20 JULI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de werking en het personeel van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-08-2001 en tekstbijwerking tot 26-06-2019)
TITEL I. - Definities.
Art. 1
TITEL II. - De overheden.
Art. 2-6
TITEL III. - De personeelsformatie.
Art. 7
TITEL IV. - De opdrachten.
Art. 8-9, 9/1, 9/2, 9/3, 9/4, 10-13
TITEL V. - De werking.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 14-25
HOOFDSTUK II. - De inspectieprocedure.
Art. 26-29
HOOFDSTUK III. - Behandeling van klachten en aangiften.
Art. 30-37
HOOFDSTUK IV. - De bemiddeling.
Art. 38
TITEL VI. - Het personeel.
HOOFDSTUK I. - De personeelscategorieën.
Art. 39
HOOFDSTUK II. - De selectie van de personeelsleden.
Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 40-43
Afdeling 2. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de personeelsleden bedoeld in artikel 39, 1°.
Onderafdeling 1. - De specifieke toelatingsvoorwaarden.
Art. 44
Onderafdeling 2. - De selectieprocedure.
Art. 45-52
Afdeling 3. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de personeelsleden bedoeld in artikel 39, 2°.
Onderafdeling 1. - De specifieke toelatingsvoorwaarden.
Art. 53-54
Onderafdeling 2. - De selectieprocedure.
Art. 55-56
HOOFDSTUK III. - De aanwijzing van de personeelsleden.
Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 57-58
Afdeling 2. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de statutaire personeelsleden bedoeld in artikel 39, 1° en 2°.
Art. 59-64
Afdeling 3. - Specifieke bepaling met betrekking tot de contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 39, 2°.
Art. 65
HOOFDSTUK IV. - De rechtspositie van de personeelsleden.
Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 66-68
Afdeling 2. - Het statuut van de persoon die geen personeelslid is van de politiedienst en die bij mandaat wordt aangewezen voor het ambt van inspecteur-generaal.
Art. 69
Afdeling 3. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de statutaire personeelsleden bedoeld in artikel 39, 1° en 2°.
Art. 70-78
Afdeling 4. - Specifieke bepaling met betrekking tot de contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 39, 2°.
Art. 79
HOOFDSTUK V. - De toelage voor de personeelsleden. <Ingevoegd bij KB 2003-10-23/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Art. 79bis, 79ter, 79quater
TITEL VII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Opheffingsbepaling.
Art. 80
HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen.
Art. 81-91
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art. 92-93
BIJLAGE.
Art. N
2002000418 2002000904 2002000905 2003000847 2004000117 2004000124 2004A00124 2007000020 2007000022 2007000148 2008000663 2011000709 2012000393 2013000384 2014000003 2014000048 2014000584 2019013375 2020044419 2020044420
TITEL I. - Definities.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° " de algemene inspectie " : de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie;
2° " de wet " : de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
3° " het personeelslid " : het personeelslid van de algemene inspectie;
4° " de directeur-generaal " : de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie bedoeld in artikel 11 van het koninklijk besluit van 3 september 2000 met betrekking tot de commissaris-generaal en de algemene directies van de federale politie.
TITEL II. - De overheden.
Art.2. Onverminderd artikel 3, staat de algemene inspectie, voor de uitvoering van haar opdrachten, onder het gezag van de Minister van Binnenlandse Zaken.
Art.3. De algemene inspectie staat evenwel onder het gezag van de Minister van Justitie voor de uitoefening van al haar bevoegdheden in het raam van de uitvoering, door de politiediensten, van :
1° de opdrachten van gerechtelijke politie;
2° de opdrachten inzake de politie van de hoven en rechtbanken;
3° de opdrachten inzake de politie van de gevangenissen en de overbrenging van de gevangenen;
4° de opdrachten inzake het beheer van de gerechtelijke gegevens.
Art.4. De Minister van Justitie wordt, op eigen initiatief of op zijn verzoek, overeenkomstig de artikelen 5 en 6, betrokken bij het dagelijks beheer van de algemene inspectie wanneer dit de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 3, rechtstreeks beïnvloedt.
Meent de Minister van Binnenlandse Zaken geen gevolg te kunnen geven aan een verzoek van de Minister van Justitie, dan licht hij hem in over de redenen hiervan.
Art.5. De handtekening van de Minister van Binnenlandse Zaken en die van de Minister van Justitie zijn vereist voor :
1° elk ontwerp van wet betreffende de algemene inspectie;
2° elk ontwerp van reglementair besluit betreffende de bevoegdheden van de inspecteur-generaal;
3° het voorontwerp van algemene uitgavenbegroting van de algemene inspectie.
Art.6. Het eensluidend advies van de Minister van Justitie is vereist voor :
1° het vastleggen van het opleidingsprogramma van de personeelsleden dat betrekking heeft op de opdrachten bedoeld in artikel 3;
2° de aanwijzing voor de betrekkingen van officier bij de algemene inspectie;
3° elke beslissing tot terugzending bedoeld in de artikelen 62 en 75.
De Minister van Justitie verstrekt zijn advies binnen de termijn bepaald door de Minister van Binnenlandse Zaken. Deze termijn mag niet minder dan twintig werkdagen bedragen.
In geval van gemotiveerde hoogdringendheid kan deze termijn tot vijf werkdagen beperkt worden.
Wanneer deze termijnen eenmaal zijn verstreken, wordt het advies geacht eensluidend te zijn. Het niet eensluidend advies wordt met redenen omkleed.
TITEL III. - De personeelsformatie.
Art.7. De algemene inspectie is samengesteld uit :
1° de inspecteur-generaal;
2° twee adjunct-inspecteurs-generaal;
3° de dienst inspectie met, in voorkomend geval, gedeconcentreerde inspectieposten;
4° de dienst individuele onderzoeken;
5° de dienst statuten.
Haar personeelsformatie wordt vastgesteld in de bijlage (...) bij dit besluit. <KB 2007-02-07/32, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 03-03-2007>
TITEL IV. - De opdrachten.
Art.8. De inspecteur-generaal coördineert het geheel van de activiteiten van de diensten en van de gedeconcentreerde inspectieposten van de algemene inspectie. Hij doet de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie ieder nuttig voorstel met betrekking tot de materies die de algemene inspectie aanbelangen. Hij staat in voor de public relations van de algemene inspectie.
Art.9. De dienst inspectie wordt belast met :
1° de uitvoering van de controleopdrachten, inspecties en audits van de federale politie en van de lokale politie;
2° de redactie van het jaarverslag van de algemene inspectie.
Art. 9/1. [1 De Algemene Inspectie wordt aangeduid als de instantie die belast is met het uitvoeren van de controle op de gedwongen terugkeer, overeenkomstig artikel 74/15, § 3, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
De overheid die de beslissing tot verwijdering neemt, brengt de Algemene Inspectie onmiddellijk vóór de uitvoering van elke gedwongen terugkeer op de hoogte van de datum en het uur ervan, om haar in staat te stellen om haar controleopdracht zoals bepaald in het eerste lid uit te voeren. Te dien einde wordt een schriftelijk verslag naar de Algemene Inspectie gestuurd met de identiteit van de te verwijderen onderdanen van een derde land, van de leden van de politiedienst die belast zijn met de uitvoering van de verwijdering en de specifieke informatie die betrekking heeft op de uitvoering van de verwijdering. Het transportmiddel en het land van bestemming worden systematisch vermeld. Dit verslag wordt per brief, per fax of via de elektronische weg overgemaakt.
Indien een ernstig incident zich voordoet tijdens de gedwongen terugkeer, meldt de Algemene Inspectie dit onmiddellijk aan de Commissaris generaal van de Federale Politie en aan de minister van Binnenlandse Zaken of aan de vertegenwoordiger die zij aanduiden;
De onderdaan van een derde land wordt ingelicht over het feit dat de Algemene Inspectie de instantie is gelast met de controle op de gedwongen terugkeer.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2012-06-19/04, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 02-07-2012>
Art. 9/2. [1 De Algemene Inspectie voert een controle op de gedwongen terugkeer uit en houdt daarbij rekening met de beschikbare menselijke en budgettaire middelen en het risico op incidenten met de onderda(a)n(en) van een derde land die moet(en) worden verwijderd en/of de aanwezige derden.
De controle kan betrekking hebben op het volledige verloop van de opdracht of op een deel van die opdracht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2012-06-19/04, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 02-07-2012>
Art. 9/3. [1 De Algemene Inspectie stelt een chronologisch verslag van elke controle op dat de vaststellingen bevat, eventueel aangevuld met aanbevelingen, Dit verslag wordt naar de Minister van Binnenlandse Zaken, de Minister die de Toegang tot het Grondgebied, het Verblijf, de Vestiging en de Verwijdering van Vreemdelingen onder zijn bevoegdheid heeft, de overheid die de beslissing tot verwijdering neemt en de betrokken politieoverheden gestuurd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2012-06-19/04, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 02-07-2012>
Art. 9/4. [1 Elk jaar brengt de Algemene Inspectie aan de Minister van Binnenlandse Zaken verslag uit over zijn opdracht.
Dit verslag bevat tenminste de volgende gegevens :
- het aantal door de Algemene Inspectie uitgevoerde controles;
- het aantal gedwongen verwijderingen;
- de dwangmiddelen die gebruikt werden tijdens de uitvoering van deze gedwongen verwijderingen;
- de eventuele gevallen van aantasting van fysieke integriteit van de onderdaan van een derde land of van een lid van de politie;
- een beknopt overzicht van de eventuele klachten;
- de aanbevelingen en de opvolging van de voorgaande aanbevelingen.
Een afschrift van dat verslag met de eventuele opmerkingen van de Minister wordt door de Minister aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de Senaat overgezonden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2012-06-19/04, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 02-07-2012>
Art.10. Eén enkele gedeconcentreerde inspectiepost, waarvan de personeelsformatie maximum vier personen omvat, kan per ambtsgebied van het hof van beroep in plaats worden gesteld.
De personeelsleden van de eventuele gedeconcentreerde inspectieposten zijn belast met het inwinnen en behandelen van elke informatie die nuttig is voor de uitvoering van de opdrachten van de algemene inspectie. Met dit doel onderhouden ze contacten met de lokale overheden, de lokale politiediensten en de gedeconcentreerde diensten van de federale politie. Ze werken samen met de diensten " intern toezicht " van de lokale politie. Ze zijn bovendien belast met het opnemen van alle klachten of aangiften die hen ter kennis worden gebracht en dragen bij tot de bemiddeling die aan de algemene inspectie werd toevertrouwd.
Art.11. Aan de dienst individuele onderzoeken worden toegewezen :
1° de uitvoering van de onderzoeken ten gevolge van klachten en aangiften;
2° de voeding en de exploitatie van de gegevensbank met betrekking tot klachten en aangiften, in coördinatie met het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten;
3° de uitvoering van de gerechtelijke opdrachten die door de gerechtelijke overheden aan de algemene inspectie worden toevertrouwd;
4° de uitvoering van de bemiddelingsopdrachten;
5° de uitvoering van de tuchtonderzoeken en het opstellen van de inleidende verslagen waarvoor de tuchtoverheid of de tuchtraad een beroep doet op de algemene inspectie;
6° de uitvoering van de operationele steunopdrachten ten voordele van het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7 van de wet op het politieambt;
7° de medewerking bij het opstellen van het jaarverslag van de algemene inspectie.
Art.12. De volgende opdrachten worden toegewezen aan de dienst statuten :
1° de samenstelling van de dossiers voor de voorstelling van de kandidaten en het organiseren van de zittingen van de nationale selectiecommissie voor hogere officieren;
2° de voorbereiding van de zittingen van de evaluatiecommissies voor de ambten (...) van bestuurlijke directeur-coördinator en van gerechtelijke directeur; <KB 2004-02-04/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 27-02-2004>
3° de voorbereiding van de verschijningen van de inspecteur-generaal of van zijn afgevaardigde, in de hoedanigheid van deskundige, voor de tuchtraad;
4° de voorbereiding van de zittingen van de paritaire commissie met betrekking tot de toetsing van het gedrag van de kandidaten hulpagent en politieambtenaar;
5° de voorbereiding van de zittingen van de raad van beroep inzake evaluatie;
6° de medewerking bij het opstellen van het jaarverslag van de algemene inspectie.
Art.13. De nadere regelen betreffende de steun van de federale politie aan de algemene inspectie, bedoeld in de artikelen 11, 6° en 12, 6°, van het koninklijk besluit van 3 september 2000 met betrekking tot de commissaris-generaal en de algemene directies van de federale politie, maken het voorwerp uit van dwingende richtlijnen van de Minister van Binnenlandse Zaken en betreffen onder meer :
1° de logistieke steun, de ontwikkeling en de ondersteuning van de infrastructuur en de telematicaprogramma's van de algemene inspectie;
2° het beheer van haar personeel;
3° de administratieve voorbereiding en de bewaking van de voortgang van haar begroting;
4° de voorbereiding en de uitvoering van de overheidsopdrachten te haren behoeve.
TITEL V. - De werking.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.14. De personeelsleden zijn, onder het gezag en de leiding van de inspecteur-generaal, belast met uitvoeringstaken met betrekking tot de bevoegdheden die aan de algemene inspectie zijn toegekend.
Art.15. De algemene inspectie kan, met de daartoe nodige discretie, de leden van de federale politie of van de lokale politie oproepen om ze te verhoren. De oproepingsbrief vermeldt de aard van de zaak en specificeert in welke hoedanigheid het voornoemde lid wordt opgeroepen. Behoudens gemotiveerde dringende noodzakelijkheid, kan de datum van het verhoor niet vastgelegd worden voor het verstrijken van een termijn van drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de kennisgeving van de oproepingsbrief.
Art.16. De algemene inspectie kan dwingende antwoordtermijnen opleggen aan de diensten of aan de leden van de federale politie of van de lokale politie, waaraan ze vragen richt in de uitvoering van haar opdrachten.
Art.17. Wanneer zij een klacht gegrond acht, kan de algemene inspectie alle aanbevelingen doen die een oplossing lijken te bieden voor de moeilijkheden die haar worden voorgelegd alsmede, in voorkomend geval, alle aanbevelingen doen die de werking van de betrokken dienst kunnen verbeteren.
Zij wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van het gevolg dat gegeven wordt aan haar aanbevelingen.
Art.18. Onverminderd artikel 147 van de wet, maken de nadere regelen van informatie-uitwisseling tussen de federale politie en de algemene inspectie en die met betrekking tot de coördinatie van de uitvoering van hun opdrachten, het voorwerp uit van een protocol tussen die twee diensten, dat wordt goedgekeurd door de Minister van Binnenlandse Zaken.
Art.19. De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt, op advies van de vaste commissie van de lokale politie, de nadere regelen van informatie-uitwisseling tussen de lokale politie en de algemene inspectie, die met betrekking tot de coördinatie van de uitvoering van hun opdrachten en die betreffende de steun tussen de lokale politie en de algemene inspectie.
Art.20. De samenwerking tussen de algemene inspectie en het controleorgaan bedoeld in artikel 44/7 van de wet op het politieambt, kan het voorwerp uitmaken van een protocol tussen die twee diensten, dat wordt onderworpen aan de gezamenlijke goedkeuring van de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie.
De nadere regels van de logistieke en administratieve ondersteuning en de bijstandsvoorwaarden die het controleorgaan geniet overeenkomstig artikel 44/7 van de wet op het politieambt, worden in dit protocol vastgelegd.
Art.21. De regels betreffende het dragen van het uniform door de betrokken personeelsleden worden door Ons bepaald.
Art.22. De algemene organisatie van de dienst en de aanwijzing van de overheden bedoeld in de artikelen 70 en 72, maken het voorwerp uit van een huishoudelijk reglement vastgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken.
Art.23. Het jaarverslag bedoeld in artikel 9, 2°, wordt toegestuurd aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie alsmede aan de voorzitter van de federale politieraad en aan de representatieve vakorganisaties.
Art.24. De commissaris-generaal licht de algemene inspectie in over elk ontwerp van wets- of verordeningsbepaling betreffende het administratief, tuchtrechtelijk, geldelijk of vakbondsstatuut van de personeelsleden van de politiediensten.
Art.25. De commissaris-generaal brengt ter kennis van de algemene inspectie de interne reglementen en richtlijnen alsook de documenten die het gedrag van de personeelsleden van de politiediensten regelen, evenals die met betrekking tot de uitvoering van de politieopdrachten.
HOOFDSTUK II. - De inspectieprocedure.
Art.26. Tot de inspectie van eenheden en diensten wordt overgegaan op basis van, enerzijds, de analyse van de door de algemene inspectie ontvangen klachten en, anderzijds, de geldende reglementaire procedures en richtlijnen. Ze betreft in eerste instantie de geïnspecteerde dienst of het geïnspecteerde korps en vervolgens de individuele tekortkomingen.
Art.27. De op initiatief uitgevoerde inspectieopdrachten maken het voorwerp uit van een algemeen actieplan dat jaarlijks door de inspecteur-generaal aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie wordt voorgelegd.
Art.28. De algemene inspectie licht, ten laatste op de dag zelf, respectievelijk de commissaris-generaal, de korpschef, de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege in over haar optreden.
Art.29. De inspecteur-generaal waakt over het evenwicht tussen de uitvoering van de gerechtelijke onderzoeken en de uitvoering van de inspectie- en controleopdrachten. Hiertoe organiseert hij het nodige overleg met de bevoegde overheden.
HOOFDSTUK III. - Behandeling van klachten en aangiften.
Art.30. Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die oordeelt dat een politiedienst of één van zijn leden niet heeft gehandeld in overeenstemming met zijn opdrachten of zijn deontologie, kan een klacht of een aangifte indienen bij de algemene inspectie.
Wanneer de klacht of de aangifte van een personeelslid van de politiediensten uitgaat, is deze laatste niet gehouden de hiërarchische overheid ervan op de hoogte te stellen.
Art.31. Elke klacht of aangifte wordt opgenomen en geregistreerd op de datum van haar ontvangst.
Onverminderd artikel 28quinquies, § 1, van het Wetboek van Strafvordering, stelt de algemene inspectie onverwijld de betrokken dienst of persoon evenals de commissaris-generaal of de betrokken korpschef, op de hoogte van het bestaan van de klacht of de aangifte.
Binnen de maand van de ontvangst wordt de klager of aangever schriftelijk ingelicht over het feit dat zijn klacht of aangifte wordt onderzocht.
Art.32. De korpschefs van de lokale politie en de commissaris-generaal van de federale politie of de door hen aangewezen dienst, lichten, in de vorm van een wekelijks verslag waarvan de inhoud door de Minister van Binnenlandse Zaken wordt bepaald, de algemene inspectie in over de bij hen ingediende klachten en aangiften alsook over de gevolgen die eraan worden gegeven.
Art.33. De algemene inspectie beschikt over een evocatierecht voor alle klachten of aangiften die bij de eenheden en politiediensten worden ingediend.
Art.34. Er wordt geen gevolg gegeven aan een klacht of een aangifte zonder strafrechtelijk karakter indien :
1° ze kennelijk zonder voorwerp is, of indien er onvoldoende elementen zijn om een onderzoek te starten;
2° onverminderd artikel 33, de feiten reeds door een andere bevoegde instantie onderzocht worden;
3° de feiten of toestanden buiten het bevoegdheidsdomein van de algemene inspectie vallen;
4° de klacht of aangifte anoniem is, tenzij de aangeklaagde feiten zwaarwichtig genoeg zijn om toch een onderzoek uit te voeren.
De beslissing om geen gevolg te geven aan een klacht of aangifte wordt met redenen omkleed. Ze wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de partij die de klacht heeft ingediend of de aangifte heeft gedaan, alsook van de dienst of de persoon tegen wie die was gericht.
Art.35. Het onderzoek van een klacht of aangifte kan worden opgeschort wanneer het aangegeven feit het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijke of tuchtrechtelijke vervolging of van een georganiseerd administratief beroep.
De algemene inspectie bericht de klager schriftelijk over de opschorting van het onderzoek van zijn klacht.
Art.36. De inspecteur-generaal beoordeelt de gevallen waarin de anonimiteit van een persoon moet worden bewaard wegens mogelijke wraakacties.
De identiteit van de natuurlijke persoon, auteur van een interne klacht of aangifte, wordt slechts medegedeeld aan de in artikel 31, tweede lid, bedoelde personen wanneer gebleken is dat de klacht of de aangifte ongegrond was.
Interne klachten zijn klachten die uitgaan van een personeelslid van de federale politie of van de lokale politie of van een syndicale organisatie.
Art.37. § 1. De algemene inspectie deelt schriftelijk, naar gelang van het geval, de besluiten van haar onderzoeken mede aan de commissaris-generaal of aan de betrokken korpschef evenals aan de dienst of aan de persoon die er het voorwerp van uitmaakt.
De klager of de persoon die de feiten heeft aangegeven, wordt schriftelijk ingelicht over het sluiten van het onderzoek. Het resultaat van dat onderzoek wordt hem in algemene bewoordingen meegedeeld.
Na het afsluiten van het onderzoek en onverminderd artikel 36, krijgt de betrokken dienst of het betrokken personeelslid, inzage in het volledig dossier en bekomt, op aanvraag, een gratis afschrift ervan.
§ 2. De onderzoeken of dossiers met betrekking tot :
- de in artikel 34, bedoelde klachten en aangiften,
- de in artikel 38, bedoelde bemiddeling,
- elke klacht of aangifte waarvan het ongegrond karakter werd vastgesteld,
worden niet opgenomen in het persoonlijk dossier van het betrokken lid van de politiediensten.
HOOFDSTUK IV. - De bemiddeling.
Art.38. Wanneer een gegrond meningsverschil tussen een burger en een lid van de politiediensten, naar aanleiding van de uitvoering van één van zijn opdrachten, door bemiddeling kan worden bijgelegd, tracht de algemene inspectie de standpunten van de klager en de betrokken diensten te verzoenen. Hetzelfde geldt wanneer een zodanig geschil tussen de personeelsleden van de politiediensten rijst.
De bemiddelingsprocedure vereist het akkoord van alle in het geschil persoonlijk betrokken partijen en sluit, bij gunstige afloop, alle andere met betrekking tot het geschil gevoerde tuchtrechtelijke of administratieve procedures uit.
TITEL VI. - Het personeel.
HOOFDSTUK I. - De personeelscategorieën.
Art.39. Het personeel van de algemene inspectie is samengesteld uit de volgende personeelscategorieën :
1° politieambtenaren afkomstig uit de federale politie of een korps van de lokale politie;
2° leden afkomstig van het administratief en logistiek kader van de federale politie of van een korps van de lokale politie.
HOOFDSTUK II. - De selectie van de personeelsleden.
Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.40. Elke kandidaat voor de algemene inspectie moet voldoen aan de volgende algemene toelatingsvoorwaarden :
1° van onberispelijk gedrag zijn;
2° beantwoorden aan het opgelegde profiel;
3° slagen in en nuttig gerangschikt zijn voor de respectieve selectieproeven.
Art.41. Onverminderd de artikelen 44 en 53, worden de in artikel 40, 2°, bedoelde profielen vastgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken op voorstel van de inspecteur-generaal.
Art.42. Binnen de grenzen van de aan de algemene inspectie toegekende kredieten, beslist de inspecteur-generaal of en voor welke van de categorieën bedoeld in artikel 39 een betrekking binnen de algemene inspectie vacant wordt verklaard.
De inspecteur-generaal kan een betrekking vacant verklaren die binnen afzienbare tijd vacant wordt.
Art.43. Voor de selectie van de kandidaten kan de inspecteur-generaal een beroep doen op het selectiebureau van de federale overheid (SELOR) evenals op de algemene directie personeel van de federale politie.
Als er een beroep wordt gedaan op de diensten van SELOR, dan wordt de selectieprocedure vastgelegd door de afgevaardigde bestuurder, in samenspraak met de inspecteur-generaal.
Afdeling 2. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de personeelsleden bedoeld in artikel 39, 1°.
Onderafdeling 1. - De specifieke toelatingsvoorwaarden.
Art.44. De politieambtenaar die kandidaat is voor de algemene inspectie moet bovendien voldoen aan de volgende specifieke toelatingsvoorwaarden :
1° ten minste tien jaar dienstanciënniteit tellen;
2° een onberispelijke wijze van dienen hebben;
3° een goede kennis van de werking van de politiediensten hebben;
4° de nodige kwaliteiten inzake loyaliteit, discretie en integriteit bezitten.
De in het eerste lid, 1° bedoelde voorwaarde moet vervuld zijn op de datum bedoeld in artikel 45, eerste lid, 3°.
Onderafdeling 2. - De selectieprocedure.
Art.45. De inspecteur-generaal beslist over :
1° de wijze van selectie voor de vacant verklaarde betrekkingen onder één of meerdere van de selectiemodaliteiten bedoeld in artikel 50;
2° de gevallen waarvoor een specifieke evaluatie wordt vereist;
3° de uiterste datum van indienen van de kandidaatstellingen;
4° in voorkomend geval, de samenstelling van de selectiecommissie.
Niettegenstaande het 2° maken de voorwaarden, bedoeld in artikel 44, 2° en 4°, steeds het voorwerp uit van een specifieke evaluatie door de functionele overheid.
Art.46. De inspecteur-generaal deelt de vacant verklaarde betrekkingen, hierna " vacatures " genoemd, onverwijld mee aan de directeur-generaal.
Art.47. De directeur-generaal doet een oproep tot kandidaatstelling voor de vacatures tot de voor de betrekking in aanmerking komende personeelsleden van de politiediensten.
Deze oproep bevat minstens de volgende gegevens :
1° een korte functiebeschrijving van de te begeven betrekking en het adres van de dienst waar een uitgebreide beschrijving en alle nadere toelichtingen te verkrijgen zijn;
2° het gewenste profiel;
3° de gewone plaats van het werk;
4° de categorieën van het personeel die zich voor de vacature mogen inschrijven;
5° de uiterste datum van indiening van de kandidaatstellingen die niet vroeger mag vallen dan 16 dagen na de verschijning van de oproep tot kandidaatstelling;
6° de wijze van selectie onder de kandidaten overeenkomstig artikel 45, 1° en 4°.
Art.48. § 1. Het personeelslid dient zijn kandidaatstelling in bij de directeur-generaal.
Om geldig te zijn moet deze kandidaatstelling :
1° gebeuren op het door de Minister van Binnenlandse Zaken bepaalde modelformulier;
2° hetzij gestuurd zijn per aangetekende brief, hetzij tegen ontvangstbewijs overhandigd worden aan de hiërarchische meerdere;
3° ingediend zijn ten laatste op de in artikel 47, tweede lid, 5°, bepaalde datum;
4° vergezeld worden door de mobiliteitsfiche waarvan de inhoud wordt bepaald door de Minister van Binnenlandse Zaken.
§ 2. De hiërarchische meerdere, bedoeld in § 1, tweede lid, 2°, zendt onverwijld het dossier van de kandidaatstelling naar de directeur-generaal.
Art.49. De directeur-generaal deelt de kandidaatstellingen onverwijld mee aan de inspecteur-generaal.
Art.50. De inspecteur-generaal kan, wat de wijze van selectie betreft voor de vacatures, een keuze maken bestaande uit éen of meerdere van de volgende selectiemodaliteiten :
1° het houden van een interview met de verschillende kandidaten, waarbij een waarnemer van elke representatieve vakorganisatie aanwezig mag zijn;
2° het inwinnen van het advies van de korpschef van de kandidaat of van de directeur-generaal of de door deze aangewezen officier van de algemene directie waaronder de kandidaat ressorteert;
3° het inwinnen van het advies van een selectiecommissie die de kandidaten hoort.
De in het eerste lid bedoelde modaliteiten kunnen gepaard gaan met het organiseren van door de inspecteur-generaal bepaalde testen of geschiktheidsproeven.
Art.51. De in artikel 50, 3°, bedoelde selectiecommissie bestaat uit een afgevaardigde van de Minister van Binnenlandse Zaken, een afgevaardigde van de Minister van Justitie en van ten minste drie personeelsleden aangewezen door de inspecteur-generaal.
Art.52. Ongeacht de overeenkomstig artikel 50 gekozen selectiemodaliteit zal steeds het advies van de in artikel 51 bedoelde selectiecommissie worden ingewonnen indien de te begeven betrekking een ambt voor het officierskader betreft.
Afdeling 3. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de personeelsleden bedoeld in artikel 39, 2°.
Onderafdeling 1. - De specifieke toelatingsvoorwaarden.
Art.53. Het personeelslid van het administratief en logistiek kader van de federale politie of van een korps van de lokale politie, dat kandidaat is voor de algemene inspectie, moet bovendien voldoen aan de volgende specifieke toelatingsvoorwaarden :
1° voor de door de inspecteur-generaal bepaalde gezaghebbende ambten, ten minste tien jaar dienstanciënniteit tellen;
2° een onberispelijke wijze van dienen hebben;
3° in functie van de beoogde betrekking, een goede kennis van de werking van de politiediensten hebben;
4° de nodige kwaliteiten inzake loyaliteit, discretie en integriteit bezitten.
Art.54. De in artikel 53, 1°, bedoelde voorwaarde moet vervuld zijn op de datum bedoeld in artikel 45, eerste lid, 3°.
Onderafdeling 2. - De selectieprocedure.
Art.55. De artikelen 45 tot en met 51 zijn van overeenkomstige toepassing op de in deze afdeling bedoelde personeelsleden.
Art.56. Ongeacht de overeenkomstig artikel 50 gekozen selectiemodaliteit zal steeds het advies van de in artikel 51 bedoelde selectiecommissie worden ingewonnen indien de te begeven betrekking een ambt van het niveau A voor het administratief en logistiek kader betreft.
HOOFDSTUK III. - De aanwijzing van de personeelsleden.
Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.57. Op de dag van hun toelating leggen de statutaire personeelsleden de eed af in handen van de inspecteur-generaal, in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831, betreffende de eed.
Art.58. Bij de toewijzing van de ambten van de algemene inspectie aan de politieambtenaren, wordt, rekening houdend met de respectieve effectieven, een evenredige verdeling betracht tussen de personeelsleden komende uit de federale politie en die komende uit de lokale politie.
Afdeling 2. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de statutaire personeelsleden bedoeld in artikel 39, 1° en 2°.
Art.59. Op grond van de dossiers van de kandidaatstellingen, de mobiliteitsfiches en de resultaten van de overeenkomstig artikel 50 gekozen selectie, vergelijkt de inspecteur-generaal de aanspraken en verdiensten van de kandidaten.
Art.60. Betreft de te begeven betrekking een betrekking voor officier of voor een personeelslid van niveau A, dan draagt de inspecteur-generaal de door hem meest geschikt bevonden kandidaat aan Ons voor om te worden benoemd in het ambt en, in voorkomend geval, in de overeenstemmende graad, overeenkomstig de procedure tot bevordering door verhoging in graad of door overgang naar een hoger kader, zoals bepaald bij toepassing van het statuut bedoeld in artikel 121 van de wet.
Art.61. Betreft het een andere dan in artikel 60 bedoelde te begeven betrekking, dan draagt de inspecteur-generaal de door hem meest geschikt bevonden kandidaat voor aan de Minister van Binnenlandse Zaken die de kandidaat benoemt in het ambt en, in voorkomend geval, in de overeenstemmende graad, overeenkomstig de procedure tot bevordering door verhoging in graad of door overgang naar een hoger kader, zoals bepaald bij toepassing van het statuut bedoeld in artikel 121 van de wet.
Art.62. De in artikelen 60 en 61, bedoelde voordracht geschiedt, met uitsluiting van de betrekkingen bedoeld in de artikelen 71 en 72, na een proefperiode van drie maanden binnen dewelke de inspecteur-generaal de laureaat beoordeelt op zijn functioneren binnen de algemene inspectie.
Voldoet de laureaat niet, dan deelt de inspecteur-generaal zijn grieven mee aan betrokkene. Deze laatste beschikt over vijf werkdagen te rekenen vanaf de dag na die van de kennisgeving om een verweerschrift in te dienen.
Op grond van het in het tweede lid bedoelde verweerschrift beslist de inspecteur-generaal ofwel om betrokkene voor benoeming voor te dragen, ofwel om aan de Minister van Binnenlandse Zaken voor te stellen betrokkene terug te zenden naar zijn korps van herkomst.
Art.63. De Minister van Binnenlandse Zaken, geadieerd door een voorstel tot terugzending, deelt zijn beslissing onverwijld mee aan de betrokkene die, in voorkomend geval, zijn korps van herkomst vervoegt.
Gedurende de proefperiode kan de laureaat vragen om teruggezonden te worden naar zijn korps van herkomst.
Art.64. De in artikelen 60 en 61, bedoelde benoemingen geschieden met terugwerkende kracht op de dag van aanvang van de in artikel 62 bedoelde proefperiode.
Afdeling 3. - Specifieke bepaling met betrekking tot de contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 39, 2°.
Art.65. Op grond van de dossiers van de kandidaatstellingen, de mobiliteitsfiche en de resultaten van de overeenkomstig artikel 50 gekozen selectie, vergelijkt de inspecteur-generaal de aanspraken en verdiensten van de kandidaten en neemt hij de door hem meest geschikt bevonden kandidaat in dienst.
HOOFDSTUK IV. - De rechtspositie van de personeelsleden.
Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.66. Het beheer van de geschillen inzake de personeelsleden wordt behartigd door de Minister van Binnenlandse Zaken.
Art.67. De inspecteur-generaal draagt bij tot de uitwerking en waakt over de toepassing van de bijzondere statutaire regels van de personeelsleden vastgesteld met toepassing van artikel 149 van de wet.
Art.68. Elk personeelslid wordt een kopie van het in artikel 22 bedoelde huishoudelijk reglement ter hand gesteld.
Afdeling 2. - Het statuut van de persoon die geen personeelslid is van de politiedienst en die bij mandaat wordt aangewezen voor het ambt van inspecteur-generaal.
Art.69.
<Opgeheven bij KB 2013-05-23/10, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 17-06-2013>
Afdeling 3. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de statutaire personeelsleden bedoeld in artikel 39, 1° en 2°.
Art.70. De statutaire personeelsleden behouden hun statuut zoals vastgelegd in toepassing van artikel 121 van de wet met dien verstande evenwel dat in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 22 de overheden binnen de algemene inspectie worden aangewezen die zich, voor de toepassing van dat statuut, substitueren aan de in het statuut bedoeld in artikel 121 van de wet aangewezen respectieve bevoegde overheden.
De toestand van het personeelslid, bij het beëindigen van zijn mandaat van inspecteur-generaal, wordt door Ons bepaald.
Art.71. De bevordering door verhoging in graad bedoeld in de artikelen 60 en 61, kan ook geschieden door de benoeming in een vacante betrekking van hoger officier bij de algemene inspectie.
Art.72. De bevordering door overgang naar een hoger kader, bedoeld in de artikelen 60 en 61, kan ook geschieden door toelating, door de Minister van Binnenlandse Zaken, van betrokkene tot de stage in een vacante overeenstemmende betrekking bij de algemene inspectie. In dat geval zijn de bepalingen met betrekking tot de stage en de benoeming, vervat in het statuut bedoeld in artikel 121 van de wet, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande evenwel dat het in artikel 22 bedoelde reglement de personen binnen de algemene inspectie aanwijst die de respectieve bevoegdheden in het raam van die stage uitoefenen.
Art.73. Het personeelslid dat politieambtenaar is en dat kandidaat is voor een betrekking in de politiediensten en hiervoor geschikt is bevonden, heeft voorrang op alle andere kandidaten voor die betrekking. Deze voorrang, die één jaar geldig is, gaat in vanaf de eerste dag van het zesde jaar na de in artikel 57 bedoelde dag.
Art.74. Onder de voorwaarden bedoeld in artikel 73 wordt een voorrangstermijn van twee jaar toegekend vanaf het ingaan van het elfde jaar na de in artikel 57 bedoelde dag.
Art.75. Zo daar, gelet op de artikelen 40, 1° en 2°, 44, 2° en 4°, of 53, 2° en 4°, en op de aan de algemene inspectie toevertrouwde opdrachten, ernstige redenen toe zijn, kan de inspecteur-generaal, te allen tijde, aan de Minister van Binnenlandse Zaken voorstellen een personeelslid terug te zenden naar een dienst van de federale politie. Voor de officieren geschiedt die terugzending door Ons.
De inspecteur-generaal deelt zijn motieven daarvoor mee aan het betrokken personeelslid. Deze laatste beschikt over vijftien dagen te rekenen vanaf de dag na die van de kennisgeving, om een verweerschrift in te dienen.
Op grond van voormeld verweerschrift beslist de inspecteur-generaal al dan niet tot voortzetting van de procedure.
Art.76. In geval van gestaakte procedure van terugzending, worden de stukken met betrekking tot het initiële dossier niet opgenomen in het persoonlijk dossier van betrokkene.
Art.77. De artikelen 73, 74 en 75 zijn niet van toepassing op de personeelsleden van een politiedienst die voor een bij mandaat te begeven ambt in de algemene inspectie worden aangewezen.
Art.78. De algemene inspectie onderzoekt de klachten die bij haar worden ingediend door haar gewezen leden die menen dat er jegens hen nadelige maatregelen werden getroffen wegens de functies die ze in de schoot van de algemene inspectie hebben vervuld.
Afdeling 4. - Specifieke bepaling met betrekking tot de contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 39, 2°.
Art.79. De artikelen 70, 75 en 76 zijn van overeenkomstige toepassing op de in deze afdeling bedoelde personeelsleden.
HOOFDSTUK V. - De toelage voor de personeelsleden.
Art. 79bis.<Ingevoegd bij KB 2003-10-23/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-2003> De personeelsleden genieten, vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de dag bedoeld in artikel 57, een toelage waarvan de toekenningsvoorwaarden en het bedrag door dit hoofdstuk worden bepaald.
[1 Deze bepaling is enkel nog van toepassing op de personeelsleden die in dienst zijn op 1 juli 2019, met uitzondering van de aspiranten, ook niet na hun basisopleiding en benoeming.
De personeelsleden die na deze datum het voorwerp uitmaken van een externe werving hebben geen recht op deze toelage.
Vanaf 1 november 2022 is deze bepaling niet meer van toepassing. De personeelsleden die de maandelijkse forfaitaire toelage genieten op die datum of dan zijn aangewezen voor een ambt dat het recht op deze toelage opent, behouden het voordeel van deze toelage zolang zij ononderbroken aangewezen blijven als personeelslid van de algemene inspectie. Bij een herplaatsing of mobiliteit naar een betrekking buiten de algemene inspectie, vervalt het recht op de toelage definitief en te onherroepelijken titel. Een tijdelijke affectatie van minder dan één jaar, in voorkomend geval na een basisopleiding, doet het recht op deze toelage echter niet uitdoven.]1
----------
(1)<KB 2019-06-20/02, art. 30, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 79ter. <Ingevoegd bij KB 2003-10-23/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Met uitzondering van de personeelsleden die voor een bij mandaat te begeven ambt in de Algemene Inspectie worden aangewezen, verkrijgen de politieambtenaren bedoeld in artikel 39, 1°, een toelage waarvan het jaarlijks bedrag op 2.500 EUR wordt vastgelegd.
Art. 79quater.<Ingevoegd bij KB 2003-10-23/34, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1. De toelage is verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop het personeelslid er een aanspraak kan op maken en is dit niet meer vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop het er geen aanspraak meer kan op maken.
Als die data samenvallen met de eerste dag van een maand, ontstaat of vervalt het recht onmiddellijk.
§ 2. De toelage is verschuldigd in alle administratieve standen die recht geven op een volledige wedde of op een wedde zoals verschuldigd in het raam van [1 de stelsels van de vrijwillige vierdagenweek en van de halftijdse vervroegde uittreding bedoeld in de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector evenals in het raam van de stelsels van de vierdagenweek met of zonder premie en van het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar bedoeld in de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector en in het koninklijk besluit van 20 september 2012 houdende diverse bepalingen betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector]1.
Wanneer de maandwedde niet volledig is verschuldigd, wordt de toelage verminderd overeenkomstig dezelfde regels en in dezelfde mate als de wedde.
§ 3. De toelage wordt maandelijks, na vervallen termijn, uitbetaald. De maandtoelage, die gelijk is aan één twaalfde van het jaarlijkse bedrag, wordt tegelijkertijd met de wedde uitbetaald.
De mobiliteitsregeling geldt voor de wedden van het personeel van de ministeries, geldt ook voor de in het eerste lid vermelde toelage.
De toelage wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
----------
(1)<KB 2014-01-29/16, art. 15, 006; Inwerkingtreding : 01-03-2014>
TITEL VII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Opheffingsbepaling.
Art.80. Worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 4 november 1987 betreffende de algemene inspectie van de rijkswacht, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 1994;
2° het koninklijk besluit van 30 maart 1995 tot oprichting van een algemene inspectie van de gerechtelijke politie bij de parketten.
HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen.
Art.81. Voor de toepassing van deze afdeling moet worden begrepen onder :
1° " gezaghebbend ambt " : iedere betrekking die een gezagsuitoefening inhoudt en die binnen de algemene inspectie als dusdanig wordt bepaald door de inspecteur-generaal;
2° " het koninklijk besluit " : het koninklijk besluit van 31 oktober 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden en de modaliteiten van de eerste aanstelling tot bepaalde betrekkingen voor de federale politie en de algemene inspectie van de federale politie en de lokale politie.
Art.82. De eerste aanstelling tot de betrekkingen van adjunct-inspecteur-generaal geschiedt overeenkomstig de bepalingen met betrekking tot de aanstelling tot de betrekking van directeur bedoeld in de hoofdstukken II en III van het koninklijk besluit, met uitzondering van (artikel 8, § 6, zesde lid.) <Erratum, B.S. 31-08-2001, p. 29645>
Art.83. In afwijking van de artikelen 44, 1°, 45, 47, 2°, 3° en 6°, 48 tot en met 52, 53, 1°, 54, 55 in de mate van de voorgaande afwijkingen, en 56, en onverminderd de bepalingen met betrekking tot de aanwezigheidstermijn vastgelegd in het statuut bedoeld in artikel 121 van de wet, wijst de inspecteur-generaal, aangewezen bij toepassing van hoofdstuk I van het koninklijk besluit, onder de personeelsleden van de federale politie en onder de in artikel 235 van de wet bedoelde personeelsleden die overgaan naar de lokale politie, bepaalde personeelsleden, voor zover die daarmee instemmen, aan voor een gezaghebbend ambt, in overleg met respectievelijk de commissaris-generaal van de federale politie aangewezen bij toepassing van hoofdstuk I van het koninklijk besluit of de korpschef van het betrokken korps van de gemeentepolitie.
De toewijzing van de betrekkingen bedoeld in het eerste lid waarborgt, in de mate van het mogelijke en in functie van de opdrachten toevertrouwd aan de algemene inspectie, een proportionele verdeling van betrekkingen tussen de personen bedoeld in artikel 91 alsook de vroegere leden van de gerechtelijke politie, de gemeentepolitie of de rijkswacht.
Art.84. De selecties voor de in de artikelen 83 en 87 bedoelde aanwijzingen vinden plaats gedurende een periode van zes maanden, die ingaat vanaf de datum van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad en geschieden op grond van het persoonlijk dossier van de betrokken personeelsleden, met uitzondering van de evaluaties uitgebracht na 21 april 2000.
Art.85. De inspecteur-generaal legt de lijst van de aangewezen personeelsleden, bedoeld in artikel 83, ter gezamenlijke goedkeuring voor aan de Minister van Binnenlandse Zaken en aan de Minister van Justitie. Voor de officieren geschiedt de voordracht aan Ons.
Art.86. Als het toegewezen gezaghebbend ambt bedoeld in artikel 83, een mandaatbetrekking is of zou worden bij toepassing van het statuut bedoeld in artikel 121 van de wet, dan geldt die aanwijzing voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar en tot de toewijzing van de betrekking die zal geschieden op grond van de toewijzingsprocedure voor het mandaat bij toepassing van het statuut bedoeld in artikel 121 van de wet.
Bij de in het eerste lid bedoelde beëindiging van de aanwijzing, wordt de betrokkene herplaatst overeenkomstig de regels bepaald in het statuut bedoeld in artikel 121 van de wet.
Art.87. In afwijking van de artikelen 44, 1°, 45, 47, 2°, 3° en 6°, 48 tot en met 52, 55 in de mate van de voorgaande afwijkingen en 56, wijst de inspecteur-generaal onder de in artikel 83, bedoelde personeelsleden van de federale politie of die overgaan naar een korps van de lokale politie, bepaalde personeelsleden, voor zover die daarmee instemmen, aan voor de andere betrekkingen in de algemene inspectie dan die bedoeld in artikel 81, 1°.
De aanwijzingen bedoeld in het eerste lid gebeuren in overleg met respectievelijk de in artikel 83 bedoelde commissaris-generaal of korpschef van het betrokken korps van de gemeentepolitie.
Art.88. De inspecteur-generaal legt de lijst van de aangewezen personeelsleden, bedoeld in artikel 87, ter gezamenlijke goedkeuring voor aan de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie.
Art.89. De in artikelen 85 en 88 bedoelde aangewezen personeelsleden worden vanaf de dag van de in die artikelen bedoelde gezamenlijke goedkeuring, geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 65.
Art.90. Voor het bepalen van de in de artikelen 73 en 74 bedoelde termijnen van voorrang met betrekking tot de in de artikelen 85 en 88 bedoelde aangewezen personeelsleden, wordt uitgegaan van de datum van de in dezelfde artikelen bedoelde gezamenlijke goedkeuring.
Art.91. Worden, voor de toepassing van de artikelen 83 en 87, geacht te voldoen aan de algemene en specifieke toelatingsvoorwaarden, de personen die :
1° op 31 december 2000 deel uitmaakten van de algemene inspectie van de rijkswacht evenals de personen bedoeld in artikel 5, 2° en 3°, van het koninklijk besluit van 30 maart 1995 tot oprichting van een algemene inspectie van de gerechtelijke politie bij de parketten;
2° in uitvoering van de omzendbrief POL 48 betreffende de inrichting van een dienst " Intern Toezicht " bij de korpsen van de gemeentepolitie, leden ervan zijn of die, binnen hun korps van gemeentepolitie, uitdrukkelijk worden aangewezen voor het vervullen van de functie " Intern Toezicht ";
3° sinds 1 januari 2001 ter beschikking van de inspecteur-generaal zijn gesteld.
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art.92. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art.93. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE.
Art. N. <KB 2007-02-07/32, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 03-03-2007> ALGEMENE INSPECTIE. - PERSONEELSFORMATIE. A) Algemene dienst 1° Politieambtenaren : Hoofdcommissaris van politie 3 Hoofdinspecteur van politie 1 Inspecteur van politie 2 2° Statutair personeel niet-politieambtenaar : Niveau A - adviseur/vorser-raadgever 1 B) Dienst inspectie 1° Politieambtenaren : Hoofdcommissaris van politie 8 Commissaris van politie 9 Hoofdinspecteur van politie 11 Inspecteur van politie 1 2° Statutair personeel niet-politieambtenaar : Niveau A - adviseur 6 C) Dienst individuele onderzoeken Hoofdcommissaris van politie 5 Commissaris van politie 7 Hoofdinspecteur van politie 15 Inspecteur van politie 1 D) Dienst statuten 1° Politieambtenaren : Hoofdcommissaris van politie 4 Commissaris van politie 8 Inspecteur van politie 1 2° Statutair personeel niet-politieambtenaar : Niveau A - adviseur 1 E) Secretariaat 1° Politieambtenaren : Hoofdinspecteur van politie 2 2° Statutair personeel niet-politieambtenaar : Niveau A - ICT-adviseur 1 Niveau A - adviseur 2 Niveau B - boekhouder 1 Niveau B - consulent 1 Niveau C - assistent 3 Niveau D - bediende 1 TOTAAL : 95