15 MAART 1971. - Wet betreffende de scheepvaartrechten te heffen op de waterwegen onder beheer van de Staat. (NOTA : opgeheven voor het Vlaams Gewest bij DVR2022-01-21/23, art. 191, 004; Inwerkingtreding : 01-06-2022)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-03-2006 en tekstbijwerking tot 06-05-2022)
Art. 1
Art. 1 WAALS GEWEST
Art. 2-11
Art. 11 Vlaams Gewest
Art. 12-13
1993035731 1993035810 1998014337 1999014082 1999031504 1999036219 2000003486 2002035100 2002035101 2006036180 2007014091 2007014359 2007037168 2007037246 2009014063 2009035432 2009035438 2011014114 2012036313 2013014012 2013036209 2013036210 2013200970 2013200971 2014203861 2014203862 2019041989 2019200178 2022042045
Artikel 1.De Koning is gemachtigd, op de hierna aangegeven grondslagen en binnen de hierna bepaalde grenzen, de scheepvaartrechten vast te stellen die op de waterwegen onder beheer van de Staat worden geheven.
Art.1_WAALS_GEWEST. (opgeheven) <DWG 2006-02-23/34, art. 43, 002; Inwerkingtreding : 07-03-2006>)
Art.2. In deze wet worden onder "vaartuigen" verstaan alle schepen en boten die de zee, de rivieren of de kanalen bevaren.
Art.3. § 1. Voor vrachtvaartuigen worden de scheepvaartrechten vastgesteld naar vehouding van het gewicht der lading (in metrieke ton) en van de af te leggen weg (in kilometer); zij mogen niet meer dan tien centiem per kilometer ton bedragen.
De Koning kan het gewicht van de lading van vaartuigen die een geregelde vervoerdienst van goederen verrichten, forfaitair vaststellen op een gedeelte van het laadvermogen.
Het te heffen recht mag nooit lager zijn dan het recht dat voor het ledig varend vaartuig zou zijn verschuldigd.
§ 2. Voor ledig varende vrachtvaartuigen worden de scheepvaartrechten vastgesteld naar verhouding van het laadvermogen (in metrieke ton) en van de af te leggen weg (in kilometer); zij mogen niet meer dan 100 frank bedragen.
Art.4. § 1. Voor motorvaartuigen die een samenstel, zijnde een sleeptrein, een duweenheid of een gekoppelde formatie, voortbewegen, worden de scheepvaartrechten vastgesteld naar verhouding van het motorvermogen (in paardekracht) en van de af te leggen weg (in kilometer); zij mogen niet meer dan tien centiem per paardkrachtkilometer bedragen.
Het te heffen recht mag nooit lager zijn dan het recht dat voor het alleenvarende motorvaartuig zou zijn verschuldigd.
§ 2. Voor alleenvarende sleep- en duwboten worden de scheepvaartrechten vastgesteld naar verhouding van het motorvermogen (in paardekracht) en van de af te leggen weg (in kilometers); zij mogen niet meer dan 75 frank bedragen.
Art.5. Voor motorvrachtvaartuigen die een samenstel voortbewegen is het in artikel 3 bepaalde recht voor vrachtvaartuigen samen met het in artikel 4 bepaalde recht voor motorvaartuigen die een samenstel voortbewegen verschuldigd.
Art.6. Voor vaartuigen die bezoldigd personenvervoer verrichten met of zonder reisgoed, worden de rechten vastgesteld naar verhouding van het brutobedrag der ontvangsten; zij mogen niet meer dan 5 pct. bedragen.
De Koning kan echter een afzonderlijke regeling vaststellen voor geregelde passagiersdiensten met of zonder bagage.
Voor reizen met vertrek uit het buitenland worden de rechten evenwel vastgesteld naar verhouding van het aantal vervoerde personen en van de op Belgisch grondgebied af te leggen weg; zij mogen niet meer dan 15 frank per persoon bedragen.
Art.7. De Koning kan de plezierboten en de bootjes aan bijzondere regeling onderwerpen.
Voor huurbootjes mag het te heffen recht niet hoger zijn dan 5 pct. van de bruto-ontvangst, onverschillig hoe de wijze van heffing is geregeld.
Voor de overige bootjes en voor de plezierboten mag het recht niet meer bedragen dan het recht vastgesteld voor ledig varende vaartuigen.
Art.8. Veerdiensten zijn niet aan scheepvaartrechten onderworpen.
Art.9. Elk als scheepvaartrecht te heffen bedrag wordt, indien het minder dan 10 frank bedraagt, tot dit bedrag verhoogd.
Art.10. Al wie de bepalingen inzake heffing van scheepvaartrechten overtreedt, is strafbaar met een samen met het ontdoken recht te betalen geldboete, gelijk aan tienmaal dit recht, zonder dat die geldboete minder dan 200 frank mag bedragen.
De eigenaar of de huurder van het vaartuig naar gelang van het geval is burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van het ontdoken recht, van de geldboete en van de verwijlinteresten.
De processen-verbaal, door de aangestelden van de Staat opgemaakt om de overtreding vast te stellen, zijn rechtsgeldig tot het tegendeel is bewezen.
Vervolgingen voor invordering van rechten, renten, geldboeten en kosten die niet zouden kunnen geïnd zijn door de ontvangstdienst der scheepvaartrechten van de Staat, Ministerie van Openbare Werken, worden door het Bestuur der Registratie en Domeinen uirgeoefend op de wijze als in domeinzaken is bepaald.
De Minister die met het heffen van de scheepvaartrechten is belast, beslist over de vermindering of de kwijtschelding der opgelopen geldboete.
Art.11. De Koning is gemachtigd retributies, waarbij Hij de bedragen vaststelt, te heffen:
1° voor het opmaken, het afgeven of het wijzigen van documenten die bij de wetten en verordeningen betreffende de scheepvaart zijn voorgeschreven;
2° voor de levering van publicaties en het afgeven van platen en andere kentekens, welke door dezelfde wetten en verordeningen zijn voorgeschreven;
3° voor het verstrekken van diensten en het in bruikleen geven van materieel.
Art.11_VLAAMS_GEWEST. De Koning is gemachtigd retributies, waarbij Hij [1 , behoudens afwijking bij decreet,]1 de bedragen vaststelt, te heffen: 1° voor het opmaken, het afgeven of het wijzigen van documenten die bij de wetten en verordeningen betreffende de scheepvaart zijn voorgeschreven; 2° voor de levering van publicaties en het afgeven van platen en andere kentekens, welke door dezelfde wetten en verordeningen zijn voorgeschreven; 3° voor het verstrekken van diensten en het in bruikleen geven van materieel.
----------
(1)<DVR 2019-04-26/34, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 04-07-2019>
Art.12. <wijzigingsbepaling>
Art. 13. Opgeheven worden:
1° artikel 2 van de wet van 1 juli 1865 betreffende de tollen op de waterwegen onder beheer van het Rijk;
2° titel VII van de wet van 2 januari 1926 tot wijziging van de wetten op de zegel-, registratie-, griffie-, hypotheek-, successierechten, alsmede van de heffing van tollen op de waterwegen onder beheer van het Rijk;
3° het koninklijk besluit van 14 augustus 1933 betreffende de scheepvaartrechten.