Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

18 JANUARI 2001. - [Besluit van de Regering betreffende de inhouding en terugvordering van werkingstoelagen](VERTALING). <Opschrift vervangen door BDG2011-08-25/17, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2011>(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-06-2001 en tekstbijwerking tot 04-10-2011)



Inhoudstafel:

Onderzoeksbevoegdheid.
Art. 1
Inhoudingsprocedure.
Art. 2
Terugvorderingsprocedure.
Art. 3
Inwerkingtreding.
Art. 4
Uitvoering.
Art. 5



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2011204724 



Artikels:

Onderzoeksbevoegdheid.
Artikel 1.Het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap kan alle handelingen verrichten om één der overtredingen [1 opgenomen in artikel 67.1, § 1, van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor de gewone en gespecialiseerde scholen, artikel 80, § 1, en artikel 81, § 1, van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs en artikel 63, § 1, en artikel 64, § 1, van het decreet van 23 maart 2009 betreffende de organisatie van het deeltijdse kunstonderwijs]1 op te sporen.
  ----------
  (1)<BDG 2011-08-25/17, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2011>

Inhoudingsprocedure.
Art.2.§ 1. Heeft het Ministerie één der overtredingen opgenomen in artikel 80, § 1, [1 van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs of artikel 63, § 1, van het decreet van 23 maart 2009 betreffende de organisatie van het deeltijdse kunstonderwijs]1 vastgesteld, dan zendt het een verslag aan de Regering.
  De Regering beslist of een overtreding al dan niet bestaat. Zo ja, spreekt zij met toepassing van artikel 80, § 2, lid 1, van [1 van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs of artikel 63, § 2, eerste lid, van het decreet van 23 maart 2009 betreffende de organisatie van het deeltijdse kunstonderwijs]1 een waarschuwing uit. Het Ministerie betekent de waarschuwing aan de inrichtende macht per aangetekende brief, waarbij de stempel van de post als bewijs geldt.
  De inrichtende macht beschikt over 60 dagen om een rechtvaardiging schriftelijk in te dienen of om de noodzakelijke maatregelen te nemen opdat aan de overtreding een einde wordt gemaakt. Zij zendt het Ministerie alle nodige documenten toe.
  Stelt het Ministerie na afloop van deze termijn vast dat een overtreding nog altijd bestaat, dan zendt het een verslag aan de Regering. Tegelijk informeert het Ministerie de inrichtende macht per aangetekende brief, waarbij de stempel van de post als bewijs geldt.
  De inrichtende macht beschikt over 30 dagen om een rechtvaardiging schriftelijk in te dienen of om de noodzakelijke maatregelen te nemen opdat aan de overtreding een einde wordt gemaakt. Binnen die termijn kan zij erom verzoeken, door de Regering gehoord te worden over de overtredingen die haar ten laste worden gelegd.
  Zich baserend op de met toepassing van voorafgaand lid schriftelijk en desgevallend mondelings door de inrichtende macht afgelegde rechtvaardigingen beslist de Regering of een overtreding al dan niet bestaat. Zo ja, dan worden de nog niet uitbetaalde werkingstoelagen met toepassing van artikel 80, § 2, [1 van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs of artikel 63, § 2, van het decreet van 23 maart 2009 betreffende de organisatie van het deeltijdse kunstonderwijs]1 ingehouden.
  § 2. Zodra de Regering vaststelt dat er geen overtreding meer bestaat, worden de ingehouden werkingstoelagen uitbetaald.
  ----------
  (1)<BDG 2011-08-25/17, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2011>

Terugvorderingsprocedure.
Art.3.Heeft het Ministerie één der overtredingen opgenomen in [1 artikel 67.1, § 1, van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor de gewone en gespecialiseerde scholen, artikel 81, § 1, van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs of artikel 64, § 1, van het decreet van 23 maart 2009 betreffende de organisatie van het deeltijdse kunstonderwijs]1 vastgesteld, dan zendt het een verslag aan de Regering. Tegelijk informeert het Ministerie de inrichtende macht per aangetekende brief, waarbij de stempel van de post als bewijs geldt.
  De inrichtende macht beschikt over 30 dagen om een rechtvaardiging schriftelijk in te dienen of om de noodzakelijke maatregelen te nemen opdat aan de overtreding een einde wordt gemaakt. Binnen die termijn kan zij erom verzoeken, door de Regering gehoord te worden over de overtredingen die haar worden ten laste gelegd. Zij zendt het Ministerie alle nodige documenten toe.
  Zich baserend op de met toepassing van voorafgaand lid schriftelijk en desgevallend mondelings door de inrichtende macht afgelegde rechtvaardigingen beslist de Regering of een overtreding al dan niet bestaat. Zo ja, dan verzoekt ze de inrichtende macht per aangetekende brief, waarbij de stempel van de post als bewijs geldt, de werkingstoelagen met toepassing van [1 artikel 67.1, § 1, van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor de gewone en gespecialiseerde scholen, artikel 81, § 2, van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs of artikel 64, § 2, van het decreet van 23 maart 2009 betreffende de organisatie van het deeltijdse kunstonderwijs]1 op de ontvangstenrekening van de Duitstalige Gemeenschap te storten.
  De inrichtende macht betaalt de boete binnen de 60 dagen.
  ----------
  (1)<BDG 2011-08-25/17, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2011>

Inwerkingtreding.
Art.4. De artikelen 80, 81 en 82 van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs en voorliggend besluit hebben uitwerking op 1 september 2000.

Uitvoering.
Art. 5. De Minister bevoegd inzake Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Eupen, 18 januari 2001.
  Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap :
  De Minister-President,
  Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport,
  K.-H. LAMBERTZ
  De Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur en Toerisme,
  B. GENTGES.