1 AUGUSTUS 1985. - Wet houdende fiscale en andere bepalingen. (NOTA : art. 34, eerste lid, gewijzigd met ingang op een onbepaalde datum bij W2016-05-31/09, art. 6, 030; Inwerkingtreding : onbepaald ) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-02-1987 en tekstbijwerking tot 05-06-2024)
HOOFDSTUK I. Fiscale bepalingen.
Art. 1-18
HOOFDSTUK II. Maatregelen ten voordele van de tewerkstelling in de openbare sector.
Art. 19-24
HOOFDSTUK III. - GERECHTELIJKE ORGANISATIE EN VEILIGHEID VAN DE BURGERS.
AFDELING I. - Verhoging van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg.
Art. 25-27
AFDELING II. - Hulp van de Staat aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden (en aan de occasionele redders). <W 2004-12-27/30, art. 458, Inwerkingtreding : 31-12-2004>
Art. 28-31, 31bis, 32-33, 33bis, 34, 34bis, 34bis/1, 34bis/2, 34ter, 34quater, 34quinquies, 34sexies, 34septies, 35-37, 37bis, 37ter, 38-40, 40bis, 40ter, 40quater, 41
AFDELING III. - (Toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van fysieke schade geleden door leden van politie- en hulpdiensten.) <W 2004-12-27/30, art. 469, Inwerkingtreding : 31-12-2004>
Art. 42
Afdeling IV. - Hulp van de Staat aan slachtoffers van terrorisme. <ingevoegd bij W 2007-04-01/51, art. 20, Inwerkingtreding : 15-05-2007>
Onderafdeling 1. [1 Algemene bepaling]1
Art. 42bis
Onderafdeling 2. [1 Bijzondere bepalingen in het kader van de toekenning van een financiële hulp aan slachtoffers van terrorisme ]1
Art. 42ter, 42quater, 42quinquies, 42sexies, 42septies, 42octies, 42novies, 42decies, 42undecies, 42duodecies, 42terdecies, 42quaterdecies, 42quindecies, 42sedecies
Onderafdeling 3. [1 Bijzondere bepaling inzake de financiering van de slachtoffers bedoeld in artikel 3, derde lid van de wet van 18 juli 2017 betreffende de oprichting van het statuut van nationale solidariteit, de toekenning van een herstelpensioen en de terugbetaling van medische zorg ingevolge daden van terrorisme]1
Art. 42septiedecies, 43
HOOFDSTUK IV. ONDERWIJS.
AFDELING I. Wijzigingen aan de bezoldigingsregeling en het administratief statuut van de personeelsleden.
Art. 44-50
AFDELING II. Wijzigingen van de wetten tot het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949.
Art. 51-55
AFDELING III. Bepaling tot wijziging van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen.
Art. 56
AFDELING IV. Bepalingen tot wijziging van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
Art. 57-62
AFDELING V. Inwerkingtreding.
Art. 63
HOOFDSTUK V. Economische Zaken.
Art. 64-86
HOOFDSTUK VI. Bescherming van personen die schuldeiser en schuldenaar zijn van sommige openbare besturen en instellingen van openbaar nut.
Art. 87-90
HOOFDSTUK VII. Andere maatregelen.
Art. 91-96
1856060254 1910121401 1947062660 1949123101 1949123151 1953040302 1958041502 1962070402 1964072051 1965031802 1970011206 1970061615 1971072705 1974011503 1975070206 1982001121 1982001127 1982001128 1982001129 1982001130 1982001131 1982001132 1982001477 1982001928 1983004517 1983011217 1983021149 1983021210 1983021324 1983021358 1983021362 1983021373 1984021008 1984021015 1984021106 1984021110
1986004514 1987009149 1987009150 1987010057 1988009929 1995003200 1997036121 1998009402 1999009543 2000003478 2000003479 2000035338 2001001142 2003009884 2005000136 2005009919 2006000998 2006009597 2007009012 2007009108 2007A09108 2017011013 2017011014 2017011015 2017011256 2017013523 2017032194 2018040493 2019012181 2019202902 2021022468 2022015353 2023046567 2024003870
HOOFDSTUK I. _ Fiscale bepalingen.
Artikel 1. <wijzigingsbepaling>
Art.2. <wijzigingsbepaling> <Deze wijzigingsbepaling wordt op zijn beurt gewijzigd door W 1988-12-07/33, art. 35, § 2, 004; Inwerkingtreding : 5555-55-55, d.w.z. met ingang van het aanslagjaar 1990>
Art.3. <wijzigingsbepaling> <Deze wijzigingsbepaling wordt op zijn beurt gewijzigd door W 1988-12-07/33, art. 35, § 2, 004; Inwerkingtreding : 5555-55-55, d.w.z. met ingang van het aanslagjaar 1990>
Art.4. <wijzigingsbepaling> <Deze wijzigingsbepaling wordt op zijn beurt gewijzigd door W 1988-12-07/33, art. 35, § 2, 004; Inwerkingtreding : 5555-55-55, d.w.z. met ingang van het aanslagjaar 1990>
Art.5. <wijzigingsbepaling> <Deze wijzigingsbepaling wordt op zijn beurt gewijzigd door W 1988-12-07/33, art. 35, § 2, 004; Inwerkingtreding : 5555-55-55, d.w.z. met ingang van het aanslagjaar 1990>
Art.6. <wijzigingsbepaling>
Art.7. <wijzigingsbepaling>
Art.8. <wijzigingsbepaling>
Art.9. <wijzigingsbepaling>
Art.10. <wijzigingsbepaling>
Art.11. <wijzigingsbepaling>
Art.12. <wijzigingsbepaling>
Art.13. <wijzigingsbepaling>
Art.14. <wijzigingsbepaling>
Art.15. <wijzigingsbepaling>
Art.16. <wijzigingsbepaling>
Art.17. In artikel 3, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 118 van 23 december 1982 betreffende de oprichting van tewerkstellingszones, worden de woorden "drie jaar" vervangen door de woorden "vijf jaar".
Art.18. § 1. De artikelen 1, 7 en 8 zijn van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1987.
(De artikelen 11 tot 16 zijn van toepassing op de nalatenschappen die openvallen vanaf 1 januari 1986). <W 1987-01-12/32, art. 1, 002> <NOTA : art. 3 : Wat de nalatenschappen betreft die zijn opengevallen vanaf 1 januari 1986 en die vóór de bekendmaking van de wet in het Belgisch Staatsblad aanleiding hebben gegeven tot het indienen van de aangifte van nalatenschap, kan het verzoek tot inbetalinggeving op geldige wijze worden ingediend binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de bekendmaking.
De aanvaarding van de inbetalinggeving laat de teruggave toe van de rechten ten belope van de waarde die door de Minister van Financiën werd aangenomen en van de nalatigheidsinteresten betreffende deze rechten.>
§ 2. Voor het aanslagjaar 1987 wordt de in het nieuwe artikel 80bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bedoelde verhogingscoëfficiënt beperkt tot 2 pct.
HOOFDSTUK II. _ Maatregelen ten voordele van de tewerkstelling in de openbare sector.
Art.19. Artikel 99, derde lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, wordt vervangen door de volgende leden : "....."
Art.20. Een artikel 99bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : "....."
Art.21. § 1. Onder voorbehoud van de bijzondere toepassingsbepalingen en van de uitzonderingen vastgesteld door de Koning, zijn de hoofdstukken VI, VII en VIIbis van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de Rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid, alsook de bepalingen die ze wijzigen of aanvullen, van rechtswege van toepassing, vanaf de eerste dag van de tweede maand volgend op die van het in werking treden van deze wet, op het personeel van de instellingen van openbaar nut die onder het gezag, de controle of het toezicht van de Staat vallen, zonder dat de door de wets- of verordeningsbepalingen voorgeschreven adviezen of voorstellen respectievelijk ingewonnen of afgewacht behoeven te worden.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit en aan de voorwaarden en volgens de modaliteiten die Hij vaststelt, de in het eerste lid bedoelde bepalingen uitbreiden tot de personeelsleden die in andere diensten van de Staat tewerkgesteld zijn, de diensten van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Vsenaat en het Rekenhof uitgezonderd.
§ 2. (...) <W 1994-12-21/31, art. 166, 7°, 011; Inwerkingtreding : 02-01-1995>
Art.22. Artikel 6bis, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 180 van 30 december 1982 houdende bepaalde maatregelen inzake loonmatiging, dat aldaar is ingevoegd door artikel 44 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, wordt als volgt aangevuld : "....."
Art.23. Artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 230 van 31 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : "....."
Art.24. <Opheffingsbepalingen>
HOOFDSTUK III. - GERECHTELIJKE ORGANISATIE EN VEILIGHEID VAN DE BURGERS.
AFDELING I. - Verhoging van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg.
Art.25. <wijzigingsbepaling>
Art.26. <wijzigingsbepaling>
Art.27. <wijzigingsbepaling>
AFDELING II. - Hulp van de Staat aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden (en aan de occasionele redders).
Art.28. <W 2004-12-27/30, art. 459, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2004> Er wordt een bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders opgericht binnen de begroting van de federale overheidsdienst Justitie, hierna " het Fonds " genoemd.
Art.29.<W 2003-04-22/43, art. 3, 020 ; Inwerkingtreding : 01-01-2004> (Het Fonds) wordt gestijfd door de bijdragen bepaald in het tweede lid. <W 2004-12-27/30, art. 460, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2004>
Bij iedere veroordeling tot een criminele of correctionele hoofdstraf spreekt de rechter de verplichting uit om (een bedrag van 25 EUR) te betalen als bijdrage tot het Fonds. [1 Elk door de procureur des Konings gegeven bevel tot betalen, overeenkomstig artikel 65/1 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, aangaande feiten strafbaar gesteld met een correctionele hoofdstraf van minimum 26 euro, [4 evenals elk door de procureur des Konings, de arbeidsauditeur, de federale procureur en de procureur-generaal, overeenkomstig artikel 216bis/1 van het Wetboek van strafvordering gegeven bevel tot betalen]4 wordt verhoogd met dezelfde bijdrage tot het fonds.]1 Dit bedrag is onderworpen aan de verhoging voorzien in de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten en kan gewijzigd worden bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. <KB 2005-10-31/38, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 17-12-2005>
De federale overheidsdienst Financiën zorgt voor de invordering van de bedragen bedoeld in het vorige lid, volgens de regels van toepassing op de invordering van de strafrechtelijke geldboeten. De ingevorderde sommen worden driemaandelijks overgemaakt aan het Fonds.
De betalingen door de veroordeelde gedaan, worden eerst op de gerechtskosten verschuldigd aan de Staat, vervolgens op de bijdrage bedoeld in het eerste lid [2 , vervolgens op de aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand gestorte bijdrage bedoeld in artikel 4, § 3, van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand]2 [3 , vervolgens op de administratieve toeslag bedoeld in titel 4 van de programmawet van 21 juni 2021]3 en ten slotte op de strafrechtelijke geldboete toegerekend, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 49 van het Strafwetboek.
----------
(1)<W 2016-12-25/01, art. 47, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
(2)<W 2017-03-19/06, art. 8, 032; Inwerkingtreding : 01-05-2017>
(3)<W 2021-06-21/02, art. 23, 039; Inwerkingtreding : 23-08-2021>
(4)<W 2023-07-31/02, art. 9, 042; Inwerkingtreding : 19-08-2023>
Art.30.§ 1. [1 Er wordt een commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders ingesteld, hierna "de commissie "genoemd, die uitspraak doet over de aanvragen tot toekenning van een noodhulp, een financiële hulp of een aanvullende hulp.]1
(§ 2. [1 De commissie wordt ingedeeld in kamers. De Koning bepaalt het aantal kamers.
De voorzitter en de ondervoorzitters van de commissie zijn magistraten van de rechterlijke orde of ere-magistraten. Het aantal ondervoorzitters is hetzelfde als het aantal kamers min één.
De commissie bestaat verder uit evenveel advocaten of ereadvocaten en ambtenaren of gepensioneerde ambtenaren van niveau A als er kamers zijn. Andere categorieën commissieleden kunnen door de Koning worden aangewezen. Hij kan hiertoe bijzondere voorwaarden opleggen. De helft van de leden behoort tot de Nederlandse taalrol, de andere helft tot de Franse taalrol. De voorzitter, de ondervoorzitters en ieder lid hebben een plaatsvervanger.
De voorzitter en zijn plaatsvervanger moeten het bewijs leveren van de kennis van het Nederlands en het Frans, overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Ze behoren tot verschillende taalrollen. Ten minste één van de personen vermeld in het derde lid moet, op de door de Koning bepaalde wijze, het bewijs leveren van een voldoende kennis van de Duitse taal. De voorzitter, de ondervoorzitters, de leden en hun plaatsvervangers worden door de Koning aangewezen. De helft van de ambtenaren wordt aangewezen op voordracht van de minister van Financiën, de andere helft op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort.
Het mandaat van de voorzitter, de ondervoorzitters, de leden en hun plaatsvervangers duurt zes jaar, zonder dat de titularis de leeftijd van 73 jaar mag overschrijden. Het mandaat is hernieuwbaar.
[3 ...]3
Iedere kamer wordt voorgezeten door de voorzitter of een ondervoorzitter, of door hun plaatsvervanger.]1
[3 ...]3
[3 § 2bis. De voorzitter van de commissie oefent zijn functie voltijds uit.
Hij wordt van rechtswege gedetacheerd door zijn rechtscollege.
Hij geniet een wedde die gelijkstaat met die van eerste-advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie, alsmede de daaraan verbonden verhogingen en voordelen en de van de door artikel 357, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde premie.
Hij neemt zijn plaats op de ranglijst weer in van het ogenblik af dat hij zijn mandaat neerlegt.
De voorzitter wordt in zijn functies bijgestaan door de plaatsvervangende voorzitter.
Ingeval de voorzitter verhinderd is, neemt de plaatsvervangende voorzitter zijn taak over.
Ingeval deze beide magistraten verhinderd zijn, neemt de door de voorzitter aangewezen ondervoorzitter, of bij gebrek hiervan, de ondervoorzitter met de meeste anciënniteit, hun taken over.]3
[3 § 2ter. De in artikel 42bis bedoelde kamers gespecialiseerd in de behandeling van zaken van slachtoffers van terroristische daden, vormen een aparte afdeling van de commissie, genaamd "Afdeling Terrorisme".
De overige kamers vormen de afdeling van de commissie, genaamd "Algemene Afdeling".
Overeenkomstig artikel 18, § 1, eerste en tweede lid, van de wet van 18 juli 2017 betreffende de oprichting van het statuut van nationale solidariteit, de toekenning van een herstelpensioen en de terugbetaling van medische zorg ingevolge daden van terrorisme, worden alle aanvragen voor de toekenning van het statuut van nationale solidariteit en de aanvragen voor het herstelpensioen gericht aan de commissie.]3
[3 § 2quater. De commissie wordt bijgestaan door een secretariaat dat wordt geleid door een secretaris en verder is samengesteld uit een secretaris-afdelingshoofd voor de Algemene Afdeling en een secretaris-afdelingshoofd voor de Afdeling Terrorisme, en uit minstens evenveel adjunct-secretarissen als er kamers zijn min twee; de personeelsformatie van het secretariaat van de commissie moet ten minste uit achttien personen bestaan. Zij worden aangewezen door de minister van Justitie. De helft behoort tot de Nederlandse taalrol, de andere helft tot de Franse taalrol.
In functie van de noodwendigheden van de dienst kan de secretaris, in overleg met de secretaris-afdelingshoofd van de Algemene Afdeling en de secretaris-afdelingshoofd van de Afdeling Terrorisme, beslissen adjunct-secretarissen af te vaardigen van de ene afdeling naar de andere afdeling.]3
§ 3. [3 De kamers doen uitspraak over de verzoeken om financiële hulp, de verzoeken om aanvullende hulp en de verzoeken om uitzonderlijke hulp bedoeld in de artikelen 31bis, 37 en 37bis]3.
[4 De voorzitters van de kamers houden zitting als enig lid in de zaken bedoeld in de artikelen 34bis/1 en 36, inzake verzoeken die kennelijk onontvankelijk of kennelijk ongegrond zijn, of wanneer ze de afstand van het geding toewijzen of de zaak van de rol afvoeren.]4
§ 4. De kosten verbonden aan de werkzaamheden van de commissie en het secretariaat komen ten laste van de begroting van de Federale Overheidsdienst Justitie.) <W 2003-04-22/43, art. 4, 020 ; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
----------
(1)<W 2016-05-31/09, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 17-06-2016 (zie ook tweede lid artikel 10)>
(2)<W 2017-07-18/07, art. 28, 033; Inwerkingtreding : 22-03-2016>
(3)<W 2019-02-03/03, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
(4)<W 2022-12-15/06, art. 2, 041; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
Art.31.<W 2003-03-26/68, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 09-01-2004> (De commissie) kan een financiële hulp toekennen aan : <W 2004-12-27/30, art. 462, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2004>
1° personen die ernstige lichamelijke of psychische schade ondervinden als rechtstreeks gevolg van een opzettelijke gewelddaad;
2° [2 erfgerechtigden, in de zin van artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek, tot en met de tweede graad van een persoon die overleden is als rechtstreeks gevolg van een opzettelijke gewelddaad, alsook aanverwanten tot en met dezelfde graad of personen die in duurzaam gezinsverband samenleefden met de overledene;]2
3° [2 erfgerechtigden, in de zin van artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek, tot en met de tweede graad van een niet overleden slachtoffer dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 31,1° alsook aanverwanten tot en met dezelfde graad of personen die in duurzaam gezinsverband samenleefden met dit slachtoffer;]2
4° [2 erfgerechtigden, in de zin van artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek, tot en met de tweede graad van een persoon die sinds meer dan een jaar vermist is indien deze vermissing naar alle waarschijnlijkheid te wijten is aan een opzettelijke gewelddaad, alsook aanverwanten tot en met dezelfde graad of personen die in duurzaam gezinsverband samenleefden met de vermiste persoon;]2
5° [2 hen die vrijwillig hulp bieden aan slachtoffers, niet in het kader van de uitoefening van een beroepsactiviteit in verband met de veiligheid en niet in het kader van een deelname aan eender welke gestructureerde vereniging teneinde hulp en bijstand te verlenen aan derden, en die "occasionele redders "genoemd worden of, in geval van overlijden, van de occasionele redder, zijn erfgerechtigden in de zin van artikel 731 van het Burgerlijk Wetboek, tot en met de tweede graad alsook aanverwanten tot en met dezelfde graad of personen die in duurzaam gezinsverband samenleefden met de overledene.]2
[1 De commissie kan aan de onder 2°, 4° en 5° van het eerste lid bedoelde erfgerechtigden hulp toekennen ongeacht of ze geërfd hebben of niet van het overleden of vermiste slachtoffer of van de occasionele redder krachtens het in dit geval toepasselijk erfstelsel of krachtens de door hem genomen laatste wilsbeschikkingen.]1
----------
(1)<W 2009-12-30/14, art. 9, 028; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
(2)<W 2016-05-31/09, art. 3, 030; Inwerkingtreding : 17-06-2016 (zie ook tweede lid artikel 10)>
Art. 31bis.<ingevoegd bij W 2003-03-26/68, art. 3; Inwerkingtreding : 09-01-2004> (§ 1.) De financiële hulp als bedoeld in artikel 31 (, 1° tot 4°,) wordt toegekend onder de volgende voorwaarden : <W 2004-12-27/30, art. 463, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2004>
1° De gewelddaad is in België gepleegd.
Hiermee wordt een in het buitenland gepleegde opzettelijke gewelddaad, waarvan een in (artikel 42, § 3), bedoeld persoon in bevolen dienst het slachtoffer is, gelijkgesteld. <W 2004-12-27/30, art. 463, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2004>
2° [1 ...]1
3° [1 Indien de dader onbekend is, moet de verzoeker klacht hebben ingediend, de hoedanigheid van benadeelde partij hebben aangenomen of zich burgerlijke partij hebben gesteld.
Indien het strafdossier geseponeerd wordt wegens die reden is het indienen van een klacht of het aannemen van de hoedanigheid van benadeelde persoon voldoende.
Het verzoek is binnen [3 vijf]3 jaar ingediend. De termijn loopt, naargelang het geval, vanaf de dag van de eerste beslissing tot seponering wegens onbekende dader of vanaf de dag waarop een onderzoeksgerecht een beslissing tot buitenvervolgingstelling wegens onbekende daders uitgesproken heeft die kracht van gewijsde heeft bekomen.
Met een beslissing tot buitenvervolgingstelling wegens onbekende daders wordt gelijkgesteld, de beslissing van een burgerlijk of strafrechterlijk gerecht die de verdachte of de verweerder van de schuld van een opzettelijke gewelddaad, of van de verantwoordelijkheid van de nadelige gevolgen daarvan, ontlast, voor zover deze beslissing de werkelijkheid van de opzettellijke gewelddaad en van de gevolgen ervan onbetwijfelbaar vaststelt, zonder aan enig persoon de verantwoordelijkheid daarvan toe te schrijven.
De hulp kan ook worden toegekend indien er meer dan een jaar verstreken is sinds het indienen van een klacht, het aannemen van de hoedanigheid van benadeelde persoon of de datum van de burgerlijke partijstelling en de dader onbekend blijft.]1
4° [1 Indien de dader bekend is, moet de verzoeker schadevergoeding nastreven door middel van een burgerlijke partijstelling, een rechtstreekse dagvaarding of een vordering voor een burgerlijke rechtbank.
Het verzoek kan slechts worden ingediend, naargelang het geval, na een in kracht van gewijsde gegane beslissing over de strafvordering of na een in kracht van gewijsde gegane beslissing van de burgerlijke rechtbank over de toerekening van of over de vergoeding van de schade.
Het verzoek is binnen [3 vijf]3 jaar ingediend.
De termijn loopt, naargelang het geval, vanaf de dag waarop er definitief uitspraak is gedaan over de strafvordering bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing door een onderzoeks- of vonnisgerecht, de dag waarop een strafrechtbank bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing uitspraak heeft gedaan over de burgerlijke belangen na de beslissing over de strafvordering, of de dag waarop uitspraak is gedaan door een burgerlijke rechtbank bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing over de toerekening van of over de vergoeding van de schade.]1
5° De schade kan niet afdoende worden hersteld door de dader of de burgerlijk aansprakelijke partij, op grond van een stelsel van sociale zekerheid of een private verzekering, noch op enige andere manier.
[1 6° Wanneer de verzoeker door omstandigheden volledig buiten zijn wil om geen klacht kon indienen, de hoedanigheid van benadeelde partij niet kon aannemen, zich geen burgerlijke partij kon stellen, geen vordering kon instellen of geen vonnis kon bekomen of wanneer het instellen van een vordering of het bekomen van een vonnis gelet op de insolvabiliteit van de dader kennelijk onredelijk lijkt, kan de commissie oordelen dat de door de verzoeker aangehaalde redenen voldoende zijn om hem te ontslaan van de in 3° en 4° voorziene voorwaarden.]1
[3 De in het eerste lid, 3° en 4°, bedoelde termijn begint tegen minderjarigen pas te lopen vanaf de dag van hun meerderjarigheid.]3
(§ 2. De financiële hulp bedoeld in artikel 31, 5°, wordt toegekend wanneer de occasionele redders aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° op het Belgisch grondgebied geïntervenieerd hebben;
2° een schade ondervonden hebben :
a) hetzij door vrijwillig hulp verleend te hebben aan een slachtoffer van een opzettelijke gewelddaad of van de ontploffing van een oorlogstuig of een valstriktuig;
b) hetzij door een daad gesteld te hebben om personen te redden van wie het leven in gevaar was;
3° een verzoek tot hulp ingediend hebben binnen een termijn van [3 vijf]3 jaar te rekenen vanaf één van de daden of de ontploffing bedoeld in 2°;
[2 Wanneer de verzoeker naar aanleiding van de feiten een klacht zou indienen, de hoedanigheid van benadeelde partij zou aannemen, zich burgerlijke partij zou stellen, een vordering zou instellen of een vonnis zou bekomen dan geldt, naargelang het geval, dezelfde termijn als deze voorzien in artikel 31bis, § 1, 3° of 4°.]2
4° geen effectief en voldoende schadeherstel kunnen verkrijgen door de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon, door een stelsel van sociale zekerheid, door een private verzekering of op elke andere wijze.) <W 2004-12-27/30, art. 463, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2004>
[3 De in het eerste lid, 3°, bedoelde termijn begint tegen minderjarigen pas te lopen vanaf de dag van hun meerderjarigheid.]3
----------
(1)<W 2009-12-30/14, art. 10, 028; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
(2)<W 2019-01-15/14, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
(3)<W 2024-01-18/06, art. 52, 043; Inwerkingtreding : 05-02-2024>
Art.32.<W 2003-03-26/68, art. 4, 019; Inwerkingtreding : 09-01-2004> § 1. Voor de toekenning van een hulp aan de personen als bedoeld in artikel 31, 1°, steunt de commissie uitsluitend op de volgende bestanddelen van de geleden schade :
1° de morele schade [1 ...]1;
2° de medische kosten en de ziekenhuiskosten, met inbegrip van de prothesekosten;
3° de tijdelijke of blijvende invaliditeit;
4° een verlies of vermindering aan inkomsten ten gevolge van de tijdelijke of blijvende arbeidsongeschiktheid;
5° de esthetische schade;
6° [1 de procedurekosten met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding;]1
7° de materiële kosten;
8° de schade die voortvloeit uit het verlies van een of meer schooljaren.
[2 9° de uitzonderlijke schade ten gevolge van het langdurig in het ongewisse blijven omtrent de identiteit en de motieven van de dader of de daders.]2
§ 2. Voor de toekenning van een hulp aan de personen als bedoeld in artikel 31, 2°, steunt de commissie uitsluitend op de volgende bestanddelen van de geleden schade :
1° de morele schade;
2° de medische kosten en de ziekenhuiskosten;
3° het verlies aan levensonderhoud voor personen die op het ogenblik van de gewelddaad ten laste waren van het slachtoffer;
4° de begrafeniskosten;
5° [1 de procedurekosten met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding;]1
6° de schade die voortvloeit uit het verlies van een of meer schooljaren.
[2 7° de uitzonderlijke schade ten gevolge van het langdurig in het ongewisse blijven omtrent de identiteit en de motieven van de dader of de daders.]2
§ 3. Voor de toekenning van een hulp aan de personen als bedoeld in artikel 31, 3° en 4°, steunt de commissie uitsluitend op de volgende bestanddelen van de geleden schade :
1° de morele schade;
2° de medische kosten en de ziekenhuiskosten;
3° [1 de procedurekosten met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding;]1
[2 4° de uitzonderlijke schade ten gevolge van het langdurig in het ongewisse blijven omtrent de identiteit en de motieven van de dader of de daders.]2
(§ 4. Voor de toekenning van hulp aan de personen bedoeld in artikel 31, 5°, baseert de commissie zich uitsluitend op de volgende elementen van de geleden schade :
1° voor de occasionele redders, de elementen van de schade bedoeld in § 1;
2° voor de rechthebbenden van de occasionele redders, de elementen van de schade bedoeld in § 2.) <W 2004-12-27/30, art. 464, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2004>
§ (5). De hulp voor het nadeel omschreven in § 1, 6° en 7°, in § 2, 4° en 5°, en in § 3, 3°, wordt toegekend overeenkomstig de voorwaarden en de maximumbedragen bepaald bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. <W 2004-12-27/30, art. 464, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2004>
----------
(1)<L 2016-05-31/09, art. 4, 030; Inwerkingtreding : 17-06-2016 (zie ook tweede lid artikel 10)>
(2)<W 2019-01-15/14, art. 3, 035; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
Art.33.<W 2003-03-26/68, art. 5, 019; Inwerkingtreding : 09-01-2004> § 1. Het bedrag van de hulp wordt naar billijkheid bepaald.
De commissie kan onder meer rekening houden met :
- het gedrag [1 van de verzoeker of van het slachtoffer indien dit gedrag]1 rechtstreeks of onrechtstreeks heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade of de toename ervan;
- de relatie tussen de verzoeker [1 of het slachtoffer]1 en de dader.
§ 2. [2 De hulp wordt per opzettelijke gewelddaad en per verzoeker toegekend voor schade boven 500 euro en is beperkt tot een bedrag van 125 000 euro.]2
----------
(1)<W 2009-12-30/14, art. 11, 028; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
(2)<W 2016-05-31/09, art. 5, 030; Inwerkingtreding : 17-06-2016 (zie ook tweede lid artikel 10)>
Art. 33bis.<ingevoegd bij W 2003-03-26/68, art. 6; Inwerkingtreding : 09-01-2004> De hulp kan ook worden toegekend wanneer geen definitieve rechterlijke beslissing over de burgerlijke belangen is genomen. In dat geval raamt de commissie zelf het nadeel dat ze in aanmerking neemt. Deze raming bindt de hoven en rechtbanken niet.
[1 Wanneer de schade slechts gedeeltelijk definitief is vastgesteld, kan de commissie uitspraak doen over dit deel van de schade alleen en de uitspraak met betrekking tot het overige aanhouden.]1
----------
(1)<W 2022-12-15/06, art. 3, 041; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
Art.34.<W 2003-04-22/43, art. 5, 020 ; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De vraag om financiële hulp, noodhulp of aanvullende hulp geschiedt bij verzoekschrift dat in twee exemplaren wordt neergelegd bij het secretariaat van de commissie of haar wordt toegezonden bij een [2 aangetekende zending]2. Het wordt ondertekend door de verzoeker of door [2 een advocaat]2.
In het verzoekschrift wordt melding gemaakt van :
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam, voornamen, het beroep, de woonplaats en de nationaliteit van het slachtoffer, de verzoeker en, in voorkomend geval, de wettelijke vertegenwoordiger [2 evenals hun rijksregisternummer, of bij gebreke daaraan de plaats en datum van geboorte]2;
3° de datum, de plaats en een korte beschrijving van de opzettelijke gewelddaad (, de ontploffing of de reddingsactie); <W 2004-12-27/30, art. 465, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2004>
4° (voor de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, de datum waarop klacht is ingediend, waarop de hoedanigheid van benadeelde persoon is aangenomen en, in voorkomend geval, de datum van de burgerlijke partijstelling;) <W 2004-12-27/30, art. 465, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2004>
5° de middelen waarover de verzoeker beschikt om schadevergoeding te verkrijgen;
6° de raming van de verschillende bestanddelen van de schade waarvoor een hulp wordt gevraagd en het totale bedrag van de gevraagde hulp.
[2 De verzoeker vermeldt in voorkomend geval in het verzoekschrift dat hij wenst gehoord te worden overeenkomstig artikel 34bis/2.
De verzoeker kan eveneens expliciet in het verzoekschrift vermelden dat hij onherroepelijk afstand doet om te worden gehoord. Ingeval de verzoeker onherroepelijk afstand doet om te worden gehoord, doet dit geen afbreuk aan de mogelijkheid van de commissie of de voorzitter die zitting houdt als enig lid, om te beslissen de verzoeker te horen.]2
Het verzoekschrift eindigt met de woorden : " Ik bevestig op mijn eer dat deze verklaring oprecht en volledig is. "
Bij het verzoekschrift worden gevoegd :
- (voor de slachtoffers van opzettelijke gewelddadan, een afschrift) van, naargelang het geval, [1 de klacht,]1 de beslissing tot seponering wegens het onbekend blijven van de dader, de beslissing van het onderzoeksgerecht, de definitieve rechterlijke beslissing over de strafvordering [1 , de latere beslissing van de strafrechter over de burgerlijke belangen en de eventuele beslissing van de burgerlijke rechtbank]1; <W 2004-12-27/30, art. 465, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2004>
- de stukken tot staving van de verschillende bestanddelen van de schade waarvoor een hulp wordt gevraagd, waaronder de medische attesten en verslagen.
[2 De secretaris van de commissie, de secretaris-afdelingshoofd of een adjunct-secretaris, kijkt het verzoekschrift en de gevoegde stukken na en nodigt, in voorkomend geval, de verzoeker uit om deze aan te vullen.]2
----------
(1)<W 2009-12-30/14, art. 12, 028; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
(2)<W 2022-12-15/06, art. 4, 041; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
Art. 34bis.<ingevoegd bij W 2003-04-22/43, art. 6; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De commissie kan alle nuttige onderzoeken uitvoeren of gelasten die ertoe strekken de financiële toestand na te gaan van de verzoeker en (, in voorkomend geval,) van degene die de opzettelijke gewelddaad heeft gepleegd. Ze kan iedere overheid om inlichtingen vragen betreffende hun beroepssituatie en hun financiële, sociale en fiscale toestand, zonder dat die overheid haar de plicht tot geheimhouding kan tegenwerpen. [1 Zij kan eveneens, onder dezelfde voorwaarden, van elke verzekeraar of verzekeringstussenpersoon de nodige informatie vorderen met betrekking tot verzekeringen die zouden kunnen tussenkomen ten voordele van de verzoeker, volgend op de opzettelijke gewelddaad of de daad bedoeld in artikel 31bis, § 2, 2°, a) of b).]1 [2 ...]2 <W 2004-12-27/30, art. 466, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2004>
[2 De commissie kan de bevoegde procureur-generaal verzoeken om haar kosteloos een afschrift over te maken van de rechterlijke beslissingen die in de zaak zijn tussengekomen en om haar alle elementen te bezorgen die nuttig zijn voor de beoordeling van het verzoek. Zij kan hem de mededeling gelasten van het origineel of een afschrift van het strafdossier. Zij kan de procureur-generaal ook verzoeken om de politiediensten te gelasten een financieel onderzoek in te stellen met betrekking tot de financiële toestand van de dader van de feiten.]2
De commissie kan de gerechtelijke geneeskundige dienst opdragen een deskundig onderzoek uit te voeren of te gelasten waarbij de letsels van het slachtoffer worden vastgesteld en omschreven. Zij kan eventueel andere deskundigen aanstellen en getuigen horen.
Het resultaat van de onderzoeksverrichtingen is uitsluitend bestemd voor het onderzoek van het verzoek en blijft gedekt door het beroepsgeheim.
Elk lid van een kamer kan de onderzoeksverrichtingen vermeld in het eerste tot derde lid uitvoeren of gelasten.
[2 Het resultaat van de onderzoeksverrichtingen wordt vermeld in het verslag dat overeenkomstig artikel 34bis/2 ter kennis wordt gebracht van de verzoeker en van de minister van Justitie.]2
[2 ...]2
----------
(1)<W 2019-02-03/04, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
(2)<W 2022-12-15/06, art. 5, 041; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
Art.34bis/1. [1 § 1. Als het verzoekschrift volledig is en het vergezeld is van de in artikel 34 bedoelde stavingsstukken, richt de secretaris van de commissie, de secretaris-afdelingshoofd of een adjunct-secretaris aan de verzoeker per aangetekende zending een ontvangstbevestiging waarin hem kennis ervan wordt gegeven dat het verzoek overeenkomstig de bepalingen van dit artikel op stukken zal worden behandeld, behalve wanneer de verzoeker in het verzoekschrift heeft vermeld dat hij wenste gehoord te worden overeenkomstig artikel 34bis/2.
In de kennisgeving wordt de tekst van dit artikel overgenomen.
De verzoeker die niet heeft vermeld dat hij wenst gehoord te worden, kan per aangetekende zending binnen een maand na deze kennisgeving zich nog verzetten tegen de toepassing van de schriftelijke procedure.
Wanneer de verzoeker overeenkomstig artikel 34, vierde lid, evenwel onherroepelijk afstand heeft gedaan om te worden gehoord, wordt niet overgegaan tot de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.
Een afschrift van het in artikel 34 bedoeld inleidend verzoekschrift en, in voorkomend geval, een afschrift van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving worden aan de minister van Justitie ter kennis gebracht. Hij kan zich verzetten tegen de toepassing van de schriftelijke procedure per aangetekende zending binnen een maand na deze kennisgeving.
§ 2. De voorzitter van de kamer, die zitting houdt als enig lid, doet uitspraak over het verzoek op stukken, bij met redenen omklede beschikking.
Als hij van oordeel is dat het dossier onvolledig is of dat hij zelf onvoldoende is geïnformeerd, verwijst hij het dossier bij met redenen omklede beschikking terug naar de rol opdat er zou worden gehandeld overeenkomstig de artikelen 34bis en 34bis/2.
Hij handelt op dezelfde wijze als hij van oordeel is dat de verzoeker moet worden gehoord, wanneer hij van oordeel is dat het van belang is om het advies van de minister van Justitie in te winnen of wanneer hij van oordeel is dat de zaak, gelet op de bijzondere aard ervan, in het belang van een goede rechtsbedeling moet worden voorgelegd aan een kamer die uit drie leden bestaat.
De beschikking van de voorzitter van de kamer, die zitting houdt als enig lid, wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 34quinquies.
§ 3. In geval van verzoeken die kennelijk onontvankelijk of kennelijk ongegrond zijn, wordt er gehandeld overeenkomstig de paragrafen 1 en 2.
Er wordt echter steeds overgegaan tot de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde kennisgeving, ook indien de verzoeker expliciet afstand heeft gedaan om te worden gehoord; de kennisgeving vermeldt dat de secretaris van de commissie, de secretaris-afdelingshoofd of een adjunct-secretaris van oordeel is dat het verzoek kennelijk onontvankelijk of kennelijk ongegrond is. In dat geval kan de verzoeker zich verzetten tegen de toepassing van de schriftelijke procedure, overeenkomstig paragraaf 1, derde lid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-12-15/06, art. 6, 041; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
Art.34bis/2. [1 Wanneer de verzoeker heeft verzocht om gehoord te worden, wanneer het verzoekschrift onvolledig is of niet vergezeld is van de in artikel 34 bedoelde stavingsstukken, wanneer de verzoeker of de minister van Justitie zich hebben verzet tegen de schriftelijke procedure of wanneer de voorzitter van de kamer het dossier overeenkomstig het artikel 34bis/1, bij met redenen omklede beschikking heeft terugverwezen naar de rol, wordt gehandeld als volgt.
De secretaris van de commissie, de secretaris-afdelingshoofd of de adjunct-secretarissen bereiden het dossier voor en vullen het aan. Ze maken in elke zaak een verslag op en kunnen de commissieleden voorstellen om een onderzoeksverrichting te bevelen zoals bedoeld in artikel 34bis.
Het verslag omvat een beknopte weergave van de objectieve feitelijke gegevens en, in voorkomend geval, de tussengekomen rechterlijke beslissingen. Het geeft in voorkomend geval aan welke gegevens nog ontbreken en welke wettelijke voorwaarden niet of nog niet vervuld lijken te zijn.
Dit verslag wordt goedgekeurd en medeondertekend door een lid van de commissie die verslaggever wordt genoemd.
Het verslag wordt ter kennis gebracht van de minister van Justitie. De minister beschikt over een termijn van een maand om zijn advies mee te delen.
Het secretariaat brengt het verslag en het eventuele advies van de minister ter kennis van de verzoeker of zijn advocaat. De verzoeker beschikt over een termijn van een maand om schriftelijk te reageren en in voorkomend geval het dossier aan te vullen.
De verslaggever kan bij een met redenen omklede beschikking, op verzoek van de verzoeker of van de minister, een verlenging toestaan van de termijnen vermeld in de vorige leden, zonder dat zij drie maanden mogen overschrijden.
Een afschrift van het eventuele antwoord van de verzoeker wordt overgezonden aan de minister.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2022-12-15/06, art. 7, 041; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
Art. 34ter.<ingevoegd bij W 2003-04-22/43, art. 7 ; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De commissie doet uitspraak bij een met redenen omklede beslissing.
De verzoeker wordt door de commissie gehoord indien hij daar schriftelijk heeft om verzocht of [1 indien de commissie of de voorzitter die zitting houdt als enig lid dit nodig acht, zelfs indien de verzoeker expliciet afstand heeft gedaan om te worden gehoord]1. [1 De verzoeker]1 kan zich hiervoor laten bijstaan of vertegenwoordigen door [1 een advocaat]1. Hij kan zich ook laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De Minister van Justitie of zijn afgevaardigde kan een schriftelijk advies uitbrengen betreffende de naleving van de wet [1 , ambtshalve of op vraag van de commissie of de voorzitter van de kamer die zitting houdt als enig lid]1.
----------
(1)<W 2022-12-15/06, art. 8, 041; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
Art. 34quater.<ingevoegd bij W 2003-04-22/43, art. 8; Inwerkingtreding : 01-01-2004>De verzoeker en de Minister van Justitie kunnen tegen de beslissing van de commissie een beroep tot nietigverklaring instellen bij de Raad van State, overeenkomstig artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
[1 Tegen de beschikking van de voorzitter van een kamer die zitting houdt als enig lid en die de zaak overeenkomstig artikel 34bis/1, § 2, tweede en derde lid, terugverwijst naar de rol opdat er zou worden gehandeld overeenkomstig de artikelen 34bis en 34bis/2, kan echter geen rechtsmiddel worden aangewend.]1
----------
(1)<W 2022-12-15/06, art. 9, 041; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
Art. 34quinquies. <ingevoegd bij W 2003-04-22/43, art. 9; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De beslissing van de commissie wordt binnen acht dagen na de uitspraak bij een ter post aangetekende brief bekendgemaakt aan de verzoeker, en per gewone post aan de advocaat van de verzoeker en de Minister van Justitie.
De kennisgeving aan de verzoeker vermeldt de inhoud van artikel 34quater.
Art. 34sexies.[1 De zittingen van de commissie zijn openbaar, behalve indien de verzoeker de behandeling met gesloten deuren vraagt of indien de openbaarheid gevaar oplevert voor de orde of de goede zeden; in dat geval wordt zulks door de commissie bij een met redenen omklede beslissing verklaard.
De terechtzittingen van de commissie zijn evenmin openbaar wanneer de partijen met toepassing van artikel 34ter, tweede lid, niet verzocht hebben om gehoord te worden.
De artikelen 758 tot 760 en 763 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.]1
----------
(1)<W 2021-11-28/01, art. 30, 040; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art.34septies. [1 De voorzitter van de kamer kan evenwel beslissen dat de zitting of het beraad plaatsvinden via videoconferentie.
De partijen kunnen echter eisen fysiek op de zitting aanwezig te zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-11-28/01, art. 31, 040; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art.35.[1 De Koning stelt de nadere regels vast inzake de procedure en de werking van de commissie.]1
----------
(1)<W 2021-11-28/01, art. 32, 040; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art.36.<W 2003-03-26/68, art. 7, 019; Inwerkingtreding : 09-01-2004> Onverminderd de toepassing van de artikelen 31 tot 33, § 1, kan de commissie een noodhulp toekennen wanneer elke vertraging bij de toekenning van de hulp de verzoeker een ernstig nadeel kan berokkenen, gelet op zijn financiële situatie.
[1 De noodhulp wordt per opzettelijke gewelddaad en per verzoeker toegekend voor schade boven 500 euro en is beperkt tot een bedrag van [2 125 000]2 euro.]1
(De noodhulp kan aangevraagd worden zodra de ontploffing of de reddingsdaad zich hebben voorgedaan en, voor de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, vanaf de burgerlijke partijstelling of de indiening van een klacht.) [2 De noodhulp kan niet meer worden aangevraagd na het verstrijken van de door artikel 31bis voorziene termijn voor het indienen van een verzoek tot financiële hulp.]2 <W 2004-12-27/30, art. 467, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2004>
Wanneer het gaat om de kosten bedoeld in artikel 32, § 1, 2°, is de dringendheid altijd verondersteld. Artikel 33, § 1, is niet van toepassing wanneer de commissie zich uitspreekt over het verzoek tot tenlasteneming van deze kosten. Het reële bedrag van de kosten wordt door de commissie in aanmerking genomen [2 ...]2.
[3 Inzake noodhulp wordt steeds de in artikel 34bis/1 bedoelde procedure gevolgd wanneer het dossier volledig is.
Wanneer echter de in artikel 34bis/2 bedoelde procedure wordt gevolgd, worden de door het artikel 34bis/2, vijfde en zesde lid, bepaalde termijnen verminderd tot vijftien dagen.]3
----------
(1)<W 2016-05-31/09, art. 7, 030; Inwerkingtreding : 17-06-2016 (zie ook tweede lid artikel 10)>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 33, 040; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
(3)<W 2022-12-15/06, art. 10, 041; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
Art.37.<W 2003-03-26/68, art. 8, 019; Inwerkingtreding : 09-01-2004> De commissie kan een aanvullende hulp toekennen wanneer na de toekenning van [2 de financiële hulp]2, het nadeel kennelijk is toegenomen, onverminderd de toepassing van de artikelen 31 tot 33, § 1.
[1 De aanvullende hulp wordt per opzettelijke gewelddaad en per verzoeker toegekend voor schade boven 500 euro en is beperkt tot het op de dag van de neerlegging van het verzoekschrift tot het bekomen van een [2 financiële hulp]2 toepasselijk bedrag, verminderd met de reeds [2 toegekende financiële hulp]2 en de eventuele noodhulp.]1
Het verzoek tot toekenning van een aanvullende hulp wordt, op straffe van verval, binnen tien jaar te rekenen van de dag waarop [2 de financiële hulp]2 uitbetaald is, ingediend
----------
(1)<W 2016-05-31/09, art. 8, 030; Inwerkingtreding : 17-06-2016 (zie ook tweede lid artikel 10)>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 34, 040; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art. 37bis.[1 Indien de dader onbekend blijft en er werd noch een beslissing tot seponering wegens onbekende dader genomen, noch een beslissing tot buitenvervolginstelling wegens onbekende dader uitgesproken, dan kan de commissie een uitzonderlijke hulp toekennen in geval van de schade bedoeld in artikel 32, § 1, 9°, artikel 32, § 2, 7°, of artikel 32, § 3, 4°, onverminderd de toepassing van de artikelen 31 tot 33, § 1.
De uitzonderlijke hulp wordt per opzettelijke gewelddaad en per verzoeker toegekend voor schade boven 500 euro en is beperkt tot het bedrag van 125 000 euro. Indien de verzoeker reeds een noodhulp, [2 financiële]2 hulp of aanvullende hulp ontvangen zou hebben, dient deze in mindering gebracht te worden.
Het verzoek tot toekenning van een uitzonderlijke hulp wordt, op straffe van verval, ingediend binnen tien jaar te rekenen van de dag van de beslissing van de commissie over de [2 financiële]2 hulp bedoeld in artikel 31bis. De uitzonderlijke hulp kan slechts worden toegekend indien er meer dan tien jaar verstreken zijn sinds de feiten waarvoor de uitzonderlijke hulp gevraagd.]1
----------
(1)<W 2019-02-03/04, art. 3, 037; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 35, 040; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art. 37ter. [1 De maximumbedragen bedoeld in de artikelen 33, 36 en 37bis kunnen bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad worden verhoogd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-15/14, art. 4, 035; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
Art.38.[1 Rekening houdend met de beschikbare middelen van het Fonds, wordt de door de commissie toegekende hulp door de minister van Justitie uitbetaald aan de verzoeker, rechtstreeks of door tussenkomst van zijn advocaat.]1
----------
(1)<W 2022-12-15/06, art. 11, 041; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
Art.39.<W 2003-03-26/68, art. 11, 019; Inwerkingtreding : 09-01-2004> § 1. De Staat treedt van rechtswege in de rechten van het slachtoffer voor het bedrag van de toegekende hulp tegen de dader of de burgerlijk aansprakelijke partij.
§ 2. De Staat kan de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van de toegekende hulp vorderen wanneer het slachtoffer na de uitbetaling ervan in enige hoedanigheid schadeloosstelling verkrijgt.
Vooraleer een vordering tot terugbetaling wordt ingeleid, verstrekt de commissie aan de Minister van Financiën een met redenen omkleed advies.
[1 § 2bis. Onverminderd het subsidiariteitsbeginsel van de financiële hulp omschreven in artikel 31bis, § 1, 5°, en § 2, 4°, en in artikel 42quinquies, § 1, 3°, en § 2, 4°, treedt de Staat eveneens van rechtswege in de rechten van de verzoeker voor het bedrag van de toegekende hulp tegen de verzekeraar die zou kunnen tussenkomen ten voordele van de verzoeker, volgend op de opzettelijke gewelddaad of de daad bedoeld in artikel 31bis, § 2, 2°. ]1
§ 3. De Staat kan volledige of gedeeltelijke terugbetaling vorderen wanneer de hulp geheel of gedeeltelijk is toegekend op grond van valse of onvolledige verklaringen van de verzoeker.
Het koninklijk besluit van 31 mei 1933, betreffende de verklaring te doen in verband met de subsidies, vergoedingen en toelagen van elke aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste van de Staat zijn, is van toepassing.
§ 4. De Staat kan tevens de volledige of gedeeltelijke terugbetaling vorderen van de noodhulp bedoeld in artikel 36, vierde lid, indien een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing de volledige of gedeeltelijke verantwoordelijkheid bij het slachtoffer legt.
----------
(1)<W 2019-01-15/14, art. 5, 035; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
Art.40. <W 2006-01-13/40, art. , 024 ; Inwerkingtreding : 01-01-2006> Wanneer een opzettelijke gewelddaad is gepleegd op het grondgebied van een andere lid-Staat van de Europese Unie en de verzoeker zijn gewone verblijfplaats in België heeft, dan kan hij zich richten tot de commissie, die hem bijstaat in zijn aanvraag tot schadeloosstelling bij de bevoegde overheid.
In dit geval is de commissie belast met :
1° het verstrekken aan de verzoeker van essentiële informatie betreffende de mogelijkheden om een schadeloosstelling aan te vragen in de lid-Staat waar de daad werd gepleegd, alsook van de vereiste aanvraagformulieren, op basis van een handleiding samengesteld door de Europese Commissie;
2° het verstrekken aan de verzoeker, op diens verzoek, van algemene raad en informatie over de wijze waarop het formulier moet worden ingevuld en welke stukken zouden moeten worden bijgevoegd;
3° het zo spoedig mogelijk verzenden van het verzoekschrift en de eventuele bijgevoegde stukken aan de beslissende instantie van de lid-Staat van de Unie waar de daad werd gepleegd, met gebruikmaking van het standaardformulier opgesteld door de Europese Commissie;
4° het geven aan de verzoeker, indien nodig, van algemene raad voor het verstrekken van de aanvullende informatie waar de beslissende instantie om verzoekt, en deze aanvullende informatie, op verzoek van de verzoeker, zo snel mogelijk rechtstreeks doorgeven aan de beslissende instantie, indien nodig met een lijst van de bijgevoegde stukken;
5° het nemen van de nodige maatregelen indien de beslissende instantie beslist de verzoeker of elke andere persoon, zoals een getuige of een deskundige, te horen, opdat :
a) de betrokkenen rechtstreeks door de beslissende instantie worden gehoord, overeenkomstig de wetgeving van de lid-Staat waar zij is gevestigd, met name per telefoon- of videoverbinding, of
b) de betrokkenen door de commissie worden gehoord en vervolgens een proces-verbaal van het verhoor toegezonden wordt aan de beslissende instantie.
Rechtstreeks verhoor in de zin van punt 5°, a) mag alleen plaatsvinden in samenwerking met de commissie en op vrijwillige basis, zonder dat de beslissende instantie dwangmaatregelen kan opleggen.
Bij de uitoefening van de opdrachten omschreven in de punten 1 tot 5 gaat de commissie tot geen enkele beoordeling van de aanvraag over en informeert ze de verzoekers omtrent de mogelijkheden om bijgestaan of vertegenwoordigd te worden.
De commissie kan de secretaris en de adjunct-secretarissen belasten met de praktische uitvoering van de punten 1 tot 4. De verhoren bedoeld in punt 5 worden afgenomen door de voorzitters van de kamers die zitting houden als enig lid.
Art. 40bis.<Ingevoegd bij W 2006-01-13/40, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2006> Wanneer een opzettelijke gewelddaad is gepleegd op het grondgebied van België en de verzoeker zijn gewone verblijfplaats in een andere lid-Staat van de Europese Unie heeft, kan de verzoeker zijn verzoekschrift, met de vraag om financiële hulp, noodhulp [1 , voorschot]1 of aanvullende hulp, aan de commissie richten via de instantie die door de betrokken lid-Staat specifiek is belast om het slachtoffer bij te staan in zijn aanvraag bij de bevoegde instantie, en dit door middel van een standaardformulier opgesteld door de Europese Commissie.
Na ontvangst van een verzoekschrift dat is overgezonden door de assistentieverlenende instantie, deelt de commissie zo spoedig mogelijk de volgende informatie en documenten mee aan de assistentieverlenende instantie en aan de verzoeker :
1° de naam en de contactgegevens van de persoon verantwoordelijk voor het dossier;
2° een bevestiging van de ontvangst van het verzoekschrift;
3° indien mogelijk, een indicatie van de verwachte beslissingstermijn.
Indien de commissie de verzoeker of elke andere persoon, zoals een getuige of een deskundige, wenst te horen, kan zij contact opnemen met de assistentieverlenende instantie om de nodige maatregelen te nemen opdat :
1° de betrokkenen rechtstreeks worden gehoord door de commissie, overeenkomstig de Belgische wetgeving, met name per telefoon- of videoverbinding, of
2° de betrokkenen worden gehoord door de assistentieverlenende instantie, overeenkomstig de wetgeving waar zij gevestigd is, die vervolgens een proces-verbaal van het verhoor toezendt aan de commissie.
Rechtstreeks verhoor in de zin van punt 1° van het vorig lid, mag alleen plaatsvinden in samenwerking met de assistentieverlenende overheid en op vrijwillige basis, zonder dat de commissie dwangmaatregelen kan opleggen.
De commissie zendt zo spoedig mogelijk haar beslissing over de aanvraag om schadeloosstelling over aan de verzoeker en aan de assistentieverlenende instantie, met gebruikmaking van het standaardformulier opgesteld door de Europese Commissie.
----------
(1)<W 2019-01-15/13, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
Art. 40ter. <Ingevoegd bij W 2006-01-13/40, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2006> Voor de informatie die de commissie overzendt krachtens de artikelen 40 en 40bis, gebruiken de commissie en haar secretariaat in hun contacten met de instantie tot welke de informatie is gericht de officiële taal of een van de talen van de lid-Staat van deze instantie, die een taal van de instellingen van de Unie is, of een andere taal van de instellingen van de Unie waarvan die lid-Staat aangegeven heeft dat hij deze kan aanvaarden, behalve wanneer het gaat om de beslissing van de commissie en de processen-verbaal van verhoor in de zin van artikel 40, tweede lid, punt 5, b), ten aanzien waarvan het taalgebruik geregeld blijft door de gecoördineerde wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken van 18 juli 1966.
Voor de informatie die de commissie ontvangt krachtens de artikelen 40 en 40bis, worden enkel de nationale talen en het Engels geaccepteerd, behalve wanneer het gaat om de beslissing van de beslissende instantie en de processen-verbaal van verhoor in de zin van artikel 40bis, derde lid, 2°, ten aanzien waarvan het taalgebruik geregeld blijft door de wetgeving van het land waar deze instantie is gevestigd.
Art. 40quater. <Ingevoegd bij W 2006-01-13/40, art. 5; Inwerkingtreding : 01-01-2006> Voor de toepassing van de artikelen 40, 40bis en 40ter, kan de commissie een beroep doen op vertalers en beëdigde tolken.
Voor de diensten die de commissie op grond van de artikelen 40 en 40bis verleent, kan van de verzoeker of van de beslissende instantie geen terugbetaling van heffingen of kosten worden gevraagd.
Aanvraagformulieren en andere stukken die in overeenstemming met de artikelen 40 en 40bis worden verstrekt, behoeven niet te worden gewaarmerkt of anderszins voor echt te worden verklaard.
Art.41. De Koning bepaalt de datum waarop elk van de bepalingen van deze afdeling in werking treedt. (De artikelen 40 tot 40quater, ingevoegd bij de wet van 13 januari 2006, treden in werking op 1 januari 2006.) <W 2006-01-13/40, art. 6; Inwerkingtreding : 10-02-2006>
AFDELING III. - (Toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van fysieke schade geleden door leden van politie- en hulpdiensten.)
Art.42.<W 2004-12-27/30, art. 470, 022; Inwerkingtreding : 31-12-2004> § 1. Onverminderd de voordelen toegekend krachtens de wetgeving op de arbeidsongevallen of de vergoedingspensioenen, wordt in vredestijd, onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten vastgesteld door de Koning, een vergoeding voor morele schade toegekend van 53 200 euro, hierna " bijzondere vergoeding " genoemd, aan de personen bepaald in § 3 die wegens lichamelijke ongeschiktheid genoodzaakt zijn de dienst definitief te verlaten of aan hun rechthebbenden in geval van overlijden.
§ 2. De bijzondere vergoeding wordt toegekend :
1° wanneer de schade het gevolg is van opzettelijke gewelddaden of van de ontploffing van een oorlogstuig of van een valstriktuig bij de uitvoering van een politie-, beschermings-, hulpverlenings- of ontmijningsopdracht.
Onder ontmijningsopdracht moet verstaan worden de werkzaamheden van opsporing, neutralisatie, vervoer of vernietiging van oorlogstuigen of valstriktuigen;
2° wanneer de schade het gevolg is van de redding van personen van wie het leven in gevaar was. (NOTA : binnen de vorm aan art. 42 door W 2004-12-27/30, art. 470 met inwerkingtreding op 31-12-2004 gegeven heeft het onderhavig 2° uitwerking met ingang van 01-01-1997 <W 2004-12-27/30, art. 470 en 472, 022; Inwerkingtreding : 01-01-1997>)
§ 3. De bijzondere vergoeding wordt toegekend :
1° aan de personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de politiediensten bedoeld in artikel 116 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
2° aan de leden van de buitendiensten van de afdeling " Veiligheid van de Staat " van het bestuur openbare Veiligheid van de federale overheidsdienst Justitie;
3° aan de personeelsleden van de Krijgsmacht en de burgerlijke personeelsleden van het ministerie van Landsverdediging;
4° aan de leden van de diensten van de civiele bescherming;
5° [1 aan de operationele leden van de hulpverleningszones]1;
6° aan de leden van de buitendiensten van het bestuur der Strafinrichtingen.
De bijzondere vergoeding wordt toegekend aan de in het eerste lid opgesomde personen voor zover de schade bedoeld in § 2 veroorzaakt werd tijdens de uitoefening van hun functies.
§ 4. Onverminderd de toekenning van de bijzondere vergoeding, wordt een bijkomende vergoeding toegekend, gelijk aan 10 % van het bedrag van de in § 1 bedoelde bijzondere vergoeding, onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten vastgesteld door de Koning :
1° aan elk kind ten laste van één van de in § 3 bedoelde slachtoffers;
2° aan elk kind, na het overlijden van één van de in § 3 bedoelde slachtoffers, geboren (...). <W 2006-01-12/50, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
§ 5. Worden beschouwd als de rechthebbenden van het slachtoffer :
1° de echtgenoot als het slachtoffer gehuwd was en niet gescheiden was van tafel en bed;
2° de persoon met wie het slachtoffer samenwoonde in de zin van de artikelen 1475 tot 1479 van het Burgerlijk Wetboek;
(2°bis de persoon met wie het slachtoffer sinds een jaar samenwoonde. Wordt geacht aan die voorwaarde te voldoen de niet-verwante persoon die op het tijdstip van het overlijden op een permanente en affectieve wijze sedert ten minste een jaar met het slachtoffer samenwoonde. Deze samenwoning wordt bewezen door de inschrijving in het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister;) <W 2006-01-12/50, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
3° als het slachtoffer vrijgezel, weduwnaar, gescheiden of gescheiden van tafel en bed was, de hierna in volgorde van voorrang van de categorieën opgesomde personen :
a) 1ste categorie : de kinderen van het slachtoffer en hun afstammelingen, die ten laste van het slachtoffer waren;
b) 2e categorie : zijn vader en moeder;
c) 3e categorie : zijn broers en zussen;
d) 4e categorie : elke natuurlijke persoon die aantoont dat hij de opvoeding en het onderhoud van het slachtoffer verzekerd heeft gedurende minstens vijf jaar vóór het slachtoffer meerderjarig was.
Als er slechts één rechthebbende is, krijgt deze de volledige vergoeding.
Wanneer er meerdere rechthebbenden van dezelfde categorie zijn, wordt de vergoeding in gelijke delen aan elk van hen toegekend.
De rechthebbenden, bedoeld in het eerste lid, 3°, b) tot d), moeten het bewijs leveren dat zij rechtstreeks voordeel trokken van de bezoldigingen van het slachtoffer. Van de personen die met het slachtoffer woonden of bij wie het slachtoffer zijn thuis had, wordt aangenomen dat zij deze voorwaarde vervullen.
§ 6. Worden niet toegekend :
1° de vergoedingen bedoeld in §§ 1 en 4, als er vastgesteld is dat het ongeval opzettelijk veroorzaakt werd door het slachtoffer;
2° de vergoeding bedoeld in § 1, wanneer het slachtoffer overlijdt aan de gevolgen van het ongeval, nadat het zelf de vergoeding ontvangen heeft.
§ 7. De aanvraag tot het verkrijgen van de in §§ 1 en 4 bedoelde vergoedingen wordt gericht :
1° aan de minister van Justitie en de vergoedingen zijn ten laste van de begroting van zijn departement, voor de slachtoffers bedoeld in § 3, 2° en 6°;
2° aan de minister van Binnenlandse Zaken en de vergoedingen zijn ten laste van de begroting van zijn departement, voor de slachtoffers bedoeld in § 3, 1°, 4° en 5°;
3° aan de minister van Landsverdediging en de vergoedingen zijn ten laste van de begroting van zijn departement, voor de slachtoffers bedoeld in § 3, 3°.
§ 8. De betaling van de in dit artikel bedoelde vergoedingen sluit, tot het beloop van haar bedrag, de toekenning uit van schadevergoeding ten bezware van de Staat voor hetzelfde schadelijke feit.
De Staat treedt van rechtswege, tot het beloop van het bedrag van de betaalde vergoedingen, in de rechten van de begunstigde tegen de voor het schadelijke feit aansprakelijke derden of de burgerrechtelijke aansprakelijke en tegen de verzekeringsinstellingen of fondsen voor schadevergoeding.
De bij dit artikel bepaalde voordelen kunnen niet worden gecumuleerd met de vergoedingen bedoeld bij de wet van 12 januari 1970 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van een luchtvaartongeval in vredestijd.
§ 9. Het bedrag van de bijzondere vergoeding wordt aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982.
Het bedrag wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
----------
(1)<W 2007-05-15/61, art. 192, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2015 (zie KB 2014-08-04/15, art. 11, §1, 1°; zie ook de overgangsbepalingen (ED ten laatste op 01-01-2016) in art. 11, §1, 2°, L2 en L3)>
Afdeling IV. - Hulp van de Staat aan slachtoffers van terrorisme.
Onderafdeling 1. [1 Algemene bepaling]1
----------
(1)
Art. 42bis.<ingevoegd bij W 2007-04-01/51, art. 20, Inwerkingtreding : 15-05-2007> [4 Voor de toepassing van deze wet moet onder daad van terrorisme een daad van terrorisme worden verstaan bedoeld in artikel 5 van de wet van ... 2023 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van een daad van terrorisme en betreffende de verzekering tegen schade veroorzaakt door terrorisme.]4
[3 De behandeling van de aanvragen vermeld in deze afdeling gebeurt door de gespecialiseerde kamers.]3
[3 Behoudens andersluidende bepalingen, handelen deze gespecialiseerde kamers overeenkomstig de bepalingen van afdeling II."]3
[1 De Koning kan de vergoeding van slachtoffers van de in het eerste lid bedoelde erkende daden uitbreiden en de verplichtingen van de personen die recht hebben op een vergoeding bedoeld in de afdelingen II en III van dit hoofdstuk aanpassen, rekening houdend met de kenmerken van terrorisme.]1
Onverminderd de bijdragen bedoeld in artikel 29 kan het Fonds tot hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders, voor de toepassing van dit artikel gestijfd worden door voorschotten ontvangen van de Schatkist, leningen, schenkingen en legaten, een gedeelte van de winst van de Nationale Loterij, en andere inkomsten die de Koning bepaalt.
----------
(1)<W 2016-05-31/09, art. 9, 030; Inwerkingtreding : 17-06-2016 (zie ook tweede lid artikel 10)>
(2)<W 2019-01-15/13, art. 4, 034; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
(3)<W 2019-02-03/03, art. 3, 036; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
(4)<W 2024-05-03/25, art. 42, 045; Inwerkingtreding : 15-06-2024>
Onderafdeling 2. [1 Bijzondere bepalingen in het kader van de toekenning van een financiële hulp aan slachtoffers van terrorisme ]1
----------
(1)
Art. 42ter. [1 In afwijking van artikel 30, § 1, doet de commissie, in geval van een daad van terrorisme, uitspraak over de aanvragen tot toekenning van een voorschot, een financiële hulp of een aanvullende hulp. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-02-03/03, art. 5, 036; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
Art. 42quater.[1 § 1. In geval van een daad van terrorisme houdt de voorzitter van de kamer zitting als enig lid inzake alle verzoeken bedoeld in artikel 42ter. Tegen de beschikkingen van de voorzitter van de kamer is hoger beroep mogelijk onder de voorwaarden bedoeld in paragraaf 2. Een uit andere leden samengestelde kamer van de commissie doet uitspraak over dit hoger beroep. Het hoger beroep maakt [2 de aanvraag]2 zelf aanhangig bij de kamer.
§ 2. De verzoeker en de minister van Justitie kunnen tegen de beschikkingen van de voorzitter van de commissie een beroep instellen binnen de maand nadat de beschikking aan hen werd bekendgemaakt.
De akte van beroep wordt neergelegd bij het secretariaat van de commissie of wordt toegezonden bij aangetekende zending. Het wordt ondertekend door de verzoeker of door zijn advocaat. Het kan ook elektronisch worden neergelegd volgens de nadere regels vastgesteld door de Koning.
Op straffe van verval van het hoger beroep bepaalt de akte nauwkeurig de grieven die tegen de beschikking worden ingebracht.
In de akte van beroep wordt melding gemaakt van:
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam, voornamen, het beroep, de woonplaats en de nationaliteit van het slachtoffer, de verzoeker en, in voorkomend geval, de wettelijke vertegenwoordiger;
3° de datum en het rolnummer van de beschikking waarop het beroep betrekking heeft.
Bij het verzoekschrift worden de stukken tot staving van het hoger beroep gevoegd. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-02-03/03, art. 6, 036; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 36, 040; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art. 42quinquies.[1 De financiële hulp als bedoeld in artikel 31, 1° tot 4°, wordt toegekend aan de slachtoffers van terrorisme onder de volgende voorwaarden:
1° de daad van terrorisme is gepleegd in België. In geval van een in het buitenland gepleegde daad van terrorisme moet het slachtoffer van terrorisme op het moment van deze daad de Belgische nationaliteit hebben of zijn gewone verblijfplaats in België hebben in de zin van artikel 4 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht. De daad van terrorisme moet bij een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 42bis, eerste lid, erkend zijn;
2° het verzoek tot het bekomen van een financiële hulp moet ingediend worden binnen een termijn van [2 vijf]2 jaar vanaf de bekendmaking van het koninklijk besluit als bedoeld in artikel 42bis, tweede lid, waarbij de desbetreffende gebeurtenis als daad van terrorisme werd erkend.
[2 De in het eerste lid, 2°, bedoelde termijn begint tegen minderjarigen pas te lopen vanaf de dag van hun meerderjarigheid.
Deze termijn wordt opgeschort tijdens de gerechtelijke procedure waarbij het slachtoffer betrokken partij is met de bedoeling de vergoeding van de door hem geleden schade te verkrijgen, alsook tijdens de behandeling van een vraag voor minnelijke schadeloosstelling die is ingediend bij de verzekeraar die zou kunnen tussenkomen in zijn voordeel, volgend op de daad bedoeld in deze paragraaf;]2
3° de schade kan niet afdoende worden hersteld door de dader of de burgerlijk aansprakelijke partij, op grond van een stelsel van sociale zekerheid of een private verzekering, noch op enige andere manier;
[2 4° wanneer de verzoeker door omstandigheden volledig buiten zijn wil om geen klacht kon indienen, de hoedanigheid van benadeelde partij niet kon aannemen, zich geen burgerlijke partij kon stellen, geen vordering kon instellen of geen vonnis kon bekomen of wanneer het instellen van een vordering of het bekomen van een vonnis gelet op de insolvabiliteit van de dader kennelijk onredelijk lijkt of wanneer het instellen van een vordering tegen de verzekeraar die zou kunnen tussenkomen ten voordele van de verzoeker eveneens onmogelijk of kennelijk onredelijk lijkt, kan de commissie oordelen dat de door de verzoeker aangehaalde redenen voldoende zijn om hem te ontslaan van de in 2° en 3° voorziene voorwaarden.]2
§ 2. De financiële hulp bedoeld in artikel 31, 5°, wordt toegekend wanneer de occasionele redders aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° op het Belgisch grondgebied geïntervenieerd hebben naar aanleiding van een daad van terrorisme of in geval van een in buitenland gepleegde daad van terrorisme op het moment van deze daad de Belgische nationaliteit hebben of zijn gewone verblijfplaats in België hebben in de zin van artikel 4 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht en deze daad moet bij koninklijk besluit erkend zijn als een daad van terrorisme;
2° het verzoek tot het bekomen van een financiële hulp moet ingediend worden binnen een termijn van [2 vijf]2 jaar vanaf de bekendmaking van het koninklijk besluit als bedoeld in artikel 42bis, eerste lid, waarbij de desbetreffende gebeurtenis als daad van terrorisme werd erkend.
[2 De in het eerste lid bedoelde termijn begint tegen minderjarigen pas te lopen vanaf de dag van hun meerderjarigheid.
Deze termijn wordt opgeschort tijdens de gerechtelijke procedure waarbij de occasionele redder of een andere door artikel 31, eerste lid, 5°, bedoelde persoon partij is met de bedoeling de vergoeding van de door hem geleden schade te verkrijgen, alsook tijdens de behandeling van een vraag voor minnelijke schadeloosstelling die is ingediend bij de verzekeraar die zou kunnen tussenkomen in zijn voordeel, volgend op de daad bedoeld in deze paragraaf;]2
3° geen effectief en voldoende schadeherstel kunnen verkrijgen door de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon, door een stelsel van sociale zekerheid, door een private verzekering of op elke andere wijze.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-15/13, art. 5, 034; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
(2)<W 2024-01-18/06, art. 53, 043; Inwerkingtreding : 05-02-2024>
Art. 42sexies. [1 In geval van een daad van terrorisme, kan een slachtoffer of een occasionele redder aanspraak maken op advocatenkosten voor een maximumbedrag van 12 000 euro in plaats van de in artikel 32, § 1, 6°, § 2, 5° en § 3, 3° voorziene rechtsplegingsvergoeding.
Dit bedrag kan bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad verhoogd worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-02-03/03, art. 7, 036; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
Art. 42septies. [1 In geval van een daad van terrorisme, kan een slachtoffer of een occasionele redder aanspraak maken op de terugbetaling van de noodzakelijke reis- en verblijfkosten voor een maximumbedrag van 6000 euro, ofwel wanneer de feiten zich in het buitenland afgespeeld hebben, ofwel wanneer de feiten zich in België afgespeeld hebben en de verzoeker daar niet verbleef.
Dit bedrag kan bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad verhoogd worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-15/13, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
Art. 42octies.[1 De aanvraag om een voorschot, financiële hulp of aanvullende hulp voor een daad van terrorisme geschiedt bij verzoekschrift waarvan het model door de Koning wordt bepaald en dat wordt neergelegd bij het secretariaat van de commissie of haar wordt toegezonden bij aangetekende zending. Ze wordt ondertekend door de verzoeker of door zijn advocaat. Ze kan ook elektronisch worden neergelegd volgens door de Koning vastgelegde regels.
De aanvraag voor de toekenning van het statuut van nationale solidariteit en de aanvraag van het herstelpensioen als bedoeld in artikel 18, § 1, van de wet van 18 juli 2017 betreffende de oprichting van het statuut van nationale solidariteit, de toekenning van een herstelpensioen en de terugbetaling van medische zorg ingevolge daden van terrorisme, kunnen in hetzelfde verzoekschrift geschieden.
In het verzoekschrift wordt melding gemaakt van:
1° de dag, de maand en het jaar;
2° de naam, voornamen, het beroep, de woonplaats en de nationaliteit van het slachtoffer, de verzoeker en, in voorkomend geval, de wettelijke vertegenwoordiger [2 evenals hun rijksregisternummer, of bij gebreke daaraan de plaats en datum van geboorte]2.
In geval van een in het buitenland gepleegde daad van terrorisme dient ook melding gemaakt te worden van de nationaliteit en/of de gewone verblijfplaats op het moment van deze daad van terrorisme;
3° de datum, de plaats en een precieze beschrijving van de daad van terrorisme, de ontploffing of de reddingsactie;
4° de omstandigheden waarin de menselijke schade zich voorgedaan heeft;
5° de beschrijving van de geleden menselijke schade;
6° de andere middelen waarover de verzoeker beschikt om een schadevergoeding te verkrijgen;
7° de raming van de verschillende bestanddelen van de schade waarvoor een hulp wordt gevraagd en het totale bedrag van de gevraagde hulp;
8° in voorkomend geval, de aanvraag van het herstelpensioen, die automatisch de aanvraag inhoudt voor de toekenning van het statuut van nationale solidariteit;
9° in voorkomend geval, de aanvraag tot toekenning van het statuut van nationale solidariteit;
Het verzoekschrift eindigt met de woorden: "Ik bevestig op mijn eer dat deze verklaring oprecht en volledig is".
Bij het verzoekschrift worden de stukken tot staving van de verschillende bestanddelen van de schade gevoegd waarvoor een hulp wordt gevraagd, waaronder de medische attesten en verslagen. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-02-03/03, art. 8, 036; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
(2)<W 2022-12-15/06, art. 12, 041; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
Art. 42novies.[1 In geval van een daad van terrorisme is [2 artikel 34bis/2, tweede en derde lid,]2 niet van toepassing.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-02-03/03, art. 9, 036; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
(2)<W 2022-12-15/06, art. 13, 041; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
Art. 42decies. [1 § 1. De verzoeker en de minister van Justitie of zijn afgevaardigde worden door de voorzitter van de kamer of door de kamers van de commissie gehoord indien zij daar schriftelijk hebben om verzocht of indien de voorzitter of de kamers dit noodzakelijk achten. Zij kunnen zich hiervoor laten bijstaan of vertegenwoordigen door hun advocaat. De verzoeker kan zich ook laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 worden, in het kader van de procedure tot toekenning van een voorschot, noch de verzoeker noch de minister van Justitie of zijn afgevaardigde gehoord door de voorzitter van de kamer. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-02-03/03, art. 10, 036; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
Art. 42undecies. [1 § 1. In geval van een daad van terrorisme kunnen de verzoeker en de minister van Justitie tegen de beschikkingen van de voorzitter van de kamer een beroep aantekenen overeenkomstig artikel 42quater.
§ 2. De verzoeker en de minister van Justitie kunnen tegen de beslissingen van de kamers van de commissie een cassatieberoep instellen bij de Raad van State, overeenkomstig artikel 14, § 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-02-03/03, art. 11, 036; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
Art. 42duodecies.[1 § 1. In geval van een daad van terrorisme worden de beschikkingen van de voorzitter en de beslissingen van de kamers van de commissie binnen acht dagen na de uitspraak bij aangetekende zending bekendgemaakt aan de verzoeker, en per gewone post aan de advocaat van de verzoeker en de minister van Justitie. De beschikkingen en beslissingen kunnen ook elektronisch worden meegedeeld volgens door de Koning vastgelegde regels.
§ 2. De kennisgeving van een beslissing aan de verzoeker vermeldt de inhoud van artikel [2 42undecies]2, § 2. In geval van een beschikking wordt de inhoud van de artikelen 42quater, § 2 en 42undecies, § 1 vermeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-02-03/03, art. 12, 036; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
(2)<W 2021-11-28/01, art. 38, 040; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art. 42terdecies. [1 Art. 42terdecies. In geval van een daad van terrorisme is artikel 36 niet van toepassing;
Onverminderd de toepassing van de artikelen 31, 32, 33, § 1, en 42quinquies, kan de commissie een voorschot toekennen wanneer elke vertraging bij de toekenning van de hulp de verzoeker een ernstig nadeel kan berokkenen.
Het voorschot wordt per daad van terrorisme en per verzoeker toegekend voor schade boven 500 euro en is beperkt tot een bedrag van 125 000 euro.
Wanneer het gaat om een daad van terrorisme is de dringendheid altijd verondersteld. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-02-03/03, art. 13, 036; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
Art. 42quaterdecies.[1 In geval van een daad van terrorisme kan de commissie een aanvullende hulp toekennen wanneer na de toekenning van de financiële hulp, het nadeel kennelijk is toegenomen, onverminderd de toepassing van de artikelen 31, 32, 33, § 1, en 42quinquies.
De aanvullende hulp wordt per opzettelijke gewelddaad en per verzoeker toegekend voor schade boven 500 euro en is beperkt tot het op de dag van de neerlegging van het verzoekschrift tot het bekomen van een hulp toepasselijk bedrag, verminderd met de reeds toegekende hulp en de eventuele noodhulp en het eventuele voorschot.
Het verzoek tot toekenning van een aanvullende hulp wordt, op straffe van verval, binnen tien jaar te rekenen van de dag waarop beslist werd over de toekenning van een financiële hulp, ingediend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-15/13, art. 7, 034; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
Art. 42quindecies. [1 Het maximumbedrag vermeld in artikel 42terdecies kan bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad worden verhoogd. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-15/13, art. 8, 034; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
Art. 42sedecies. [1 § 1. In geval van een daad van terrorisme, treedt de Staat van rechtswege in de rechten van het slachtoffer voor het bedrag van de toegekende hulp tegen de dader of de burgerlijk aansprakelijke partij.
§ 2. De Staat kan de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van de toegekende hulp vorderen wanneer het slachtoffer na de uitbetaling ervan in enige hoedanigheid schadeloosstelling verkrijgt.
Vooraleer een vordering tot terugbetaling wordt ingeleid, verstrekt de commissie aan de minister van Financiën een met redenen omkleed advies.
§ 3. De Staat kan volledige of gedeeltelijke terugbetaling vorderen wanneer de hulp geheel of gedeeltelijk is toegekend op grond van valse of onvolledige verklaringen van de verzoeker.
Het koninklijk besluit van 31 mei 1933, betreffende de verklaring te doen in verband met de subsidies, vergoedingen en toelagen van elke aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste van de Staat zijn, is van toepassing.
§ 4. Onverminderd het subsidiariteitsbeginsel van de financiële hulp bedoeld in artikel 31bis, § 1, 5°, en § 2, 4°, en in artikel 42quinquies, § 1, 3°, en § 2, 3°, treedt de Staat eveneens van rechtswege in de rechten van de verzoeker voor het bedrag van de toegekende hulp tegen de verzekeraar die zou kunnen tussenkomen ten voordele van de verzoeker, volgend op de daad van terrorisme of de daad bedoeld in artikel 42quinquies, § 2.
De verzoeker moet het secretariaat van de commissie de nodige informatie bezorgen met betrekking tot verzekeringen die zouden kunnen tussenkomen te zijnen voordele, volgend op de daad van terrorisme zoals bedoeld in artikel 42bis, eerste lid of de daad zoals bedoeld in artikel 42quinquies, § 2, overeenkomstig het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen.
Indien door toedoen van de verzoeker de indeplaatsstelling geen gevolg kan hebben ten voordele van de Staat, kan de Staat van de verzoeker de terugbetaling vorderen van de betaalde hulp in de mate van het geleden nadeel.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-15/13, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 08-02-2019>
Onderafdeling 3. [1 Bijzondere bepaling inzake de financiering van de slachtoffers bedoeld in artikel 3, derde lid van de wet van 18 juli 2017 betreffende de oprichting van het statuut van nationale solidariteit, de toekenning van een herstelpensioen en de terugbetaling van medische zorg ingevolge daden van terrorisme]1
----------
(1)
Art. 42septiedecies.[1 De kosten voortvloeiend uit de toekenning van de financiële voordelen die voortkomen uit de toekenning van het statuut van nationale solidariteit aan de slachtoffers bedoeld in artikel 3, derde lid van de wet van 18 juli 2017 betreffende de oprichting van het statuut van nationale solidariteit, de toekenning van een herstelpensioen en de terugbetaling van medische zorg ingevolge daden van terrorisme, worden toegerekend op het Fonds bedoeld in de artikelen 28 en [2 42bis, vierde lid]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-01-15/13, art. 11, 034; Inwerkingtreding : 22-03-2016>
(2)<W 2024-05-03/25, art. 43, 045; Inwerkingtreding : 15-06-2024>
Art.43. <Wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK IV. _ ONDERWIJS.
AFDELING I. _ Wijzigingen aan de bezoldigingsregeling en het administratief statuut van de personeelsleden.
Art.44. <wijzigingsbepaling>
Art.45. <wijzigingsbepaling>
Art.46. <opheffingsbepalingen>
Art.47. <wijzigingsbepaling>
Art.48. <wijzigingsbepaling> <NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt artikkel 48 opgeheven door DVR 1989-07-05/34, art. 27, 7°, 005; Inwerkingtreding : 5555-55-55>
Art.49. <wijzigingsbepaling>
Art.50. <wijzigingsbepaling>
AFDELING II. _ Wijzigingen van de wetten tot het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949.
Art.51. <wijzigingsbepaling>
Art.52. <wijzigingsbepaling>
Art.53. <wijzigingsbepaling>
Art.54. <wijzigingsbepaling>
Art.55. <wijzigingsbepaling>
AFDELING III. _ Bepaling tot wijziging van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen.
Art.56. <Wijzigingsbepaling>
AFDELING IV. _ Bepalingen tot wijziging van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
Art.57. <wijzigingsbepaling>
Art.58. <wijzigingsbepaling>
Art.59. <wijzigingsbepaling>
Art.60. <wijzigingsbepaling>
Art.61. <wijzigingsbepaling>
Art.62. In afwijking van artikel 32, § 3, van dezelfde wet, wordt de vermeerdering van de bedragen van de werkingstoelagen voor het schooljaar 1984-1985 in vergelijking met de bedragen, bepaald voor het schooljaar 1983-1984, vastgesteld op :
_ 3 pct. wat betreft het onderwijs met volledig leerplan van :
. het algemeen secundair onderwijs en de groep A van het technisch en beroepssecundair onderwijs van het type II met uitzondering van de informatieverwerking;
. de eerste graad en de groep A van het onderwijs van het type I met uitzondering van de informatieverwerking;
. het buitengewoon onderwijs;
. de groep A van het hoger onderwijs van het korte en het lange type met uitzondering van de informatieverwerking en met uitzondering van het economisch hoger onderwijs van het lange type;
_ 5,5 pct. wat betreft het resterend gedeelte van het secundair onderwijs en van het hoger secundair onderwijs van het korte en het lange type;
_ 8 pct. wat betreft het gewoon kleuter- en lager onderwijs en het buitgewoon kleuter- en lager onderwijs.
AFDELING V. _ Inwerkingtreding.
Art.63. De inwerkingtreding van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt als volgt vastgesteld :
1° de artikelen 44 en 45 hebben uitwerking vanaf het schooljaar 1982-1983;
2° artikel 47 heeft uitwerking op 1 september 1983;
3° artikel 48 heeft uitwerking op 1 augustus 1983;
4° artikel 50 heeft uitwerking op 21 januari 1983;
5° de artikelen 51, 52, § 1, en 53 treden in werking vanaf het schooljaar 1985-1986;
6° de artikelen 52, § 2, en 55 treden in werking vanaf het schooljaar 1987-1988;
7° artikel 54 treedt in werking op 1 juni 1985;
8° de artikelen 57 tot 61 treden in werking op 1 september 1985;
9° artikel 62 heeft uitwerking op 1 september 1984.
HOOFDSTUK V. _ Economische Zaken.
Art.64. <Wijzigingsbepaling van het opschrift van de W 1962-07-04/30>
Art.65. <Wijzigingsbepaling van art. 1 van de W 1962-07-04/30>
Art.66. <Wijzigingsbepaling van art. 2, littera c van de W 1962-07-04/30>
Art.67. <Wijzigingsbepaling van art. 5 van de W 1962-07-04/30>
Art.68. <Wijzigingsbepaling van art. 7 van de W 1962-07-04/30>
Art.69. <Wijzigingsbepaling van art. 8 van de W 1962-07-04/30>
Art.70. <Wijzigingsbepaling van art. 9 van de W 1962-07-04/30>
Art.71. <Wijzigingsbepaling van art. 10 van de W 1962-07-04/30>
Art.72. <Wijzigingsbepaling van het opschrift van hoofdstuk IV van de W 1962-07-04/30>
Art.73. <Wijzigingsbepaling van art. 12 van de W 1962-07-04/30>
Art.74. <Wijzigingsbepaling van art. 13 van de W 1962-07-04/30>
Art.75. <Wijzigingsbepaling van het opschrift van hoofdstuk V van de W 1962-07-04/30>
Art.76. <Wijzigingsbepaling van art.14 van de W 1962-07-04/30>
Art.77. <Wijzigingsbepaling van art. 14bis van de W 1962-07-04/30>
Art.78. <Wijzigingsbepaling van de opschriften van de hoofdstukken VI en VII en van art. 15 van de W 1962-07-04/30>
Art.79. <Wijzigingsbepaling van art. 16 van de W 1962-07-04/30>
Art.80. <Wijzigingsbepaling van art. 22 van de W 1962-07-04/30>
Art.81. <Wijzigingsbepaling van art. 24bis van de W 1962-07-04/30>
Art.82. <Wijzigingsbepaling van hoofdstuk VIIbis bevattende de art. 24ter, 24quater en 24quinquies van de W 1962-07-04/30>
Art.83. <Wijzigingsbepaling van het opschrift en van de art. 1 en 3 van de W 1856-06-02/30>
Art.84. <Opheffingsbepalingen>
1° de wet van 14 december 1910 over de handelstelling en nijverheidstelling;
2° artikel 51 van Wetten betreffende het handelsregister gecoordineerd op 20 Juli 1964;
3° artikel 38 van de Wet van 18 maart 1965 op het ambachtsregister.
Art.85. In de afzonderlijke sectie van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken wordt een Fonds opgericht met het oog op de terugbetaling aan het R.I.Z.I.V. van de bijkomende uitgaven die voortspruiten uit de programma-overeenkomsten welke worden gesloten, in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 248 van 31 december 1983 houdende gedeeltelijke verlenging van de wet van 9 juli 1975, tot opheffing van artikel 62 van de wet van 14 februari 1961 voor de economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, en tot instelling van een regime betreffende de prijzen van de farmaceutische produkten en andere medicamenten, tussen de bevoegde Ministers en de farmaceutische nijverheid ten einde de investeringen, de tewerkstelling, het fundamenteel onderzoek en de uitvoer te bevorderen.
Het Fonds wordt gespijsd door kredieten ingeschreven in de begroting van Economische Zaken.
Het Fonds wordt beheerd door de Minister van Economische Zaken in overleg met de Minister die de Sociale Zaken in zijn bevoegdheid heeft.
Jaarlijks wordt een krediet ter beschikking gesteld van het Fonds en dit voor de eerste maal vanaf het jaar 1986; dit jaarlijks krediet zal moeten dienen ter compensatie van de bijkomende uitgaven van het R.I.Z.I.V. die voortvloeien uit de uitvoering van de programma-overeenkomsten gesloten in de loop van het voorbije jaar.
Art.86. <wijzigingsbepaling>
HOOFDSTUK VI. _ Bescherming van personen die schuldeiser en schuldenaar zijn van sommige openbare besturen en instellingen van openbaar nut.
Art.87. § 1. De opeisbaarheid van de schuldvorderingen van de Staat uit hoofde van de personenbelasting, de vennootschapbelasting, de belasting der niet-verblijfhouders en de belasting over de toegevoegde waarde, en de opeisbaarheid van de schuldvorderingen van de Rijksdienst voor sociale zekerheid en van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen worden opgeschort zo de schuldenaar, natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon wegens werken, leveringen of diensten, een schuldvordering of schuldvorderingen die onbetwistbaar zijn, opeisbaar en vrij van elke verbintenis ten aanzien van derden op de Staat bezit of op de instellingen van openbaar nut bedoeld bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle van sommige instellingen van openbare nut (met uitzondering van de autonome overheidsbedrijven gerangschikt in artikel 1, § 4 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven), die de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit aanwijst. <W 1991-03-21/30, art. 54, 006; Inwerkingtreding : 06-04-1991>
De opschorting van de opeisbaarheid mag slechts geschieden ten belope van de bedragen van de schuldvordering of van de schuldvorderingen van de natuurlijke of rechtspersoon die schuldenaar is.
§ 2. De moratoire interesten betreffende de schuldvorderingen van de Staat van de Rijksdienst voor sociale zekerheid en van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen lopen door, maar de opeisbaarheid ervan wordt opgeschort zolang de opeisbaarheid van de hoofdsom geschorst is. De boeten en verhogingen die zijn opgelegd als sanctie wegens vertraging in de betalingen, zullen niet verschuldigd zijn.
§ 3. De verjaring voor de invordering van de in paragraaf 1 bedoelde schuldvorderingen van de Staat, van de Rijksdienst voor sociale zekerheid en van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, wordt geschorst zolang de opeisbaarheid van die schuldvorderingen opgeschort is met toepassing van dit artikel.
§ 4. De bepalingen voorzien in de paragrafen 1 tot 3 zijn, onder dezelfde voorwaarden, van toepassing op de opeisbaarheid van de schuldvorderingen van de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen en van de vrije sociale-verzekeringsfondsen voor zelfstandigen, erkend binnen het raam van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
Art.88. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit :
1° onder welke voorwaarden een in artikel 87 bedoelde schuldvordering onbetwistbaar, opeisbaar en vrij van elke verbintenis ten aanzien van derden wordt geacht;
2° de vormen die kunnen worden opgelegd wanneer de persoon van privaat recht de in artikel 87 bedoelde opschorting aanvraagt, alsook de voorwaarden die aan de aanvrager kunnen worden opgelegd inzake goede faam wat zijn betalingsverplichtingen betreft;
3° onder welke voorwaarden de Staat, de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid, het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen en de sociale-verzekeringsfondsen beoogd in artikel 87, paragrafen 1 en 4, wanneer zij een schuldvordering bezitten waarvan de opeisbaarheid krachtens artikel 87 opgeschort is, rechtstreeks bij de Staat of de instelling van openbaar nut die schuldenaar is, de betaling in hoofdsom, interesten, boeten en verhogingen kunnen opeisen van de sommen verschuldigd wegens werken, leveringen of diensten.
Art.89. De vordering van de betaling beoogd bij artikel 88, 3°, geldt als beslag onder derden lastens de Staat of de instelling van openbaar nut die schuldenaar is.
Art.90. De Koning bepaalt de datum waarop de artikelen 87 tot 89 in werking treden.
HOOFDSTUK VII. _ Andere maatregelen.
Art.91. § 1. Ongeacht de thans geldende wettelijke statutaire bepalingen is dit artikel van toepassing op de openbare kredietinstellingen, met name (...) de Nationale Maatschappij voor krediet aan de nijverheid, het Centraal Bureau voor hypothecair krediet, het Nationaal Instituut voor landbouwkrediet, de Nationale Kas voor beroepskrediet en het Gemeentekrediet van Gbelgië. <KB 1993-09-29/30, art. 53, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
§ 2. Op het gedeelte van het passief van de balans per 31 december van het voorgaande jaar dat als vreemde middelen onder vorm van deposito's, kasbons en obligaties kan worden beschouwd, wordt jaarlijks door de onder § 1 vermelde instellingen een waarborgpremie van 0,2 per duizend betaald.
Deze premie wordt gestort aan de Schatkist.
Dit percentage kan bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit worden aangepast aan de evolutie van de voorwaarden van het stelsel van de depositoverzekering binnen de sektor van de privé-kredietinstellingen.
§ 3. (De onder § 1 vermelde instellingen, met uitzondering van het Gemeentekrediet van België, storten jaarlijks een bedrag gelijk aan 3 pct. van hun eigen vermogen per 31 december van het voorgaande jaar aan de Schatkist in de mate dat dat eigen vermogen rechtstreeks of onrechtstreeks toekomt aan de Staat. Dit bedrag wordt voor het eerst berekend op het bedrag van het eigen vermogen per 31 december 1986. <KBN516 1987-03-31/31, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1987>
Dit percentage kan worden gewijzigd bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit om het aan te passen aan de evolutie van de gemiddelde kapitaalvergoeding binnen de sektor van de privé-kredietinstellingen.
§ 4. De Koning bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van de maatregelen vervat in dit artikel.
§ 5. De Koning wordt ertoe gemachtigd desgevallend de statuten van de kredietinstellingen te wijzigen om ze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van dit artikel.
Art.92. (opgeheven) <KB 1994-06-16/31, art. 7, 012; Inwerkingtreding : onbepaald >
Art.93. Artikel 581 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld als volgt : "....."
Art.94. <wijzigingsbepaling>
Art.95.
<Opgeheven bij W 2013-12-26/08, art. 65, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 96. § 1. Het beschikbaar saldo van de dotaties-subsidies toegekend aan de Brusselse Gewestraad, afgeschaft door de wet van 19 juli 1977 tot wijziging van de wet van 1 augustus 1974 tot oprichting van gewestelijke instellingen ter voorbereiding van de toepassing van artikel 107quater van de Grondwet, uitgetrokken op de kredieten van de begroting van het Ministerie van het Brusselse Gewest voor de jaren 1977, 1978, 1979, 1980, 1981 en 1982 wordt aan de Schatkist teruggestort.
Dit saldo wordt toegewezen aan de begroting van het Ministerie van het Brusselse Gewest voor 1985.De terugvordering ervan geschiedt op dezelfde wijze als de directe belastingen door de bevoegde ontvanger van het Rijk.
Het roerend bezit wordt ter beschikking gesteld van het Ministerie van het Brusselse Gewest.
De terugvordering ervan geschiedt op dezelfde wijze als de directe belastingen door de bevoegde ontvanger van het Ministerie van Financiën.
§ 2. De archieven van de genoemde Raad komen toe aan het Algemeen Rijksarchief.
§ 3. De Koning regelt het statuut van het personeel van de Brusselse Gewestraad dat in dienst was op 27 juli 1977. De wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en geestelijke pensioenen, is van toepassing op dit personeel.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.