6 APRIL 2005. - Ministerieel besluit betreffende de toekenning van een bijzondere en een afzonderlijke vergoeding in geval van opzettelijke gewelddaden tegen leden van de politie- en hulpdiensten.
Art. 1-9
Artikel 1. § 1 De Directeur-generaal van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken wordt aangewezen als overheid die belast is met het onderzoek en het opmaken van het verslag, bedoeld in artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit van 23 januari 1987 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van opzettelijke gewelddaden tegen leden van de politie- en hulpdiensten en tegen derden die hulp verlenen aan een slachtoffer van een opzettelijke gewelddaad, wanneer het slachtoffer een lid is van ofwel de diensten van de Civiele Veiligheid, ofwel lid is van de brandweer van de gemeenten, van de agglomeraties, van de federaties van gemeenten of van de intercommunale verenigingen.
§ 2. - De Directeur-generaal van de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken wordt aangewezen als overheid die belast is met het onderzoek en het opmaken van het verslag, bedoeld in artikel 5, § 1, van het voormelde koninklijk besluit van 23 januari 1987, wanneer het slachtoffer een personeelslid is van het operationeel kader of van het administratief en logistiek kader van de diensten van de lokale politie.
Art.2. De in artikel 1 aangewezen overheden ontvangen de aanvragen tot bijzondere en afzonderlijke vergoedingen, bepaald bij artikel 42 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, die hen betreffen en voor de toekenning waarvan de Minister van Binnenlandse Zaken bevoegd is, overeenkomstig artikel 1, 4°, punt b, van het koninklijk besluit van 23 januari 1987; zij geven er ontvangstmelding van aan de verzoekers.
Art.3. De in artikel 1 aangewezen overheden gaan elk wat hen betreft over tot alle nuttige onderzoeken. Zij behandelen de aanvragen tot toekenning van de vergoeding, door het verzamelen van alle elementen die het recht op de vergoedingen in hoofde van het slachtoffer of zijn rechthebbenden, alsook in hoofde van de kinderen ten laste van het slachtoffer, kunnen staven.
Bij de behandeling door de in artikel 1 bedoelde overheden zal in ieder geval het volgende dienen te worden vastgesteld: het feit dat de schade heeft veroorzaakt, de identiteit van het slachtoffer van het feit dat opzettelijke gewelddaad uitmaakt of van de ontploffing, de aard van de door het slachtoffer verrichte opdracht, de aard van de schade, alsook het oorzakelijk verband tussen het feit dat de opzettelijke gewelddaad uitmaakt of de ontploffing en de opgelopen schade. Tevens dienen de elementen te worden verschaft die het mogelijk maken de vergoedingsgerechtigden te identificeren.
Art.4. Na afloop van het onderzoek stellen de in artikel 1 aangewezen overheden een met redenen omkleed verslag op waarin de conclusies van de onderzoeken opgenomen zijn en spreken zij zich uit over de al dan niet gegrondheid van de aanvraag tot toekenning van de vergoeding.
Art.5. Indien de in artikel 1 bedoelde overheden beslissen de aanvraag af te wijzen, geven zij de verzoeker bij een ter post aangetekende brief kennis van een afschrift van hun met redenen omkleed verslag, met de mededeling dat hij beschikt over een termijn van dertig dagen vanaf de kennisgeving, om schriftelijk zijn verweermiddelen in te dienen.
Art.6. Zodra de in artikel 1 aangewezen overheden kennis hebben van de door de verzoeker aangevoerde verweermiddelen, geven zij daarover hun advies en wijzigen zij, indien nodig, het met redenen omkleed verslag of vullen zij het aan.
Art.7. Bij het einde van de procedure sturen de in artikel 1 aangewezen overheden, elk wat hen betreft, het volledige dossier, vergezeld van een ontwerp van besluit, naar de Minister Binnenlandse Zaken, die beslist overeenkomstig artikel 7 van het voormelde koninklijk besluit van 23 januari 1987.
Art.8. De in artikel 1 aangewezen overheden geven bij een ter post aangetekende brief aan de verzoeker kennis van de beslissing van de Minister.
In geval van een ongunstige beslissing vermeldt de kennisgeving dat deze beslissing een vordering voor de Hoven en Rechtbanken van de rechterlijke orde niet verhindert.
In geval van een gunstige beslissing worden de in artikel 1 aangewezen overheden ermee belast de nodige uitvoeringsmaatregelen te nemen.
Art. 9. Het ministerieel besluit van 19 juni 1987 wordt opgeheven.
Brussel, 6 april 2005.
P. DEWAEL.