Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

19 JUNI 1980. - Koninklijk besluit betreffende de militaire tuchtrechtspleging. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-08-1994 en tekstbijwerking tot 30-12-2013)



Inhoudstafel:

Afdeling 1. - Algemeen.
Art. 1-2
Afdeling 2. - Tot straffen bevoegde autoriteiten.
Art. 3-7
Afdeling 3. - Rechten van de verdediging.
Art. 8-9
Afdeling 4. - Rechtspleging in eerste aanleg.
Art. 10-14
Afdeling 5. - Hoger beroep.
Art. 15-17
Afdeling 6. - De tuchtraden.
Art. 18-24
Afdeling 7. - Uitvoering van de straffen.
Art. 25
Afdeling 8. - Toekenning en gevolgen van het uitstel.
Art. 26-27
Afdeling 9. - Inschrijving van de straffen.
Art. 28
Afdeling 10. - Vernietiging van de straffen.
Art. 29-33
Afdeling 11. - Uitwissing van de straffen.
Art. 34-35
Afdeling 12. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 36-37



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2010007240  2013007327 



Artikels:

Afdeling 1. - Algemeen.
Artikel 1. § 1. Iedere meerdere die van oordeel is dat een tuchtvergrijp is gepleegd, zendt aan de functionele meerdere die de bevoegdheid van eenheidscommandant uitoefent een informatieverslag dat een relaas van de feiten geeft.
  De eenheidscommandant maakt, in voorkomend geval, de zaak aanhangig bij de autoriteiten bedoeld bij de artikelen 33 tot 36 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht.
  § 2. Aan de steller van het verslag wordt op zijn verzoek meegedeeld welk gevolg aan de zaak gegeven is.

Art.2.§ 1. De tuchtrechtspleging verloopt, behoudens andersluidende bepaling, mondeling.
  De rechtspleging kan echter schriftelijk worden gevoerd indien de tot straffen bevoegde autoriteit oordeelt dat het verschijnen van de betrokken militair de goede werking van de dienst zou kunnen belemmeren, indien de betrokkene uit het korps afwezig is of indien hij gedurende de rechtspleging van korps is veranderd.
  § 2. [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2013-12-26/03, art. 33, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Afdeling 2. - Tot straffen bevoegde autoriteiten.
Art.3.§ 1. Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 32 tot 36 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht, bepalen de voorzieningen van de paragrafen 2 tot 6 welke autoriteiten bevoegd zijn tot straffen in eerste aanleg.
  § 2. De lichte straffen worden onder voorbehoud van de bepalingen van § 5, in eerste aanleg opgelegd door de functionele meerdere die ten opzichte van de betrokken militair de bevoegdheid van eenheidscommandant uitoefent.
  § 3. Bij gebrek aan een functionele meerdere die ten opzichte van de betrokken militair de bevoegdheid van eenheidscommandant uitoefent, worden de lichte straffen in eerste aanleg opgelegd door de functionele meerdere die ten opzichte van de betrokken militair de bevoegdheid van korpscommandant uitoefent.
  § 4. De zware straffen worden in eerste aanleg opgelegd door de functionele meerdere die ten opzichte van de betrokken militair de bevoegdheid van korpscommandant uitoefent.
  § 5. Wanneer de autoriteit waarvan sprake in § 2 oordeelt dat het tuchtvergrijp moet bestraft worden met een zware straf, maakt zij de zaak aanhangig bij de autoriteit bedoeld in § 4.
  Oordeelt deze laatste autoriteit dat het vergrijp moet bestraft worden met een lichte straf, dan legt zij deze op of maakt de zaak opnieuw aanhangig bij de eerste autoriteit.
  § 6. De chef van [1 defensie]1, de stafchefs van de land-, lucht- en zeemacht en de chef van de medische dienst wijzen, ieder wat hem betreft, de functionele meerderen aan die de bevoegdheid van de korpscommandant waarnemen en degenen die de bevoegdheid van eenheidscommandant waarnemen.
  § 7. De bevoegdheid van de militaire autoriteit inzake tuchtrechtspleging wordt bepaald door haar hoedanigheid op de datum van de procedurehandeling.
  ----------
  (1)<KB 2013-12-26/03, art. 34, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art.4. De territoriale commandanten bedoeld in artikel 33 van de wet van 14 januari 1975 zijn, in eerste aanleg, de officieren die de bevoegdheid van plaatscommandant uitoefenen.

Art.5. De autoriteiten die in hoger beroep beslissen zijn :
  1° voor de straffen in eerste aanleg opgelegd door de meerdere die de bevoegdheid van eenheidscommandant uitoefent :
  de functionele meerdere die ten opzichte van de betrokken militair de bevoegdheid van korpscommandant uitoefent;
  2° voor de straffen in eerste aanleg opgelegd :
  a) hetzij door de meerdere die de bevoegdheid van korpscommandant uitoefent;
  b) hetzij door de technische hiërarchische autoriteit waarvan sprake in artikel 36 van de wet van 14 januari 1975;
  c) hetzij door een meerdere die gebruik gemaakt heeft van het recht waarvan sprake in artikel 32 van die wet :
  de rechtstreekse functionele meerderen van deze autoriteiten;
  3° voor de straffen in eerste aanleg opgelegd door de plaatscommandanten :
  de provinciecommandanten of de commandanten van de ondersectoren voor de Belgische strijdkrachten in Duitsland;
  4° voor de straffen in eerste aanleg opgelegd door het tuchtcomité waarvan sprake in artikel 34 van de wet van 14 januari 1975 :
  een tuchtcomité van beroep daartoe samengesteld uit vijf luitenant-generaals aangewezen door het lot onder diegenen die niet in eerste aanleg beslist hebben;
  5° voor de straffen in eerste aanleg opgelegd door de opperofficier bedoeld bij artikel 35 van de wet van 14 januari 1975 of door een functionele meerdere die zelf niet onder het functioneel gezag van een meerdere staat :
  een tuchtcomité van beroep daartoe samengesteld uit drie luitenant-generaals aangewezen door het lot onder diegenen die niet in eerste aanleg beslist hebben.

Art.6. § 1. De beslissing van een functionele meerdere om gebruik te maken van het recht van hervorming bedoeld in artikel 32 van de wet van 14 januari 1975, moet worden genomen en er moet de betrokken militair en de autoriteit die de straf heeft opgelegd kennis van gegeven worden ten vroegste de derde en uiterlijk de vijfde dag nadat laatstgenoemde autoriteit de straf ter kennis heeft gebracht. De kennisgeving van deze beslissing schorst de uitvoering van de straf.
  § 2. De op grond van het recht van hervorming genomen beslissing moet ter kennis van de betrokken militair worden gebracht uiterlijk de twaalfde dag na die waarop hij kennis heeft gekregen van de straf die aanleiding heeft gegeven tot de uitoefening van dit recht.
  § 3. In de termijnen waarvan sprake in paragrafen 1 en 2 worden de zaterdagen, de zondagen en de dagen waarop de dienst wordt geregeld zoals op zondag, niet meegerekend.
  Bij schriftelijke rechtspleging worden de maximumtermijnen respectievelijk op twintig dagen en op veertig dagen gebracht.

Art.7. <Opgeheven> <KB 12-04-1988, art. 5>

Afdeling 3. - Rechten van de verdediging.
Art.8.§ 1. Geen straf kan worden opgelegd :
  1° zonder dat de betrokken militair vooraf kennis heeft gekregen van het hem ten laste gelegde tuchtvergrijp;
  2° zonder dat hij, te dien opzichte, zijn verdedigingsmiddelen heeft kunnen doen gelden;
  3° buiten zijn aanwezigheid tenzij de rechtspleging schriftelijk verloopt.
  § 2. Elke straf moet de betrokken militair [1 schriftelijk]1 ter kennis gerbracht worden met aanduiding van het motief van de straf alsmede, in voorkomend geval, van de motieven waarom het advies van de tuchtraad niet gevolgd werd.
  § 3. [1 ...]1.
  § 4. Na het ter kennis brengen van de straf van de betrokken militair mogen de militair en zijn verdediger, zo zij erom verzoeken, het tuchtdossier raadplegen, en ervan afschriften maken op de plaats en het ogenblik die zijn vastgelegd door de autoriteit die deze straf heeft opgelegd.
  ----------
  (1)<KB 2010-08-26/06, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 13-09-2010>

Art.9. Bij zijn verdediging voor de tot straffen bevoegde autoriteit evenals voor een tuchtraad, mag de betrokken militair zich laten bijstaan door een militair (van zijn keuze, voor zover die aanwezigheid de rechtspleging niet vertraagt). <KB 1994-08-11/33, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
  De verdediger kan zich steeds verschonen.
  Hij voert zijn taak in volledige onafhankelijkheid uit.
  Bij zijn verdediging voor een tuchtraad mag de betrokken militair zich eveneens laten bijstaan door een advokaat.

Afdeling 4. - Rechtspleging in eerste aanleg.
Art.10. § 1. De in eerste aanleg tot straffen bevoegde autoriteit die kennis krijgt van feiten welke naar haar oordeel tot tuchtvervolging aanleiding moeten geven, stelt een tuchtvordering tegen de dader van het vergrijp in door hem bij afschrift kennis te geven van een inleidend verslag.
  Voor deze beslissing kan een voorafgaand onderzoek plaatshebben op basis waarvan eventueel toepassing zal gemaakt worden van artikel 3, § 5.
  § 2. Het inleidend verslag vermeldt de identiteit van de betrokken militair, in voorkomend geval de identiteit van de getuigen, de ten laste gelegde tuchtvergrijpen, de termijn waarbinnen een verweerschrift kan worden ingediend en, wanneer de rechtspleging mondeling wordt gevoerd, het vermoedelijk tijdstip van verschijning.
  Dat inleidend verslag mag het dienovereenkomstig aangevulde informatieverslag zijn.
  § 3. De betrokken militair mag een verweerschrift indienen bij de autoriteit die in eerste aanleg beslist.
  § 4. De betrokken militair beschikt over de nodige tijd om zijn verdediging voor te bereiden en een verweerschrift in te dienen.
  Deze tijd mag niet minder bedragen dan zes uren gelegen tussen acht uur en tweeëntwintig uur en komt niet in aanmerking voor de berekening van de wekelijkse werktijd.

Art.11. § 1. De tot straffen bevoegde autoriteit stelt ieder onderzoek in dat kan leiden tot het ontdekken van de waarheid of doet het door een meerdere van de betrokken militair instellen, waartoe inzonderheid, ambtshalve of op aanvraag van de betrokken militair ieder dienstig getuigenis wordt afgenomen.
  § 2. De betrokken militair woont de verklaring van de getuigen bij; van schriftelijke getuigenissen neemt hij inzage.
  Bij mondelinge rechtspleging mag de verdediger de verklaring van de getuigen bijwonen voor zover de rechtspleging door die aanwezigheid niet wordt vertraagd.
  (§ 3. Wordt de zaak bij de hogere overheid aanhangig gemaakt overeenkomstig de rechtspleging bepaald in artikel 3, § 5, dan wordt het inleidend verslag, bedoeld in artikel 10, § 1, haar toegezonden en wordt de rechtspleging voortgezet op grond van dat verslag en, in voorkomend geval, op grond van het reeds verrichte onderzoek.) <KB 12-04-1988, art. 2>

Art.12. Onverminderd de bepalingen van artikel 2 verschijnt de betrokken militair voor de tot straffen bevoegde autoriteit in aanwezigheid van een militair die bekleed is met een hogere graad dan de zijne, deel uitmaakt van dezelfde eenheid en het informatieverslag niet heeft opgesteld.
  Zo de betrokken militair erom verzoekt wordt hij alleen verhoord.

Art.13. <Opgeheven> <KB 12-04-1988, art. 5>

Art.14. <Opgeheven> <KB 12-04-1988, art. 5>

Afdeling 5. - Hoger beroep.
Art.15. § 1. De gestrafte militair heeft het recht hoger beroep in te stellen.
  Op dat beroep wordt in laatste aanleg beschikt.
  § 2. Het hoger beroep kan gericht zijn tegen het geheel of tegen een onderdeel van het beschikkend gedeelte of van de motieven van de beslissing die de straf oplegt.
  Het hoger beroep maakt, ongeacht de omvang van zijn onderwerp, de zaak in haar geheel aanhangig bij de bevoegde autoriteit.
  Het hoger beroep wordt ingesteld bij een gemotiveerd verzoekschrift, dat onder meer een gebrek in de procedure kan doen gelden.
  § 3. Het hoger beroep moet worden ingesteld ten vroegste de eerste en uiterlijk de tweede dag na die waarop de straf ter kennis van de militair is gebracht. Zaterdagen, zondagen en feestdagen waarop de dienst geregeld wordt zoals op zondag, worden in die termijn echter niet meegerekend.
  § 4. Het verzoekschtift wordt overhandigd aan de functionele meerdere die ten opzichte van de gestrafte militair de bevoegdheid van eenheidscommandant uitoefent. Die meerdere maakt de zaak aanhangig bij de bevoegde autoriteit.
  Die autoriteit kan de straf wijzigen, teniet doen of handhaven.
  § 5. Zowel bij schriftelijke als bij mondelinge rechtspleging wordt de betrokken militair gehoord door de autoriteit die in hoger beroep beslist.
  Artikel 12 is van toepassing.

Art.16. Wanneer de autoriteit die krachtens artikel 5, 1° of 2° in hoger beroep zal moeten beslissen, oordeelt, na de betrokken militair gehoord te hebben of, bij schriftelijke rechtspleging, na een onderzoek van het dossier, dat het vergrijp bestraft moet worden met een zware straf, mag deze autoriteit slechts uitspraak doen na raadpleging van een tuchtraad.

Art.17. Na het verslag van de tuchtraad ontvangen te hebben, beslist de autoriteit waarvan sprake is in artikel 16, overeenkmstig de bepalingen van de artikelen 8, 9, 12 en 15, § 5.
  Indien deze autoriteit het advies van de tuchtraad niet volgt, worden de motieven van haar beslissing op het verslag van die raad vermeld.

Afdeling 6. - De tuchtraden.
Art.18. (§ 1. De tuchtraad is samengesteld uit volgende leden :
  - een voorzitter, die een officier is met ten minste de graad van kapitein;
  - twee commissarissen, van wie één ten minste bekleed is met een graad van keuronderofficier en de andere met dezelfde graad als de betrokken militair of, bij ontstentenis, met de onmiddellijk hogere graad.
  Een militair, ten minste bekleed met een graad van onderofficier staat de tuchtraad als secretaris bij.) <KB 12-04-1988, art. 3>
  § 2. (...) <KB 12-04-1988, art. 3>
  § 3. De leden en de secretaris van de tuchtraad moeten in ieder geval meer anciënniteit in de graad hebben of een hogere graad bekleden dan de betrokken militair, maar minder anciënniteit in de graad hebben of een lagere graad bekleden dan de voorzitter.
  § 4. Indien de betrokken militair een vrijwilliger, een leerling of een dienstplichtige is, moet één van de commissarissen tot dezelfde categorie behoren.
  § 5. (...) <KB 1994-08-11/33, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 11-08-1994>

Art.19. De autoriteit die een tuchtraad moet raadplegen doet de vaste en plaatsvervangende leden van deze raad bij een onder haar toezicht uitgevoerde loting aanwijzen onder alle voor de dienst beschikbare militairen die onder haar bevelen staan en nog niet bij de rechtspleging zijn opgetreden.
  (Evenwel mag de voorzitter van de tuchtraad niet een officier zijn die onder de bevelen staat van de overheid die in eerste aanleg de zware tuchtstraf heeft opgelegd.) <KB 12-04-1988, art. 4>
  (In de tweetalige eenheden wordt de loting verricht onder de militairen die behoren tot hetzelfde taalstelsel of die de grondige kennis bezitten van de taal van het taalstelsel waartoe de betrokken militair behoort.) <KB 1994-08-11/33, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
  De voorzitter van de tuchtraad wijst de secretaris van deze raad aan.
  De betrokken militair of zijn verdediger kunnen op hun verzoek de loting bijwonen. Deze kan echter ook buiten hun aanwezigheid plaatshebben.

Art.20. Wanneer de samenstelling van de tuchtraden niet mogelijk is volgens de regels van de artikelen 18 en 19, wordt zij bepaald door de chef van de generale staf of de commandant van de rijkswacht.

Art.21.[1 Van de samenstelling van de tuchtraad wordt kennis gegeven aan de aangewezen leden en aan de betrokken militair. Deze militair heeft het recht eender welk lid van de tuchtraad te wraken [2 indien hij van mening is dat een wettige verdenking bestaat ten opzichte van een lid]2.
   Dient zich te wraken elk lid van de tuchtraad :
   1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de betrokken militair;
   2° dat [2 ...]2 van mening is dat hij de betrokken militair niet volkomen onpartijdig kan beoordelen.
   De betrokken militair of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden :
   1° bij de voorzitter van de tuchtraad indien de wrakingsgrond een lid van de tuchtraad betreft;
   2° bij de tot straffen bevoegde autoriteit indien de wrakingsgrond de voorzitter betreft.
   Indien de voorzitter of de tot straffen bevoegde autoriteit oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd.
   De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van drie werkdagen volgend op de dag van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.
   Indien de voorzitter of de tot straffen bevoegde autoriteit oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen, overeenkomstig de artikelen 18 tot 21.]1
  [2 De beslissing wordt overgemaakt aan de betrokken door middel van elk schriftelijk communicatiemiddel tegen ontvangstbewijs, in voorkomend geval, vergezeld van de lijst van de nieuwe aangewezen leden.]2
  ----------
  (1)<KB 2010-08-26/06, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 13-09-2010>
  (2)<KB 2013-12-26/03, art. 35, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art.22. De autoriteit die een tuchtraad moet raadplegen, stuurt het dossier van de zaak toe aan de voorzitter van deze raad met de nauwkeurige en schriftelijke vermelding van de feiten waarvoor zij voornemens is een zware straf op te leggen.

Art.23. De voorzitter van de tuchtraad :
  1° bepaalt het ogenblik en de plaats van de zittingen van de tuchtraad;
  2° vraagt aan de betrokken militair hem de naam mede te delen van de getuigen van wie hij het verhoor aanvraagt;
  3° roept de leden van de raad, de secretaris, de betrokken militair en elke persoon wiens getuigen de raad nuttig acht, op;
  4° stelt de betrokken militair en zijn verdediger in de gelegenheid het dossier te raadplegen en er afschrift van te nemen op het ogenblik en de plaats die hij bepaalt.
  De raad weigert een overeenkomstig 2° aangevraagd verhoor van een getuige niet dan na de betrokken militair of zijn verdediger daarover gehoord te hebben.

Art.24. § 1. De tuchtraad brengt zijn met redenen omkleed advies uit na inzage te hebben genomen van het dossier en na de betrokken militair, zijn eventuele verdediger en de als getuige opgeroepen personen te hebben gehoord.
  § 2. Alleen de leden van de raad nemen deel aan het beraad en aan de stemming.
  De secretaris is aanwezig.
  De stemming is geheim en de beslissing wordt genomen bij gewone meerderheid van stemmen.
  Er wordt gestemd over de volgende vragen :
  1° Zijn de feiten bewezen ?
  2° Vormen zij onder de gegeven omstandigheden een tuchtvergrijp ?
  3° Bestaan er verzachtende of verzwarende omstandigheden ?
  4° Moeten de feiten worden bestraft met een zware straf ?
  § 3. Na afloop van het beraad wordt het met redenen omkleed advies van de tuchtraad in een verslag opgetekend. Dat verslag wordt gezonden aan de autoriteit die het advies van de raad heeft gevraagd; een afschrift ervan wordt aan de betrokken militair overhandigd.

Afdeling 7. - Uitvoering van de straffen.
Art.25. § 1. Bij ontstentenis van hoger beroep vangt de uitvoering van de straf aan onmiddellijk na het verstrijken van de termijn van hoger beroep. In geval van hoger beroep vangt de uitvoering aan de dag na die waarop de in hoger beroep uitgesproken straf ter kennis van de betrokken militair is gebracht.
  § 2. De uitvoering van de straf vangt evenwel aan op een ander ogenblik dan dit bepaald bij § 1 of wordt geschorst wanneer de autoriteit die de straf oplegt oordeelt dat de uitvoering ervan moet worden uitgesteld of geschorst wegens omstandigheden die eigen zijn aan de gestrafte militair.
  § 3. Bij de uitvoering van een straf wordt rekening gehouden met (de duur van) de periode van ondertoezichtstelling die is voorafgegaan. Hiervoor wordt de ondertoezichtstelling gelijkgesteld met een arreststraf. <KB 1994-08-11/33, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 11-08-1994>
  Voor de uitvoering van gelijk welke straf die krachtens het recht van hervorming of na vernietiging werd uitgesproken, wordt rekening gehouden met de reeds uitgevoerde arreststraffen.
  § 4. De straf, opgelegd gedurende de laatste vijftien dagen voorafgaand aan het met onbepaald of definitief verlof plaatsen, wordt uitgevoerd onmiddellijk nadat ze ter kennis van de betrokken militair is gebracht, ongeacht of er hoger beroep wordt aangetekend of niet.

Afdeling 8. - Toekenning en gevolgen van het uitstel.
Art.26. De tuchtstraffen mogen met uitstel van drie maanden tot twee jaar worden opgelegd :
  1° aan de dienstplichtigen voor zover hun geen arreststraf is opgelegd en zij geen veroordeling wegens een in het Militair Strafwetboek omschreven misdrijf hebben opgelopen binnen drie maanden voor de kennisgeving van het inleidend verslag;
  2° aan de andere militairen voor zover hun geen arreststraf is opgelegd en zij geen veroordeling wegens een in het Militair Strafwetboek omschreven misdrijf hebben opgelopen binnen zes maanden voor de kennisgeving van het inleidend verslag.

Art.27. Indien de militair gedurende de proefperiode noch arreststraf, noch veroordeling voor een misdrijf bepaald bij het Militair Strafwetboek, oploopt, zal de met uitstel opgelegde straf niet uitgevoerd worden.
  In het andere geval wordt het uitstel van rechtswege herroepen en wordt de met uitstel opgelegde straf onmiddellijk, in voorkomend geval na de nieuwe straf, uitgevoerd.

Afdeling 9. - Inschrijving van de straffen.
Art.28. § 1. Een definitief met uitstel uitgesproken straf wordt steeds of het strafblad ingeschreven.
  De toegestane proefperiode wordt vermeld.
  § 2. Een straf wordt als definitief uitgesproken beschouwd wanneer ze door de autoriteit die in hoger beroep besliste ter kennis van de betrokken militair is gebracht of wanneer bij ontstentenis van hoger beroep de termijnen van hoger beroep en van hervorming verstreken zijn.

Afdeling 10. - Vernietiging van de straffen.
Art.29.<KB 1994-08-11/33, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 11-08-1994> Naast het in artikel 32 van de wet van 14 januari 1975 bedoelde recht van hervorming dat hij kan uitoefenen bij toepassing van de artikelen 6 en 7 van dit besluit, is de chef [1 defensie]1 bevoegd om de eindbeslissing waarbij een straf is opgelegd te vernietigen, voor zover de betrokken militair alle rechtsmiddelen heeft uitgeput :
  1° naargelang het geval, op aanvraag of ambtshalve :
  a) indien procedureregelen geschonden zijn tijdens de aanleg die tot de eindbeslissing heeft geleid;
  b) indien het bewijs wordt geleverd dat de betrokken militair het tuchtvergrijp waarvoor de straf is opgelegd niet gepleegd heeft en dat dit bewijs niet in de loop van de rechtspleging geleverd is kunnen worden om een reden onafhankelijk van de wil van de militair;
  2° naargelang het geval, ambtshalve, indien hij oordeelt dat de feiten onder de gegeven omstandigheden geen tuchtvergrijp vormen.
  ----------
  (1)<KB 2013-12-26/03, art. 36, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art.30.De betrokken militair en iedere functionele meerdere van de overheid die van zijn recht tot straffen gebruik heeft gemaakt, kunnen de bij artikel 29, 1° bedoelde aanvraag indienen.
  Iedere aanvraag moet schriftelijk gericht worden aan de chef [1 defensie]1.
  Een afschrift ervan wordt gericht aan de overheid die in eerste aanleg heeft beslist; in voorkomend geval brengt deze laatste de autoriteit die in hoger beroep heeft beslist, op de hoogte van de aanvraag.
  ----------
  (1)<KB 2013-12-26/03, art. 37, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art.31.§ 1. Om ontvankelijk te zijn moet de door de bij artikel 30 bedoelde personen ingediende aanvraag :
  1° vergezeld gaan van afdoend bewijsmateriaal met betrekking tot één van de redenen vermeld in artikel 29, 1°;
  2° ingediend worden binnen zestig dagen na deze waarop de straf definitief is uitgesproken, indien ze stoelt op artikel 29, 1°, a).
  § 2. De chef [1 defensie beslist]1 op stukken.
  ----------
  (1)<KB 2013-12-26/03, art. 38, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Art.32. Vernietigt de autoriteit wegens het schenden van procedureregelen de beslissing waarbij een straf is opgelegd, dan zendt zij het dossier terug aan de in eerste aanleg of in hoger beroep tot straffen bevoegde autoriteit naargelang de schending begaan werd in eerste aanleg of in hoger beroep; deze laatste autoriteit doet het onderzoek van de zaak over.

Art.33. Wordt de beslissing waarbij een straf is opgelegd vernietigd, dan wordt die straf op het strafblad uitgewist; in voorkomend geval wordt de nieuwe straf ingeschreven op de datum van die welke zij vervangt.

Afdeling 11. - Uitwissing van de straffen.
Art.34. <KB 1994-08-11/33, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 11-08-1994> De inschrijving van de tuchtstraffen wordt ambtshalve uitgewist op het strafblad van de militair die niet meer gestraft, noch veroordeeld werd voor een misdrijf bepaald bij het militair strafwetboek, gedurende een periode van drie jaar werkelijke dienst.

Art.35.Wanneer een militair benoemd wordt in de graad van onderluitenant [1 of van sergeant]1, wordt de inschrijving der straffen, die hem voor deze benoeming werden opgelegd, ambtshalve uitgewist.
  Wanneer een militair van de actieve kaders in een school een basisopleiding beëindigt, dan wordt de inschrijving der straffen die hem werden opgelegd gedurende de duur van die opleiding, ambtshalve uitgewist.
  ----------
  (1)<KB 2013-12-26/03, art. 39, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2013>

Afdeling 12. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.36. Het koninklijk besluit van 4 februari 1972 betreffende de militaire tuchtrechtspleging, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 maart 1975, wordt opgeheven.

Art. 37. Het koninklijk besluit van 4 februari 1972 blijft van toepassing op de gevallen waarin van het verslag ten laste reeds kennis gegeven is bij de inwerkingtreding van dit besluit.