Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

26 MAART 1971. - Wet op de bescherming van het grondwater (NOTA 1 : Deze wet werd voor het Vlaamse Gewest opgeheven bij DVR1984-01-24/32,art. 31,§1, B.St. 05-06-1984, p. 8156) (NOTA 2 : opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG1990-04-30/30, art. 24, 3°, 002; Inwerkingtreding : 30-06-1990) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-06-1990 en tekstbijwerking tot 18-06-2014)



Inhoudstafel:


Art. 1-2, 2bis, 3-12



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
  "grondwater", alle water dat niet tot het hydrografisch net behoort, en bij gelijkstelling daarmede, alle water in de toevoerleidingen voor de drinkwatervoorziening;
  "waterwingebied", het overeenkomstig artikel 2, 1, afgebakend geografisch gebied waar gevestigd zijn of zullen worden de kunstwerken en inrichtingen voor het winnen en vergaren van grondwater, die hoofdzakelijk worden aangewend of aanwendbaar zijn voor de drinkwatervoorziening;
  "beschermingszone", het geografisch gebied dat overeenkomstig artikel 2, 1, is afgebakend om het grondwater van het waterwingebied evenals het in de toevoerleidingen bevatte en voor de voeding bestemde water tegen alle gevaar van bederf te vrijwaren. <zie nota onder TITEL>

Art.2. In het belang van de volksgezondheid kan de Koning, op advies van een door Hem ingestelde Hoge Raad voor de waterleidingen, maatregelen nemen om het grondwater te beschermen met het oog op het eventuele gebruik ervan voor voedings- en huishoudelijke doeleinden.
  Daartoe kan hij met name:
  1. om reden van openbaar nut, waterwingebieden en zones voor de bescherming van het grondwater afbakenen;
  2. in die gebieden en zones verbieden, reglementeren of aan vergunning onderwerpen:
  a) het vervoeren, opslaan, deponeren, afvoeren, bedelven, uitstorten, lozen en uitstrooien van stoffen die het grondwater kunnen doen bederven;
  b) de werken, inrichtingen, kunstwerken en werkzaamheden, alsmede de wijzigingen in de grond of de ondergrond die een oorzaak van of een gevaar voor bederf van het grondwater kunnen zijn;
  buiten de waterwingebieden en de beschermingszones verbieden, reglementeren of aan vergunning onderwerpen, het op of in de grond lozen of rechtstreeks of onrechtstreeks deponeren van stoffen waarvan Hij verklaart dat zij het grondwater kunnen doen bederven. <zie nota onder TITEL>

Art. 2bis. <Ingevoegd voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij ORD 1992-07-30/34, art. 79; Inwerkingtreding : onbepaald > Met betrekking tot het direct of indirect lozen van stoffen afkomstig van een inrichting, in de zin van (de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen), geldt de milieuvergunning als de vergunning bedoeld in artikel 2, lid 2, 2° en 3°, indien deze vereist is. <ORD 2001-12-06/57, art. 26, 003; Inwerkingtreding : 12-02-2002>

Art.3. In de waterwingebieden en in de op grond van artikel 2, 1, afgebakende beschermingszones is de exploitant belast met de bescherming van het grondwater.
  Met vergunning van de Koning kan de exploitant, overeenkomstig de wetten op de onteigeningen voor rekening van de Staat, de onteigening te algemenen nutte van de voor de uitvoering van deze wet onontbeerlijke onroerende goederen vorderen.
  Deze onteigeningen kunnen geschieden door toedoen van de comités voor de aankoop van onroerende goederen voor rekening van de Staat, waarvan de ambtenaren bevoegd zullen zijn om in naam van de exploit akten te verlijden, alsook rechtsvervolgingen en onteigeningsprocedures in te stellen. <zie nota onder TITEL>

Art.4. § 1. De Koning bepaalt, na ingewonnen advies van de Hoge Raad voor de waterleidingen, de wijze waarop en de termijnen waarbinnen de aanvragen om vergunning ter uitvoering van de krachtens artikel 2, 2 en 3, genomen besluiten, worden ingediend en onderzocht.
  § 2. De Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, beslist op deze aanvragen waarbij hij in ieder afzonderlijk geval zijn weigering motiveert of de opgelegde voorwaarden nader bepaalt.
  De beslissing wordt slechts definitief wanneer is vastgesteld dat de opgelegde voorwaarden zijn nagekomen. De Koning bepaalt de bijzonderheden en de termijnen van die vaststelling.
  Indien deze voorwaarden niet worden nagekomen kan de Minister, bij een met redenen omklede beslissing, de vergunning opschorten of intrekken en in voorkomende gevallen nieuwe voorwaarden opleggen. <zie nota onder TITEL>

Art.5. § 1. De Koning bepaalt:
  1. de bijzonderheden en termijnen van het openbaar onderzoek, in het bijzonder de procedure van indiening en behandeling van de bezwaren betreffende de vaststelling en de afbakening van de waterwingebieden en de beschermingszones;
  2. welke autoriteiten met het onderzoek en de behandeling van de ingediende bezwaren belast worden.
  § 2. De afbakening van een waterwingebied of een beschermingszone geschiedt, na een openbaar onderzoek, bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.
  § 3. De Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, beslist op de bezwaren. <zie nota onder TITEL>

Art.6. De rechtstreekse materiële schade die door de eigenaar of de exploitant is geleden ten gevolge van een ter uitvoering van artikel 2, 2, genomen maatregel wordt vergoed ten laste van degene aan wie de bescherming ten goede komt.
  Het recht op vergoeding ontstaat vanaf het ogenblik dat het in het artikel 5 bepaalde openbaar onderzoek wordt ingesteld. Het geldt voor bestaande werken, inrichtingen of kunstwerken die moeten worden veranderd of afgeschaft, evenals voor werkzaamheden die moeten worden stopgezet, beperkt of omgeschakeld.
  Dit is eveneens het geval indien werken, inrichtingen of kunstwerken, waarvoor met toepassing van artikel 2, 2, een regelmatige vergunning is verleend, naderhand moeten worden afgeschaft of veranderd of indien werkzaamheden in dezelfde omstandigheden moeten worden stopgezet, beperkt of omgeschakeld krachtens een beslissing van de bevoegde overheid.
  De in dit artikel bepaalde vordering tot schadevergoeding verjaart na verloop van vijf jaar te rekenen, al naar het geval, vanaf de instelling van het openbaar onderzoek voor de in het tweede lid bepaalde gevallen, of vanaf de beslissing van de in het derde lid bedoelde bevoegde overheid.
  Indien de bescherming bij het ontstaan van de schade aan niemand ten goede komt, komt de vergoeding ten laste van de Staat, die ze kan verhalen op degene aan wie de bescherming later ten goede mocht komen.
  In geval van gerechtelijke procedure is de door de rechtbank vastgestelde vergoeding opeisbaar niettegenstaande eventueel hoger beroep. <zie nota onder TITEL>

Art.7.<Zie NOTA 3 onder TITEL> Onverminderd de bevoegdheden van de officier van gerechtelijke politie, zijn de ambtenaren die daartoe worden aangewezen door de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, gerechtigd om de overtredingen van deze wet en van dezer uitvoeringsbesluiten op te sporen en vast te stellen. Hun processen-verbaal hebben bewijskracht tot het tegendeel is bewezen. Een afschrift ervan wordt aan de overtreders betekend binnen zeven dagen na de vaststelling.
  Zij hebben bij dag en bij nacht toegang tot alle instellingen of inrichtingen _ woongelegenheden uitgezonderd _ als ze redenen hebben om aan te nemen dat deze wet of haar uitvoeringsbesluiten worden overtreden.
  Indien er voldoende aanwijzingen zijn om te vermoeden dat een dergelijke overtreding in woongelegenheden wordt begaan, mag door twee van die ambtenaren huiszoeking worden gedaan krachtens een machtiging van de rechter van de politierechtbank. <zie nota onder TITEL>

  GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Art. 7. (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST)  <Opgeheven bij ORD 1999-03-25/53, art. 43; Inwerkingtreding : 04-07-1999 en bevestigd bij VARIA 2014-04-25/A3, art. 59,5°, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.8.<Zie NOTA 3 onder TITEL> De overeenkomstig artikel 7 aangewezen ambtenaren nemen monsters of doen monsters nemen van stoffen die de beschermde waters ongeschikt kunnen maken of vermoed worden ze ongeschikt te hebben gemaakt voor voedings- en huishoudelijke doeleinden.
  Op verzoek van de exploitant van een watervang kunnen die ambtenaren monsters van de bodem nemen of doen nemen, wanneer wordt vermoed dat deze stoffen als bedoeld in het vorige lid bevat. Van die monsterneming wordt proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan de vermoedelijke dader van de overtreding wordt toegezonden.
  De ontleding van de monsters wordt verricht door een rijkslaboratorium of door een laboratorium dat daartoe is erkend door de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort.
  De Koning bepaalt, onder vrijwaring van de rechten van de verdediging, de wijze waarop de monsters worden genomen, de regels van de procedure van erkenning evenals het model van het protocol van de ontledingen. Hij kan eveneens de ontledingsmethoden vaststellen. <zie nota onder TITEL>

  GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Art. 8. (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST)  <Opgeheven bij ORD 1999-03-25/53, art. 43; Inwerkingtreding : 04-07-1999 en bevestigd bij VARIA 2014-04-25/A3, art. 59,5°, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.9.<Zie NOTA 3 onder TITEL> De overeenkomstig artikel 7 aangewezen ambtenaren kunnen voorlopig het gebruik verbieden van inrichtingen en toestellen die wegens hun bouw of gebrekkige werking niet overeenkomstig deze wet en de besluiten tot uitvoering ervan kunnen functioneren; zij kunnen die inrichtingen en toestellen verzegelen en alle spoedmaatregelen nemen die in de gegeven omstandigheden noodzakelijk zijn in het belang van de volksgezondheid.
  Deze maatregelen houden op gevolg te hebben na verloop van vijftien dagen, indien ze binnen deze termijn, de gebruikers vooraf gehoord of opgeroepen, niet bekrachtigd zijn door de Minister van Volksgezondheid of door de ambtenaar die hij heeft afgevaardigd.
  De beslissingen van bekrachtiging worden onverwijld in aangetekende omslag betekend aan de gebruikers van de inrichtingen en toestellen.
  Tegen de beslissingen van bekrachtiging kan iedere belanghebbende beroep bij de Koning instellen. De Koning bepaalt de regels en de termijnen van dit beroep, dat niet opschortend is. <zie nota onder TITEL>

  GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Art. 9. (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST)  <Opgeheven bij ORD 1999-03-25/53, art. 43; Inwerkingtreding : 04-07-1999 en bevestigd bij VARIA 2014-04-25/A3, art. 59,5°, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.10.<Zie NOTA 3 onder TITEL> De overeenkomstig artikel 7 aangewezen ambtenaren kunnen voor de vervulling van hun opdracht de bijstand van de gemeentelijke overheid vorderen. Zij kunnen die overheid eveneens verzoeken om de vereiste dringende maatregelen te nemen wanneer grondwater ongeschikt is of wordt voor voedings- of huishoudelijke doeleinden.
  Indien de gemeentelijke overheid in gebreke blijft of wanneer de minste vertraging ernstige schade voor de volksgezondheid kan veroorzaken, nemen de overeenkomstig artikel 7 aangewezen ambtenaren de passende maatregelen of doen ze de nodige opeisingen verrichten.
  Zij geven hiervan onmiddellijk kennis aan de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, alsmede aan de gouverneur van de provincie.
  Deze opeisingen worden onmiddellijk uitgevoerd door toedoen van de gouverneur van de provincie of van de arrondissementscommissaris van het gebied.
  Deze maatregelen houden op gevolg te hebben na verloop van dertig dagen, indien ze binnen deze termijn niet bevestigd zijn door de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort of door de leidende ambtenaar die door hem is afgevaardigd, nadat de door deze maatregelen getroffen personen vooraf zijn gehoord of opgeroepen. <zie nota onder TITEL>

  GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Art. 10. (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST)  <Opgeheven bij ORD 1999-03-25/53, art. 43; Inwerkingtreding : 04-07-1999 en bevestigd bij VARIA 2014-04-25/A3, art. 59,5°, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.11.§ 1. Onverminderd de toepassing van de bij het Strafwetboek of bij andere wetten bepaalde straffen, wordt met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig tot vijfduizend frank, of met een van die straffen alleen, gestraft:
  1. hij die niet in het bezit is van een vergunning en handelingen of werkzaamheden verricht waarvoor een voorafgaande vergunning vereist is;
  2. hij die handelingen of werkzaamheden verricht die verboden zijn met toepassing van de wet;
  3. hij die wegens nalatigheid of gebrek aan vooruitzicht bij het gebruik van roerende of onroerende goederen, oorzaak is van bederf van het grondwater, zodat het ongeschikt wordt voor voedings- en huishoudelijke doeleinden;
  4. hij die zich niet leent tot of zich verzet tegen de inspecties, de monsternemingen of de in artikelen 9 en 10 bepaalde maatregelen.
  § 2. De straffen kunnen worden verdubbeld indien een nieuwe overtreding wordt begaan binnen twee jaar na een onherroepelijk geworden vonnis tot veroordeling wegens een der in dit artikel bepaalde overtredingen.
  § 3. Alle bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven.
  § 4. De rechter kan de sloping bevelen van de inrichtingen en kunstwerken die tot stand zijn gebracht met overtreding van de ter uitvoering van deze wet gegeven voorschriften. Hij kan eveneens bevelen de plaatsen in hun vroegere staat te herstellen.
  Indien de veroordeelde het vonnis niet binnen de gestelde tijd ten uitvoer legt, geschiedt dit van ambtswege, op zijn kosten en risico, door toedoen van de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort.
  In dat geval heeft deze het recht de materialen en voorwerpen afkomstig van het herstel van de plaatsen in hun vroegere toestand te verkopen, te vervoeren, op te slaan of te vernietigen op een plaats die hij uitkiest. De veroordeelde is ertoe gehouden alle uitvoeringskosten, verminderd met de opbrengst van de verkoop der materialen en voorwerpen, te vergoeden op vertoon van een staat begroot en invorderbaar verklaard door de beslagrechter.
  § 5. De vennootschappen zijn burgerlijk aansprakelijk voor veroordelingen tot geldboeten en verbeurdverklaringen uitgesproken tegen hun organen of aangestelden wegens overtreding van de bepalingen van dit artikel.
  Die vennootschappen kunnen voor de strafrechtbank worden gedagvaard. <zie nota onder TITEL>

  GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

Art. 11. (BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST)  § 1. [1 Onverminderd de toepassing van de bij het Strafwetboek of bij andere wetten bepaalde straffen, wordt [2 met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid]2 gestraft, hij die de bepalingen van deze wet of de uitvoeringsbesluiten en -reglementen ervan overtreedt, en inzonderheid :]1  1. hij die niet in het bezit is van een vergunning en handelingen of werkzaamheden verricht waarvoor een voorafgaande vergunning vereist is [2 krachtens artikel 2, tweede lid, 2, a) en b) van de huidige wet en haar uitvoeringsbesluiten]2;  2. hij die handelingen of werkzaamheden verricht die verboden zijn [2 krachtens artikel 2, tweede lid, 2, a) en b), van huidige wet en haar uitvoeringsbesluiten]2;  3. hij die wegens nalatigheid of gebrek aan vooruitzicht bij het gebruik van roerende of onroerende goederen, oorzaak is van bederf van het grondwater, zodat het ongeschikt wordt voor voedings- en huishoudelijke doeleinden;  4. [2 hij die als uitbater van een ondergronds waterwingebied, nalaat te verzoeken om een afbakening van een waterwingebied en een beschermingszone rond zijn inrichtingen voor waterwinning;]2  [2 5. hij die de uitbatingsvoorwaarden van de toegestane activiteit krachtens artikel 2, tweede lid, 2, a) en b), van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten niet naleeft.]2  § 2. [2 ...]2  § 3. Alle bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn toepasselijk op de in deze wet bepaalde misdrijven.  § 4. De rechter kan de sloping bevelen van de inrichtingen en kunstwerken die tot stand zijn gebracht met overtreding van de ter uitvoering van deze wet gegeven voorschriften. [2 Artikel 37, tweede en derde lid, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid is op dergelijk bevel van toepassing.]2  [2 ...]2  [2 ...]2  § 5. De vennootschappen zijn burgerlijk aansprakelijk voor veroordelingen tot geldboeten en verbeurdverklaringen uitgesproken tegen hun organen of aangestelden wegens overtreding van de bepalingen van dit artikel.  [2 ...]2
  ----------
  (1)<ORD 2012-05-10/01, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 02-06-2012>
  (2)<ORD 2014-05-08/54, art. 125, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2015; zie ook ORD 2014-05-08/54, art. 159>

Art. 12. De bepalingen van deze wet treden in werking op de data die de Koning bepaalt en uiterlijk drie jaar na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. <zie nota onder TITEL>