Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

11 FEBRUARI 2000. - [Besluit van de Vlaamse regering betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding.] (BVR 2002-02-22/36, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2000) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-04-2000 en tekstbijwerking tot 19-02-2018)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - <Opschrift ingevoegd bij BVR 2002-02-22/36, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Regeling volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen.
Art. 1-6, 6/1, 6bis, 7-9
HOOFDSTUK 2. - <Opschrift ingevoegd bij BVR 2002-02-22/36, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Overgangsmaatregelen.
Art. 9bis, 9ter, 9quater, 9quinquies, 9sexies
HOOFDSTUK 3. - <Opschrift ingevoegd bij BVR 2002-02-22/36, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Slotbepalingen.
Art. 10-13



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1984021110 



Uitvoeringsbesluit(en):

2002035018  2002035512  2004036512  2013035819 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Regeling volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen.
Artikel 1.[1 Dit besluit is van toepassing op :
   1° de personeelsleden, vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991;
   2° de personeelsleden, vermeld in artikel 4, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991;
   3° de leden van de inspectie, vermeld in artikel 61 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs;
   4° de personeelsleden, vermeld in artikel 10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken.]1
  ----------
  (1)<BVR 2012-09-21/14, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.2.[1 §1.]1 De personeelsleden, genoemd in artikel 1, kunnen [1 voor 1 september 2012]1 een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen krijgen, als zij op de vooravond van de terbeschikkingstelling :
  1° vast benoemd zijn;
  2° (de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt. Voor de personeelsleden die een opdracht uitsluitend uitoefenen in het ambt van kleuteronderwijzer of het ambt van kleuteronderwijzer algemene en sociale vorming, wordt de leeftijd op 56 jaar gebracht. Voor de personeelsleden die geboren zijn voor 1 september 1947 wordt de leeftijd op 55 jaar gebracht;) <BVR 2002-02-22/36, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
  3° ten minste twintig dienstjaren tellen die in aanmerking komen voor de opening van het recht op een rustpensioen ten laste van de Schatkist;
  4° hun ambt uitoefenen als hoofdambt.
  Daarenboven mogen de personeelsleden bij de aanvang van voormelde terbeschikkingstelling geen aanspraak kunnen maken op een rustpensioen ten laste van de Schatkist.
  Deze terbeschikkingstelling wordt toegekend tot de vooravond van de dag waarop het personeelslid op een rustpensioen ten laste van de Schatkist aanspraak kan maken.
  [1 § 2. De personeelsleden, vermeld in artikel 1, kunnen vanaf 1 september 2012 een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen krijgen, als zij op de vooravond van de terbeschikkingstelling :
   1° vast benoemd zijn;
   2° ten minste twintig dienstjaren tellen die in aanmerking komen voor de opening van het recht op een rustpensioen ten laste van de Schatkist;
   3° hun ambt uitoefenen als hoofdambt.
   Daarenboven mogen de personeelsleden bij de aanvang van voormelde terbeschikkingstelling geen aanspraak kunnen maken op een rustpensioen ten laste van de Schatkist.
   Deze terbeschikkingstelling wordt toegekend tot de vooravond van de dag waarop het personeelslid op een rustpensioen ten laste van de Schatkist aanspraak kan maken.
   § 3. Voor de personeelsleden vermeld in artikel 1, 1° en 2°, die uitsluitend vastbenoemd zijn in het ambt van kleuteronderwijzer of kleuteronderwijzer algemene en sociale vorming en die voldoen aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 2, kan de terbeschikkingstelling ten vroegste ingaan :
   1° vier jaar voor ze recht hebben op een rustpensioen ten laste van de Schatkist, als ze geboren zijn voor 1 januari 1958;
   2° drie jaar voor ze recht hebben op een rustpensioen ten laste van de Schatkist, als ze geboren zijn in het jaar 1958;
   3° twee jaar voor ze recht hebben op een rustpensioen ten laste van de Schatkist, als ze geboren zijn vanaf 1 januari 1959.
   § 4. Voor de personeelsleden vermeld in artikel 1, die niet uitsluitend vastbenoemd zijn in het ambt van kleuteronderwijzer of kleuteronderwijzer algemene en sociale vorming en die voldoen aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 2, kan de terbeschikkingstelling ten vroegste ingaan :
   1° twee jaar voor ze recht hebben op een rustpensioen ten laste van de Schatkist, als ze geboren zijn voor 1 januari 1957;
   2° een jaar voor ze recht hebben op een rustpensioen ten laste van de Schatkist, als ze geboren zijn in het jaar 1957.".
   In afwijking van paragraaf 2 vervalt het recht op een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor de personeelsleden vermeld in het eerste lid, die vanaf 1 januari 1958 geboren zijn.]1
  ----------
  (1)<BVR 2012-09-21/14, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.3. Voor de toepassing van dit besluit moet eveneens rekening gehouden worden met de prestaties die een personeelslid, genoemd in artikel 1, verstrekt bij toepassing van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. De prestaties, uitgeoefend bij toepassing van dit laatste decreet, worden voor de toepassing van dit besluit steeds beschouwd als zijnde in hoofdambt uitgeoefend.

Art.4.§ 1. De volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen is onherroepelijk.
  § 2. De betrekking waarvoor het personeelslid aangewezen is of waarin het geaffecteerd is, mag vacant worden verklaard volgens de bepalingen ter zake van :
  1° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;
  2° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra;
  3° [1 het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs;]1
  4° het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken.
  ----------
  (1)<BVR 2012-09-21/14, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.5.[1 De volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen wordt op hun verzoek toegekend door :
   1° de inrichtende macht voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 1°, en 2°;
   2° de inspecteur-generaal voor de inspecteur en de coördinerend inspecteur;
   3° de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn gemachtigde, voor de inspecteur-generaal en voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 4°.]1
  ----------
  (1)<BVR 2012-09-21/14, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.6. § 1. Het personeelslid dat een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen krijgt, geniet een wachtgeld of wachtgeldtoelage.
  Het bedrag van het wachtgeld of van de wachtgeldtoelage is gedurende de hele periode van deze terbeschikkingstelling, gelijk aan zoveel vijfenvijftigsten of zestigsten van de laatste activiteitswedde of laatste activiteitsweddentoelage als het personeelslid op de datum van zijn terbeschikkingstelling dienstjaren telt, naargelang de voor de berekening van het pensioen in aanmerking te nemen breuk 1/55 of 1/60 is.
  Voor het bepalen van het bedrag van het wachtgeld of van de wachtgeldtoelage van de personeelsleden van het basisonderwijs die bezoldigd worden op grond van de weddenschalen 124, 141, 148, 150, 179 en 198 gelden de volgende breuken :
  1° personeelsleden, bezoldigd op grond van de weddenschalen 124, 141, 148 en 150 :
  a) op 1 september 1999 : 1/50;
  b) vanaf 1 oktober 1999 : 1/50.5;
  c) vanaf 1 oktober 2000 : 1/51;
  d) vanaf 1 oktober 2001 : 1/52;
  e) vanaf 1 oktober 2002 : 1/53;
  f) vanaf 1 oktober 2003 : 1/54;
  g) vanaf 1 oktober 2004 : 1/55;
  2° (personeelsleden, bezoldigd op grond van de weddeschalen 179 en 198 :
  a) vanaf 1 september 1999 : 1/50;
  b) vanaf 1 oktober 1999 : 1/50.5;
  c) vanaf 1 oktober 2000 : 1/51;
  d) vanaf 1 oktober 2001 : 1/52;
  e) vanaf 1 oktober 2002 : 1/53;
  f) vanaf 1 oktober 2003 : 1/54;
  g) vanaf 1 oktober 2004 : 1/55.) <BVR 2002-02-22/36, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1999>
  De breuken, vermeld in het derde lid, gelden eveneens met ingang van de ernaast vermelde data voor de dienstjaren die een personeelslid in zijn loopbaan heeft gepresteerd en die op basis van de op 31 augustus 1999 geldende reglementering volgens een andere breuk dan deze vermeld in het tweede lid voor de berekening van het pensioen in aanmerking kwamen.
  Voor de toepassing van het tweede, derde en vierde lid wordt de laatste activiteitswedde of laatste activiteitsweddentoelage desgevallend beperkt tot de wedde of weddentoelage die het personeelslid op de vooravond van de terbeschikkingstelling genoot voor het door hem uitgeoefende hoofdambt met volledige prestaties.
  Als het personeelslid op de vooravond van de terbeschikkingstelling vast benoemd is voor een opdracht die een ambt met volledige prestaties overschrijdt, dan wordt voor de toepassing van het tweede, derde, vierde en vijfde lid, bij de vaststelling van de laatste activiteitswedde of laatste activiteitsweddentoelage voor een ambt met volledige prestaties eerst de wedde of weddentoelage genomen verbonden aan de opdracht bezoldigd op grond van de hoogste weddenschaal.
  § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt voor het personeelslid dat overgaat van :
  1° een verlof of afwezigheid voor verminderde prestaties,
  2° een volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking,
  3° een verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen,
  4° een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking,
  5° een deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen,
  6° een terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid,
  naar een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, als laatste activiteitswedde of laatste activiteitsweddentoelage beschouwd, de wedde of weddentoelage die het personeelslid zou hebben genoten als het zijn prestaties voorafgaand aan bovenvermelde periode van :
  1° verlof of afwezigheid voor verminderde prestaties,
  2° volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking,
  3° verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen,
  4° terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking,
  5° deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen,
  6° terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid, tot op de vooravond van de volledige terbeschikkingstelling verder zou hebben uitgeoefend.
  § 3. Voor de toepassing van § 1 worden als prestaties beschouwd die waarvoor het personeelslid vast benoemd is.
  § 4. Voor de toepassing van dit artikel worden, voor hun werkelijke duur, de diensten in aanmerking genomen die meetellen voor de berekening van het rustpensioen, met uitsluiting van de bonificaties wegens studies en van andere perioden vergoed wegens diensten die voor de vaststelling van de wedde of weddentoelage meetellen.
  § 5. Het bedrag van voormeld wachtgeld of voormelde wachtgeldtoelage schommelt met het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de regelen voorgeschreven door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Het wordt aan het spilindexcijfer 138,01 gekoppeld.
  Het bedrag van voormeld wachtgeld of voormelde wachtgeldtoelage zal, in voorkomend geval, worden aangepast overeenkomstig de intersectorale akkoorden van sociale programmatie en de akkoorden van sectorale sociale programmatie. Het bedrag van het wachtgeld of van de wachtgeldtoelage van de personeelsleden van het basisonderwijs dat berekend wordt op grond van de weddenschalen 124, 141, 148, 150, 179 en 198 zal echter niet worden aangepast aan de weddeverhogingen ten gevolge van het akkoord van sectorale sociale programmatie voor de jaren 1997 en 1998 voor de sector " Onderwijs " van de Vlaamse Gemeenschap, afgesloten op 1 april 1999.
  Het bedrag van voormeld wachtgeld of voormelde wachtgeldtoelage zal echter niet worden aangepast rekening houdend met de weddentrappen die het resultaat zijn van de periodieke verhogingen binnen de weddenschaal, als het personeelslid op het ogenblik van de terbeschikkingstelling niet het maximum van de weddenschaal heeft bereikt.
  (§ 6. In afwachting dat de berekening van het wachtgeld wordt vastgesteld voor de personeelsleden die geboren zijn na 31 augustus 1952, blijven § 1 tot en met § 5 van toepassing.) <BVR 2002-02-22/36, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>

Art.6/1. [1 § 1. De personeelsleden die geboren zijn vanaf 1 april 1956 en die uitsluitend vastbenoemd zijn in het ambt van kleuteronderwijzer of in het ambt van kleuteronderwijzer algemene en sociale vorming, ontvangen voor de hele periode van terbeschikkingstelling, een wachtgeld of wachtgeldtoelage, vastgesteld met toepassing van artikel 6, § 1, maar vermenigvuldigd met een percentage dat als volgt is bepaald :
   1° 82,5 %, wanneer de terbeschikkingstelling wordt opgenomen voor een periode die minstens drie jaar korter is dan de volledige periode waarop het personeelslid recht heeft;
   2° 80 %, wanneer de terbeschikkingstelling wordt opgenomen voor een periode die minstens twee jaar korter is dan de volledige periode waarop het personeelslid recht heeft;
   3° 77,5 %, wanneer de terbeschikkingstelling wordt opgenomen voor een periode die minstens een jaar korter is dan de volledige periode waarop het personeelslid recht heeft;
   4° 75 %, wanneer de terbeschikkingstelling wordt opgenomen voor een periode die minder dan een jaar korter is dan de volledige periode waarop het personeelslid recht heeft.
   Met volledige periode waarop het personeelslid recht heeft, wordt de periode van vier, drie of twee jaar vermeld in artikel 2, § 3, bedoeld.
   § 2. De personeelsleden die geboren zijn vanaf 1 september 1954 en die niet uitsluitend vastbenoemd zijn in het ambt van kleuteronderwijzer of in het ambt van kleuteronderwijzer algemene en sociale vorming, ontvangen voor de hele periode van terbeschikkingstelling, een wachtgeld of wachtgeldtoelage, vastgesteld met toepassing van artikel 6, § 1, maar vermenigvuldigd met een percentage dat als volgt is bepaald :
   1° 77,5 %, wanneer de terbeschikkingstelling wordt opgenomen voor een periode die minstens een jaar korter is dan de volledige periode waarop het personeelslid recht heeft;
   2° 75 %, wanneer de terbeschikkingstelling wordt opgenomen voor een periode die minder dan een jaar korter is dan de volledige periode waarop het personeelslid recht heeft.
   Met volledige periode waarop het personeelslid recht heeft, wordt de periode van twee of een jaar vermeld in artikel 2, § 4, eerste lid, bedoeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2012-09-21/14, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 6bis. <BVR 2001-09-14/46, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2001> § 1. Dit artikel is van toepassing op de in artikel 1 bedoelde personeelsleden die recht hebben op een overlevingspensioen.
  § 2. In afwijking van de bepalingen van artikel 6 kan een personeelslid als bedoeld in § 1 dat een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen krijgt of heeft gekregen, op zijn verzoek, geheel of gedeeltelijk afstand doen van het recht op het wachtgeld dat of de wachtgeldtoelage die hem op grond van artikel 6 kan worden toegekend.
  § 3. Een personeelslid dat geheel of gedeeltelijk afstand doet van het wachtgeld of de wachtgeldtoelage, bedoeld in § 2 verklaart dat in een aangetekende brief aan het departement Onderwijs. Bij gedeeltelijke afstand van wachtgeld of wachtgeldtoelage verklaart hij in die brief welk bedrag à 100 % hij wil ontvangen.
  De eerste verklaring heeft uitwerking op de aanvangsdatum van de terbeschikkingstelling, op de eerste dag van de maand die volgt op de ontvangst ervan of op een latere datum die door het personeelslid wordt bepaald. Een eerste verklaring kan reeds worden gevoegd bij de aanvraag om de terbeschikkingstelling te krijgen.
  § 4. De verklaring, bedoeld in § 3, blijft onverminderd van toepassing tot op het einde van de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen tenzij het personeelslid door een nieuwe verklaring vóór 1 november om een aanpassing van zijn wachtgeld of wachtgeldtoelage verzoekt. Dat verzoek om aanpassing heeft uitwerking vanaf de eerste januari van het daaropvolgende jaar.

Art.7. Het personeelslid dat op de dag waarop de door hem aangevraagde volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen ingaat, al ter beschikking gesteld is wegens ziekte of gebrekkigheid wordt opgeroepen om te verschijnen voor de pensioencommissie van de Administratieve Gezondheidsdienst. Als deze commissie het personeelslid definitief ongeschikt acht om zijn ambt uit te oefenen en het personeelslid de voorwaarden vervult om vroegtijdig op pensioen te worden gesteld, wordt de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen beëindigd door de oppensioenstelling van het personeelslid.

Art.8.§ 1. Gedurende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen mag het personeelslid in het onderwijs of de [1 centra voor leerlingenbegeleiding]1 geen bezoldigde prestaties uitoefenen.
  § 2. In afwijking van § 1 mag het personeelslid de onderwijsopdracht die het op de dag voor de ingangsdatum van de terbeschikkingstelling, als bijbetrekking [1 in het volwassenenonderwijs of deeltijds kunstonderwijs]1 uitoefende, verder blijven uitoefenen als bijbetrekking. Het personeelslid mag ook bezoldigde prestaties uitoefenen in het kader van
  1° de voor- en naschoolse opvang in het basisonderwijs,
  2° het middagtoezicht in het basisonderwijs,
  3° de busbegeleiding.
  § 3. [2 Buiten het onderwijs mag het betrokken personeelslid geen andere winstgevende activiteit uitoefenen dan de activiteit die toegestaan is bij cumulatie van een rustpensioen met een beroepsactiviteit, zoals bepaald in de artikelen 76, 80, 85, 86 en 89 van titel 8, hoofdstuk 1 van de programmawet van 28 juni 2013]2.
  ----------
  (1)<BVR 2012-09-21/14, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<BVR 2018-01-19/07, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.9.(De volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen vangt aan op 1 september, 1 januari of 1 april.) <BVR 2002-02-22/36, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
  De aanvraag om deze terbeschikkingstelling te krijgen, moet via de hiërarchische meerdere worden ingediend, uiterlijk drie maanden vóór de aanvangsdatum. Deze termijn kan ingekort worden in overleg tussen het personeelslid en :
  [1 1° de inrichtende macht voor de personeelsleden vermeld in artikel 1, 1° en 2°;
   2° de inspecteur-generaal voor de inspecteur en de coördinerend inspecteur;
   3° de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn gemachtigde, voor de inspecteur-generaal en voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 4°.]1
  ----------
  (1)<BVR 2012-09-21/14, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

HOOFDSTUK 2. - Overgangsmaatregelen.
Art. 9bis. <Ingevoegd bij BVR 2002-02-22/36, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2002> (Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden die geboren zijn na 31 augustus 1947 en voor 1 september 1954.) <BVR 2004-07-14/56, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  Deze personeelsleden kunnen een overgangsmaatregel genieten, onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde rechtsgevolgen als de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, behoudens de in dit hoofdstuk vermelde afwijkingen.

Art. 9ter. <Ingevoegd bij BVR 2002-02-22/36, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2002> De overgangsmaatregel bestaat uit een periode die 6,5 % omvat van het aantal maanden van de weddenanciënniteit dat het personeelslid bezit op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt. Indien het personeelslid op die datum verschillende weddenanciënniteiten bezit, wordt voor deze berekening de hoogste in aanmerking genomen. Het resultaat van de berekening wordt uitgedrukt in volledige maanden en steeds afgerond naar de hogere eenheid.

Art. 9quater. <Ingevoed bij BVR 2002-02-22/36, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2002> De overgangsmaatregel kan ten vroegste ingaan op de ingangsdatum die onmiddellijk voorafgaat aan de datum bekomen door het aantal maanden, berekend in art. 9ter, terug te rekenen vanaf de gekozen ingangsdatum van de volledige terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen of de pensionering.
  De overgangsmaatregel kan nooit ingaan voor het personeelslid de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt.

Art. 9quinquies.<Ingevoegd bij BVR 2002-02-22/36, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2002> De overgangsmaatregel kan als volgt worden opgenomen :
  - het personeelslid levert geen prestaties meer;
  - het personeelslid blijft wekelijks prestaties verrichten die de helft bedragen van de duur van de volledige prestaties die normaal voor het door hem uitgeoefende ambt bepaald zijn;
  - het personeelslid blijft wekelijks prestaties verrichten die drie vierde bedragen van de duur van de volledige prestaties die normaal voor het door hem uitgeoefende ambt bepaald zijn. Deze bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die belast zijn met het mandaat van directeur of de personeelsleden die benoemd zijn in het ambt van directeur, adjunct-directeur, onderdirecteur, coördinator, technisch adviseur, technisch adviseur-coördinator, beheerder, en de benoemde personeelsleden genoemd in artikel 1, 3°, 4°, 5°, 6° en 7°.
  De nog te verrichten prestaties moeten steeds naar boven afgerond worden, naargelang van het geval, tot een volledig lesuur of tot een volledig uur.
  [1 De periodes waarvoor een personeelslid een volledige loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand of voor palliatieve zorgen neemt, worden ook als prestaties beschouwd. De periodes waarvoor een personeelslid een volledige loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand of voor palliatieve zorgen heeft genomen voor 1 september 2013, worden ook beschouwd in overeenstemming te zijn met deze bepaling.]1
  Op de in artikel 9, eerste lid vermelde ingangsdata kan het personeelslid overgaan van een vierde terbeschikkingstelling naar een halftijdse terbeschikkingstelling en/of een volledige terbeschikkingstelling of van een halftijdse terbeschikkingstelling naar een volledige terbeschikkingstelling.
  De aanvraag vermeld in artikel 9, tweede lid, moet vergezeld zijn van een overzicht van de wijze waarop het personeelslid gedurende de volledige periode de overgangsmaatregel opneemt. Om uitzonderlijke familiale redenen kan het personeelslid de wijze van opnemen van de overgangsmaatregel wijzigen volgens de modaliteiten vermeld in voorgaand lid, mits aan de voorwaarden vermeld in artikel 5, artikel 9 en artikel 9ter is voldaan.
  ----------
  (1)<BVR 2013-09-06/18, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art. 9sexies. <BVR 2002-02-22/36, art. 5; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Voor de personeelsleden bedoeld in artikel 9bis is het bedrag van het wachtgeld of de wachtgeldtoelage gedurende de hele periode van de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen gelijk aan het wachtgeld of de wachtgeldtoelage berekend zoals bepaald in artikel 6, maar verminderd met :
  - 8 % van de laatste activiteitswedde of activiteitsweddentoelage als de terbeschikkingstelling ingaat op het ogenblik dat het personeelslid 55 jaar oud is;
  - 7 % van de laatste activiteitswedde of activiteitsweddentoelage als de terbeschikkingstelling ingaat op het ogenblik dat het personeelslid 56 jaar oud is;
  - 5 % van de laatste activiteitswedde of activiteitsweddentoelage als de terbeschikkingstelling ingaat op het ogenblik dat het personeelslid 57 jaar oud is;
  - 3 % van de laatste activiteitswedde of activiteitsweddentoelage als de terbeschikkingstelling ingaat op het ogenblik dat het personeelslid 58 jaar oud is.
  Voor de berekening van de vermindering wordt onder de laatste activiteitswedde of activiteitsweddentoelage verstaan de activiteitswedde of activiteitsweddentoelage die het personeelslid zou genieten als de diensten erkend als nuttige ervaring, niet in aanmerking worden genomen.
  Als het personeelslid de overgangsmaatregel deeltijds opneemt, wordt het wachtgeld en de wachtgeldtoelage verminderd à rato van de prestaties die het personeelslid niet meer verricht.

HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen.
Art.10. In het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra worden de volgende artikelen opgeheven :
  1° artikel 7 en 8, gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli 1984;
  2° artikel 9, gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli 1984, bij de wet van 21 juni 1985 en bij de decreten van 5 juli 1989 en 31 juli 1990;
  3° artikel 10, gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli 1984, bij het koninklijk besluit nr. 436 van 5 augustus 1986, bij het koninklijk besluit nr. 537 van 31 maart 1987 en bij het decreet van 5 juli 1989.
  De artikelen, vermeld in het eerste lid, worden enkel opgeheven voor de personeelsleden op wie het huidige besluit van toepassing is.

Art.11. De volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen die vóór 1 september 1999 werd toegekend aan personeelsleden, bedoeld in artikel 1, 6°, wordt beschouwd te zijn verleend overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.

Art.12. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999, met uitzondering van :
  1° artikel 2, 3°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1997, wat de personeelsleden betreft van het basisonderwijs, met inbegrip van de leden van het administratief personeel van dit onderwijsniveau;
  2° artikel 6, § 2, 3°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1995;
  3° artikel 6, § 2, 4°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1991;
  4° artikel 6, § 2, 5°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1994.

Art. 13.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.