23 DECEMBER 1996. - Koninklijk besluit tot wijziging van de berekeningswijze van de bijdragen, verschuldigd in het kader van de gelijkstelling van bepaalde periodes met periodes van activiteit, in het stelsel van het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.
Art. 1-5
Artikel 1. Artikel 31, § 4bis, eerste lid, van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rusten overlevingspensioen der zelfstandigen, ingevoegd bij koninklijk besluit van 2 juli 1981 en gewijzigd bij koninklijk besluit van 20 september 1984, wordt vervangen door volgend lid :
" De gelijkstelling van de tijdvakken bedoeld in § 2, derde lid, 1°, en 2° is, wanneer deze na 30 september 1981 gelegen zijn, afhankelijk van de betaling van bijdragen. Deze bijdragen zijn, per kalenderkwartaal, gelijk aan 60 pct. van de minimum-kwartaalbijdrage die door de in artikel 12, § 1 van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde onderworpenen verschuldigd is voor het kwartaal in de loop waarvan de voor de gelijkstelling bestemde bijdrage wordt betaald. "
Art.2. In artikel 35, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 september 1984 en 7 oktober 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, 3°, worden de woorden " tot 31 december 1996 " ingevoegd tussen " vanaf 1 januari 1984 " en " : de kwartaalbijdrage ";
2° het eerste lid wordt als volgt aangevuld :
" 4° voor het tijdvak dat loopt vanaf 1 januari 1997 :
- 60 pct. van de bijdrage bedoeld in artikel 12, § 1, 1°, van het koninklijk besluit nr. 38, verschuldigd door de onderworpenen bedoeld in artikel 12, § 1, van hetzelfde besluit voor de kwartalen gedekt door de gelijkstelling, en
- 53 pct. van de bijdrage bedoeld in artikel 12, § 1, lid 1, 2°, van hetzelfde besluit, verschuldigd voor de kwartalen gedekt door de gelijkstelling.
Deze bijdrage worden berekend op een fictief inkomen, dat wordt vastgesteld op dezelfde manier als voor het tijdvak bedoeld in 3°. "
Art.3. Artikel 41, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 december 1974, 20 februari 1976 en 20 september 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 2. De zelfstandige die het voordeel van de in artikelen 38 tot 40 beoogde voortgezette verzekering wenst te genieten, moet, alsof hij verder aan het koninklijk besluit nr. 38 onderworpen bleef, voor elk kwartaal een bijdrage betalen die op jaarbasis gelijk is aan :
- 10,01 pct. op het gedeelte van het referte-inkomen, in de zin van artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 38, dat het bedrag vermeld in artikel 12, § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit, geïndexeerd overeenkomstig artikel 14 van voormeld besluit, niet overschrijdt, en
- 6,56 pct. op het gedeelte van genoemde referte-inkomen bedoeld in artikel 12, § 1, eerste lid, 2° van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38, waarvan de bedragen geïndexeerd worden overeenkomstig artikel 14 van hetzelfde besluit.
Wanneer er, wegens de stopzetting van de bezigheid, geen refertejaar meer is zoals beoogd in artikel 11, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 met vier kwartalen onderwerping, betaalt de belanghebbende de bijdragen waarvan sprake is in vorig lid, berekend op grond van de bedrijfsinkomsten in de zin van art. 11, § 2, van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38 die betrekking hebben op het laatste refertejaar dat vier kwartalen onderwerping telt.
De in het vorig lid beoogde bedrijfsinkomsten worden jaarlijks geherwaardeerd. Daartoe worden ze vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan de teller van de breuk die, voor het jaar waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn, vastgesteld is overeenkomstig artikel 11, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38, en waarvan de noemer gelijk is aan bovenbedoelde teller zoals deze vastgesteld werd voor het jaar waarop de bedrijfsinkomsten betrekking hebben.
In geen geval mag de kwartaalbijdrage die verkregen wordt bij toepassing van de voorgaande leden minder bedragen dan 60 pct. van de minimumkwartaalbijdrage, verschuldigd door de onderworpenen aan artikel 12, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38. "
Art.4. Dit besluit treedt in op 1 januari 1997.
Art. 5. Onze Minister van Pensioenen en Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 december 1996.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Pensioenen,
M. COLLA
De Minister van Landbouw en van de Kleine en Middelgrote Ondernemingen,
K. PINXTEN