Details





Titel:

2 APRIL 2004. - Decreet betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad. (NOTA : art. 70; 71 gewijzigd met ingang op een onbepaalde datum bij <DVR2006-12-22/38art. 12 tot 14; Inwerkingtreding : onbepaald >) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-08-2004 en tekstbijwerking tot 23-08-2022)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1-2
TITEL II. - Participatie op school.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art. 3
Afdeling 2. - Beginselen inzake participatief bestuur.
Art. 4-6
HOOFDSTUK II. - De schoolraad.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art. 7
Afdeling 2. - Oprichting.
Art. 8-9
Afdeling 3. - Samenstelling.
Onderafdeling 1. - Geledingen.
Art. 10-11
Onderafdeling 2. - Wijze van samenstelling.
Art. 12-14
Afdeling 4. - Bevoegdheden.
Onderafdeling 1. - Rechten en plichten inzake informatie en communicatie.
Art. 15-17
Onderafdeling 2. - Adviesbevoegdheid.
SECTIE 1. - Facultatief advies.
Art. 18
SECTIE 2.
Art. 19-20
Onderafdeling 3. - Overleg.
Art. 21-22
Afdeling 5. - De werking van de schoolraad.
Onderafdeling 1. - Interne werking.
Art. 23-25
Onderafdeling 2. - Relaties met de directeur en de inrichtende macht.
Art. 26-29
Onderafdeling 3. - Relaties met het lokaal comité.
Art. 30
Onderafdeling 4. - Bescherming van afgevaardigden.
Art. 31
Afdeling 6. - Geschillen.
Art. 32-33
HOOFDSTUK III. - Medezeggenschapscollege.
Art. 34-37
HOOFDSTUK IV. - Pedagogische raad, leerlingenraad en ouderraad.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art. 38
Afdeling 2. - Pedagogische raad.
Onderafdeling 1. - Oprichting.
Art. 39
Onderafdeling 2. - Samenstelling.
Art. 40
Onderafdeling 3. - Bescherming van afgevaardigden.
Art. 41
Afdeling 3. - Leerlingenraad.
Onderafdeling 1. - Oprichting.
Art. 42
Onderafdeling 2. - Samenstelling.
Art. 43
Onderafdeling 3. - Bescherming van afgevaardigden.
Art. 44
Afdeling 4. - Ouderraad.
Onderafdeling 1. - Oprichting.
Art. 45
Onderafdeling 2. - Samenstelling.
Art. 46
Afdeling 5. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Onderafdeling 1. - Oprichting.
Art. 47
Onderafdeling 2. - Bevoegdheden.
Art. 48
Onderafdeling 3. - Werking.
Art. 49-51
Onderafdeling 4. - Mandaten.
Art. 52
HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling 1. - Wijzigingen aan de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
Art. 53
Afdeling 2. - Wijzigingen aan het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997.
Art. 54-55
Afdeling 3. - Wijzigingen aan het decreet van 13 juli 2001, betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek.
Art. 56
HOOFDSTUK VI. - Overgangsmaatregelen.
Art. 57
HOOFDSTUK VII. - Opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen.
Art. 58-59
TITEL III. - Expertisecentrum.
HOOFDSTUK I. - Oprichting.
Art. 60-62
HOOFDSTUK II. - Opdracht.
Art. 63
HOOFDSTUK III. - Financiering.
Art. 64
HOOFDSTUK IV. - Toezicht en evaluatie.
Art. 65
HOOFDSTUK V. - Inwerkingtredingsbepaling.
Art. 66
TITEL IV. - De Vlaamse Onderwijsraad.
HOOFDSTUK I. - Strategische adviesraad.
Art. 67
HOOFDSTUK II. - Organen.
Art. 68
HOOFDSTUK III. - Opdracht.
Afdeling 1. - Algemene bepaling.
Art. 69
Afdeling 2. - Decretale opdracht.
Onderafdeling 1. - Adviezen.
Art. 70-73
Onderafdeling 2. - Overleg.
Art. 74
Afdeling 3. - Conventionele opdracht.
Art. 75
HOOFDSTUK IV. - Samenstelling.
Afdeling 1. - Raden.
Onderafdeling 1. - Geledingen.
Art. 76-78
Onderafdeling 2. - Wijze van samenstelling.
Art. 79-83
Onderafdeling 3. - Onverenigbaarheden.
Art. 84
Onderafdeling 4. - Duur van het mandaat.
Art. 85
Afdeling 2. - Algemeen voorzitter en algemeen secretaris.
Art. 86-87
HOOFDSTUK V. - Externe experten.
Art. 88
HOOFDSTUK VI. - Werking.
Art. 89-92
HOOFDSTUK VII. - Financiering.
Art. 93-95
HOOFDSTUK VIII. - Opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen.
Art. 96-97
TITEL V. - Wijzigingsbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Subsidiëring van ouderkoepelverenigingen.
Art. 98
HOOFDSTUK II. - Opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen.
Art. 99-100



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1959052901  1990029980  1991036444  1992035978  1996035911  1996035913  1996036429  1997035456  1999035537  2001036320 





Artikels:

TITEL I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art.2. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder :
  1° basisonderwijs : het gewoon en buitengewoon basisonderwijs;
  2° CLB : een centrum voor leerlingenbegeleiding bedoeld in het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;
  3° departement : de bevoegde dienst of ambtenaar van het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;
  4° directeur : een directeur van een basisschool, van een secundaire school, van een centrum voor volwassenenonderwijs of van een instelling voor deeltijds kunstonderwijs of een coördinator van een centrum voor basiseducatie;
  5° effectief tewerkgesteld : belast met een opdracht in de zin van artikel 3, 12°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, respectievelijk artikel 5, 13°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs;
  6° inrichtende macht : de inrichtende macht bedoeld in artikel 24, § 4, van de Grondwet. In het basisonderwijs wordt hiermee het schoolbestuur bedoeld. Indien de inrichtende macht aan de directeur bepaalde bevoegdheden delegeert dan wordt, voor wat deze bevoegdheden betreft, onder het begrip "inrichtende macht" de directeur verstaan;
  7° leerling : de regelmatige leerling die in aanmerking komt voor financiering of subsidiëring;
  8° leerlingenkoepelverenigingen : de verenigingen omschreven in het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen;
  9° lokaal comité :het lokaal overlegorgaan of onderhandelingsorgaan bevoegd voor arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden;
  10° ouders : de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de leerling onder hun bewaring hebben;
  11° ouderkoepelverenigingen : de verenigingen omschreven in het decreet van 20 juni 1996 betreffende de subsidiëring van de ondersteuningscentra van ouderverenigingen en van erkende verenigingen die vorming voor ouders van schoolgaande kinderen organiseren;
  12° pedagogisch project : het geheel van de fundamentele uitgangspunten dat door een inrichtende macht voor een school en haar werking wordt bepaald;
  13° pedagogische raad : een door en uit het personeel van een school gekozen adviesorgaan, bevoegd voor pedagogische aangelegenheden;
  14° personeel/personeelsleden : het personeel/de personeelsleden bedoeld in artikel 2 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, dan wel artikel 4 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. De directeur wordt niet onder deze term begrepen;
  15° regering : de Vlaamse regering;
  16° representatieve vakorganisatie : een personeelsvereniging van het onderwijs aangesloten bij een in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigde syndicale organisatie;
  17° school : een pedagogisch geheel, waar onderwijs georganiseerd wordt en dat onder leiding staat van een directeur;
  18° schoolgemeenschap : de totaliteit van de inrichtende macht, de directeur, het personeel, de leerlingen en hun ouders en de leden van de lokale gemeenschap betrokken bij de werking van de school;
  19° schoolreglement : het document waarin de verhouding tussen inrichtende macht, ouders en leerlingen wordt geregeld en dat ten minste de orde- en tuchtregeling, de examenregeling en de interne beroepsprocedures omvat;
  20° secundair onderwijs : het gewoon voltijds secundair onderwijs, het buitengewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs;
  21° SERV : de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;
  22° student : de regelmatige student, ingeschreven in een universiteit of hogeschool;
  23° VLOR : de Vlaamse Onderwijsraad.

TITEL II. - Participatie op school.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art.3. Dit hoofdstuk is van toepassing op het basis- en secundair onderwijs, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de scholen van type 5.

Afdeling 2. - Beginselen inzake participatief bestuur.
Art.4.De schoolgemeenschap heeft de maatschappelijke opdracht om :
  1° [1 de organisatie, de werking van en de deelname aan de participatieorganen te bevorderen en te ondersteunen, met inbegrip van het bevorderen van een representatieve weergave van de schoolpopulatie in de samenstelling van die organen;]1
  2° bij te dragen aan de ontwikkeling van een participatief schoolklimaat.
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.1, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.5. Participatierechten versterken het draagvlak van de scholen en garanderen de samenwerking van de onderwijsbetrokkenen bij het realiseren van de onderwijs- en opvoedkundige opdrachten van de scholen.
  Bij de ontwikkeling van een participatief schoolklimaat wordt te allen tijde rekening gehouden met de draagkracht en de mogelijkheden van de leerlingen.

Art.6. De uitoefening van de participatierechten doet geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht, respectievelijk de directeur voor genomen beslissingen.
  De uitoefening van de participatierechten kan niet raken aan de vrijheid van de inrichtende macht om een eigen pedagogisch project te ontwikkelen.
  De uitoefening van de participatierechten heeft geen betrekking op de arbeidsvoorwaarden waarover het lokaal comité zich uitspreekt.

HOOFDSTUK II. - De schoolraad.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art.7. Dit hoofdstuk is van toepassing op het basis- en secundair onderwijs, gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de scholen van type 5.

Afdeling 2. - Oprichting.
Art.8.§ 1. In iedere school wordt een schoolraad opgericht.
  § 2. De verplichting tot oprichting van een schoolraad geldt niet voor een inrichtende macht die voor ten minste twee derde is samengesteld uit rechtstreeks gekozen vertegenwoordigers van personeel en van ouders. Er bestaat een billijk evenwicht tussen de vertegenwoordigers van personeel en van ouders. Dit evenwicht is gewaarborgd indien beide geledingen evenveel stemmen hebben of indien het aantal stemmen van de grootste geleding kleiner is dan de helft van [1 het totaal aantal stemmen binnen de inrichtende macht]1.
  In het secundair onderwijs geldt als bijkomende voorwaarde dat vertegenwoordigers van de leerlingenraad met raadgevende stem betrokken wordt bij de beslissingen inzake de in [2 artikel 21]2 bedoelde aangelegenheden. Het aantal vertegenwoordigers van de leerlingen is ten minste gelijk aan dat van de vertegenwoordigers van de ouders.
  ----------
  (1)<DVR 2012-12-21/65, art. X.2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (2)<DVR 2014-04-04/85, art. III.2, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.9. Inrichtende machten kunnen één schoolraad oprichten voor verscheidene scholen waarvan de vestigingen gelegen zijn in dezelfde gemeente of binnen een straal van twee kilometer. Als voorwaarde geldt dat alle betrokken scholen behoren tot ofwel het basisonderwijs, ofwel het secundair onderwijs.
  De regeling geldt voor de duur van het mandaat van de schoolraad.

Afdeling 3. - Samenstelling.
Onderafdeling 1. - Geledingen.
Art.10.§ 1. De schoolraad wordt in het basisonderwijs samengesteld uit vertegenwoordigers van de volgende geledingen :
  1° de ouders;
  2° het personeel;
  3° de lokale gemeenschap.
  De schoolraad wordt in het secundair onderwijs samengesteld uit vertegenwoordigers van de volgende geledingen :
  1° de ouders;
  2° het personeel;
  3° de leerlingen. In het buitengewoon onderwijs oordeelt de inrichtende macht in overleg met de pedagogische raad over de opportuniteit van de opname van één of meer leerlingen in de schoolraad, rekening houdend met de mogelijkheden en de draagkracht van de leerlingen. Wanneer de school de opleidingsvorm 4 aanbiedt, is de opname van één of meer leerlingen verplicht;
  4° de lokale gemeenschap.
  § 2. (De schoolraad telt een gelijk aantal leden per geleding. Bij de oprichting van de schoolraad telt elke geleding ten minste twee leden. De schoolraad legt het aantal leden per geleding vast. Dat aantal kan evenwel nooit minder dan twee bedragen.) <DVR 2005-07-15/57, art. 9.2, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2005>
  § 3. Indien een geleding geen of onvoldoende vertegenwoordigers telt, is de schoolraad desalniettemin regelmatig samengesteld, voor zover de bij of krachtens dit decreet voorziene stappen met het oog op de samenstelling van de schoolraad zijn ondernomen.
  § 4. De inrichtende macht kan waarborgen uitwerken opdat geledingen uit verschillende vestigingsplaatsen of - in het geval bedoeld onder artikel 9 - verschillende scholen in de schoolraad zouden worden vertegenwoordigd.
  § 5. [1 Tenzij de schoolraad aangeeft afzonderlijk te willen vergaderen voor het formuleren van een advies op eigen initiatief, worden de vergaderingen van de schoolraad bijgewoond door het schoolbestuur of zijn gemandateerde.]1
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.3, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.11. De schoolraad bepaalt in het huishoudelijk reglement de wijze waarop het mandaat wordt beëindigd.
  Bij ontstentenis van de in het eerste lid bedoelde regeling gelden volgende beëindigingswijzen :
  1° het personeel in de schoolraad beëindigt van rechtswege zijn mandaat wanneer het niet langer effectief tewerkgesteld is in de school;
  2° de leerlingen in de schoolraad beëindigen van rechtswege hun mandaat wanneer ze de school verlaten hebben;
  3° de ouders in de schoolraad beëindigen van rechtswege hun mandaat wanneer al hun kinderen de school verlaten hebben.

Onderafdeling 2. - Wijze van samenstelling.
Art.12.[1 Als een pedagogische raad, ouderraad of leerlingenraad bestaat, wordt de betrokken geleding in de schoolraad samengesteld uit afgevaardigden, aangeduid door en uit deze raad. Als een pedagogische raad, ouderraad of leerlingenraad ervoor opteert om geen gebruik te maken van hun recht om leden voor hun geleding in de schoolraad aan te duiden, of als er geen pedagogische raad, ouderraad of leerlingenraad is, zal er voor de samenstelling van die geleding(en) een verkiezing plaatsvinden. Het schoolbestuur of zijn gemandateerde bepaalt de verdere uitwerking van de verkiezingsprocedure en waarborgt daarbij dat iedereen die verkiesbaar is zich kandidaat kan stellen en dat iedereen die stemgerechtigd is kan stemmen. Indien er minder kandidaten zijn dan het aantal toe te wijzen mandaten of indien het aantal kandidaten gelijk is aan het aantal toe te wijzen mandaten, dan zijn de kandidaten die op de kandidatenlijst worden vermeld, van rechtswege verkozen en wordt de verkiezingsprocedure als beëindigd beschouwd.
   In afwijking van het eerste lid kan het schoolbestuur of zijn gemandateerde in het buitengewoon secundair onderwijs gemotiveerd beslissen om in overleg met de pedagogische raad de leerlingengeleding in de schoolraad aan te duiden.]1
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.4, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.13. Onverwijld na hun aanduiding coöpteren de vertegenwoordigers van het personeel, de leerlingen en de ouders bij consensus de vertegenwoordigers van de lokale gemeenschap.

Art.14. De schoolraad wordt om de vier jaar opnieuw samengesteld.
  Bij beëindiging van een begonnen mandaat wordt het mandaat volgemaakt door een plaatsvervanger, op de wijze vastgelegd in het huishoudelijk reglement.
  Bij fusie of opslorping wordt een nieuwe schoolraad samengesteld door en uit de betrokken schoolraden.
   De nieuwe schoolraad voltooit de lopende termijn van vier jaar.

Afdeling 4. - Bevoegdheden.
Onderafdeling 1. - Rechten en plichten inzake informatie en communicatie.
Art.15.[1 De leden van de schoolraad hebben in functie van de uitoefening van de bevoegdheden van de schoolraad een algemeen informatierecht.
  [2 Het schoolbestuur bezorgt daartoe aan de leden van de schoolraad, samen met de vergaderagenda, alle relevante documenten. Indien tijdens of na een overleg vastgesteld wordt dat er cruciale informatie ontbrak, dan wordt de desbetreffende beslissing van het schoolbestuur opgeschort.]2
   De schoolraad heeft ten behoeve van al het personeel, ouders en leerlingen een communicatie- en informatieplicht over hun activiteiten en standpunten en over de wijze waarop hij zijn bevoegdheden uitoefent.]1
  [2 Indien een schoolbestuur een overleg vraagt over een ontwerp van beslissing die de schoolorganisatie en de eigenheid van de school fundamenteel verandert, dan moeten de leden van de schoolraad eerst de geleding die ze vertegenwoordigen informeren én raadplegen.]2
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.5, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DVR 2016-06-17/24, art. X.28, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2016>

Art.16.
  <Opgeheven bij DVR 2014-04-04/85, art. III.6, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.17.
  <Opgeheven bij DVR 2014-04-04/85, art. III.6, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Onderafdeling 2. - Adviesbevoegdheid.
SECTIE 1. - Facultatief advies.
Art.18.[1 De schoolraad kan aan het schoolbestuur uit eigen beweging een schriftelijk advies uitbrengen over alle aangelegenheden opgesomd in artikel 21. Het schoolbestuur geeft na ontvangst van dit advies binnen dertig kalenderdagen een met redenen omkleed antwoord.]1
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.7, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

SECTIE 2.   
Art.19.
  <Opgeheven bij DVR 2014-04-04/85, art. III.8, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.20.
  <Opgeheven bij DVR 2014-04-04/85, art. III.8, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Onderafdeling 3. - Overleg.
Art.21.[1 Het schoolbestuur of zijn gemandateerde legt ieder ontwerp van beslissing voor overleg aan de schoolraad voor als dat betrekking heeft op:
   1° de bepaling van het profiel van de directeur;
   2° het studieaanbod;
   3° het aangaan van samenwerkingsverbanden met andere schoolbesturen en met externe instanties;
   4° de opstapplaatsen en de busbegeleiding in het kader van het door het schoolbestuur aangeboden vervoer;
   5° de vaststelling van het nascholingsbeleid;
   6° het beleid met betrekking tot experimenten en projecten;
   7° het opstellen of wijzigen van de volgende regelingen:
   a) het schoolreglement;
   b) het schoolwerkplan in het basisonderwijs;
   c) [2 het beleid op leerlingenbegeleiding en de afspraken over de samenwerking tussen de school en het centrum voor leerlingenbegeleiding;]2
   8° [3 de infrastructuurwerken die niet onder het toepassingsgebied vallen van artikel 42, § 1, eerste lid, 1°, a) en b), van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten;]3
   9° de vaststelling van de criteria voor de aanwending van lestijden, uren, uren-leraar en punten;
   10° het welzijns-, veiligheids- en gezondheidsbeleid van de school ten aanzien van de leerlingen, met inbegrip van het in eigen beheer of door derden verstrekken van gezonde en evenwichtige schoolmaaltijden;
   11° het beleid met betrekking tot interne kwaliteitszorg, met inbegrip van de bespreking van de resultaten van een schooldoorlichting;
   12° het gelijke-onderwijskansenbeleid in het secundair onderwijs.]1
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.9, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DVR 2018-04-27/26, art. 104, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (3)<DVR 2022-07-08/11, art. 20, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.22.[1 Het schoolbestuur informeert tijdig de schoolraad over de geplande beslissingen die voor overleg zullen worden voorgelegd. Op basis daarvan bepaalt de raad zijn overlegagenda. Een schoolraad kan afzien van het recht op overleg. Het overleg heeft plaats in een gezamenlijke vergadering van het schoolbestuur of zijn gemandateerde en de schoolraad.
   Het overleg leidt tot een verslag waarin alle standpunten worden opgenomen. Het schoolbestuur of zijn gemandateerde neemt een gemotiveerde eindbeslissing na het overleg of na de onderhandeling zoals bepaald in artikel 30 en brengt de schoolraad in kennis van de beslissing.
  [2 Indien een schoolbestuur een overleg vraagt over een ontwerp van beslissing die de schoolorganisatie en de eigenheid van de school fundamenteel verandert, dan moeten de leden van de schoolraad eerst de geleding die ze vertegenwoordigen informeren én raadplegen zoals voorzien in artikel 15.]2
   Wanneer een overleg niet plaatsvindt binnen een termijn van eenentwintig kalenderdagen, die ingaat de dag nadat een geplande beslissing voor overleg wordt voorgelegd, wordt het overleg geacht te hebben plaatsgevonden.]1
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.10, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DVR 2016-06-17/24, art. X.29, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2016>

Afdeling 5. - De werking van de schoolraad.
Onderafdeling 1. - Interne werking.
Art.23.[1 De werking van de schoolraad wordt geregeld in een huishoudelijk reglement. Het huishoudelijk reglement bepaalt ten minste:
   1° het aantal mandaten per geleding;
   2° de wijze waarop nieuwe leden tijdens de mandaatperiode kunnen toetreden tot de schoolraad en de redenen en de wijze waarop mandaten vervroegd beëindigd kunnen worden;
   3° de wijze waarop ervaringsdeskundigen en experten bij de werkzaamheden van de schoolraad kunnen betrokken worden;
   4° de wijze van bijeenroeping en de vergaderfrequentie;
   5° het tijdstip en de wijze waarop de agenda en de bijbehorende documenten worden bezorgd aan de leden van de schoolraad en aan de pedagogische raad, de leerlingenraad en de ouderraad;
   6° de taken van de voorzitter;
   7° de wijze van besluitvorming, inzonderheid de aanwezigheidsquota en de stemverhoudingen;
   8° de wijze waarop de communicatie- en informatieplicht gerealiseerd wordt;
   9° de modaliteiten rond het afzien van het recht op overleg;
   10° de vakantieperiodes die de termijn schorsen waarbinnen het advies zoals vermeld in artikel 18 moet beantwoord worden en waarbinnen het overleg in de schoolraad dient plaats te vinden als vermeld in artikel 22, derde lid.]1
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.11, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.24. De schoolraad duidt de voorzitter van de raad aan. De voorzitter kan buiten de leden van de raad worden aangeduid, in welk geval hij niet stemgerechtigd is. De directeur noch een lid van de inrichtende macht kunnen als voorzitter worden aangeduid.

Art.25. De schoolraad streeft bij het vastleggen van het huishoudelijk reglement en bij het aanduiden van de voorzitter consensus na. Indien geen consensus wordt bereikt, wordt beslist bij gewone meerderheid.

Onderafdeling 2. - Relaties met de directeur en de inrichtende macht.
Art.26. De leden van de schoolraad onderschrijven het pedagogisch project van de school.

Art.27.
  <Opgeheven bij DVR 2014-04-04/85, art. III.12, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.28. Indien de inrichtende macht bevoegdheden opdraagt aan de directeur, waakt hij erover dat deze voldoende gemandateerd is om in de verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen optreden.

Art.29. De inrichtende macht verstrekt de schoolraad de nodige infrastructurele ondersteuning.
  Op verzoek van de schoolraad voorziet de inrichtende macht tevens in de nodige administratieve ondersteuning.

Onderafdeling 3. - Relaties met het lokaal comité.
Art.30.[1 Wanneer een ontwerpbeslissing betrekking heeft op de overlegbevoegdheden van de schoolraad, wordt de ontwerpbeslissing eerst ter overleg voorgelegd aan de schoolraad.]1 Zij wordt vervolgens onderhandeld binnen het lokaal comité, voor wat betreft de grondregelen ter zake van het administratief statuut, met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling, de bezoldigingsregeling, de betrekkingen met de vakorganisaties en de inrichtende machten, de organisatie van de sociale diensten of de verordeningsbepalingen, algemene maatregelen van inwendige orde en algemene richtlijnen met het oog op de latere vaststelling van de personeelsformatie of inzake arbeidsduur en organisatie van het werk.
  De door de schoolraad uitgeoefende advies- en overlegrechten hebben geen betrekking op de arbeidsvoorwaarden waarover het lokaal comité zich uitspreekt.
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.13, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Onderafdeling 4. - Bescherming van afgevaardigden.
Art.31. Personeelsleden en leerlingen die deel uitmaken van de schoolraad kunnen voor de meningen geuit in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsancties oplopen.

Afdeling 6. - Geschillen.
Art.32.
  <Opgeheven bij DVR 2014-04-04/85, art. III.14, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.33.Klachten inzake de niet-naleving van de bepalingen omtrent de bevoegdheden en de besluitvormingsprocedures bedoeld in artikelen 18 tot en met 22 kunnen door de schoolraad, zijn geledingen en iedere belanghebbende ingediend worden bij de Commissie Zorgvuldig Bestuur [1 ...]1.
  ----------
  (1)<DVR 2018-06-15/18, art. 32, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

HOOFDSTUK III. - Medezeggenschapscollege.
Art.34. Dit hoofdstuk is van toepassing op het basis- en secundair onderwijs, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de scholen van type 5.

Art.35.[1 De schoolraden bij scholen die tot dezelfde scholengemeenschap behoren, organiseren in een overeenkomst een medezeggenschapscollege bij de scholengemeenschap als ten minste één schoolraad daarom vraagt en dit motiveert.]1
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.15, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.36. Het medezeggenschapscollege wordt door de organen van de scholengemeenschap geraadpleegd over alle aangelegenheden die de vertegenwoordigde geledingen aanbelangen. Het medezeggenschapscollege heeft ten minste overlegbevoegdheid over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod en het maken van afspraken over een objectieve leerlingenoriëntering en -begeleiding.

Art.37.De overeenkomst geldt voor de duur van het mandaat van de betrokken schoolraden. [1 Ze regelt de vertegenwoordiging van de verschillende schoolraden in het medezeggenschapscollege, de wijze waarop de toegewezen bevoegdheden worden uitgeoefend en de voorwaarden waaronder de overeenkomst vroegtijdig beëindigd kan worden.]1
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.16, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

HOOFDSTUK IV. - Pedagogische raad, leerlingenraad en ouderraad.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied.
Art.38. Dit hoofdstuk is van toepassing op het basis- en het secundair onderwijs gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de scholen van type 5.

Afdeling 2. - Pedagogische raad.
Onderafdeling 1. - Oprichting.
Art.39. In elke school kan een pedagogische raad worden opgericht. De oprichting ervan is verplicht wanneer ten minste tien procent van het personeel erom vraagt, voorzover dit percentage ten minste drie personeelsleden betreft.

Onderafdeling 2. - Samenstelling.
Art.40.[1 De zetelende pedagogische raad bepaalt de wijze waarop die raad voor de volgende mandaatperiode zal samengesteld worden en staat in voor de organisatie van die samenstelling. Alle personeelsleden worden op de hoogte gebracht en betrokken bij die samenstelling en kunnen zich kandidaat stellen.
   Als de zetelende pedagogische raad nalaat dit te bepalen of als er geen zetelende pedagogische raad is, staat het schoolbestuur samen met de schoolraad in voor de samenstelling van de pedagogische raad via verkiezingen. Ieder personeelslid kan zich verkiesbaar stellen en is stemgerechtigd. Indien er minder kandidaten zijn dan het aantal toe te wijzen mandaten of indien het aantal kandidaten gelijk is aan het aantal toe te wijzen mandaten, dan zijn de kandidaten die op de kandidatenlijst worden vermeld, van rechtswege verkozen en wordt de verkiezingsprocedure als beëindigd beschouwd.]1
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.17, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Onderafdeling 3. - Bescherming van afgevaardigden.
Art.41. Het personeel dat deel uitmaakt van de pedagogische raad kunnen voor de meningen geuit in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsancties oplopen.

Afdeling 3. - Leerlingenraad.
Onderafdeling 1. - Oprichting.
Art.42. § 1. In elke secundaire school wordt een leerlingenraad opgericht.
  Een inrichtende macht is niet gehouden tot de oprichting van een leerlingenraad :
  1° wanneer het schoolreglement de betrokkenheid van leerlingen bij het schoolbeleid op andere wijzen verzekert, en
  2° op voorwaarde dat niet om de oprichting van een leerlingenraad wordt verzocht door ten minste tien procent van de leerlingen, voor zover dit percentage ten minste drie leerlingen betreft.
  De in het tweede lid, 1°, bedoelde alternatieve participatievormen worden voor de toepassing van dit decreet niet als leerlingenraden beschouwd.
  § 2. In elke lagere school kan een leerlingenraad opgericht worden. De oprichting is verplicht wanneer ten minste tien procent van de leerlingen van de leeftijdsgroep elf- tot dertienjarigen erom vragen, voorzover dit percentage ten minste drie leerlingen betreft.

Onderafdeling 2. - Samenstelling.
Art.43.[1 In het secundair onderwijs bepaalt de zetelende leerlingenraad de wijze waarop die raad voor de volgende mandaatperiode zal samengesteld worden en staat in voor de organisatie van die samenstelling. Alle leerlingen worden op de hoogte gebracht en betrokken bij die samenstelling en kunnen zich kandidaat stellen.
   Als de zetelende leerlingenraad nalaat dit te bepalen of als er geen zetelende leerlingenraad is, staat het schoolbestuur samen met de schoolraad in voor de samenstelling van de leerlingenraad via verkiezingen. Iedere leerling kan zich verkiesbaar stellen en is stemgerechtigd. Indien er minder kandidaten zijn dan het aantal toe te wijzen mandaten of indien het aantal kandidaten gelijk is aan het aantal toe te wijzen mandaten, dan zijn de kandidaten die op de kandidatenlijst worden vermeld, van rechtswege verkozen en wordt de verkiezingsprocedure als beëindigd beschouwd.]1
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.18, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Onderafdeling 3. - Bescherming van afgevaardigden.
Art.44. Leerlingen die deel uitmaken van de leerlingenraad kunnen voor de meningen geuit in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsancties oplopen.

Afdeling 4. - Ouderraad.
Onderafdeling 1. - Oprichting.
Art.45. In elke school kan een ouderraad worden opgericht. De oprichting ervan is verplicht wanneer ten minste tien procent van de ouders erom vraagt, voor zover dit percentage ten minste drie ouders betreft.

Onderafdeling 2. - Samenstelling.
Art.46.[1 De zetelende ouderraad bepaalt de wijze waarop die raad voor de volgende mandaatperiode zal samengesteld worden en staat in voor de organisatie van die samenstelling. Alle ouders worden op de hoogte gebracht en betrokken bij die samenstelling en kunnen zich kandidaat stellen.
   Als de zetelende ouderraad nalaat dit te bepalen of als er geen zetelende ouderraad is, staat het schoolbestuur samen met de schoolraad in voor de samenstelling van de ouderraad via verkiezingen. Iedere ouder kan zich verkiesbaar stellen en is stemgerechtigd. Indien er minder kandidaten zijn dan het aantal toe te wijzen mandaten of indien het aantal kandidaten gelijk is aan het aantal toe te wijzen mandaten, dan zijn de kandidaten die op de kandidatenlijst worden vermeld, van rechtswege verkozen en wordt de verkiezingsprocedure als beëindigd beschouwd.]1
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.19, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Afdeling 5. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Onderafdeling 1. - Oprichting.
Art.47. Een inrichtende macht kan een pedagogische raad, ouderraad en/of leerlingenraad oprichten op het niveau van de vestigingsplaats. Voor de toepassing van artikel 12, § 2, worden deze raden als respectievelijk één pedagogische, één ouderraad of één leerlingenraad beschouwd.

Onderafdeling 2. - Bevoegdheden.
Art.48.[1 [2 De pedagogische raad, de leerlingenraad en de ouderraad in het onderwijs gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap kunnen op verzoek van de schoolraad maar ook op eigen initiatief, een schriftelijk advies uitbrengen over alle aangelegenheden, vermeld in artikel 21.
   De pedagogische raad, de leerlingenraad en de ouderraad in het onderwijs, gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap, kunnen op vraag van de schoolraad maar ook op eigen initiatief een schriftelijk advies uitbrengen over alle aangelegenheden vermeld in artikel 11, § 1, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs.]2 Het schoolbestuur geeft na ontvangst van dit advies binnen dertig kalenderdagen een met redenen omkleed antwoord. Elk desbetreffend advies van de pedagogische raad, de leerlingenraad of de ouderraad wordt ter informatie bezorgd aan de overige voormelde raden en de schoolraad.
   De leden van de pedagogische raad, leerlingenraad en ouderraad hebben in functie van de uitoefening van hun bevoegdheden een algemeen informatierecht.
   Deze raden hebben ten behoeve van al het personeel, ouders en leerlingen een informatieplicht over hun activiteiten en standpunten en over de wijze waarop zij hun bevoegdheden uitoefenen.]1
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.20, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DVR 2017-06-16/24, art. IX.4, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

Onderafdeling 3. - Werking.
Art.49.De werking van de pedagogische raad, leerlingenraad en ouderraad wordt geregeld in een huishoudelijk reglement.
  [1 Het huishoudelijk reglement bepaalt ten minste:
   1° de wijze van samenstelling;
   2° het aantal mandaten;
   3° de wijze waarop nieuwe leden tijdens de mandaatperiode kunnen toetreden tot de raad en de redenen en wijze waarop mandaten vervroegd beëindigd kunnen worden;
   4° de wijze waarop zij hun afvaardiging bepalen voor de schoolraad;
   5° de wijze waarop ervaringsdeskundigen en experten bij de werkzaamheden van de raad kunnen betrokken worden;
   6° de wijze van bijeenroeping en de vergaderfrequentie;
   7° de wijze van besluitvorming;
   8° de wijze waarop de communicatie- en informatieplicht gerealiseerd wordt;
   9° de vakantieperiodes die de termijn schorsen waarbinnen het advies zoals vermeld in artikel 48 moet beantwoord worden.]1
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.21, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.50. De leerlingenraad en de ouderraad kunnen vragen dat de directie en/of één of meer personeelsleden aanwezig zijn bij de vergaderingen.
  De pedagogische raad kan vragen dat de directeur aanwezig is bij de vergaderingen.

Art.51.[1 Het schoolbestuur verstrekt de pedagogische raad, de leerlingenraad en de ouderraad de nodige logistieke ondersteuning. Het schoolbestuur verstrekt de leerlingenraad en de vertegenwoordigers van de leerlingen in de schoolraad de nodige begeleiding.]1
  ----------
  (1)<DVR 2014-04-04/85, art. III.22, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Onderafdeling 4. - Mandaten.
Art.52. De pedagogische raad, leerlingenraad en ouderraad worden om de vier jaar opnieuw samengesteld.
  Het personeel in de pedagogische raad beëindigt van rechtswege zijn mandaat wanneer het niet langer effectief tewerkgesteld is in de school. De leerlingen in de leerlingenraad beëindigen van rechtswege hun mandaat wanneer ze de school verlaten hebben. De ouders in de ouderraad beëindigen van rechtswege hun mandaat wanneer hun kinderen de school verlaten hebben.
  Deze raden kan ten algemenen titel of in bijzondere gevallen afwijken van de beëindigingswijzen bedoeld in het tweede lid.

HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling 1. - Wijzigingen aan de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
Art.53. Aan artikel 24, § 2, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt een 12° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 12° - voor wat betreft het gesubsidieerd onderwijs : geen afbreuk doen aan de besluitvormingsprocedures bedoeld in artikelen 19 tot en met 22 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad. Deze voorwaarde sluit tevens in dat de directeur met betrekking tot de hem door de inrichtende macht gedelegeerde bevoegdheden die voorwerp uitmaken van advies of overleg, voldoende gemandateerd wordt om in de verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen optreden;
  - voor wat betreft het gemeenschapsonderwijs : de bevoegdheden van de schoolraad respecteren."

Afdeling 2. - Wijzigingen aan het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997.
Art.54. Aan artikel 37, § 3, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs wordt een 8° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 8° de wijze waarop de leerlingenraad in voorkomend geval wordt samengesteld. "

Art.55. Aan artikel 68, § 1, van hetzelfde decreet wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 4° - voor wat betreft het gesubsidieerd onderwijs : geen afbreuk doen aan de besluitvormingsprocedures bedoeld in artikelen 19 tot en met 22 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad. Deze voorwaarde sluit tevens in dat de directeur met betrekking tot de hem door de inrichtende macht gedelegeerde bevoegdheden die voorwerp uitmaken van advies of overleg, voldoende gemandateerd wordt om in de verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen optreden;
  - voor wat betreft het gemeenschapsonderwijs : de bevoegdheden van de schoolraad respecteren. "

Afdeling 3. - Wijzigingen aan het decreet van 13 juli 2001, betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek.
Art.56. Aan artikel V.25, eerste lid, van het decreet van 31 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek wordt een 3° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 3° de niet-naleving van de bepalingen omtrent de bevoegdheden en de besluitvormingsprocedures bedoeld in artikel 18 tot en met 22 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad. "

HOOFDSTUK VI. - Overgangsmaatregelen.
Art.57. De mandaten in de participatieraden worden verlengd tot 31 maart 2005.
  Openvallende mandaten worden ingevuld overeenkomstig het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de medezeggenschap in het gesubsidieerd onderwijs.

HOOFDSTUK VII. - Opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen.
Art.58. De volgende regelingen worden opgeheven :
  1° het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de medezeggenschap in het gesubsidieerd onderwijs, voor wat betreft het basis- en secundair onderwijs;
  2° het decreet van 30 maart 1999 houdende de leerlingenraden in het secundair onderwijs;
  3° het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1992 houdende de samenstelling en werking van de participatiecolleges zoals bedoeld in hoofdstuk VI van het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de medezeggenschap in het gesubsidieerd onderwijs.

Art.59. De bepalingen van deze titel treden als volgt in werking :
  1° artikel 57 treedt in werking op de dag van de bekendmaking van dit decreet in het Belgisch Staatsblad ;
  2° de bepalingen van hoofdstuk I en IV en artikel 58, 2°, treden in werking op 1 september 2004;
  3° de bepalingen van hoofdstuk II, III en V en artikel 58, 1° en 3°, treden in werking op 1 april 2005.

TITEL III. - Expertisecentrum.
HOOFDSTUK I. - Oprichting.
Art.60.<DVR 2005-11-18/50, art. 2, 004 ; Inwerkingtreding : 18-01-2006> Onder de in deze titel vastgelegde voorwaarden verleent de regering een subsidie aan één expertisecentrum ter bevordering van participatie op school.
  Het expertisecentrum vervult een faciliterende rol inzake participatie op scholen, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap. Het ontplooit hiertoe een werking voor directeurs, personeel, leerlingen, ouders en leden van de lokale gemeenschap, die betrokken zijn bij de werking van de school conform de opdrachtsomschrijving bepaald in artikel 63.
  Het expertisecentrum neemt de vorm aan van een vereniging zonder winstoogmerk conform [1 de wettelijke verplichtingen voor verenigingen zonder winstoogmerk]1.
  De algemene vergadering van het expertisecentrum wordt samengesteld zoals omschreven in artikel 61.
  ----------
  (1)<DVR 2021-07-09/33, art. 120, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.61. De (algemene vergadering) van het expertisecentrum bestaat uit evenveel vertegenwoordigers van : <DVR 2005-11-18/50, art. 3, 004 ; Inwerkingtreding : 18-01-2006>
  1° het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten;
  2° de representatieve vakorganisaties;
  3° de leerlingkoepelverenigingen;
  4° de ouderkoepelverenigingen;
  5° vertegenwoordigers van doelgroepen en van organisaties van doelgroepen die weinig of niet worden bereikt door bestaande maatregelen inzake participatie. De regering duidt de doelgroepen en de organisaties van doelgroepen aan;
  6° deskundigen op het vlak van participatie, aangeduid door de regering.

Art.62. De regering bepaalt de personeelsformatie van het expertisecentrum.
  De personeelsformatie bestaat ten minste uit :
  1° een coördinator
  2° twee educatieve medewerkers;
  3° twee administratieve medewerkers.
  De personeelsleden worden in deze functies tewerkgesteld bij arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
  (Lid 4 opgeheven). <DVR 2005-11-18/50, art. 4, 004 ; Inwerkingtreding : 18-01-2006>

HOOFDSTUK II. - Opdracht.
Art.63. § 1. Het expertisecentrum coördineert de uitbouw van een rationeel vormingsaanbod gericht op de implementatie van artikel 4 van dit decreet. Het centrum bepaalt daartoe welke vormingsinitiatieven in aanmerking komen voor subsidiëring.
  De vormingsinitiatieven worden geselecteerd aan de hand van een kwaliteitshandvest, dat vastgelegd wordt door de regering. Het handvest omschrijft ten minste :
  1° de wijze waarop de doelstelling en de implementeerbaarheid van het project worden geformuleerd;
  2° de relevantie van de projecten voor de onderscheiden onderwijsniveaus en voor specifieke doelgroepen;
  3° de expertise die op pedagogisch, organisatorisch en technisch vlak bij de aanbieders van een vormingsinitiatief aanwezig moet zijn.
  (Lid 3 opgeheven). <DVR 2005-11-18/50, art. 5, 1°, 004 ; Inwerkingtreding : 18-01-2006>
  De leerling- en ouderkoepelverenigingen kunnen bij het expertisecentrum geen eigen vormingsinitiatieven indienen.
  De vormingsinitiatieven worden kosteloos aangeboden. (...). <DVR 2005-11-18/50, art. 5, 2°, 004 ; Inwerkingtreding : 18-01-2006>
  § 2. Het expertisecentrum kan samenwerken met externe vormingsverstrekkers inzake de ontwikkeling van instrumenten en materialen die participatie op klas- en schoolniveau bevorderen.
  Het expertisecentrum kan een bijdrage vragen voor deze instrumenten en materialen.
  § 3. Het expertisecentrum kan deelnemen aan experimenten ter bevordering van de participatie in het deeltijds kunstonderwijs, de centra voor volwassenenonderwijs en de centra voor basiseducatie, onder de door de regering bepaalde voorwaarden.

HOOFDSTUK III. - Financiering.
Art.64. <DVR 2005-11-18/50, art. 6, 004 ; Inwerkingtreding : 18-01-2006> Binnen de beschikbare begrotingskredieten stelt de regering aan het expertisecentrum jaarlijks een subsidie ter beschikking. Die subsidie omvat enerzijds middelen voor personeels- en werkingsuitgaven van het centrum en anderzijds middelen die bestemd zijn voor de vormingsinitiatieven, bedoeld in artikel 63.
  De regering bepaalt de nadere voorwaarden voor de uitbetaling van de middelen, alsook het maximumpercentage dat kan worden aangewend voor personeels- en werkingsuitgaven.

HOOFDSTUK IV. - Toezicht en evaluatie.
Art.65. § 1. De regering stelt ten minste tweejaarlijks, op grond van een consensus met het expertisecentrum, een richtlijn op waarin ten minste volgende aangelegenheden worden vastgelegd :
  1° de rapportering door het expertisecentrum;
  2° de gedragsregels van het expertisecentrum ten aanzien van derden, inzonderheid de prijsontwikkeling van de in artikel 63, § 2, bedoelde instrumenten en materialen;
  3° de maatregelen van algemeen, dan wel bijzonder toezicht bij niet-uitvoering van de taken of handelingen die bij of krachtens decreet of de richtlijn aan het expertisecentrum worden toevertrouwd.
  § 2. Op het einde van elk derde werkingsjaar wordt de doelmatigheid van het expertisecentrum geëvalueerd door een externe instantie.
  Op basis van deze evaluatie en de actuele onderwijsnoden beslist de regering over de bestendiging van de werking van het expertisecentrum.

HOOFDSTUK V. - Inwerkingtredingsbepaling.
Art.66. <DVR 2004-12-24/42, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De bepalingen van deze titel treden in werking op een door de regering nader te bepalen datum.

TITEL IV. - De Vlaamse Onderwijsraad.
HOOFDSTUK I. - Strategische adviesraad.
Art.67.§ 1. De VLOR is een strategische adviesraad met rechtspersoonlijkheid in de zin van [1 artikel III.93 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018]1.
  Hij oefent zijn taken uit bij het beleidsdomein Onderwijs en Vorming van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
  § 2. [1 De oprichting, taakomschrijving, samenstelling, organisatie en werking van de Vlor evenals de programmering en verslaggeving ervan, wordt geregeld door en krachtens de bepalingen van dit decreet en door titel III, hoofdstuk 3, afdeling 7, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018 tenzij in dit decreet anders wordt bepaald. Voor de toepassing van artikel III.106 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018 wordt het begrip "jaarlijks" gelezen als "elk schooljaar".]1
  § 3. De VLOR treedt volledig in de rechten en plichten ten aanzien van de op de vooravond van de inwerkingtreding van deze titel bestaande Vlaamse Onderwijsraad.
  [De overdracht van personeel geschiedt met hun graad of een gelijkwaardige graad. Het personeel behoudt de bezoldiging, de administratieve en geldelijke anciënniteit, de reglementaire toelagen en vergoedingen die ze hadden op de vooravond van de inwerkingtreding van deze titel.] <DVR 2005-07-15/57, art. 9.3, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2006>
  ----------
  (1)<DVR 2018-12-07/05, art. IV.53, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

HOOFDSTUK II. - Organen.
Art.68. De VLOR bestaat uit :
  1° een algemene raad, die in beginsel de in dit decreet omschreven advies- en overlegtaken waarneemt en door de algemene voorzitter wordt voorgezeten;
  2° vier deelraden zijnde een raad basisonderwijs, een raad secundair onderwijs, een raad hoger onderwijs en een raad levenslang en levensbreed leren, die onder de voorwaarden bepaald in het huishoudelijk reglement en voor het betrokken niveau advies- en overlegtaken kunnen waarnemen;
  3° een vast bureau, dat het bestuur van de VLOR waarneemt;
  4° een algemeen secretaris, die bestuurs- en vertegenwoordigingsbevoegd is voor handelingen van dagelijks bestuur en die de leiding waarneemt van het permanent secretariaat van de VLOR.

HOOFDSTUK III. - Opdracht.
Afdeling 1. - Algemene bepaling.
Art.69. De VLOR heeft de opdracht advies te verstrekken ten behoeve van de regering en van het Vlaams Parlement en overleg te organiseren tussen de verschillende geledingen van het onderwijsveld.
  De VLOR hanteert bij het uitbrengen van een advies of bij het organiseren van een overleg onderwijskundige, pedagogische en maatschappelijke criteria en gaat de effecten van beleidsopties op leerlingen, cursisten en studenten na.

Afdeling 2. - Decretale opdracht.
Onderafdeling 1. - Adviezen.
Art.70.De regering is verplicht advies te vragen aan de VLOR over :
  1° voorontwerpen van decreet over aangelegenheden bedoeld in artikel 24, § 5, van de Grondwet, met uitzondering van de decreten houdende bekrachtiging van eindtermen, decretale specifieke eindtermen en ontwikkelingsdoelen, de decreten houdende bekrachtiging van beroepsprofielen van de leraren en de decreten die jaarlijks [1 en de decreten betreffende bekrachtiging van codificaties en coördinaties van regelgeving]1;
  2° bij het Vlaams Parlement ingediende beleidsbrieven en beleidsnota's;
  3° ontwerpen van besluit houdende tijdelijke projecten van onderwijskundige aard.
  Het Vlaams Parlement bepaalt de onderwijsaangelegenheden waarvoor het advies van de VLOR eveneens verplicht ingewonnen wordt.
  De regering kan gemotiveerd afwijken van adviezen en informeert de VLOR hierover.
  ----------
  (1)<DVR 2017-06-16/24, art. IX.5, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

Art.71. De VLOR kan uit eigen beweging of op verzoek advies uitbrengen over :
  1° de hoofdlijnen van het beleid;
  2° maatschappelijke ontwikkelingen;
  3° ontwerpen van samenwerkingsakkoord van strategisch belang die de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest wil sluiten met de Staat of met andere Gemeenschappen en Gewesten, en over ontwerpen van Europese en internationale samenwerkingsakkoorden van strategisch belang.

Art.72. § 1. De verplichte adviezen worden verstrekt binnen een termijn van dertig dagen na de datum van de ontvangst van de adviesaanvraag. In geval van spoed die met redenen wordt omkleed, kan de regering de termijn inkorten zonder dat hij minder dan tien werkdagen mag bedragen.
  § 2. De adviezen op verzoek van het Vlaams Parlement worden verstrekt binnen de door het Vlaams Parlement gestelde termijn, die niet langer mag zijn dan dertig werkdagen.
  § 3. De adviezen van de VLOR zijn openbaar.

Art.73. Wanneer een ontwerpbeslissing betrekking heeft op de aangelegenheden bedoeld in artikel 70, eerste lid, 1°, wordt deze eerst aan de VLOR ter advisering voorgelegd. Behoudens inzake aangelegenheden betreffende het hoger onderwijs, wordt zij vervolgens onderhandeld binnen een gemeenschappelijke vergadering van het sectorcomité X en van de onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en de plaatselijke overheidsdiensten en het overkoepelend onderhandelingscomité van het gesubsidieerd vrij onderwijs voor wat betreft de grondregelen ter zake van het administratief statuut, met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling, de bezoldigingsregeling, de betrekkingen met de vakorganisaties en de inrichtende machten, de organisatie van de sociale diensten of de verordeningsbepalingen, algemene maatregelen van inwendige orde en algemene richtlijnen met het oog op de latere vaststelling van de personeelsformatie of inzake arbeidsduur en organisatie van het werk.
  Het advies van de VLOR heeft geen betrekking op de arbeidsvoorwaarden waarover de syndicale organen zich uitspreken.
  Voor het hoger onderwijs wordt een ontwerpbeslissing na het advies van de VLOR voorgelegd aan het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs.

Onderafdeling 2. - Overleg.
Art.74. Binnen de VLOR vindt op vraag van de regering overleg plaats tussen de verschillende geledingen in het onderwijs met het oog op de implementatie van nieuwe beleidslijnen.

Afdeling 3. - Conventionele opdracht.
Art.75. De regering en de VLOR leggen in de beleidsovereenkomst bedoeld in artikel 89 vast op welke wijze bijkomende opdrachten kunnen worden opgenomen.

HOOFDSTUK IV. - Samenstelling.
Afdeling 1. - Raden.
Onderafdeling 1. - Geledingen.
Art.76.In de algemene raad zetelen :
  1° vertegenwoordigers van :
  - de instellingshoofden van het hoger onderwijs;
  - de inrichtende machten;
  - de directeurs van het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, het volwassenenonderwijs en de CLB's;
  - het personeel;
  - de ouders van leerlingen;
  - de leerlingen van het secundair onderwijs;
  - de studenten;
  2° afgevaardigden uit, enerzijds, sociaal-economische organisaties en, anderzijds, sociaal-culturele organisaties;
  3° [1 ...]1.
  ----------
  (1)<DVR 2012-12-21/65, art. X.3, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

Art.77.In de deelraad basisonderwijs zetelen :
  1° afgevaardigden uit het basisonderwijs. Deze afgevaardigden bestaan uit vertegenwoordigers van :
  - de inrichtende machten;
  - de directeurs;
  - het personeel;
  - de ouders;
  2° afgevaardigden uit de CLB's;
  3° afgevaardigden uit sociaal-economische organisaties en/of anderzijds sociaal-culturele organisaties;
  4° [1 ...]1.
  In de deelraad secundair onderwijs zetelen :
  1° afgevaardigden uit het secundair onderwijs. Deze afgevaardigden bestaan uit vertegenwoordigers van :
  - de inrichtende machten;
  - de directeurs;
  - het personeel;
  - de ouders;
  - de leerlingen;
  2° afgevaardigden uit de CLB's;
  3° afgevaardigden uit enerzijds sociaal-economische organisaties en anderzijds sociaal-culturele organisaties;
  4° [1 ...]1.
  In de deelraad levenslang en levensbreed leren zetelen :
  1° afgevaardigden uit het deeltijds kunstonderwijs, de centra voor volwassenenonderwijs en de centra voor basiseducatie. Deze afgevaardigden bestaan uit vertegenwoordigers van :
  - de inrichtende machten;
  - de directeurs van het deeltijds kunstonderwijs en de centra voor volwassenenonderwijs en de [1 directeurs]1 van de centra voor basiseducatie;
  - het personeel;
  - de cursisten;
  2° afgevaardigden uit, enerzijds, sociaal-economische organisaties en, anderzijds, sociaal-culturele organisaties;
  3° [1 ...]1.
  In de deelraad hoger onderwijs zetelen :
  1° afgevaardigden uit de hogescholen en universiteiten. Deze afgevaardigden bestaan uit vertegenwoordigers van
  - de instellingshoofden;
  - het personeel;
  - de studenten;
  2° afgevaardigden uit enerzijds sociaal-economische organisaties en anderzijds sociaal-culturele organisaties.
  ----------
  (1)<DVR 2012-12-21/65, art. X.4, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

Art.78. De regering bepaalt de nadere samenstelling van de raden.

Onderafdeling 2. - Wijze van samenstelling.
Art.79.[2 De afvaardiging in de raden komt tot stand door aanduiding.]2
  Voor elke afgevaardigde wordt een plaatsvervanger aangesteld. De regering kan nadere regelen inzake de plaatsvervanging bepalen.
  [1 Bij uitputting van de lijst van verkozen directeurs wordt de vertegenwoordiging van deze geleding aangeduid in onderling overleg door het Gemeenschapsonderwijs, de representatieve verenigingen van inrichtende machten en de representatieve vakorganisaties.]1
  ----------
  (1)<DVR 2011-07-01/33, art. X.5, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  (2)<DVR 2012-12-21/65, art. X.5, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

Art.80.De aanduiding van de afgevaardigden gebeurt als volgt :
  1° de Vlaamse Hogescholenraad duidt de vertegenwoordigers van de instellingshoofden van de hogescholen aan;
  2° de Vlaamse Interuniversitaire Raad duidt de vertegenwoordigers van de instellingshoofden van de universiteiten aan;
  3° het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten duiden de vertegenwoordigers van de inrichtende machten aan;
  4° het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten duiden de vertegenwoordigers van de CLB's aan;
  5° de representatieve vakorganisaties duiden de vertegenwoordigers van het personeel aan;
  6° de leerlingenkoepelverenigingen duiden de vertegenwoordigers van leerlingen uit het secundair onderwijs aan;
  7° de studentenkoepelverenigingen duiden de vertegenwoordigers van studenten aan;
  8° de ouderkoepelverenigingen duiden de vertegenwoordigers van de ouders aan;
  9° de SERV duidt de afgevaardigden van sociaaleconomische organisaties aan;
  10° de door de regering daartoe gemachtigde organisatie duidt de afgevaardigden van sociaal-culturele organisaties aan;
  [2 11° de afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties enerzijds en het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten anderzijds duiden in onderling overleg de afgevaardigden van de directeurs aan.]2
  [1 Op verzoek van een verantwoordelijk bestuurslid van een representatieve vakorganisatie, krijgt een vakbondsafgevaardigde dienstvrijstelling om de vergaderingen van de Vlaamse Onderwijsraad bij te wonen. De dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid behoudt het recht op een salaris.]1
  ----------
  (1)<DVR 2011-07-01/33, art. X.6, 009; Inwerkingtreding : 10-12-2010>
  (2)<DVR 2012-12-21/65, art. X.6, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

Art.81.
  <Opgeheven bij DVR 2012-12-21/65, art. X.7, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

Art.82.
  <Opgeheven bij DVR 2012-12-21/65, art. X.7, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

Art.83.[1 De representatieve vakorganisaties, het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten respecteren bij de aanduiding van de afgevaardigden van de directeurs het evenwicht tussen het officieel en het vrij onderwijs.]1
  ----------
  (1)<DVR 2012-12-21/65, art. X.8, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

Onderafdeling 3. - Onverenigbaarheden.
Art.84.Een mandaat in een raad is onverenigbaar met :
  1° de in [1 artikel III.97, tweede lid, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018]1 bedoelde mandaten, ambten en hoedanigheden, met uitzondering van het ambt van personeelslid van het gemeenschapsonderwijs;
  2° de hoedanigheid van algemeen voorzitter;
  3° de hoedanigheid van personeelslid van de onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap.
  ----------
  (1)<DVR 2018-12-07/05, art. IV.54, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Onderafdeling 4. - Duur van het mandaat.
Art.85. De mandaten worden toegekend voor een periode van vier jaar.
  Een mandaat is hernieuwbaar.

Afdeling 2. - Algemeen voorzitter en algemeen secretaris.
Art.86. De algemeen voorzitter wordt door de algemene raad verkozen uit een lijst van kandidaten na een openbare oproep.
  De algemeen voorzitter kan de raadsvergaderingen bijwonen, maar is niet stemgerechtigd.

Art.87. De algemeen secretaris wordt door de algemene raad aangesteld na een openbare oproep.
  De algemeen secretaris kan de vergaderingen van de raden bijwonen, maar is niet stemgerechtigd.

HOOFDSTUK V. - Externe experten.
Art.88. Kabinetsleden, personeelsleden van het departement, leden van de onderwijsinspectie en deskundigen van hogescholen en universiteiten kunnen worden uitgenodigd op de vergaderingen van de raden om de behandelde aangelegenheden toe te lichten.

HOOFDSTUK VI. - Werking.
Art.89. De regering sluit voor een periode van vier jaar een beleidsovereenkomst met de VLOR over de wederzijdse rechten en plichten bij de uitvoering van de decretale en conventionele opdrachten.
  De beleidsovereenkomst bepaalt ten minste :
  1° de kwantificering, omschrijving en financiering van conventionele opdrachten;
  2° de wijze waarop de decretale en conventionele opdrachten worden gerapporteerd, opgevolgd en geëvalueerd;
  3° de wijze waarop geschillen over de uitvoering van voornoemde opdrachten worden beslecht;
  4° de wijze waarop de regering en de verschillende geledingen binnen de VLOR in overleg treden over projecten en hervormingen met een pedagogische doelstelling. Ten minste wordt daarbij een werkgroep opgericht waarin het Gemeenschapsonderwijs en de inrichtende machten zijn vertegenwoordigd;
  5° de wijze waarop technische werkgroepen worden opgericht. Inzonderheid worden technische werkgroepen opgericht voor het deeltijds kunstonderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding;
  6° de vormen van financiële en doelmatigheidscontrole;
  7° de wijze waarop de beleidsovereenkomst kan worden aangepast, verlengd of ontbonden.

Art.90. De algemene raad regelt de interne werking van de VLOR in een huishoudelijk reglement, dat ten minste bepaalt :
  1° de taakverdeling tussen de algemene raad en de deelraden;
  2° de wijze waarop de voorzitters van de deelraden worden aangeduid;
  3° de samenstelling, werking en bevoegdheden van het vast bureau en de algemeen secretaris. De algemeen secretaris maakt van rechtswege deel uit van het vast bureau. Noch de algemeen secretaris noch het vast bureau kunnen worden belast met het verstrekken van een advies.

Art.91. De VLOR bezit alle bevoegdheden die rechtstreeks of onrechtstreeks noodzakelijk of nuttig zijn voor de uitoefening van zijn opdracht, met inbegrip van het sluiten van overeenkomsten, het oprichten van of deelnemen in andere rechtspersonen.

Art.92.De regering bepaalt de personeelsformatie van het permanent secretariaat.
  (De Vlaamse Onderwijsraad kan personeelsleden tewerkstellen die overeenkomstig hun geldende rechtspositie een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht hebben opgenomen.
  Op de personeelsleden die bij de Vlaamse Onderwijsraad overeenkomstig een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht zijn tewerkgesteld, zijn de artikelen X.9 tot en met X.12 van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari van 2006 van toepassing.
  Aan de personeelsleden die bij de Vlaamse Onderwijsraad overeenkomstig een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht zijn tewerkgesteld, wordt per werkdag een verblijfsvergoeding van 9,50 euro tegen 100 %, toegekend.
  Deze verblijfsvergoeding wordt niet toegekend voor vakantie-, verlof- en ziektedagen en wordt maandelijks na vervallen termijn uitbetaald.
  Deze verblijfsvergoeding is gekoppeld aan de evolutie van de gezondheidsindex overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982 en onverminderd artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van s lands concurrentievermogen.) <DVR 2008-07-04/45, art. 10.36, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<BVR 2010-12-17/39, art. 359, 49), 008; Inwerkingtreding : 04-07-2011>

HOOFDSTUK VII. - Financiering.
Art.93. De VLOR beschikt over een dotatie die jaarlijks wordt ingeschreven op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.
  De dotatie omvat kredieten voor werking en huisvesting en voor de bezoldiging van het personeel. De dotatie kan niet worden gebruikt voor de financiering van andere rechtspersonen.

Art.94. De beleidsovereenkomst voorziet in de financiële middelen nodig voor de uitvoering van de conventionele opdrachten van de VLOR.

Art.95. De VLOR kan schenkingen, giften en legaten in ontvangst nemen.

HOOFDSTUK VIII. - Opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen.
Art.96. De volgende regelingen worden opgeheven :
  1° titel IX van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;
  2° het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1996 houdende de samenstelling van raden en afdelingen van de Vlaamse Onderwijsraad.

Art.97. De bepalingen van deze titel treden in werking op een door de Vlaamse regering vast te stellen datum.
  (NOTA : inwerkingtreding van artikelen 68, 76 tot en met 85, 88, en 96, 2°, vastgesteld op 04-10-2005 door BVR 2005-10-21/36, art. 24)
  (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 67, 69, 70 tot en met 75, 86 tot en met 87, 89 tot en met 95 en 96, 1° vastgesteld op 01-04-2006 door BVR 2006-03-31/61, art. 1, 4°)

TITEL V. - Wijzigingsbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Subsidiëring van ouderkoepelverenigingen.
Art.98. Het decreet van 20 juni 1996 betreffende de subsidiëring van de ondersteuningscentra van ouderverenigingen en van erkende verenigingen die vorming voor ouders van schoolgaande kinderen organiseren wordt vervangen door wat volgt :
  " Decreet betreffende de subsidiëring van ouderkoepelverenigingen
  HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
  Art. 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
  Art. 2. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder :
  1° expertisecentrum : het expertisecentrum zoals bedoeld in het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad dat de uitbouw van een rationeel vormingsaanbod coördineert gericht op de implementatie van de regelgeving van titel II van voornoemd decreet;
  2° ouderraad : een ouderraad bedoeld in hoofdstuk III. van titel II van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad;
  3° oudervereniging : een schoolgebonden vereniging waarbinnen ouders van leerlingen onder de leiding van een gekozen bestuur samenwerken omtrent schoolgebonden aangelegenheden;
  4° VLOR : de Vlaamse Onderwijsraad.
  HOOFDSTUK II. - Oprichting en opdracht.
  Art. 3. Een ouderkoepelvereniging is een vereniging zonder winstoogmerk, waarvan de statuten ten minste volgende doelstellingen omvatten :
  1° opinievorming en belangenverdediging van ouders van leerlingen uit het basis- en secundair onderwijs organiseren;
  2° deze ouders in de VLOR en het expertisecentrum vertegenwoordigen;
  3° ouderverenigingen en ouderraden informeren en sensibiliseren;
  4° op verzoek van de Vlaamse regering advies uitbrengen over en meewerken aan onderzoeken gericht op deelname aan of evaluatie van het participatiebeleid inzake onderwijs.
  HOOFDSTUK III. - Subsidiëring.
  Art. 4. Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten verleent de Vlaamse regering driejaarlijks subsidie-enveloppes aan ouderkoepelverenigingen voorzover :
  1° zij driejaarlijks een werkingsprogramma opstellen, dat wordt goedgekeurd door de Vlaamse regering;
  2° ten minste honderd ouderraden en/of ouderverenigingen aangesloten zijn uit ten minste vier Vlaamse provincies. Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt voor de toepassing van deze bepaling als een Vlaamse provincie beschouwd. De aansluiting van een ouderraad of oudervereniging blijkt uit de betaling van een financiële bijdrage.
  Art. 5. De Vlaamse regering legt het bedrag van de subsidie-enveloppes vast op basis van het aantal aangesloten ouderverenigingen en/ of ouderraden.
  Art. 6. De subsidie omvat middelen voor personeels- en werkingsuitgaven.
  Art. 7. De Vlaamse regering bepaalt de vorm waarin de subsidieaanvraag moet gebeuren en de modaliteiten inzake de uitbetaling van de subsidies.
  HOOFDSTUK IV. - Toezicht.
  Art. 8. Elke ouderkoepelvereniging legt driejaarlijks een werkingsverslag voor waaruit blijkt dat de activiteiten zoals bepaald in het werkingsprogramma werden gerealiseerd.
  HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding.
  Art. 9. Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2005. "

HOOFDSTUK II. - Opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen.
Art.99. Het besluit van de Vlaamse regering van 20 juni 1996 tot vastlegging van de beoordelingsprocedure van de vormingsprojecten voor ouders wordt opgeheven.

Art. 100. De bepalingen van deze titel treden in werking op 1 januari 2005.