Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

19 JUNI 1989. - Koninklijk besluit betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door gevaarlijke, schadelijke of toxische stoffen voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-02-2019 en tekstbijwerking tot 20-02-2019)



Inhoudstafel:


Art. 1-22, N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1999031133  2008031227 



Artikels:

Artikel 1.Dit besluit is uitsluitend van toepassing in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
  Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder
  a) Minister : het lid van de Executieve van het Brusselse Gewest dat bevoegd is voor de waterproduktie en voorziening of zijn afgevaardigde;
  [1 b) Leefmilieu Brussel : instelling van openbaar nut die is opgericht door het koninklijk besluit van 8 maart 1989]1
  c) directe lozing : de inleiding van stoffen in het grondwater zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond;
  d) indirecte lozing : de inleiding van stoffen in het grondwater na doorsijpeling door bodem of ondergrond.
  ----------
  (1)<BESL 2018-11-08/22, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.2. De volgende stoffen kunnen het grondwater bederven, zoals bedoeld in artikel 2, 2e lid, 2a en 3 van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater :
  1°
  a) organische halogeenverbindingen en stoffen waaruit in water dergelijke verbindingen kunnen ontstaan;
  b) organische fosforverbindingen;
  c) organische tinverbindingen;
  d) stoffen die in of via het water een kankerverwekkende mutagene of teratogene werking hebben;
  e) kwik en kwikverbindingen;
  f) cadmium en cadmiumverbindingen;
  g) minerale oliën en koolwaterstoffen;
  h) cyaniden;
  2°
  a) de volgende metalloïden en metalen alsmede verbindingen daarvan :
  1. zink
  2. koper
  3. nikkel
  4. chroom
  5. lood
  6. seleen
  7. arseen
  8. antimoon
  9. molybdeen
  10. titaan
  11. tin
  12. barium
  13. beryllium
  14. boor
  15. uranium
  16. vanadium
  17. kobalt
  18. thallium
  19. tellurium
  20. zilver
  b) biociden en derivaten daarvan, die niet in artikel 2, 1° genoemd zijn;
  c) stoffen met een schadelijke werking op de smaak en/of de geur van het grondwater alsmede verbindingen waaruit dergelijke stoffen in het water kunnen ontstaan en die het water ongeschikt voor menselijke consumptie kunnen maken;
  d) organische siliciumverbindingen die toxisch of persistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen in het water kunnen ontstaan, met uitzondering van die welke biologisch onschadelijk zijn of die in het water snel worden omgezet in onschadelijke stoffen;
  e) anorganische fosforverbindingen en elementair fosfor;
  f) fluoriden;
  g) ammoniak en nitrieten.

Art.3. Dit besluit is niet van toepassing op :
  a) lozingen van huishoudelijk afvalwater van alleenstaande woningen die niet zijn aangesloten op een collectief rioleringssysteem en gelegen zijn buiten de gebieden die met het oog op de winning van water bestemd voor menselijke consumptie zijn beschermd;
  b) lozingen ten aanzien waarvan door de bevoegde overheid wordt vastgesteld, dat zij stoffen bedoeld in artikel 2, 1° of 2°, in zulk een geringe hoeveelheid en concentratie bevatten, dat elk gevaar voor een verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende grondwater nu of in de toekomst is uitgesloten;
  c) lozingen van stoffen die radioactieve stoffen bevatten.

Art.4.§ 1. Elke directe lozing van stoffen bedoeld in artikel 2, 1° is verboden.
  De handelingen waarbij deze stoffen worden verwijderd of gestort met het oog op de verwijdering en die een indirecte lozing tot gevolg kunnen hebben zijn onderworpen aan een vergunning.
  Aan de hand van de resultaten van een voorafgaand onderzoek worden de handelingen verboden of wordt een vergunning verleend mits alle technische voorzorgsmaatregelen die nodig zijn om die lozing te verhinderen, in acht worden genomen.
  § 2. Als uit een voorafgaand onderzoek evenwel blijkt dat het grondwater waarin de lozing van stoffen bedoeld in artikel 2, 1° wordt overwogen, blijvend ongeschikt is voor enig ander gebruik met name voor gebruik in de huishouding of in de landbouw, mag [1 Leefmilieu Brussel]1 het lozen van deze stoffen toestaan, op voorwaarde dat de aanwezigheid van deze stoffen het benutten van bodemschatten niet hindert.
  Deze vergunningen mogen slechts worden afgegeven indien alle technische voorzorgsmaatregelen zijn getroffen opdat deze stoffen geen andere aquatische systemen kunnen bereiken of schade kunnen veroorzaken aan andere ecosystemen.
  § 3. [2 ...]2
  ----------
  (1)<BESL 2018-11-08/22, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
  (2)<BESL 2018-11-08/22, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.5.Elke directe lozing van stoffen bedoeld in artikel 2, 2° alsmede de handelingen waarbij deze stoffen worden verwijderd of met het oog op de verwijdering ervan worden gestort, en die een indirecte lozing tot gevolg kunnen hebben, zijn onderworpen aan een vergunning.
  Aan de hand van de resultaten van een voorafgaand onderzoek mag [1 Leefmilieu Brussel]1 een vergunning verlenen, mits alle vereiste technische voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van verontreiniging van het grondwater door die stoffen in acht worden genomen.
  ----------
  (1)<BESL 2018-11-08/22, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.6. In afwijking van de artikels 4 en 5 is het kunstmatige aanvullen van het grondwater onderworpen aan een bijzondere vergunning. Een dergelijke vergunning wordt slechts verleend indien er geen gevaar is voor verontreiniging van het grondwater.

Art.7. Het in de artikels 4 en 5 bedoelde voorafgaande onderzoek moet een studie omvatten van de hydrogeologische omstandigheden in het betrokken gebied, van het eventuele zuiveringsvermogen van bodem en ondergrond en van de gevaren van verontreiniging en van verandering van de grondwaterkwaliteit door de lozing en moet erop gericht zijn vast te stellen of lozing in het grondwater vanuit het oogpunt van het milieu een adequate oplossing vormt.

Art.8.De in de artikels 4, 5 en 6 bedoelde vergunningen worden door [1 Leefmilieu Brussel]1 slechts verleend wanneer zij zich ervan heeft vergewist dat het grondwater, en met name de kwaliteit ervan onder controle staat.
  ----------
  (1)<BESL 2018-11-08/22, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.9. Wanneer een directe lozing overeenkomstig artikel 4, §§ 2 en 3, of artikel 5, wordt toegestaan, of wanneer een lozing van afvalwater die onvermijdelijk een indirecte lozing tot gevolg heeft, overeenkomstig artikel 5 wordt toegestaan, wordt in de vergunning met name het volgende bepaald :
  - de plaats van de lozing;
  - de lozingsmethode;
  - de vereiste voorzorgsmaatregelen, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de aard en de concentratie van de in de te lozen materie aanwezige stoffen en met de kenmerken van het ontvangende milieu, alsmede met de nabijheid van waterwingebieden, vooral voor drink-, thermaal- en mineraalwater;
  - de maximaal toelaatbare hoeveelheid van een bepaalde stof in de te lozen materie gedurende één of meer vastgestelde periodes en passende voorwaarden voor de concentratie van deze stof;
  - voorzieningen die de controle mogelijk maken op de materie die in het grondwater wordt geloosd;
  - indien nodig, maatregelen waarmee het grondwater en met name de kwaliteit ervan, kan worden gecontroleerd.

Art.10. Wanneer een handeling waarbij stoffen worden verwijderd of met het oog op de verwijdering ervan worden gestort en die een indirecte lozing tot gevolg kan hebben, overeenkomstig artikels 4 en 5 wordt toegestaan, wordt in de vergunning met name het volgende bepaald :
  - de plaats waar die handeling wordt verricht,
  - de voor het verwijderen of storten gebruikte methoden;
  - de vereiste voorzorgsmaatregelen, waarbij in het bijzonder de in rekening wordt gehouden met de aard en de concentratie van de in de te verwijderen of te storten materie aanwezige stoffen en met de kenmerken van het ontvangende milieu, alsmede met de nabijheid van waterwingebieden, vooral voor drink-, thermaal- en mineraalwater;
  - de maximaal gedurende één of meer vastgestelde perioden toelaatbare hoeveelheid van de materie die stoffen van artikel 2, 1° of 5° bevat en, indien mogelijk, de maximaal toelaatbare hoeveelheid van deze stoffen zelf, die mogen worden verwijderd of gestort, alsmede passende voorwaarden voor de concentratie van deze stoffen;
  - in de in artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, bedoelde gevallen, de technische voorzorgsmaatregelen die moeten worden getroffen om elke lozing van stoffen van artikel 2, 1° in grondwater te verhinderen of elke verontreiniging van dit water door stoffen van artikel 2, 2° te voorkomen;
  - indien nodig, maatregelen waarmee het grondwater, en met name de kwaliteit ervan, kan worden gecontroleerd.

Art.11. De in de artikelen 4 en 5 bedoelde vergunningen worden verleend voor ten hoogste tien jaar. Zij worden ten minste om de vier jaar aan een onderzoek onderworpen. Zij kunnen worden verlengd, gewijzigd of ingetrokken.

Art.12.§ 1. Indien de aanvrager van een vergunning in de zin van artikel 4 of 5 verklaart dat hij de hem op te leggen voorwaarden niet zal kunnen naleven of indien zulks door [1 Leefmilieu Brussel]1 wordt vastgesteld, wordt de vergunning geweigerd.
  § 2. Indien de in een vergunning vastgestelde voorwaarden niet worden nageleefd, treft de Minister alle ter zake dienende maatregelen om ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden wordt voldaan; indien nodig trekt hij de vergunning in.
  ----------
  (1)<BESL 2018-11-08/22, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.13.[1 Leefmilieu Brussel]1 controleert de naleving van de in de vergunningen vastgestelde voorwaarden en gaat de gevolgen van de lozingen voor het grondwater na.
  ----------
  (1)<BESL 2018-11-08/22, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.14. De aanvragen om een vergunning bedoeld in dit besluit voor de lozingen die reeds plaatsvinden op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit dienen te worden ingediend bij de Minister binnen twee maanden na de inwerkingtreding van dit besluit. Deze lozingen moeten worden gestopt bij kennisgeving van de weigering van een vergunning.

Art.15.[1 Leefmilieu Brussel]1 houdt een inventaris bij van de in dit besluit bedoelde vergunningen.
  ----------
  (1)<BESL 2018-11-08/22, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.16.[1 Leefmilieu Brussel]1 beslist over de aanvragen om een vergunning bedoeld in dit besluit binnen een termijn van negentig dagen na ontvangst van de aanvraag.
  ----------
  (1)<BESL 2018-11-08/22, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.17. In geval van lozing in grondwater overschrijdt, brengt de Minister die overweegt een dergelijke lozing toe te staan, vóór de afgifte, de betrokken overheid van het naburig Gewest op de hoogte. Op verzoek van de betrokken overheid vindt vóór de afgifte van een vergunning overleg plaats.

Art.18. Toepassing van dit besluit mag in geen geval leiden tot directe of indirecte verontreiniging van het grondwater.

Art.19.De ambtenaren van [1 Leefmilieu Brussel]1 zijn gemachtigd om de overtredingen van dit besluit op te sporen en vast te stellen.
  ----------
  (1)<BESL 2018-11-08/22, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.20. Elke monsterneming met het oog op het opsporen of vaststellen van een overtreding van dit besluit dient zodanig te geschieden dat er twee identieke monsters worden genomen, waarvan de recipiënten na de monsterneming ter plaatse worden verzegeld. Het procesverbaal en de bijlagen ervan worden opgemaakt overeenkomstig het model dat bij dit besluit is gevoegd. Een afschrift van die documenten wordt aan de vermoedelijke vervuiler toegestuurd binnen vijf dagen na de datum van de monsterneming.

Art.21. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art.22. Onze Minister van het Brusselse Gewest en Onze Staatssecretaris voor het Brusselse Gewest zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. N. Model van het proces-verbaal van de monstername. <Niet opgenomen om technische redenen; zie B.St. 04-07-1989, p. 11894>