onderwijs dat alleen voldoet aan de voorwaarden als vermeld in artikel 24bis, § 1, 1° tot en met 12° (en ook, maar uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs, 17°), wordt niet gefinancierd of gesubsidieerd maar wel erkend.".
Art.111. In artikel 1 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, vervangen bij het decreet van 31 juli 1990 en gewijzigd bij de decreten van 25 februari 1997, 13 juli 2001 en 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "secundair onderwijs met volledig leerplan" worden telkens vervangen door de woorden "voltijds secundair onderwijs";
2° de woorden "onderwijs met beperkt leerplan" worden telkens vervangen door de woorden "deeltijds beroepssecundair onderwijs";
3° in § 1 wordt het derde lid vervangen door wat volgt :
"De periode van voltijdse leerplicht wordt gevolgd door een periode van deeltijdse leerplicht. Aan de deeltijdse leerplicht wordt voldaan door het voltijds secundair onderwijs voort te zetten of door deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd te volgen als vermeld in het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap. Een minderjarige kan toelating krijgen om vanaf het begin van het schooljaar waarin hij deeltijds leerplichtig wordt, deeltijds beroepssecundair onderwijs of de leertijd te volgen. De toelating wordt gegeven door de directie van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs in kwestie of door Syntra Vlaanderen, naargelang van het geval, op advies van het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee de instelling voor voltijds onderwijs waar de minderjarige de lessen volgt, samenwerkt.";
4° in § 1 wordt het vierde lid opgeheven;
5° in § 2bis wordt het woord "reëel" geschrapt.
Art.112. Artikel 2 van dezelfde wet, vervangen bij het decreet van 31 juli 1990 en gewijzigd bij het decreet van 25 februari 1997, wordt opgeheven.
Art.113. In artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van 25 februari 1997, worden de woorden "onderwijs met beperkt leerplan" vervangen door de woorden "deeltijds beroepssecundair onderwijs".
Art.114. In artikel 16 van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van 25 februari 1997, worden de woorden "secundair onderwijs met volledig leerplan" vervangen door de woorden "voltijds secundair onderwijs".
Art.115. In artikel 46 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 8 juli 1996 en 9 december 2005, worden de woorden "deeltijds secundair onderwijs" telkens vervangen door de woorden "deeltijds beroepssecundair onderwijs".
Art.116. In artikel 58bis, § 1, tweede lid, 1°, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 juli 1998, worden de woorden "of het centrum voor deeltijds secundair zeevisserijonderwijs" geschrapt.
Art.117. Artikel 64 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 64
Het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt geregeld bij het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap en de uitvoeringsreglementering ervan. ".
Art.118. In artikel 74bis, 1°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005, wordt punt c) opgeheven.
Art.119. In artikel 74octies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het tweede lid worden de woorden "en centra voor deeltijds secundair zeevisserijonderwijs" geschrapt;
2° het derde lid wordt opgeheven.
Art.120. Aan artikel 74novies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
"Voor de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs bevat het studiereglement ook :
1° de opzet en de procedure van de screening en trajectbegeleiding;
2° het principe van het voltijds engagement dat de betrokken personen moeten naleven, wat enerzijds impliceert dat de leerling de gekozen opleiding of vorming daadwerkelijk en regelmatig volgt, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid, en anderzijds dat de leerling bereid is zich onvoorwaardelijk te schikken naar alle mogelijke maatregelen die door het centrum worden genomen om de component werkplekleren ononderbroken een zinvolle invulling te geven.";
2° in § 3 worden de woorden "of op het centrum voor deeltijds secundair zeevisserijonderwijs" geschrapt.
Art.121. Aan artikel 84bis, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 12 juni 1991 en gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 20 oktober 2000, 13 juli 2001 en 19 juli 2002, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
"Het diploma van secundair onderwijs wordt vanaf het schooljaar 2008-2009 uitgereikt aan de leerlingen van het deeltijds beroepssecundair onderwijs of van de leertijd die aan al de volgende voorwaarden voldoen :
1° ze zijn houder van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;
2° ze hebben ten minste één certificaat van een opleiding behaald en ze hebben, ingevolge een beslissing van de klassenraad in het deeltijds beroepssecundair onderwijs of van Syntra Vlaanderen in de leertijd, in voldoende mate de doelstellingen die in het leerplan zijn opgenomen bereikt en aldus voldaan voor het geheel van de vorming.".
Art.122. In hetzelfde decreet worden de volgende bepalingen opgeheven :
1° artikel 64bis, ingevoegd bij het decreet van 2 maart 1999 en vervangen bij het decreet van 13 juli 2001;
2° artikelen 64ter en 64quater, ingevoegd bij het decreet van 2 maart 1999;
3° artikel 65;
4° artikel 66, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003 en 22 juni 2007;
5° artikelen 67, 68 en 69;
6° artikelen 70, 71 en 72, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007;
7° artikelen 72bis en 72ter, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006;
8° artikelen 73, 74 en 75.
Art.123. In artikel 58 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, worden de woorden "en het deeltijds secundair zeevisserijonderwijs" geschrapt.
Art.124. In artikel 62 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005 en 22 juni 2007, worden de woorden "of het centrum voor deeltijds secundair zeevisserijonderwijs" geschrapt.
Art.125. Aan artikel 71, 2°, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005 en 22 juni 2007, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt :
"In het kader van de uitoefening van die bevoegdheid heeft elke scholengemeenschap waarin een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is opgenomen, een overlegplicht ten aanzien van elk regionaal overlegplaform als vermeld in artikel 103 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, waarvan het werkingsgebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het werkingsgebied van de scholengemeenschap.".
Art.126. In artikel 78, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden "en het deeltijds secundair zeevisserijonderwijs" geschrapt.
Art.127. In artikel 80 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003 en 15 december 2006, worden de woorden "en het deeltijds secundair zeevisserijonderwijs" geschrapt.
Art.128. Aan artikel 2 van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
"De bepalingen van dit decreet met betrekking tot eindtermen, leerplannen en afwijkingsprocedure, met uitzondering van het vak lichamelijke opvoeding, zijn vanaf het schooljaar 2008-2009 ook van toepassing op de algemene vorming van het deeltijds beroepssecundair onderwijs respectievelijk op de algemene vorming van de leertijd. Voor wat de vakoverschrijdende eindtermen evenwel betreft, zijn de bepalingen van dit decreet van toepassing uiterlijk vanaf het schooljaar 2009-2010.".
Art.129. In artikel III.8, § 2, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I wordt :
1° in het derde gedachtestreepje tussen het woord "gewoon" en het woord "secundair" het woord "voltijds" ingevoegd;
2° een vijfde gedachtestreepje toegevoegd, dat luidt als volgt :
"- in het deeltijds beroepssecundair onderwijs : op het niveau van het centrum, de vestigingsplaats of de opleiding.".
Art.130. In artikel III.9, § 2, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt 1° vervangen door wat volgt :
"1° enkel voor het voltijds gewoon secundair onderwijs : het aantal leerlingen dat voldoet aan de gelijke kansenindicatoren zoals bedoeld in artikel VI.2, § 1, en artikel VI.11, § 1;".
Art.131. Aan artikel 6, § 2, 3°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt :
"Voor de leertijd moeten de bepalingen van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap met betrekking tot de programmatie in de opleidingscentra in acht genomen worden.".
Art.132. Artikel 27 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 27
De leertijd bestaat uit een praktijkopleiding in een onderneming, aangevuld met een theoretische vorming in een erkend centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.
De theoretische vorming omvat een algemene vorming en een beroepsgerichte vorming. Er kunnen tevens aanvullende taalcursussen worden verstrekt.
Praktijkopleiding en aanvullende theoretische vorming zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en beantwoorden aan de bepalingen van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap.".
Art.133. Aan artikel 37 van hetzelfde decreet wordt een § 5 en 6 toegevoegd, die luiden als volgt :
" § 5. Opdat het centrum als vermeld in § 1, voor erkenning door de Vlaamse Regering in aanmerking zou komen, moet het in het kader van de leertijd :
1° de controle door de onderwijsinspectie mogelijk maken;
2° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen inzake eindtermen en leerplannen voor zover de uitreiking wordt beoogd van eindstudiebewijzen die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs.
§ 6. De Vlaamse Regering kan, op voorstel van een college, de erkenning voor wat betreft de leertijd van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen geleidelijk en geheel of gedeeltelijk opheffen als niet meer wordt voldaan aan de erkenningsvoorwaarden als vermeld in dit artikel. Dat college wordt voor de helft samengesteld uit inspectieleden uit het onderwijs, enerzijds, en voor de helft uit personeelsleden van Syntra Vlaanderen, anderzijds.
De Vlaamse Regering legt de aanvullende bepalingen vast over de werking en de organisatie van dat college, wijst de leden ervan aan en regelt de beroepsprocedure.".
Art.134. Aan artikel 38 van hetzelfde decreet wordt een § 3 en 4 toegevoegd, die luiden als volgt :
" § 3. Opdat het centrum als vermeld in § 1, voor subsidiëring door de Vlaamse Regering in aanmerking zou komen, moet het in het kader van de leertijd :
1° deelnemen aan en samenwerken binnen een of meer regionale overlegplatformen als vermeld in artikel 103 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap;
2° binnen zijn opdrachten, maximale inspanningen leveren om het voltijds engagement voor elke jongere te realiseren.
§ 4. De subsidiëring voor wat betreft de leertijd van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen dat niet meer voldoet aan alle subsidiëringsvoorwaarden, wordt door Syntra Vlaanderen geheel of gedeeltelijk ingehouden. Die inhouding kan alleen op voorstel van de onderwijsinspectie als het gaat om de voorwaarden als vermeld in § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de aanvullende bepalingen voor die inhouding en regelt de beroepsprocedure.".
Art.135. Aan artikel 16, § 2, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
"In afwijking van het tweede lid is een leerling die met een erkende leerovereenkomst of -verbintenis in het kader van de leertijd een opleiding volgt in een erkend en gesubsidieerd centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, onwettig afwezig wanneer deze problematisch afwezig is als vermeld in de uitvoeringsreglementering aangenomen door de Vlaamse Regering in het kader van de leertijd krachtens artikelen 58 en 59 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap.".
Art.136. Artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd en in de gecertificeerde opleidingen wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 4
§ 1. De lesgevers moeten de nodige bekwaamheid bezitten om hun opdracht te vervullen. Syntra Vlaanderen houdt toezicht op die bekwaamheid.
§ 2. De lesgevers in de leertijd moeten in het bezit zijn van een van de volgende diploma's of bekwaamheidsbewijzen :
1° voor de cursussen algemene vorming :
a) een diploma hoger onderwijs, uitgereikt in het studiegebied sociaal-agogisch werk, of gelijkwaardig;
b) een diploma hoger onderwijs en een bewijs van pedagogische bekwaamheid;
c) een diploma hoger onderwijs en een bewijs van bijscholing van ten minste 120 uren;
d) een diploma secundair onderwijs, of gelijkwaardig, en een bewijs van drie jaar beroepservaring, verworven in ten minste een halftijdse betrekking in een door de Vlaamse Gemeenschap erkend centrum voor deeltijdse vorming, en een bewijs van bijscholing van ten minste 120 uren;
2° voor de cursussen beroepsgerichte vorming :
a) de nodige bekwaamheidsbewijzen van onderwijsbevoegdheid in het technisch of beroepsonderwijs;
b) een diploma hoger onderwijs en drie jaar praktijkervaring, verworven als hoofdberoep in het te onderwijzen beroepenveld;
c) een diploma opleiding tot ondernemingshoofd en drie jaar praktijkervaring, verworven als hoofdberoep in het te onderwijzen beroepenveld;
d) zes jaar praktijkervaring, verworven als zelfstandige ondernemer of zijn naaste medewerker in het te onderwijzen beroepenveld.
Bovendien moeten de lesgevers als vermeld in 2°, b), c) en d), die een lesopdracht van ten minste 130 uren per jaar hebben, uiterlijk twee jaar na hun eerste aanstelling het bewijs voorleggen van bijscholing van ten minste 120 uren.".
Art.137. In het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000 tot vaststelling van de eindtermen van de tweede en de derde graad van het gewoon secundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 18 januari 2002, wordt een artikel 2bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
"Artikel 2bis
Om het studiepeil te waarborgen, en uitsluitend met het oog op de uitreiking in het deeltijds beroepssecundair onderwijs of in de leertijd van graad- of leerjaargebonden eindstudiebewijzen, identiek aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, zijn de bepalingen van dit besluit die betrekking hebben op het beroepssecundair onderwijs met uitzondering van het vak lichamelijke opvoeding, met ingang van het schooljaar 2008-2009 ook van toepassing op de algemene vorming van het deeltijds beroepssecundair onderwijs en van de leertijd. Voor wat de vakoverschrijdende eindtermen evenwel betreft, zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing uiterlijk vanaf het schooljaar 2009-2010.".
Art.138. In hoofdstuk II van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, vermeld in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2008, wordt een artikel 6bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
"Artikel 6bis
Overeenkomstig artikelen 37 en 38 van het decreet moet de vereniging in het kader van de leertijd :
1° de controle door de onderwijsinspectie mogelijk maken;
2° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen inzake eindtermen en leerplannen voor zover de uitreiking wordt beoogd van eindstudiebewijzen die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs;
3° deelnemen aan en samenwerken binnen een of meer regionale overlegplatformen als vermeld in artikel 103 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap;
4° binnen zijn opdrachten, maximale inspanningen leveren om het voltijds engagement voor elke jongere te realiseren."
Art.139. In het besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2002 tot vaststelling van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het gewoon beroepssecundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 20 december 2002, wordt een artikel 2bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
"Artikel 2bis
Om het studiepeil te waarborgen, en uitsluitend met het oog op de uitreiking in het deeltijds beroepssecundair onderwijs of in de leertijd van graad- of leerjaargebonden eindstudiebewijzen, identiek aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, zijn de bepalingen van dit besluit met uitzondering van het vak lichamelijke opvoeding, met ingang van het schooljaar 2008-2009 ook van toepassing op de algemene vorming van het deeltijds beroepssecundair onderwijs en van de leertijd.".
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art.140.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 112, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.141.
<Opgeheven bij DVR 2018-03-30/37, art. 112, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.142. De toepassing van de bepalingen van artikel 5 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht kan, voor wat betreft de component werkplekleren, slechts betrekking hebben op inbreuken die zijn gepleegd ten vroegste vanaf de tiende dag na de publicatie van dit decreet in het Belgisch Staatsblad.
Art.143.De volgende besluiten worden opgeheven :
1° het besluit van de Vlaamse Regering van 7 november 1984 houdende vaststelling van de bijzondere erkenningsnormen inzake de leerovereenkomsten en de leerverbintenissen voor de beroepen van opticien-brillenmaker, tandprothesetechnicus, bandagist, orthesist, prothesist, kleinhandelaar en groothandelaar, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juli 1989;
2° het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende inrichting van het deeltijds beroepssecundair onderwijs, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 januari 1992, 9 juni 1993, 16 mei 1995, 27 mei 1997, 9 maart 2001, 21 maart 2003, 5 maart 2004, 27 mei 2005, 13 januari 2006 en het decreet van 22 juni 2007;
3° het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende de organisatie, de normering en de financiering van de erkende vorming in het kader van deeltijdse leerplicht, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 juli 1996, 8 juli 2005 en 16 februari 2007;
4° het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende samenstelling van de commissie voor advies inzake erkenning van vormingsprogramma's voor de vervulling van deeltijdse leerplicht, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 en 16 februari 2007;
5° het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 houdende uitvoering van artikel 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende inrichting van het deeltijds beroepssecundair onderwijs;
6° het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 1991 houdende de organisatie van het secundair zeevisserijonderwijs, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995;
7° het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 1996 betreffende de leertijd, vermeld in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 februari 1998, 3 mei 2002, 28 september 2007 en 7 december 2007;
8° [1 ...]1
9° het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 1997 houdende erkenning van vormingsprogramma's die voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht in aanmerking komen;
10° het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 1997 houdende erkenning van het vormingsprogramma van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, opgericht bij artikel 3 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, als vorming die voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht in aanmerking komt;
11° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de erkenning van een vormingsprogramma dat voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht in aanmerking komt;
12° het besluit van de Vlaamse Regering van 22 september 2000 houdende de erkenning van vormingsprogramma's die voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht in aanmerking komen;
13° het besluit van de Vlaamse Regering van 24 september 2001 houdende de erkenning van vormingsprogramma's die voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht in aanmerking komen;
14° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 houdende de organisatie, de normering en de financiering van deeltijdse vormingen die voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht in aanmerking komen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 februari 2007;
15° het ministerieel besluit van 5 juli 1999 tot vastlegging van de benamingen die kunnen voorkomen op de kwalificatiegetuigschriften van het deeltijds beroepssecundair onderwijs, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 7 juni 2000, 2 juli 2001, 22 mei 2002, 21 mei 2003, 6 juli 2004, 18 april 2005, 20 maart 2006, 6 juli 2006, 20 februari 2007, 30 mei 2007 en 4 juli 2007;
16° het ministerieel besluit van 28 mei 2004 tot vaststelling van de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs;
17° het ministerieel besluit van 5 juli 2004 tot vaststelling van de modellen van studiebewijzen, uitgereikt in het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
----------
(1)<DVR 2009-05-08/32, art. III.42, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
Art.144. Artikel 1, § 2bis, en artikel 3, § 5, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, treden in werking op 1 september 2008.
Art. 145. Dit decreet treedt in werking op 1 september 2008, met uitzondering van :
1° volgende bepalingen die in werking treden op 1 januari 2009 :
a) artikel 11, § 1, 4°;
b) artikel 17, § 1 en 2;
c) artikel 18;
d) artikel 19, § 1, 11°;
e) artikel 20, eerste lid, 3°;
f) artikel 65;
g) artikelen 103 tot en met 108;
h) artikelen 109, 2°, wat betreft de toevoeging van 18°;
i) artikel 125;
j) artikel 134, wat betreft de toevoeging van § 3, 1°;
k) artikel 138, wat betreft de invoeging van 3°;
2° volgende bepalingen die in werking treden op 1 september 2009 :
a) artikel 10, § 1, tweede lid, 10°;
b) artikel 19, § 1, 8°;
c) artikel 44, tweede lid, wat betreft de woorden : "én rekening houdend met het resultaat van de screening als vermeld in artikel 62";
d) artikel 47, 3°;
e) artikel 49;
f) artikel 51, 2°;
g) artikelen 62 tot en met 64;
h) artikel 109, 2°, wat betreft de toevoeging van 17°;
i) artikel 110, wat betreft de woorden "(en ook, maar uitsluitend voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs, 17°)";
j) artikel 120, 1°, wat betreft de toevoeging van 1°.