4 MAART 1996. - Programmadecreet (VERTALING). (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-04-1996 en tekstbijwerking tot 14-07-2009)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2, 2bis
HOOFDSTUK II. - Onderwijs en opleiding.
Afdeling 1. - Wijzigingen en afwijkingen betreffende het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs.
Art. 3-4
Afdeling 2. - Wijzigingen en afwijkingen betreffende het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en van het koninklijk besluit van 30 augustus 1984 houdende organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs op basis van een lestijdenpakket.
Art. 5-14
Afdeling 3. - Berekening van het aantal lestijden/leerkracht in het secundair onderwijs met volledig leerplan van het type I.
Art. 15
Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs.
Art. 16
Afdeling 5. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs.
Art. 17
Afdeling 6. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 15 december 1973 houdende bepaling van de splitsings- en hergroeperingsnormen van studiejaren in het secundair technisch onderwijs, in het technisch, economisch, agrarisch, paramedisch, sociaal en pedagogisch hoger onderwijs van het korte type, in het technisch en agrarisch hoger onderwijs van de tweede graad.
Art. 18
Afdeling 7. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
Art. 19
Afdeling 8. - Wijzigingen van het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald.
Art. 20
Afdeling 9. - Wijziging van de artikelen 31 en 35 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Art. 21-22
Afdeling 10. - Wijziging van artikel 30 van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957.
Art. 23
Afdeling 11. - Benoeming in vast verband van een gesubsidieerd personeelslid van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Art. 24
Afdeling 12. - Wijziging van de wet van 1 juli 1963 houdende toekenning van een vergoeding voor sociale promotie.
Art. 25
Afdeling 13. - Inwerkingtreding van de verschillende bepalingen van dit hoofdstuk.
Art. 26
HOOFDSTUK III. - Jeugd, volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen, cultuur, sport en toerisme.
Afdeling 1. - Jeugd, volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen en cultuur.
Art. 27
Afdeling 2. - Sport en vrijetijdsbesteding.
Art. 28-33
Afdeling 3. - Toerisme.
Art. 34
HOOFDSTUK IV. - Gezin, gezondheid en sociale aangelegenheden.
Art. 35-37
HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding.
Art. 38
1957082050 1963070105 1969032202 1971071904 1973121501 1976022302 1977041518 1984010507 1984010508 1984021110 1989029654 1990029878 1992033063 1992033064 1992033077 1992933101 1994033052 1994033062 1994033064 1995033038
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.
<Opgeheven bij DDG 2009-05-25/21, art. 128, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.2.
<Opgeheven bij DDG 2009-05-25/21, art. 128, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art. 2bis.
<Opgeheven bij DDG 2009-05-25/21, art. 128, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
HOOFDSTUK II. - Onderwijs en opleiding.
Afdeling 1. - Wijzigingen en afwijkingen betreffende het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs.
Art.3. Artikel 4 van het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 4. Het bedrag van de toelagen voor de PMS-centra beloopt een forfaitair bedrag van 654 560 BF per centrum plus 65 456 resp. 130 912 BF voor ieder bijkomend subsidieerbaar lid van het technisch personeel met een halftijdse resp. voltijdse betrekking."
Art.4. De bedragen opgenomen onder punt 6° van de bijlage bij hetzelfde decreet worden voor het schooljaar 1996-1997 met 20 % verminderd en niet met toepassing van artikel 7 van hetzelfde decreet aan het indexcijfer gekoppeld.
Onverminderd de bepaling van het voorafgaande lid en in afwijking van artikel 7 van hetzelfde decreet worden alle andere in hetzelfde decreet vastgelegde toelagenbedragen voor het schooljaar 1995-1996 als volgt aan de prijsindex gekoppeld :
1° het indexcijfer van september 1992 (113,17) geldt als basisindexcijfer;
2° het indexcijfer van september 1994 (119,22) geldt als nieuw indexcijfer.
Afdeling 2. - Wijzigingen en afwijkingen betreffende het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en van het koninklijk besluit van 30 augustus 1984 houdende organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs op basis van een lestijdenpakket.
Art.5. In artikel 4 van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 21 november 1995, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° Punt 5° wordt vervangen door de volgende bepaling :
"5° Kleuteronderwijs : onderwijs gegeven aan kinderen die ten minste drie jaar zijn of die op 31 december van het lopende schooljaar de leeftijd van drie jaar zullen hebben bereikt en die het lager onderwijs nog niet volgen." 2° Punt 14° wordt vervangen door de volgende bepaling :
"14° Leerling in het kleuteronderwijs : de in aanmerking te nemen leerling die ten minste drie jaar is of die op 31 december van het lopende schooljaar de leeftijd van drie jaar zal hebben bereikt en de kleuterschool bezoekt."
Art.6. Artikel 5 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : "Artikel 5. Op het niveau van het kleuteronderwijs worden de leerlingen in aanmerking genomen die tot de laatste schooldag van september gedurende tien schooldagen, ten minste ten belope van halve dagen, aanwezig waren."
Art.7. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 30 augustus 1984 houdende organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs op basis van een lestijdenpakket, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 21 november 1995, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° Punt 5° wordt vervangen door de volgende bepaling :
"5° Kleuteronderwijs : onderwijs gegeven aan kinderen die ten minste drie jaar zijn of die op 31 december van het lopende schooljaar de leeftijd van drie jaar zullen hebben bereikt en die het lager onderwijs nog niet volgen." 2° Punt 8° wordt vervangen door de volgende bepaling :
"8° Leerling in het kleuteronderwijs : leerling die tenminste drie jaar is of die op 31 december de leeftijd van drie jaar zal hebben bereikt en die het kleuteronderwijs bezoekt."
Art.8. Artikel 4 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen door het besluit van de Regering van 21 november 1995, wordt door de volgende bepaling vervangen :
"Artikel 4. Wanneer een school twee of meer vestigingsplaatsen heeft, worden de leerlingen van die verschillende vestigingsplaatsen opgeteld per onderwijsniveau.
Nochtans worden de leerlingen van een vestigingsplaats die gelegen is op ten minste 2000 m van een andere vestigingsplaats behorend tot dezelfde school en waarin onderwijs van hetzelfde niveau georganiseerd wordt, afzonderlijk opgeteld."
Art.9. In afwijking van artikel 5 van hetzelfde koninklijk besluit wordt het lestijdenpakket bedoeld in artikel 13 van dit decreet vanaf het eerste schooldag toegepast wat het schooljaar 1996-1997 betreft.
Art.10. Artikel 9 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen door het besluit van de Regering van 21 november 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 9. Slechts de leerlingen die tot de laatste schooldag van september tijdens tien dagen klas, ten minste ten belope van halve dagen, aanwezig waren, worden in aanmerking genomen."
Art.11. In het koninklijk besluit van 30 augustus 1984 houdende organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs op basis van een lestijdenpakket, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 augustus 1985, bij de besluiten van de Executieve van 21 september 1989, van 17 januari 1990, van 20 juni 1990 en van 21 augustus 1991 alsmede bij het besluit van de Regering van 1 september 1993, wordt een artikel 9bis ingevoegd dat luidt als volgt :
"Artikel 9bis. Wanneer de schoolbevolking vóór 15 maart toeneemt, kan een nieuwe berekening plaatsvinden. Het nieuw berekend lestijdenpakket wordt ter beschikking gesteld vanaf de eerste schooldag na 15 maart, voor zover ten minste veertien of een veelvoud van veertien eenheden meer telt dan het lestijdenpakket op 1 oktober en voor zover de nieuwe schoolbevolking gedurende de laatste vijftien opeenvolgende schooldagen tot en met 15 maart tijdens ten minste tien schooldagen, minstens per halve dagen, bereikt werd."
Art.12. Het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 21 november 1995 tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en van het koninklijk besluit van 30 augustus 1984 houdende organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs op basis van een lestijdenpakket wordt opgeheven.
Art.13. Artikel 13, lid 1, van het koninklijk besluit van 30 augustus 1984 houdende organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs op basis van een lestijdenpakket wordt vervangen door de volgende bepaling :
"voor de berekening van het lestijdenpakket worden de regelmatig ingeschreven leerlingen van het voorafgaande schooljaar in rekening gehouden." Het lestijdenpakket berekend met toepassing van hoofdstuk III van hetzelfde koninklijk besluit, zoals gewijzigd, wordt in het schooljaar 1996-1997 tegen 94,2 % toegekend.
In afwijking van artikel 15, § 2, lid 2, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen door het besluit van de Executieve van 20 juni 1990, kunnen de lestijden voor het schooljaar 1996-1997 per inrichtende macht, per taalsectie of tussen de inrichtende machten opgeteld worden en binnen de grenzen van de betrokken gemeente of binnen de grenzen van hetzelfde onderwijsnet van de Duitstalige Gemeenschap aangewend worden.
Art.14. Artikel 15, § 3, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het besluit van de Executieve van 20 juni 1990, wordt opgeheven.
Afdeling 3. - Berekening van het aantal lestijden/leerkracht in het secundair onderwijs met volledig leerplan van het type I.
Art.15. Voor het schooljaar 1996-1997 en in afwijking van de artikelen 2, 3 en 6 van het decreet van 5 juni 1990 tot vaststelling van het aantal lestijden/leerkracht voor het secundair onderwijs met volledig leerplan van het type I, gewijzigd bij de decreten van 22 juni 1993 en 17 juli 1995, verkrijgen de onderwijsinrichtingen voor secundair onderwijs met volledig leerplan van het type I, 94,85 % van de lestijden/leerkracht die hen met toepassing en in uitvoering van bovengenoemde artikelen voor het schooljaar 1995-1996 toegekend werden, verminderd of verhoogd met 0,35 lestijden/leerkracht per regelmatig ingeschreven leerling, die deze onderwijsinrichtingen op de laatste schooldag van de maand september van het schooljaar 1995-1996 minder of meer telden in vergelijking met de laatste schooldag van de maand september van het schooljaar 1994-1995.
(Voor de lycea die vanaf het schooljaar 1991-1992 in athenea zijn omgezet, wordt het in toepassing van lid 1 berekend aantal lestijden/leerkracht met 9,7 % verhoogd.) <DDG 1997-05-20/49, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 02-09-1996>
Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs.
Art.16. Artikel 2, § 3, van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 3. Kunnen afzonderlijk georganiseerd worden :
1° de eerste graad, indien noch de tweede noch de derde graad in hetzelfde oord georganiseerd worden;
2° de eerste en de tweede graad;
3° de tweede en de derde graad."
Afdeling 5. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs.
Art.17. Artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, vervangen door het decreet van 22 juni 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"§ 1 In de secundaire en hoge scholen met volledig leerplan alsmede in de inrichtingen die tegelijk een secundair onderwijs en een hoger onderwijs met volledig leerplan organiseren, mogen de volgende betrekkingen opgericht of gesubsidieerd worden overeenkomstig het aantal leerlingen in kolom 1. Aantal leerlingen Betrekking minder dan 80 1 opvoeder-huismeester 80 1 studiemeester-opvoeder 160 1 studiemeester-opvoeder 240 1 klerk-typist 320 1 studiemeester-opvoeder 400 1 directie-secretaris of 1 studiemeester-opvoeder 520 1 secretaris-bibliothecaris of 1 studiemeester-opvoeder 550 1 onderdirecteur of 1 provisor 640 1 studiemeester-opvoeder
plus één betrekking als studiemeester-opvoeder per elke bijkomende schijf van 120 leerlingen."
Afdeling 6. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 15 december 1973 houdende bepaling van de splitsings- en hergroeperingsnormen van studiejaren in het secundair technisch onderwijs, in het technisch, economisch, agrarisch, paramedisch, sociaal en pedagogisch hoger onderwijs van het korte type, in het technisch en agrarisch hoger onderwijs van de tweede graad.
Art.18. In artikel 3 VI van het koninklijk besluit van 15 december 1973 houdende bepaling van de splitsings- en hergroeperingsnormen van studiejaren in het secundair technisch onderwijs, in het technisch, economisch, agrarisch, paramedisch, sociaal en pedagogisch hoger onderwijs van het korte type, in het technisch en agrarisch hoger onderwijs van de tweede graad, ingevoegd bij de koninklijke besluiten nr. 80 van 21 juli 1982 en nr. 268 van 31 december 1983, wordt een lid toegevoegd dat luidt als volgt :
"Het bijkomende lestijdenpakket kan door de Regering verminderd worden met een jaarlijks vast te leggen percentage dat 25 % niet mag overschrijden."
Afdeling 7. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
Art.19. In artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, worden de getallen "19" en "21" door "20" resp. "22" vervangen.
Afdeling 8. - Wijzigingen van het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald.
Art.20. In het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1991, 1 juni 1992 alsmede bij de decreten van 27 juni 1994, wordt een artikel 5bis toegevoegd dat luidt als volgt :
"Artikel 5bis. Het bijkomende lestijdenpakket vermeld in de artikelen 6, § 3, 21, 37, § 3, en 44 kan door de Regering verminderd worden met een jaarlijks vast te leggen percentage dat 10 % niet mag overschrijden."
Afdeling 9. - Wijziging van de artikelen 31 en 35 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Art.21. Artikel 31, lid 1, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 februari 1983, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" De toelating tot de stage in een wervingsambt kan in het begin van het schooljaar voor een vacante betrekking gebeuren, die sinds ten minste één schooljaar vacant is."
Art.22. Artikel 35, lid 3, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 16 februari 1983, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Het aantal betrekkingen, door toelating tot de stage toegewezen, is ten hoogste gelijk aan het aantal vacante betrekkingen op het begin van het schooljaar tijdens hetwelke het bericht wordt bekendgemaakt, verminderd met het aantal betrekkingen die door reaffectatie zijn toegewezen."
Afdeling 10. - Wijziging van artikel 30 van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957.
Art.23. Artikel 30, § 1, van de op 20 augustus 1957 gecoördineerde wetten op het lager onderwijs, vervangen door de wet van 1 juli 1964, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Onverminderd de geldende bepalingen over de reaffectatie of de wedertewerkstelling kan de gemeenteraad een kleuterleider of een lager onderwijzer op 1 januari van het lopende schooljaar in een vacante betrekking in vast verband benoemen, indien die betrekking sinds ten minste de twee voorafgaande schooljaren vacant is.
Een benoeming in vast verband wordt niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad of een andere onderverdeling die wegens een gebrek aan leerlingen wordt gesloten bij toepassing van de rationalisatiemaatregelen, noch voor een betrekking die krachtens een beslissing van de Regering die vooraf aan de inrichtende macht wordt bekendgemaakt slechts voor een bepaalde tijd gesubsidieerd wordt.
Binnen een termijn van vijftien dagen tijdens welk een betrekking vacant is, duidt het schepencollege een waarnemende onderwijzer aan. De gemeenteraad bekrachtigt die aanstelling binnen een termijn van drie maanden of duidt een andere waarnemende onderwijzer van zijn keuze aan."
Afdeling 11. - Benoeming in vast verband van een gesubsidieerd personeelslid van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Art.24. Onverminderd de geldende bepalingen over de reaffectatie of de wedertewerkstelling kan een inrichtende macht van het gesubsidieerd vrij onderwijs een gesubsidieerd personeelslid op 1 januari van het lopende schooljaar in een vacante betrekking in vast verband benoemen, indien die betrekking sinds ten minste de twee voorafgaande schooljaren vacant is.
Een benoeming in vast verband wordt niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad of een andere onderverdeling die wegens een gebrek aan leerlingen wordt gesloten bij toepassing van de rationalisatiemaatregelen, noch voor een betrekking die krachtens een beslissing van de Regering die vooraf aan de inrichtende macht wordt bekendgemaakt slechts voor een bepaalde tijd gesubsidieerd wordt."
Afdeling 12. - Wijziging van de wet van 1 juli 1963 houdende toekenning van een vergoeding voor sociale promotie.
Art.25. In de wet van 1 juli 1963 houdende toekenning van een vergoeding voor sociale promotie worden volgende bepalingen opgeheven :
1° Artikel 1, punt 1;
2° Artikel 1, punt 2;
3° Artikel 5.
Afdeling 13. - Inwerkingtreding van de verschillende bepalingen van dit hoofdstuk.
Art.26. De artikelen 3 en 4 hebben uitwerking met ingang van 28 augustus 1995. De artikelen 21 en 22 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1996.
De artikelen 9, 13, 15, 18 tot 20 en 25 treden in werking op de dag waarop dit decreet wordt bekendgemaakt.
De artikelen 5 tot 8, 10 tot 12, 14, 17, 23 en 24 treden in werking op de eerste schooldag van het schooljaar 19961997.
Artikel 16 treedt in werking op de eerste schooldag van het schooljaar 1997-1998.
HOOFDSTUK III. - Jeugd, volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen, cultuur, sport en toerisme.
Afdeling 1. - Jeugd, volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen en cultuur.
Art.27. § 1. Het decreet van 23 maart 1992 houdende toekenning van toelagen voor de personeelskosten van de erkende musea, creatieve ateliers, gewestelijke organisaties voor volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen alsook van de erkende jeugdorganisaties en jeugdcentra, wordt gewijzigd als volgt :
1° artikel 3, lid 2, wordt opgeheven;
2° in de artikelen 6, lid 1, 7, lid, 1, en 8, lid 1, wordt het percentage "85 %" vervangen door "75 %";
3° in artikel 8, lid 2, worden de getallen "50", "100", "200" en "300" vervangen door "100", "200", "800" en resp.
"1200";
4° in de artikelen 9, lid 1, en 10, § 1, lid 1, wordt het percentage "85 %" vervangen door "75 %";
5° artikel 11, lid 1, wordt opgeheven;
§ 2.
§ 1, lid 1, 3°, van dit artikel treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.
Afdeling 2. - Sport en vrijetijdsbesteding.
Art.28. Het reglementair besluit van 23 februari 1976 houdende vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van toelagen aan jeugdorganisaties en volwassenenorganisaties met het oog op de kadervorming op het gebied van lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven, wordt opgeheven.
Art.29. In artikel 3, lid 2, van het decreet van 26 juni 1989 houdende erkenning en subsidiëring van werkings- en animatiekosten ten gunste van kinderspeeltuinen wordt de passus "de gemeenten of" geschrapt.
Art.30. In artikel 5 van hetzelfde decreet wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidend als volgt :
"Met het oog op de aanpassing aan de beschikbare begrotingsmiddelen kan de Regering deze bedragen met een coëfficiënt vermenigvuldigen."
Art.31. In artikel 3, lid 2, van het decreet van 17 februari 1992 houdende erkenning van sportinrichtingen en subsidiëring van hun werkingskosten worden de woorden "gemeenten of" geschrapt.
Art.32. Artikel 6, § 1, van het decreet van 17 februari 1992 houdende erkenning en subsidiëring van lokale sportraden, sportbonden of sportgemeenschappen, wordt aangevuld met een lid luidend als volgt :
"Met het oog op de aanpassing aan de beschikbare begrotingsmiddelen kan de Regering deze bedragen met een coëfficiënt vermenigvuldigen."
Art.33. In artikel 1 van het decreet van 29 juni 1992 houdende subsidiëring van sportkampen, worden de woorden "de gemeenten van de Duitstalige Gemeenschap" geschrapt.
Afdeling 3. - Toerisme.
Art.34. Artikel 31, § 1, van het decreet van 9 mei 1994 over de logiesverstrekkende inrichtingen en hotelinrichtingen wordt met een lid aangevuld, luidend als volgt :
"Die premie moet overeenkomstig de door de Regering vastgelegde modaliteiten binnen de tien dagen na de uitbetaling ervan of na de uitbetaling van de laatste schijf ervan terugbetaald worden. Die bepaling is toepasselijk op de projekten waarvoor de subsidiëringsaanvraag na 31 december 1995 werd ingediend."
HOOFDSTUK IV. - Gezin, gezondheid en sociale aangelegenheden.
Art.35. In het decreet van 9 mei 1994 houdende de erkenning van inrichtingen die personen in een noodtoestand voorlopig opnemen en begeleiden en houdende toekenning van toelagen met het oog op de aankoop, de bouw, de huur, de reparatie en de uitrusting van noodopvangwoningen, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de titel worden tussen de woorden "van toelagen met het oog op" en "de aankoop" de woorden "de onteigening" ingevoegd;
2° in artikel 3 worden tussen de woorden "toekennen voor" en "de aankoop" de woorden "de onteigening" ingevoegd;
3° in artikel 7, lid 1, worden tussen de woorden "de toelage voor" en de woorden "de aankoop" de woorden "de onteigening of" ingevoegd;
4° artikel 20, lid 2, wordt opgeheven.
Art.36. In artikel 88, § 1, lid 2, van de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij het decreet van 2 mei 1995, worden de woorden "15 september" door de woorden "1 november" vervangen.
In artikel 88, § 1, lid 5, van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van 2 mei 1995, worden de woorden "vóór 15 november van hetzelfde jaar" vervangen door de woorden "binnen drie dagen na ontvangst van de beslissing".
Art.37. In artikel 29 van het decreet van 20 maart 1995 inzake hulpverlening aan de jeugd wordt het tweede lid, na het woord "bestaat", met volgende passus aangevuld "of indien de betrokken inrichting haar instemming heeft gegeven."
HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding.
Art. 38. Behoudens tegenstrijdige bepalingen heeft dit decreet uitwerking met ingang van 1 januari 1996.
Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.
Eupen, 4 maart 1996.
De Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme,
J. MARAITE
De Minister van Jeugd, Vorming, Media en Sociale Aangelegenheden,
K.-H. LAMBRETZ
De Minister van Onderwijs, Cultuur, Wetenschappelijk Onderzoek, Monumenten en Landschappen,
W. SCHRODER