7 SEPTEMBER 1994. - Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de procedure voor de projecten van het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-08-2007 en tekstbijwerking tot 22-10-2020)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Bepaling van prioritaire onderzoeksthema's.
Art. 3-4
HOOFDSTUK III. - Oproep tot en selectie van onderzoeksvoorstellen.
Art. 5-10
HOOFDSTUK IV. - Financiering.
Art. 11-13
HOOFDSTUK V. - Voortgangsbewaking en bijsturing van het onderzoek.
Art. 14-15
HOOFDSTUK VI. - Verspreiding van de onderzoeksresultaten.
Art. 16-18
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art. 19-21
Bijlage.
Art. N1
2002036542 2002036613 2003200271 2005035509 2006035131 2007035034 2007036240 2007037031 2011200104
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Binnen de daartoe jaarlijks op de begroting uitgetrokken kredieten kunnen, onder de hiernavolgende voorwaarden, onderzoeksprojecten voor het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek worden goedgekeurd.
Art.2.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder :
1° minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs;
2° secretaris-generaal : de secretaris-generaal van het [1 Departement Onderwijs en Vorming]1 van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of [1 de door de secretaris-generaal]1 aangewezen ambtenaar;
3° onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek : de projecten [1 ...]1 met betrekking tot de prospectie, de voorbereiding, de begeleiding, de ondersteuning en de evaluatie van het onderwijsbeleid en de onderwijspraktijk;
4° [1 universiteiten: de universiteiten, vermeld in artikel II.2 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013;]1
[1 5° hogescholen: de hogescholen, vermeld in artikel II.3 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/13, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
HOOFDSTUK II. - Bepaling van prioritaire onderzoeksthema's.
Art.3.De prioritaire onderzoeksthema's moeten een aantal ruim opgevatte thema's bevatten, die, voor een aantal jaren, het basisstramien van het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek vormen. Daarnaast kunnen thema's worden gedefinieerd die op onmiddellijke beleidsproblemen betrekking hebben. [3 Binnen dat kader worden minstens één keer per jaar een aantal onderzoeksthema's vastgelegd. Deze themazetting bevat zowel beleids- als praktijkgerichte vragen en zowel kortlopend als langlopend onderzoek.
De themazetting, en de bijhorende budgettaire verdeling tussen kortlopend en langlopend onderzoek, gebeurt op advies van de ad hoc beleidscommissie voor het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek, die wordt samengesteld door de secretaris-generaal en die bestaat uit:
1° ambtenaren van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming;
2° een vertegenwoordiging van de onderwijsinspectie.]3
----------
(1)<BVR 2007-05-04/58, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 11-08-2007>
(2)<BVR 2010-12-17/11, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2010>
(3)<BVR 2020-09-18/13, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art.4.[1 De door de ad hoc beleidscommissie opgestelde jaarlijkse themazetting en de bijhorende budgettaire verdeling tussen kortlopend en langlopend onderzoek wordt door de minister voor advies voorgelegd aan de Vlaamse Onderwijsraad. Na dit advies bepaalt de Vlaamse Regering de prioritaire onderzoeksthema's voor de jaarlijkse oproep en de hogervermelde budgettaire verdeling.
De minister kan op eigen initiatief het budget dat nog resteert na de subsidiëring van de onderzoeken bedoeld in het eerste lid aanwenden voor de uitvoering van bijkomende onderzoeken.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/13, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
HOOFDSTUK III. - Oproep tot en selectie van onderzoeksvoorstellen.
Art.5.De prioritaire onderzoeksthema's worden aan de universiteiten [1 en de hogescholen]1 meegedeeld aan de hand van een oproep tot voorstellen. De oproep vermeldt de vormelijke en inhoudelijke vereisten waaraan de onderzoeksvoorstellen moeten voldoen.
De onderzoeksvoorstellen moeten naast de beschrijving van de onderzochte problematiek [1 informatie]1 bevatten over het gehanteerde theoretisch kader, de gebruikte methode, de fasering en de begroting van het onderzoek. [1 Daarnaast bevatten de onderzoeksvoorstellen ook voorstellen voor de initiatieven die genomen kunnen worden om het onderzoek en de resultaten te benutten, te verspreiden en te valoriseren.]1
[1 De indieners tonen in het onderzoeksvoorstel aan dat de uitvoering van het project middelen vereist die de normale financiële mogelijkheden van de indieners overschrijden. Activiteiten waarvoor met toepassing van andere regelingen van de Vlaamse Gemeenschap of andere overheden subsidies worden ontvangen, komen niet in aanmerking voor de toekenning van de subsidie op grond van dit besluit als dat ertoe leidt dat dezelfde uitgaven voor die activiteit dubbel worden gesubsidieerd.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/13, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art.6.[1 De ingediende onderzoeksvoorstellen worden beoordeeld op basis van de volgende criteria:
1° de kwaliteit, namelijk:
a. de wetenschappelijke kwaliteit, onder andere:
i. een adequaat theoretisch kader;
ii. een adequate methodologie om de onderzoeksvragen te beantwoorden.
b. de relevantie en bruikbaarheid voor het beleid en de onderwijspraktijk;
c. de kwaliteit van de valorisatievoorstellen;
d. de kwaliteit en haalbaarheid van de planning. 2° de expertise van de indieners, met name:
a. ervaring en expertise in soortgelijke wetenschappelijke onderzoeken;
b. vertrouwdheid met de vereiste theoretische en methodologische kaders;
c. vertrouwdheid met het Vlaamse onderwijslandschap;
d. ervaring met management- en organisatietaken met dergelijke projecten, bestaande uit onder andere:
i. het opzetten van gelijkaardige onderzoeksprojecten;
ii. het betrekken van voor het onderzoek relevante stakeholders en experten;
iii. het opzetten van effectieve governancestructuren om de in het opzet bepaalde resultaten tijdig en kwaliteitsvol te realiseren.
3° de prijs.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/13, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art.7.[1 De onderzoeksvoorstellen worden beoordeeld door de ad hoc beleidscommissie, vermeld in artikel 3, aangevuld met twee wetenschappelijke experten die buiten de Vlaamse Gemeenschap werken, aan de hand van de criteria, vermeld in artikel 6. Die uitgebreide ad hoc beleidscommissie staat in voor de volledige beoordeling en rangschikking van alle voorstellen.
De uitgebreide ad hoc beleidscommissie, vermeld in het eerste lid, kan bijkomend door inhoudelijke experten per thema geadviseerd worden bij de beoordeling. Die inhoudelijke experten hebben alleen een raadgevende stem en nemen niet deel aan de beoordeling van de onderzoeksvoorstellen.
De ministers stelt de experten, vermeld in het eerste en het tweede lid, jaarlijks aan op grond van hun deskundigheid.
De uitgebreide ad hoc beleidscommissie geeft elk onderzoeksvoorstel een puntenscore die gebaseerd is op de criteria, vermeld in artikel 6, en een commentaar die de score verantwoordt die wordt gegeven.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/13, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art.8.[1 Op basis van de beoordeling, vermeld in artikel 7, bepaalt de minister de algemene rangschikking van de ingediende onderzoeksvoorstellen en stelt de projecten vast die voor de subsidiëring in aanmerking komen. De minister kan alleen projecten kiezen die minstens 75% behalen op het totaal van de criteria, vermeld in artikel 6.
In geval van verschillende voorstellen voor hetzelfde thema wordt er een rangschikking per thema opgesteld. Er kan maar één voorstel per thema gesubsidieerd worden.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/13, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art.9.[1 Na akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, keurt de minister de geselecteerde projecten goed.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/13, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art.10.Voor elk goedgekeurd project wordt een overeenkomst [1 ...]1 de rector(en) van de universiteit(en) [1 , of de algemeen directeurs van de hogescholen,]1 en de promotor(en) van het project. Minstens één van de promotoren behoort tot de betrokken universiteit(en) [1 of hogescholen]1.
[1 De onderzoeksresultaten zijn de eigendom van de universiteiten of hogescholen en van de promotoren. De Vlaamse overheid verwerft het gebruiksrecht op de resultaten van het onderzoek.
In de overeenkomst, vermeld in het eerste lid, bepaalt de minister de concrete modaliteiten voor onder andere de uitbetaling, de controlemechanismen op basis van de looptijd, het gebruiksrecht en de onderzoeksstappen.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/13, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
HOOFDSTUK IV. - Financiering.
Art.11.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/13, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art.12.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/13, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art.13. In artikel 3, § 2, 9° van het besluit van de Vlaamse regering van 14 juli 1993 tot regeling van de vergoeding van de centrale beheerskosten en de algemene exploitatiekosten van de universiteitn, verbonden aan de uitvoering van wetenschappelijke activiteiten die door de Vlaamse Gemeenschap worden gefinancierd, wordt de benaming Fonds voor Collectief Fundamenteel Onderzoek vervangen door onderwijskundig beleids- en praktijkgericht fundamenteel wetenschappelijk onderzoek.
HOOFDSTUK V. - Voortgangsbewaking en bijsturing van het onderzoek.
Art.14. De projecten worden van nabij opgevolgd en zonodig bijgestuurd door een stuurgroep. Stuurgroepen kunnen worden opgericht hetzij voor één bepaald project, hetzij voor een groep van gelijksoortige projecten. De stuurgroepen worden samengesteld meteen na de goedkeuring van de projecten. Ze worden samengesteld en gecoördineerd door de secretaris-generaal en bestaan uit zowel onderzoekers als beleidsmensen en betrokkenen uit het onderwijsveld.
Art.15.De voortgangsbewaking van de onderzoeken gebeurt aan de hand van [1 een tussentijdse rapportering]1 dat de onderzoekers jaarlijks dienen af te leveren volgens de in de overeenkomst bepaalde voorwaarden. Als de stuurgroep geen genoegen kan nemen met de voortgang van het onderzoek of de wijze waarop het wordt uitgevoerd, kan deze de minister vragen een gemotiveerd bijsturingsverzoek aan de promotor(en) te richten. Als bij het indienen van een volgend verslag wordt vastgesteld dat er aan de eisen van het bijsturingsverzoek geen gevolg werd gegeven, kan de minister een einde maken aan de onderzoeksovereenkomst en de terugbetaling van de toelage van het voorbije werkingsjaar eisen.
----------
(1)<BVR 2020-09-18/13, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
HOOFDSTUK VI. - Verspreiding van de onderzoeksresultaten.
Art.16.Een ontwerp van het eindrapport wordt besproken in de stuurgroep die het onderzoek opvolgt. Na deze bespreking wordt de definitieve versie van het eindrapport aan de minister overhandigd.
Het eindrapport moet ook [1 een breed toegankelijke samenvatting met de belangrijkste bevindingen en onderbouwde beleidsaanbevelingen bevatten]1.
----------
(1)<BVR 2020-09-18/13, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art.17.[1 De vrijgave van het eindrapport gebeurt binnen drie maanden na de oplevering, met behoud van de toepassing van de geldende regels over de toegang tot bestuursdocumenten. De begunstigde is verplicht om bij elke communicatie over het onderzoek op elke informatiedrager gebruik te maken van het logo van de Vlaamse overheid met of zonder bijschrift.
De minister kan beslissen dat bepaalde onderzoeksresultaten niet in naam van de Vlaamse overheid kunnen worden bekendgemaakt of uitzonderlijk alleen nadat een redelijke termijn verstreken is.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/13, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
Art.18.[1 De minister stelt de resultaten van de afgesloten onderzoeken ter beschikking via de communicatiekanalen van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming.]1
----------
(1)<BVR 2020-09-18/13, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art.19. Volgende bepalingen worden opgeheven voor zover zij betrekking hebben op het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd op initiatief van de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs :
1° het koninklijk besluit van 18 januari 1965 betreffende de financiering van de programma's van collectief fundamenteel wetenschappelijk onderzoek;
2° het koninklijk besluit van 14 april 1965 tot regeling van het collectief fundamenteel wetenschappelijk onderzoek op ministerieel initiatief;
3° het ministerieel besluit van 20 april 1965 genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit d.d. 14 maart 1964 tot regeling van het collectief fundamenteel wetenschappelijk onderzoek dat verricht wordt op ministerieel initiatief, tot het bepalen van de procedure van de erkenning en de uitbetaling van de toelagen en tot het regelen van het toezicht op hun gebruik;
4° het ministerieel besluit van 21 augustus 1991 betreffende de overeenkomsten inzake de programma's van collectief fundamenteel wetenschappelijk onderzoek verricht op ministerieel initiatief.
Art.20. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1994.
Art.21. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Bijlage.
Art. N1.
<Opgeheven bij BVR 2020-09-18/13, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2020>