Details





Titel:

13 APRIL 1995. - [Wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de mensensmokkel]. <W 2005-08-10/61, art. 37, 001; Inwerkingtreding : 12-09-2005> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-04-1995 en tekstbijwerking tot 30-03-2022)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Mensenhandel.
Art. 1-6
HOOFDSTUK II. - Kinderpornografie.
Art. 7
HOOFDSTUK III. - De extraterritorialiteit.
Art. 8
HOOFDSTUK IV. - Vordering tot staking.
Art. 9-10
HOOFDSTUK V.- Uitvoering en opvolging van de wet.
Art. 11-12
HOOFDSTUK VI. - Wijzigingsbepaling.
Art. 13
HOOFDSTUK VII. - Opheffingsbepalingen.
Art. 14



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1808111701  1878041750  1914052650  1980121550  1993021057 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Mensenhandel.
Artikel 1. In de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wordt een artikel 77bis ingevoegd, luidende :
  "Art. 77bis. § 1. Hij die, op welke manier ook, ertoe bijdraagt, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een vreemdeling het Koninkrijk binnenkomt of er verblijft, wanneer hij daarbij :
  1° ten opzichte van de vreemdeling direct of indirect gebruik maakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang;
  2° of misbruik maakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin de vreemdeling verkeert ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid;
  wordt gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van vijfhonderd frank tot vijfentwintigduizend frank.
  § 2. Het in § 1 bedoelde misdrijf wordt gestraft met opsluiting en met geldboete van vijfhonderd frank tot vijfentwintigduizend frank, wanneer van die activiteit een gewoonte wordt gemaakt.
  § 3. Het in § 2 bedoelde misdrijf wordt gestraft met dwangarbeid van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van duizend frank tot honderdduizend frank indien het een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet.
  § 4. De schuldigen aan de misdrijven bedoeld in de §§ 2 en 3 worden bovendien veroordeeld tot ontzetting van de rechten omschreven in het 1°, 3°, 4° en 5° van artikel 31 van het Strafwetboek.
  § 5. De bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 42, 1°, van het Strafwetboek kan worden toegepast zelfs wanneer de zaken waarop zij betrekking heeft, niet het eigendom van de veroordeelde zijn. "

Art.2. Artikel 379 van het Strafwetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Art. 379. Hij die een aanslag tegen de zeden pleegt doordat hij, ten einde eens anders driften te voldoen, de ontucht, het bederf of de prostitutie van een minderjarige van het mannelijke of vrouwelijke geslacht opwekt, begunstigt of vergemakkelijkt, wordt gestraft met opsluiting en met geldboete van vijfhonderd frank tot vijfentwintigduizend frank.
  Hij wordt gestraft met dwangarbeid van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van vijfhonderd frank tot vijftigduizend frank, indien de minderjarige geen volle zestien jaar oud is.
  De straf is dwangarbeid van vijftien jaar tot twintig jaar en geldboete van duizend frank tot honderdduizend frank, indien de minderjarige geen volle tien jaar oud is. "

Art.3. Artikel 380 bis van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Art. 380bis. § 1. Met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en met geldboete van vijfhonderd frank tot vijfentwintigduizend frank , wordt gestraft :
  1° hij die, ten einde eens anders driften te voldoen, een meerderjarige zelfs met zijn toestemming, aanwerft, meeneemt, wegbrengt of bij zich houdt met het oog op het plegen van ontucht of prostitutie;
  2° hij die een huis van ontucht of prostitutie houdt;
  3° hij die kamers of enige andere ruimte verkoopt, verhuurt of ter beschikking stelt met het oog op prostitutie met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren;
  4° hij die, op welke manier ook, eens anders ontucht of prostitutie exploiteert.
  § 2. Poging tot de in § 1 bedoelde misdrijven wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van honderd frank tot vijfduizend frank.
  § 3. Met dwangarbeid van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van vijfhonderd frank tot vijftigduizend frank wordt gestraft het plegen van de in § 1 bedoelde misdrijven wanneer de dader daarbij :
  1° direct of indirect gebruik maakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang;
  2° of misbruik maakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin een persoon verkeert ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid.
  § 4. Met dwangarbeid van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van duizend frank tot honderdduizend frank wordt gestraft :
  1° hij die, ten einde eens anders driften te voldoen, rechtstreeks of via een tussenpersoon, een minderjarige onder de zestien jaar, zelfs met zijn toestemming aanwerft, meeneemt, wegbrengt of bij zich houdt met het oog op het plegen van ontucht of prostitutie;
  2° hij die, rechtstreeks of via een tussenpersoon, een huis van ontucht of prostitutie houdt waar minderjarigen prostitutie of ontucht plegen;
  3° hij die kamers of enige andere ruimte verkoopt, verhuurt of ter beschikking stelt van een minderjarige met het oog op ontucht of prostitutie met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren;
  4° hij die, op welke manier ook, de ontucht of prostitutie van een minderjarige onder de zestien jaar exploiteert.
  § 5. De misdrijven bedoeld in § 4 worden gestraft met dwangarbeid van vijftien jaar tot twintig jaar en met geldboete van duizend frank tot honderdduizend frank als zij ten aanzien van een minderjarige onder de tien jaar worden gepleegd. "

Art.4. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 381bis ingevoegd, luidende :
  "Art. 381bis. De in de artikelen 379 en 380bis, §§ 3 en 4, bedoelde misdrijven worden gestraft met dwangarbeid van vijftien jaar tot twintig jaar en met geldboete van duizend frank tot honderdduizend frank indien ze daden betreffen van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet. "

Art.5. In artikel 382 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid wordt de verwijzing naar de artikelen 380, 380ter en 381 geschrapt;
  2° het tweede lid wordt aangevuld als volgt:
  " Zonder rekening te houden met de hoedanigheid van natuurlijk persoon of rechtspersoon van de exploitant, eigenaar, huurder of zaakvoerder, kan de rechtbank de sluiting bevelen van de inrichting waar de misdrijven zijn gepleegd, voor een termijn van een maand tot drie jaar te rekenen van de dag waarop de op tegenspraak of bij verstek gewezen veroordeling onherroepelijk is geworden.
  Elke inbreuk op de beschikking van het vonnis of arrest waarbij de sluiting van de inrichting wordt bevolen, wordt bestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van duizend frank tot vijfduizend frank of met een van die straffen alleen. "

Art.6. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 382bis ingevoegd, luidende :
  "Art. 382bis. De bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 42, 1°, kan worden toegepast zelfs wanneer de zaken waarop zij betrekking heeft, niet het eigendom van de veroordeelde zijn. "

HOOFDSTUK II. - Kinderpornografie.
Art.7. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 383bis ingevoegd, luidende :
  "Art. 383bis. § 1. Onverminderd de toepassing van de artikelen 379 en 380bis wordt hij die zinnebeelden, voorwerpen, films, foto's, dia's of andere beelddragers die houdingen of seksuele handelingen met pornografisch karakter voorstellen waarbij minderjarigen beneden de zestien jaar betrokken zijn of worden voorgesteld, tentoonstelt, verkoopt, verhuurt, verspreidt of overhandigt, ze met het oog op de handel of de verspreiding vervaardigt of in voorraad heeft, invoert of doet invoeren, aan een vervoer- of een distributieagent overhandigt, gestraft met opsluiting en met geldboete van vijfhonderd frank tot tienduizend frank.
  § 2. Hij die wetens de in § 1 bedoelde zinnebeelden, voorwerpen, films, foto's, dia's of andere beelddragers bezit, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van honderd frank tot duizend frank.
  § 3. Het in § 1 bedoelde misdrijf wordt gestraft met dwangarbeid van tien jaar tot vijftien jaar en met geldboete van vijfhonderd frank tot vijftigduizend frank indien het een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet.
  § 4. De bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 42, 1°, kan worden toegepast voor de misdrijven bedoeld in de §§ 1 en 2, zelfs wanneer de zaken waarop zij betrekking heeft, niet het eigendom van de veroordeelde zijn.
  § 5. Artikel 382 is van toepassing op de in §§ 1 en 3 bedoelde misdrijven. "

HOOFDSTUK III. - De extraterritorialiteit.
Art.8. In de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvorde- ring wordt een artikel 10ter ingevoegd, luidende :
  "Art. 10ter. De Belg of de vreemdeling gevonden in België, die buiten het grondgebied van het Koninkrijk een van de misdrijven heeft gepleegd bepaald in de artikelen 372, 373, 375, 376 en 377 van het Strafwetboek, indien het feit is gepleegd op de persoon van een minderjarige die geen volle 16 jaar oud is, in de artikelen 379, 380bis, 381bis en 383bis, §§ 1 en 3, van hetzelfde Wetboek, in artikel 77bis, §§ 2 en 3, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en in de artikelen 10, 11, 12 en 13 van de wet van 9 maart 1993 met het oog op de reglementering en de controle van de activiteiten van de huwelijksbureaus, kan in België worden vervolgd, zelfs indien de Belgische overheid geen enkele klacht of officieel bericht van de buitenlandse overheid heeft ontvangen. "

HOOFDSTUK IV. - Vordering tot staking.
Art.9. De bevoegde ministers kunnen een vordering tot staking instellen bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, wanneer overtredingen van de sociale wetgeving zijn vastgesteld op plaatsen waar er een redelijk vermoeden bestaat dat (hetzij de in de artikelen 379, 380, 433quinquies tot 433octies van het Strafwetboek, hetzij de in de artikelen 77bis tot 77quinquies) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen omschreven misdrijven worden gepleegd. <W 2005-08-10/61, art. 38, 001; Inwerkingtreding : 12-09-2005>

Art.10. De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding.
  Zij mag worden ingesteld bij verzoekschrift. Dit wordt in vier exemplaren neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg of bij ter post aangetekende brief verzonden aan deze griffie.
  De griffier van deze rechtbank verwittigt onverwijld de tegenpartij bij gerechtsbrief en nodigt haar uit te verschijnen ten vroegste drie dagen en uiterlijk acht dagen na het verzenden van de gerechtsbrief, waaraan een exemplaar van het inleidend verzoekschrift wordt gevoegd.
  Op straffe van nietigheid vermeldt het verzoekschrift :
  1° de dag, de maand en het jaar;
  2° de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van de verzoeker;
  3° de naam en het adres van de rechtspersoon of de natuurlijke persoon tegen wie de vordering wordt ingesteld;
  4° het onderwerp en de uiteenzetting van de middelen van de vordering;
  5° de handtekening van de advocaat.
  Er wordt uitspraak gedaan over de vordering, na vooraf het openbaar ministerie te hebben gehoord, niettegenstaande vervolging wegens dezelfde feiten voor enig ander strafgerecht.
  Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande voorziening en zonder borgstelling.
  De griffier is verplicht de minister onverwijld in te lichten over de voorziening tegen elke uitspraak die op grond van artikel 9 is gewezen.

HOOFDSTUK V.- Uitvoering en opvolging van de wet.
Art.11.§ 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt beschouwd :
  1° als mensenhandel : de misdrijven die bedoeld worden in de artikelen [1 ...]1 433quinquies tot 433octies van het Strafwetboek;
  2° als mensensmokkel : de misdrijven die bedoeld worden in de artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
  [3 3° als slachtoffer van mensenhandel: elke Belgische of buitenlandse persoon tegen wie het misdrijf dat bedoeld wordt in artikel 433quinquies van het Strafwetboek, zou zijn gepleegd;
   4° als slachtoffer van mensensmokkel: elke persoon tegen wie het misdrijf dat bedoeld wordt in artikel 77bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zou zijn gepleegd;
   5° als slachtoffer van een verzwarende vorm van mensensmokkel: elke persoon tegen wie het misdrijf bedoeld in artikel 77bis van dezelfde wet zou zijn gepleegd met een omstandigheid beoogd in de artikelen 77ter tot 77quinquies van dezelfde wet.]3 <W 2005-08-10/61, art. 39, 001; Inwerkingtreding : 12-09-2005>
  [3 § 1/1. Wanneer de politie- of inspectiediensten over aanwijzingen beschikken waaruit blijkt dat een persoon het slachtoffer is van mensenhandel of verzwarende vormen van mensensmokkel, brengen zij deze persoon in contact met een centrum dat gespecialiseerd is in de opvang en begeleiding van slachtoffers van deze misdrijven, onverminderd de toepassing van artikel 61/2, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.]3
  § 2. Binnen het kader van zijn bevoegdheden, bepaalt de Koning de regels en de concrete maatregelen die Hij ten voordele van de slachtoffers van mensenhandel (en mensensmokkel) opportuun acht ten einde hen te helpen, onder meer, bij het doen van eventuele gerechtelijke stappen.
  [3 Daartoe bepaalt hij onder andere de voorwaarden voor de erkenning en de vergunning van centra die gespecialiseerd zijn in de opvang en begeleiding van slachtoffers van mensenhandel en van verzwarende vormen van mensensmokkel om in rechte op te treden.
   Onder "erkenning" wordt verstaan de bekwaamheid om de procedures uit te voeren bedoeld in hoofdstuk IV van Titel II van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, en om de diensten door te verwijzen die belast zijn met het opsporen van slachtoffers van mensenhandel en van verzwarende vormen van mensensmokkel, met het oog op de deelname van deze slachtoffers aan de gerechtelijke procedure.
   Onder "vergunning" wordt verstaan de uitvoering van paragraaf 5.
   De erkende en vergunde centra kunnen in aanmerking komen voor een subsidie in het kader van de uitoefening van de taken die verband houden met hun erkenning en vergunning.
   De Koning bepaalt de modaliteiten voor de toekenning en de intrekking van de subsidies die in het kader van de uitvoering van deze taken worden toegekend.]3 <W 2005-08-10/61, art. 39, 001; Inwerkingtreding : 12-09-2005>
  § 3. Artikel 2 van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding wordt aangevuld als volgt : " Bovendien heeft het Centrum de opdracht de bestrijding van de mensenhandel te stimuleren ".
  § 4. In artikel 3, 5°, van dezelfde wet worden tussen de woorden "ingegeven daden" en de woorden "aanleiding kan geven" de woorden "of waartoe de toepassing van de wet van ... houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie " ingevoegd.
  § 5. [2 Onverminderd artikel 17, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de door de Koning daartoe [3 vergunde]3 verenigingen en de instellingen van openbaar nut]2 in rechte optreden in alle rechtsgeschillen waartoe de toepassing van deze wet aanleiding kan geven.
  ----------
  (1)<W 2016-05-31/02, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 18-06-2016>
  (2)<W 2018-12-21/09, art. 143, 004; Inwerkingtreding : 10-01-2019>
  (3)<W 2022-03-21/01, art. 115, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2022>

Art.12. De Regering brengt (om de twee jaar) aan het Parlement verslag uit over de toepassing van deze wet en over de bestrijding van de mensenhandel (en de mensensmokkel) in het algemeen. Dit jaarverslag bevat onder meer een stand van zaken met betrekking tot de gerechtelijke vervolgingen. <W 2005-08-10/61, art. 40, 001; Inwerkingtreding : 12-09-2005>

HOOFDSTUK VI. - Wijzigingsbepaling.
Art.13. In artikel 90ter, § 2, van het Wetboek van Strafvordering wordt een 17° ingevoegd, luidende :
  " 17° artikel 77bis, §§ 2 en 3, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. "

HOOFDSTUK VII. - Opheffingsbepalingen.
Art. 14. Opgeheven worden :
   1° de artikelen 380, 380ter en 381 van het Strafwetboek;
  2° de vermelding van de artikelen 380 en 380ter van het Strafwetboek in artikel 90ter, § 2, 5°, van het Wetboek van Strafvordering, ingevoegd door de wet van 30 juni 1994 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en opnemen van privé-communicatie en -telecommunicatie;
  3° de wet van 26 mei 1914 tot bestrijding van de handel in vrouwen en meisjes.