13 DECEMBER 2018. - Besluit van de Waalse Regering tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG
HOOFDSTUK 1. - Definities, toepassingsgebied en waterwegzones
Art. 1-5
HOOFDSTUK 2. - Vaartcertificaten
Art. 6-18
HOOFDSTUK 3. - Scheepsidentificatiegegevens, inspecties en gewijzigde technische voorschriften
Art. 19-27
HOOFDSTUK 4. - Overgangsbepalingen
Art. 28-29
HOOFDSTUK 5. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 9 maart 2007 houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk
Art. 30-34
Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 december 2007 tot vaststelling van de tarieven van de retributies voor prestaties inzake het certificeren van vaartuigen voor de binnenvaart
Art. 35-36
HOOFDSTUK 6. - Opheffing van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen
Art. 36
HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
Art. 37-38
BIJLAGEN.
Art. N1-N6
HOOFDSTUK 1. - Definities, toepassingsgebied en waterwegzones
Artikel 1. Bij dit besluit wordt Richtlijn 2016/1629(EG) van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG gedeeltelijk omgezet.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder:
1° Minister: de Minister die bevoegd is voor de waterwegen;
2° Inspectie-instantie: de instantie bedoeld in artikel 2.01 van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn (ROSR) alsook de controle-instelling bedoeld in artikel 2.01 van bijlage 5 bij dit besluit;
3° derde land: ieder land dat geen lid is van de Europese Unie;
4° vaartuig: een schip of een drijvend werktuig;
5° schip: een binnenschip of een zeeschip;
6° binnenschip : een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren;
7° sleepboot: een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen;
8° duwboot: een schip dat speciaal is gebouwd voor het voortbewegen van een duwstel;
9° passagiersschip: een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;
10° drijvend werktuig: een drijvend bouwsel waarop zich werkinstallaties bevinden, zoals kranen, baggermolens, hei-installaties of elevatoren;
11° drijvende inrichting: een drijvend bouwsel, dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst, zoals een badinrichting, een dok, een steiger of een botenhuis;
12° drijvend voorwerp: een vlot, alsmede een ander voorwerp of samenstel van voorwerpen dat geschikt is gemaakt om te varen en dat geen schip, drijvend werktuig of drijvende inrichting is;
13° pleziervaartuig: een schip, niet zijnde een passagiersschip, dat is bestemd voor sportieve en recreatieve doeleinden;
14° snel schip: een schip met eigen mechanische middelen tot voortbeweging dat een snelheid ten opzichte van het water kan bereiken van meer dan 40 km/h;
15° lengte: de grootste lengte van de scheepsromp in meter, het roer en de boegspriet niet inbegrepen;
16° breedte: de grootste breedte van de scheepsromp in meter, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen);
17° diepgang: de verticale afstand in meter tussen het laagste punt van de scheepsromp, zonder rekening te houden met de kiel of andere vaste onderdelen en het vlak van de grootste inzinking van het schip;
18° binnenwateren: de openbare binnenwateren van het hele Waalse net, die bestemd zijn of die gebruikt worden voor bevaring;
19° met elkaar in verbinding staande binnenwateren: waterwegen van een lidstaat die in verbinding staan met binnenwateren van een andere lidstaat, via binnenwateren die volgens het nationale of internationale recht kunnen worden bevaren door vaartuigen die binnen het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG;
20° stadsrondvaartboot: een schip voor dagtochten dat uitsluitend ingericht en bestemd is voor rondvaarten:
a) waarvan de vertreklocatie gelegen is in een stadskern;
b) in een vaargebied bepaald door de Inspectie-instantie en die uitsluitend binnenwateren van zone 4 omvat;
c) met een ononderbroken maximale vaartijd van 2 uur per rondvaart;
21° alleenvarende duwbak: een duwbak die beschikt over mechanische middelen tot voortbeweging die korte verplaatsingen toelaten wanneer ze geen deel uitmaakt van een geduwde vaartuigen.
Art.3. § 1. Dit besluit is van toepassing op:
1° bateaux d'une longueur egale ou supérieur à vingt mètres: schepen met een lengte van 20 meter of meer;
2° schepen waarvan het volume, berekend uit het product van lengte (L), breedte (B) en diepgang (D), 100 m3 of meer bedraagt;
3° sleep- en duwboten die zijn bestemd om de vaartuigen bedoeld onder 1° en 2° of drijvende werktuigen te slepen, te duwen of langszij gekoppeld mee te voeren;
4° passagiersschepen;
5° drijvende werktuigen.
§ 2. Dit besluit is niet van toepassing op:
1° veren;
2° marineschepen;
3° zeeschepen, met inbegrip van zeesleepboten en zeeduwboten, die in getijdenwateren varen of stilliggen;
4° zeeschepen, met inbegrip van zeesleepboten en zeeduwboten, die tijdelijk op binnenwateren varen mits zij minstens beschikken over;
a) een certificaat van conformiteit met het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (SOLAS), of een gelijkwaardig certificaat; een certificaat van conformiteit met het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966, of een gelijkwaardig certificaat, en een internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging door olie (international oil pollution prevention ù IOPP) ten bewijze van conformiteit met het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973/78 (MARPOL);
b) in het geval van zeeschepen die niet onder het SOLAS-verdrag, noch het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966, noch het MARPOL-verdrag vallen, de relevante certificaten en de uitwateringsmerken die wettelijk verplicht zijn in hun vlaggenstaat;
c) in het geval van passagiersschepen die niet vallen onder de verdragen bedoeld onder a): een overeenkomstig Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 1999 afgegeven certificaat inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen;
d) in het geval van pleziervaartuigen die niet vallen onder de verdragen bedoeld onder a): een certificaat van de vlaggenstaat waaruit blijkt dat het vaartuig een toereikend veiligheidsniveau heeft.
Art.4. De binnenwateren worden in zones ingedeeld overeenkomstig bijlage 1.
Na raadpleging van de Europese Commissie kan de Minister de classificatie van de waterwegen in de zones vermeld in bijlage 1 wijzigen. Deze wijzigingen worden uiterlijk zes maanden voor hun inwerkingtreding aan de Europese Commissie betekend, die de andere lidstaten daarvan in kennis stelt overeenkomstig Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG.
Art.5. De Minister wijst de leden van de Inspectie-instantie overeenkomstig de bepalingen van bijlage V bij dit besluit aan.
HOOFDSTUK 2. - Vaartcertificaten
Art.6. De in artikel 3, § 1, bedoelde vaartuigen die op de in artikel 4 bedoelde binnenwateren varen, worden gebouwd en onderhouden overeenkomstig de voorschriften in dit besluit.
De naleving van lid 1 door een vaartuig wordt aangetoond met het Uniebinnenvaartcertificaat.
Art.7. § 1. Het Uniebinnenvaartcertificaat wordt door de Inspectie-instantie afgegeven in overeenstemming met dit besluit. De Inspectie-instantie controleert bij afgifte van een Uniebinnenvaartcertificaat of aan het betreffende vaartuig niet reeds een geldig certificaat is afgegeven, zoals bedoeld in artikel 8.
§ 2. Het Uniebinnenvaartcertificaat wordt opgesteld overeenkomstig het model in bijlage II.
§ 3. Het Uniebinnenvaartcertificaat wordt afgegeven aan vaartuigen na een technische inspectie die wordt verricht vóór de ingebruikneming van het vaartuig en waarbij wordt nagegaan of het vaartuig voldoet aan de technische voorschriften van de bijlagen 2 en 5.
§ 4. In voorkomend geval wordt nagegaan of het vaartuig aan de in artikel 24 bedoelde aanvullende voorschriften voldoet ofwel:
1° bij de in § 3 en in artikel 29 bedoelde technische inspecties;
2° bij een op aanvraag van de eigenaar van het vaartuig of diens vertegenwoordiger uitgevoerde technische inspectie.
§ 5. De Inspectie-instantie die het Uniebinnenvaartcertificaat afgeeft, bepaalt de procedure volgens welke:
1° een inspectie wordt aangevraagd;
2° de plaats en het tijdstip ervan worden vastgesteld.
Ze bepaalt welke documenten moeten worden overgelegd en organiseert de procedure zodanig dat de inspectie binnen een redelijke termijn na indiening van de aanvraag kan plaatsvinden.
§ 6. Op verzoek van de eigenaar van het vaartuig of diens vertegenwoordiger geeft de Inspectie-instantie voor een niet onder dit besluit vallend vaartuig een Uniebinnenvaartcertificaat af indien dat vaartuig aan de voorschriften van dit besluit voldoet.
Art.8. Vaartuigen die de in artikel 4 bedoelde binnenwateren van de Unie bevaren, hebben de volgende originele documenten aan boord:
1° indien zij de waterwegen van zone R bevaren:
- hetzij een certificaat dat is afgegeven op grond van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868;
- hetzij een Uniebinnenvaartcertificaat ten bewijze van de volledige conformiteit van het vaartuig, indien van toepassing uit hoofde van de overgangsbepalingen van bijlage 2 voor vaartuigen die de Rijn (zone R) bevaren, met de in de bijlagen 2 en 5 bedoelde technische voorschriften waarvan de gelijkwaardigheid met de uit hoofde van de Herziene Rijnvaartakte bepaalde technische voorschriften is vastgesteld overeenkomstig de toepasselijke voorschriften en procedures;
2° indien zij andere waterwegen bevaren, een Uniebinnenvaartcertificaat of een certificaat dat is afgegeven uit hoofde van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte, in voorkomend geval met inbegrip van eventuele aanvullende Uniebinnenvaartcertificaten overeenkomstig artikel 9.
Art.9. § 1. Technische voorschriften die specifiek zijn voor bepaalde waterwegen kunnen vastgelegd worden overeenkomstig artikel 23 van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG. Ze geven aanleiding tot de afgifte van een aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat.
§ 2. De Inspectie-instantie kan onder de voorwaarden bepaald voor de betrokken waterwegen het aanvullende Uniebinnenvaartcertificaat afgeven overeenkomstig het model vermeld in bijlage 2.
§ 3. Alleen vaartuigen met een geldig Uniebinnenvaartcertificaat of een certificaat dat is afgegeven uit hoofde van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868, kunnen een aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat ontvangen.
Art.10. § 1. De Inspectie-instantie kan een voorlopig Uniebinnenvaartcertificaat afgeven aan:
1° vaartuigen die met toestemming van de Inspectie-instantie naar een bepaalde plaats willen varen om een Uniebinnenvaartcertificaat te verkrijgen;
2° vaartuigen waarvan het Uniebinnenvaartcertificaat verloren, beschadigd of tijdelijk ingetrokken is, zoals bedoeld in de artikelen 14 en 16 of in de bijlagen 2 en 5;
3° vaartuigen waarvan het Uniebinnenvaartcertificaat na een inspectie met positief resultaat wordt voorbereid;
4° vaartuigen die niet aan alle voorwaarden voor het verkrijgen van een Uniebinnenvaartcertificaat in overeenstemming met de bijlagen 2 en 5 hebben voldaan;
5° vaartuigen die zodanige schade hebben geleden dat zij niet meer voldoen aan hun Uniebinnenvaartcertificaat;
6° drijvende inrichtingen en drijvende voorwerpen, indien de voor bijzonder transport bevoegde instanties de vergunning voor een bijzonder transport hebben afhankelijk gesteld van het verkrijgen van een voorlopig Uniebinnenvaartcertificaat, zulks overeenkomstig de toepasselijke scheepvaartpolitiereglementen van de lidstaten;
7° vaartuigen die een ontheffing genieten van de bijlagen 2 en 5, overeenkomstig de artikelen 26 en 27, in afwachting van de vaststelling van de toepasselijke uitvoeringshandelingen.
§ 2. Het voorlopig Uniebinnenvaartcertificaat wordt alleen afgegeven indien de deugdelijkheid van het vaartuig, de drijvende inrichting of het drijvende voorwerp voor de vaart voldoende gewaarborgd blijkt. Het wordt opgesteld overeenkomstig het model in bijlage 2.
§ 3. Het voorlopige Uniebinnenvaartcertificaat bevat de voorwaarden die door de Inspectie-instantie noodzakelijk worden geacht en is geldig:
1° in de in § 1, 1°, 4°, 5° en 6° bedoelde gevallen voor één bepaalde reis, te maken binnen een passende termijn die ten hoogste één maand bedraagt;
2° in de in § 1, 2° en 3° bedoelde gevallen voor een passende duur;
3° in de in § 1, 7° genoemde gevallen gedurende zes maanden;
Wat punt 3° betreft, mag het voorlopige Uniebinnenvaartcertificaat om de zes maanden worden verlengd, tot de desbetreffende uitvoeringshandeling is vastgesteld.
Art.11. § 1. De geldigheidsduur van voor nieuwe vaartuigen afgegeven Uniebinnenvaartcertificaten wordt vastgesteld door de Inspectie-instantie en bedraagt ten hoogste:
a) vijf jaar voor passagiersschepen en snelle schepen;
b) tien jaar voor alle andere vaartuigen.
§ 2. De geldigheidsduur wordt op het Uniebinnenvaartcertificaat vermeld.
§ 3. Voor vaartuigen die reeds voordat de technische inspectie plaatsvindt, in bedrijf waren, wordt de geldigheidsduur van het Uniebinnenvaartcertificaat per geval, afhankelijk van de resultaten van de inspectie, vastgesteld door de Inspectie-instantie. Deze geldigheidsduur mag evenwel niet langer zijn dan de in § 1 voorgeschreven termijn.
Art.12. In uitzonderlijke omstandigheden kan de geldigheidsduur van het Uniebinnenvaartcertificaat door de Inspectie-instantie die het heeft afgegeven of verlengd, zonder technische inspectie overeenkomstig de bijlagen 2 en 5 worden verlengd met maximaal zes maanden. De verlenging moet in dat certificaat worden vermeld.
Art.13. § 1. Het Uniebinnenvaartcertificaat wordt na het verstrijken van de geldigheidsduur volgens de in artikel 7 vastgestelde voorwaarden door de Inspectie-instantie vernieuwd, na een technische inspectie waarmee wordt nagegaan of het vaartuig voldoet aan de technische voorschriften in de bijlagen 2 en 5.
§ 2. Wanneer een Uniebinnenvaartcertificaat wordt vernieuwd, gelden de overgangsbepalingen van bijlage 2 voor de vaartuigen onder de in die bijlage genoemde voorwaarden.
Art.14. § 1. In geval van verlies van het Uniebinnenvaartcertificaat of van het aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat dient de eigenaar van het vaartuig een verklaring van verlies in bij de Inspectie-instantie die het heeft afgegeven.
De Inspectie-instantie geeft een duplicaat van de in het eerste lid bedoelde certificaten af. Op het vervangingscertificaat wordt vermeld dat het een duplicaat betreft.
§ 2. Wanneer een Uniebinnenvaartcertificaat of een aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat beschadigd, onleesbaar of onbruikbaar is, stuurt de eigenaar van het vaartuig dit certificaat aan de Inspectie-instantie die het heeft afgegeven, terug.
De Inspectie-instantie geeft een duplicaat van het in het eerste lid bedoelde certificaat af. Op het vervangingscertificaat wordt vermeld dat het een duplicaat betreft.
Art.15. § 1. Na iedere wezenlijke verandering of reparatie die gevolgen heeft voor de naleving door het vaartuig van de in de bijlagen 2 en 5 bedoelde technische voorschriften betreffende de structurele deugdelijkheid, de vaar- of manoeuvreereigenschappen of de bijzondere kenmerken ervan, wordt dat vaartuig, voordat het weer in bedrijf wordt genomen, aan de in artikel 7 bedoelde technische inspectie onderworpen.
§ 2. Op grond van die inspectie wordt het bestaande Uniebinnenvaartcertificaat gewijzigd om de gewijzigde technische kenmerken van het vaartuig weer te geven, of wordt dat certificaat ingetrokken en wordt een nieuw certificaat afgegeven. Indien het nieuwe certificaat in een andere lidstaat wordt afgegeven dan de lidstaat waar het oorspronkelijke certificaat is afgegeven of verlengd, dan wordt de Inspectie-instantie die dat certificaat had afgegeven of vernieuwd, daarvan binnen dertig dagen na afgiftedatum in kennis gesteld.
In voorkomend geval informeert de Inspectie-instantie binnen een termijn van 30 dagen de bevoegde instantie van de Lidstaat waar het oorspronkelijke certificaat is afgegeven of verlengd, daarover.
Art.16. § 1. De Inspectie-instantie deelt elk besluit om een Uniebinnenvaartcertificaat niet af te geven of niet te vernieuwen aan de eigenaar mede met vermelding van de in § 3 bedoelde mogelijkheden en toepasselijke termijnen om beroep aan te tekenen.
Elk besluit om een Uniebinnenvaartcertificaat niet af te geven of niet te vernieuwen, wordt met redenen omkleed.
§ 2. Ieder Uniebinnenvaartcertificaat of ieder aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat kan door de Inspectie-instantie die het heeft afgegeven of vernieuwd, worden ingetrokken indien het vaartuig niet langer voldoet aan de in zijn certificaat uiteengezette technische voorschriften.
§ 3. De eigenaar of zijn vertegenwoordiger kan bij aangetekend schrijven bij met redenen omkleed verzoek een beroep indienen tegen de in §§ 1 en 2 bedoelde besluiten binnen een termijn van veertig dagen na de kennisgeving van de beslissing.
Het verzoekschrift wordt bij de Minister bevoegd voor de waterwegen ingediend en vermeldt de naam en de hoedanigheid van de verzoeker en bevat ook een beslissing van het besluit dat het voorwerp uitmaakt van het beroep.
Het beroep schorst de uitvoering van de beslissing niet.
De Minister beslist bij met redenen omklede beslissing binnen zestig dagen na ontvangst van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift.
Art.17. § 1. In afwachting van de inwerkingtreding van overeenkomsten tussen de Unie en derde landen inzake de wederzijdse erkenning van vaartcertificaten kan de Inspectie-instantie de vaartcertificaten van vaartuigen van derde landen erkennen voor bevaring binnen het grondgebied van het Waalse Gewest.
§ 2. De afgifte van de Uniebinnenvaartcertificaten geschiedt overeenkomstig artikel 7.
Art.18. De Inspectie-instantie houdt een register bij betreffende alle certificaten die zij heeft afgegeven of vernieuwd uit hoofde van de artikelen 7, 9, 10 en 13. Dat register omvat de informatie die is opgenomen in het modelcertificaat van bijlage 2.
HOOFDSTUK 3. - Scheepsidentificatiegegevens, inspecties en gewijzigde technische voorschriften
Art.19. § 1. De Inspectie-instantie kent een uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI-nummer) aan ieder vaartuig overeenkomstig de bijlagen 2 en 5 toe.
§ 2. Ieder vaartuig heeft slechts één ENI-nummer dat gedurende zijn hele levensduur onveranderd blijft.
§ 3. Bij de afgifte van een Uniebinnenvaartcertificaat neemt de Inspectie-instantie daar het ENI-nummer in op.
Art.20. § 1. De Inspectie-instantie voert onverwijld voor ieder vaartuig de volgende informatie in de Europese scheepsrompendatabank in:
1° de gegevens ter identificatie en beschrijving van het vaartuig;
2° de gegevens betreffende de afgegeven, vernieuwde, vervangen en ingetrokken certificaten, en betreffende de Inspectie-instantie die het certificaat heeft afgegeven;
3° een digitale kopie van alle door de Inspectie-instantie afgegeven certificaten;
4° de gegevens over alle afgewezen of lopende certificaataanvragen, en alle veranderingen van de in de punten 1° tot en met 4° bedoelde gegevens.
§ 2. De in § 1 bedoelde gegevens kunnen worden verwerkt door de Inspectie-instantie voor de volgende doeleinden:
1° toepassen van dit besluit en het besluit van de Waalse Regering van 17 april 2008 tot omzetting van Richtlijn 2005/44/CE/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap;
2° waarborgen van binnenscheepvaart- en infrastructuurbeheer;
3° vrijwaren of handhaven van de veiligheid van de scheepvaart;
4° verzamelen van statistische gegevens.
§ 3. De Inspectie-instantie kan persoonsgegevens overdragen aan een derde land of een internationale organisatie, mits die overdracht uitsluitend per geval plaatsvindt en aan de voorwaarden van Verordening (EU) 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG en met name die opgenomen in hoofdstuk V, is voldaan.
§ 4. De Inspectie-instantie zorgt ervoor dat de gegevens betreffende een vaartuig uit de in § 1 bedoelde databank worden gewist wanneer dit vaartuig wordt gesloopt.
Art.21. De Inspectie-instantie voert de aanvankelijke, alsmede de periodieke, bijzondere en vrijwillige inspecties, als bedoeld in dit besluit, uit.
De Inspectie-instantie kan geheel of ten dele afzien van de technische inspectie van het vaartuig, indien uit een geldige verklaring die door een overeenkomstig artikel 22 erkend classificatiebureau is afgegeven, blijkt dat het vaartuig geheel of ten dele voldoet aan de technische voorschriften als bedoeld in de bijlagen 2 en 5.
Art.22. § 1. De Minister legt iedere aanvraag om erkenning als classificatiebureau dat bevoegd is om de attesten af te geven waaruit blijk dat de vaartuigen aan de voorschriften bedoeld in de bijlage 2 en 5 voldoen bij de Europese Commissie voor.
Deze aanvraag gaat vergezeld van alle informatie en documentatie die nodig is om na te gaan of aan de criteria voor erkenning is voldaan.
§ 2. De Minister kan na advies van Inspectie-commissie bij de Europese Commissie een verzoek tot intrekking van de erkenning indienen als hij van mening is dat een classificatiebureau niet meer aan de criteria van bijlage 6 voldoet.
Dat verzoek gaat vergezeld van schriftelijk bewijsmateriaal.
Art.23. § 1. De Inspectie-instantie kan te allen tijde kunnen nagaan of op een vaartuig een geldig certificaat aanwezig is overeenkomstig artikel 8 en of het vaartuig voldoet aan de voorschriften voor de afgifte van een dergelijk certificaat.
Indien de voorschriften niet zijn nageleefd, neemt de Inspectie-instantie overeenkomstig de §§ 2 tot en met 5 passende maatregelen. Voorts verzoekt die instantie de eigenaar van het vaartuig of zijn vertegenwoordiger alle nodige maatregelen te nemen om de situatie binnen een door haar bepaalde termijn recht te zetten.
De Inspectie-instantie die het op het vaartuig aanwezige certificaat heeft afgegeven, wordt uiterlijk zeven dagen na de controle op de hoogte gesteld van de niet-naleving.
§ 2. Indien geen geldig certificaat aan boord aanwezig is, kan het vaartuig belet worden zijn vaart voort te zetten.
§ 3. Indien de Inspectie-instantie tijdens de controle vaststelt dat het vaartuig een kennelijk gevaar vormt voor de zich aan boord bevindende personen, het milieu of de veiligheid van de scheepvaart, kunnen zij beletten dat het vaartuig zijn vaart voortzet totdat de nodige maatregelen zijn genomen om de situatie recht te zetten.
De Inspectie-instantie kan ook evenredige maatregelen voorschrijven die het mogelijk maken dat het vaartuig, eventueel na uitvoering van het transport, veilig verder vaart tot een plaats waar het onderzocht of hersteld wordt.
§ 4. De Inspectie-instantie die heeft belet dat een vaartuig zijn vaart voortzet of de eigenaar van het vaartuig of diens vertegenwoordiger in kennis heeft gesteld van zijn voornemen dit te beletten indien de geconstateerde gebreken niet worden verholpen, stelt de Inspectie-instantie die het certificaat van het vaartuig heeft afgegeven of het laatst heeft vernieuwd, binnen zeven dagen in kennis van de maatregelen die hij heeft genomen of van plan is te nemen.
§ 5. Iedere beslissing ter uitvoering van dit besluit waardoor de reis van een vaartuig wordt onderbroken, moet grondig met redenen worden omkleed. De betrokkene wordt van die beslissing onverwijld in kennis gesteld, met vermelding van de rechtsmiddelen en de daarvoor gestelde termijnen.
Art.24. § 1. De Inspectie-instantie stelt voor vaartuigen die uitsluitend waterwegen van de zone 4 in het Waalse Gewest bevaren, technische voorschriften vast die minder streng zijn dan de technische voorschriften bedoeld in de bijlagen 2 en 5. De minder strenge technische voorschriften worden in bijlage 3 vermeld.
§ 2. In het Uniebinnenvaartcertificaat of in het aanvullende Uniebinnenvaartcertificaat wordt vermeld dat aan de overeenkomstig paragraaf 1 aangepaste technische voorschriften is voldaan.
Art.25. § 1. De Inspectie-instantie kan, mits een passend veiligheidsniveau wordt gehandhaafd, geheel of gedeeltelijk ontheffing van de toepassing van dit besluit verlenen voor stadsrondvaartboten die met elkaar in verbinding staande binnenwateren bevaren.
§ 2. Onverminderd de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 kan de Inspectie-instantie een ontheffing van de bepalingen van dit besluit toestaan voor alleenvarende duwbakken die beperkte trajecten van plaatselijk belang of in havengebieden afleggen.
Deze ontheffingen worden op het Uniebinnenvaartcertificaat of het aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat van het betrokken vaartuig vermeld.
§ 3. Deze ontheffingen worden in bijlage 4 vermeld.
Art.26. De Inspectie-instantie neemt de ontheffingen en erkenningen van gelijkwaardigheid die toepasselijk zijn krachtens een uitvoeringshandeling vermeld in artikel 25 van Richtlijn 2016/1629(EG) van het Europees Parlement van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG op in het Uniebinnenvaartcertificaat.
Art.27. Na het verstrijken van overgangsbepalingen inzake de in bijlage 2 opgenomen technische voorschriften, kan de Inspectie-instantie, onder voorbehoud van de door de Europese Commissie vastgestelde voorwaarden, uitvoeringshandelingen vaststellen waarin ontheffingen worden toegestaan van de in die bijlage opgenomen technische voorschriften waarop die overgangsbepalingen van toepassing waren, indien deze voorschriften technisch moeilijk uitvoerbaar zijn of de toepassing ervan mogelijk onevenredige kosten vergt.
De Inspectie-instantie neemt alle in lid 1 bedoelde toepasselijke ontheffingen op in het Uniebinnenvaartcertificaat.
HOOFDSTUK 4. - Overgangsbepalingen
Art.28. Documenten die onder dit besluit vallen en die uit hoofde van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen door de Inspectie-instantie zijn afgegeven, blijven geldig tot de geldigheidsduur ervan verstrijkt.
Art.29. § 1. Het Uniebinnenvaartcertificaat wordt afgegeven voor vaartuigen die van het toepassingsgebied van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad van 4 oktober 1982 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen zijn uitgesloten, maar die overeenkomstig artikel 3, § 1, onder dit besluit vallen, na een technisch inspectie om na te gaan of het vaartuig aan de technische voorschriften als bedoeld in de bijlagen 2 en 5 voldoet. Die technische inspectie wordt verricht na het verstrijken van het huidige certificaat van het vaartuig, en in geen geval later dan 30 december 2018.
§ 2. Indien het vaartuig niet aan de technische voorschriften als bedoeld in de bijlagen 2 en 5 voldoet, wordt daarvan melding gemaakt in het Uniebinnenvaartcertificaat. Indien de Inspectie-instantie van oordeel is dat deze tekortkomingen geen klaarblijkelijk gevaar opleveren, kunnen de in § 1 bedoelde vaartuigen in bedrijf blijven totdat de onderdelen of ruimten van het vaartuig die zijn gecertificeerd als niet in overeenstemming met de voorschriften, zijn vervangen of aangepast, waarna die onderdelen of ruimten dienen te voldoen aan de technische voorschriften als bedoeld in de bijlagen 2 en 5.
§ 3. Vervanging van bestaande onderdelen door identieke onderdelen of technologisch en qua design gelijkwaardige onderdelen bij normale herstel- en onderhoudswerkzaamheden wordt niet als vervanging of aanpassing in de zin van § 2 beschouwd.
§ 4. Er is met name sprake van kennelijk gevaar in de zin van § 2 wanneer de voorschriften in verband met de structurele deugdelijkheid, de vaar- of manoeuvreereigenschappen of de bijzondere kenmerken van het vaartuig overeenkomstig de technische voorschriften als bedoeld in de bijlagen 2 en 5 in het geding zijn. De ontheffingen waarin is voorzien in de technische voorschriften als bedoeld in de bijlagen 2 en 5 mogen niet worden aangemerkt als tekortkomingen die een kennelijk gevaar vormen.
HOOFDSTUK 5. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 9 maart 2007 houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk
Art.30. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 maart 2007 houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 november 2001,worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in 2° wordt a) vervangen als volgt:
"a) het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006 of;";
b) in 2° wordt b) vervangen als volgt:
"b) het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven overeenkomstig Richtlijn 2016/1629 (EG) van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of;"
c) 3° wordt vervangen als volgt:
"3° Inspectie-instantie: de Inspectie-instantie zoals bepaald in artikel 2.01 van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn (ROSR) alsook in artikel 2.01 van bijlage 5 bij het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006;";
d) 23° wordt vervangen als volgt:
"23° stadsrondvaartboot: een schip voor dagtochten dat uitsluitend ingericht en bestemd is voor rondvaarten:
a) waarvan de vertreklocatie gelegen is in een stadskern;
b) in een scheepvaartzone bepaald door de Inspectie-instantie en die uitsluitend binnenwateren van zone 4 omvat;
c) met een ononderbroken maximale vaartijd van 2 uur per rondvaart."
e) 27° wordt vervangen als volgt:
"27° Administratie: de diensten bevoegd voor de controle op de binnenvaart".
Art.31. In artikel 15, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 november 2011, worden de woorden de woorden "communautair certificaat" vervangen door de woorden "Uniebinnenvaartcertificaat".
Art.32. In artikel 16, § 1, 1°, j), van hetzelfde besluit worden de woorden "communautair certificaat" vervangen door de woorden " Uniebinnenvaartcertificaat".
Art.33. In de artikelen 19/1, § 4, 4°, en § 5, 1°, en 24/1, § 4, 4°, § 5, 1°, § 6, 1°, en § 7, 1°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 november 2001, worden de woorden "het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen " vervangen door de woorden "het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006".
Art.34. In artikel 25/3, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 november 2001, worden de woorden "het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen " vervangen door de woorden "het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006".
Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 december 2007 tot vaststelling van de tarieven van de retributies voor prestaties inzake het certificeren van vaartuigen voor de binnenvaart
Art.35. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 7 december 2007 tot vaststelling van de tarieven van de retributies voor prestaties inzake het certificeren van vaartuigen voor de binnenvaart, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) punt 5° wordt vervangen als volgt:
"5° certificaat van onderzoek: een certificaat afgegeven op grond van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte.";
b) punt 6° wordt vervangen als volgt:
"6° Uniebinnenvaartcertificaat: certificaat zoals bepaald in artikel 6 van het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006.";
c) punt 7° wordt vervangen als volgt:
"7° klassecertificaat: certificaat of verklaring afgegeven door een erkend classificatiebureau zoals bepaald in artikel 22 van het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006.";
d) in punt 8° worden de woorden "Commissie voor Onderzoek van Rijnschepen, opgericht bij toepassing van de bepalingen van het Reglement betreffende het onderzoek van Rijnschepen, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 30 maart 1976" vervangen door de woorden "Inspectie-instantie zoals bepaald in artikel 2.01 van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn (ROSR) alsook in artikel 2.01 van bijlage 5 bij het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006.";
e) punt 9° wordt vervangen als volgt: "9° Minister: de Minister die bevoegd is voor de waterwegen.".
Art.36. In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de woorden "Commissie voor Onderzoek van Rijnschepen opgericht bij toepassing van de bepalingen van het Reglement betreffende het onderzoek van Rijnschepen, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 30 maart 1976 " vervangen door de woorden "Inspectie-instantie zoals bepaald in artikel 2.01 van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn (ROSR) alsook in artikel 2.01 van bijlage 5 bij het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006.".
Art.36. Het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 augustus 2009, 4 juli 2011 en 26 december 2013 wordt opgeheven.
HOOFDSTUK 6. - Opheffing van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen
HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
Art.37. Dit besluit heeft uitwerking op 7 oktober 2018.
Art.38. De Minister tot wiens bevoegdheden de Waterwegen behoren, is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. - Lijst van de binnenwateren in het Waalse Gewest
Zone 1 : geen
Zone 2 : geen
Zone 3 : geen
Het hele Waalse net
Zone R : De waterwegen betrokken bij de zones 1 tot 4 waarvoor een certificaat dient te worden afgegeven overeenkomstig artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte overeenkomstig de formulering van dat artikel op 6 oktober 2016.
Art. N2. Bijlage 2. - Minimale technische voorschriften voor vaartuigen op de binnenwateren van de zones 1, 2, 3 en 4
De technische voorschriften voor vaartuigen zijn de voorschriften vermeld in de laatste versie van de ES-TRIN-norm (Europese norm tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen).
Art. N3. Bijlage 3. - Afwijkingen voor vaartuigen die in het Waals Gewest uitsluitend waterwegen van de zone 4 bevaren
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling. Artikel 1.01. Toepasselijkheid van bijlage 2
De bepalingen van bijlage 2 zijn van toepassing, behoudens de artikelen vermeld in deze bijlage.
HOOFDSTUK 2. - Afwijkingen voor vaartuigen die in het Waals Gewest uitsluitend waterwegen van de zone 4 bevaren.
Art. 2.01. Snelheid (vooruit varen)
In afwijking van de bepalingen van bijlage 2, artikel 5.06, lid 1 geldt voor schepen en samenstellen die uitsluitend de binnenwateren in de zones 4 in het Waalse Gewest bevaren dat zij een snelheid ten opzichte van het water van ten minste 11 km/u moeten kunnen bereiken. Is dit het geval, dan vermeldt de Inspectie-instantie in het Uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52:
"Het vaartuig heeft een beperkte snelheid ten opzichte van het water zoals bepaald in artikel 2.01 van Bijlage 3 bij het besluit van de Vlaamse regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006."
Art. 2.02. Bijboten
Een vaartuig dat uitsluitend de binnenwateren in de zones 4 in het Waals Gewest bevaart, hoeft geen bijboot te hebben indien het vaartuig beschikt over een reddingsvlot als vermeld in bijlage 2, artikel 19.09, vijfde lid.
De Inspectie-instantie kan voor vaartuigen die uitsluitend binnenwateren in de zones 4 in het Waalse Gewest bevaren, andere gemeenschappelijke reddingsmiddelen toestaan wanneer het vaartuig niet over de bijboot beschikt, op voorwaarde dat de algemene veiligheid van de bemanning hierdoor niet in het gedrang komt.
Is dit het geval, dan vermeldt de Inspectie-instantie in het Uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52: "Het vaartuig beschikt over de volgende gemeenschappelijke reddingsmiddelen zoals bepaald in artikel 2.02 van Bijlage 3 bij het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006.".
Art. N4. Bijlage 4. - Vrijstellingen voor bepaalde categorieën vaartuigen
HOOFDSTUK 1. - Bijzondere bepalingen voor stadsrondvaartboten Artikel 1.01. Algemene bepaling
1. Overeenkomstig artikel 25 van dit besluit kan de Inspectie-instantie geheel of gedeeltelijk vrijstelling van de toepassing van dit besluit voor de stadsrondvaartboten verlenen, overeenkomstig de bepalingen in dit hoofdstuk.
2. Stadsrondvaartboten kunnen open of gesloten zijn. Op deze stadsrondvaartboten zijn voor wat betreft de bouw en de uitrusting enkel de artikelen 1.02 tot en met 1.14 van toepassing wanneer:
a) voor wat betreft de open stadsrondvaartboten :
1° zij een lengte (L) van maximaal 20 meter hebben;
2° zij geen gesloten opbouw hebben;
3° de passagiers zich in open lucht bevinden.
4° zij geen doorlopend dek hebben.
Wat punt 3° betreft wordt een opbouw met een tijdelijk karakter, bestaande uit zeildoek niet als gesloten opbouw beschouwd.
Is dit het geval, dan vermeldt de Inspectie-instantie in het Uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52: "Het vaartuig is een open stadsrondvaartboot en zal varen in de stadskern van..., zoals bepaald in artikel 1.01 van Bijlage 4 bij het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006en mag varen binnen het volgende vaargebied: ... "
b) voor wat betreft de gesloten stadsrondvaartboten:
1° zij een lengte (L) van maximaal 30 meter hebben;
2° zij één laag passagiersaccommodatie heeft, deels verzonken tot beneden het gangboord;
3° zij voorzien zijn van een grotendeels doorgaande opbouw.
Is dit het geval, dan vermeldt de Inspectie-instantie in het Uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52: "Het vaartuig is een gesloten stadsrondvaartboot en zal varen in de stadskern van..., zoals bepaald in artikel 1.01 van Bijlage 4 bij het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006en en mag varen binnen het volgende vaargebied: ... "
Art. 1.02. Toepasselijkheid van bijlage 2
De bepalingen van bijlage 2 zijn van toepassing op stadsrondvaartboten, met uitzondering van de hieronder vermelde bepalingen:
Onderstaande bepalingen van bijlage II zijn niet van toepassing op stadsrondvaartboten:
- art. 3.03 eerste tot en met vijfde lid en zevende lid;
- art. 3.04;
- art. 5.01, tweede en derde lid en artikelen 5.02 tot en met 5.08;
- art. 6.02, derde lid;
- art. 6.07, tweede lid;
- art. 7.07 en 7.08;
- art. 7.11 tot en met 7.13;
- art. 8.02, vijfde lid;
- art. 8.03, tweede en derde lid;
- art. 8.04 voor stadsrondvaartboten met buitenboordmotoren;
- art. 8.05, tweede, zesde, twaalfde en dertiende lid;
- art. 8.08, tweede tot en met elfde lid voor open stadsrondvaartboten;
- art. 8.09;
- art. 10.02, eerste lid;
- art. 13.01 en 13.02;
- art. 13.03, eerste lid;
- art. 13.04;
- art. 19.01, vierde lid;
- art. 19.02, derde lid, negende tot en met twaalfde lid, veertiende en vijftiende lid;
- art. 19.05, tweede en derde lid;
- art. 19.06, eerste tot en met dertiende lid en zestiende tot en met negentiende lid;
- art. 19.07;
- art. 19.08, eerste lid en derde tot en met negende lid;
- art. 19.09, eerste tot en met vierde lid en tiende tot en met elfde lid;
- artikel 19.10, tweede tot en met achtste lid, tiende en elfde lid;
- art. 19.11, enkel voor wat open stadsrondvaartboten betreft. Voor gesloten stadsrondvaartboten blijft artikel 19.11, eerste lid en de tabellen voorzien in het tweede lid, betreffende de scheidingsvlakken tussen machinekamers en verblijfsruimten van toepassing, alsook het tweede lid onder a, het derde lid, het vierde lid, het zesde lid, het zevende lid en het veertiende lid;
- art. 19.12, met uitzondering van het negende lid, dat voor gesloten stadsrondvaartboten van toepassing blijft;
- art. 19.13, enkel voor wat open stadsrondvaartboten betreft;
- art. 19.14;
- art. 31.01 tot 31.03.
art. 1.03. Waterdichte schotten
1. Stadsrondvaartboten met een lengte van meer dan 10 meter, moeten zijn voorzien van een waterdicht aanvaringsschot zonder openingen, gelegen op ten minste 0,10 m en ten hoogste 0,60 m achter de voorloodlijn. De stadsrondvaartboot moet voor dit aanvaringsschot met een waterdicht dek zijn afgesloten.
2. Voor houten open stadsrondvaartboten kan de Inspectie-instantie afwijkingen van hetgeen in het eerste lid is bepaald, toestaan.
3. Op open stadsrondvaartboten met een vast in de stadsrondvaartboot opgestelde voortstuwingsmotor moet deze motor geheel door een moeilijk ontvlambare omkasting zijn omsloten.
4. Op gesloten stadsrondvaartboten moeten volgende bijkomende waterdichte schotten, die reiken tot de bovenkant van het scheepboord zijn aangebracht:
a) een schot tussen de machinekamer en de passagiersruimte;
b) een achterpiekschot op een redelijke afstand van het achtersteven voor gesloten stadsrondvaartboten met een lengte van meer dan 25m.
Art. 1.04. Stabiliteit
1. In afwijking van art. 19.03 van bijlage 2, wordt het reservedrijfvermogen van open stadsrondvaartboten voldoende geacht indien het schip in volgelopen toestand nog een vrijboord van ten minste 0,05 m heeft.
2. In afwijking van art. 19.03 van bijlage 2, vijfde en zesde lid, behoeven, voor open stadsrondvaartboten welke met uitzondering van de gangpaden, geheel zijn voorzien van vast opgestelde zitbanken, de invloeden van de winddruk en de middelpuntvliedende kracht veroorzaakt door roergeven niet in rekening te worden gebracht.
Art. 1.05. Veiligheidsafstand
In afwijking van de regelen van artikel 19.04 van bijlage 2 wordt voor stadsrondvaartboten een minimum veiligheidsafstand van 0,30 m toegestaan.
Art. 1.06. Ten hoogste toegestane aantal passagiers
1. Het ten hoogste toegestane aantal passagiers wordt zodanig vastgesteld dat aan de regelen met betrekking tot de stabiliteit en het vrijboord wordt voldaan.
2. Het ten hoogste toegestane aantal passagiers mag niet groter zijn dan het aantal voor passagiers beschikbare zitplaatsen.
3. Voor de zitplaatsen moet worden gerekend met een breedte van tenminste 0,40 m per persoon voor open stadsrondvaartboten. Voor gesloten stadsrondvaartboten moet voor de zitplaatsen worden gerekend met een breedte van tenminste 0,45 m per persoon en moet de onderlinge vrije afstand tussen de banken of zitplaatsen minstens 0,30 m bedragen.
Art. 1.07. Beveiliging tegen vallen
1. Op open stadsrondvaartboten moeten de voor passagiers bestemde, niet afgesloten gedeelten van dekken, zijn voorzien van vaste verschansingen of relingen met een hoogte van tenminste 0,30 m, gemeten boven de zitplaatsen.
2. Op gesloten stadsrondvaartboten moeten de vaste verschansingen of relingen tenminste 0,20 m binnen de buitenzijde van het schip, berghouten inbegrepen, worden geplaatst indien passagiers plaats kunnen nemen in een open kuip of op een open dek.
Art. 1.08. Toegangen, uitgangen en verbindingswegen
1. Op open stadsrondvaartboten met een opbouw als bedoeld in artikel 1.01, tweede lid, onder a), 3°, moet een vrij middenpad over de gehele lengte van het voor passagiers bestemde gedeelte aanwezig zijn. Dit middenpad moet een breedte van ten minste 0,45 m hebben.
2. Op open stadsrondvaartboten met een opbouw als bedoeld in artikel 1.01, tweede lid, onder a) moet zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van het voor passagiers bestemde gedeelte een uitgang met een vrije breedte van tenminste 0,50 m aanwezig zijn. Eén der uitgangen mag zijn vervangen door twee nooduitgangen, ieder met een vrije doorgang van tenminste 0,60 cm. breedte en ten minste 0,80 cm. hoogte.
3. Op gesloten stadsrondvaartboten moet de vrije doorgang van de toegangen minimaal 0,80 m bedragen. De vrije breedte van het gangpad tussen de stoelen moet op een hoogte van 0,90 m en meer boven de vloer tenminste 0,70 m bedragen. Tot een hoogte van 0,90 m boven de vloer mag deze nergens minder dan 0,60 m bedragen.
4. Op gesloten stadsrondvaartboten moet in het achterschip een nooduitgang met een vrije doorgang van minstens 0,80 m zijn voorzien. De nooduitgang mag worden vervangen door tenminste twee uitwerpbare noodluiken in het dak. Elke nooduitgang in het dak moet een vrije opening van tenminste 0,36 m2 hebben. Daarbij mag de kleinste afmeting niet minder dan 0,50 m bedragen.
5. Op gesloten stadsrondvaartboten moeten de compartimenten die door middel van waterdichte schotten en waterdichte deuren van beperkte hoogte worden onderverdeeld, veilig kunnen worden verlaten. Daarbij mag de vluchtweg vanuit het ene via een ander compartiment lopen.
6. Op gesloten stadsrondvaartboten moet voldoende verlichting aanwezig zijn op de volgende plaatsen: instapplaatsen voor passagiers, nooduitgangen en plaatsen waar reddingsmiddelen en brandblustoestellen zijn geplaatst.
7. Het aan en van boord gaan der passagiers moet op stadsrondvaartboten op veilige wijze kunnen geschieden. Zo nodig moeten handgrepen en traptreden zijn aangebracht.
Art. 1.09. Voortstuwingsinstallaties
1. Het vermogen van de voortstuwingsinstallatie moet zodanig zijn dat de volgeladen stadsrondvaartboot bij vol vermogen varend, tot stilstand kan komen in een vaarweg van ten hoogste twee maal de lengte van het schip.
2. De Inspectie-instantie kan afwijken van art. 8.01 van bijlage II, lid 3, voor wat betreft de gebruikte brandstof indien tenminste een gelijkwaardig veiligheidsniveau gewaarborgd is.
3. De maximale toegelaten inhoud van een rechtstreeks aangebouwde brandstoftank van een buitenboordmoter bedraagt 25 liter. De tank moet zich steeds buiten het voor passagiers bestemde gedeelte vinden.
4. Indien de stadsrondvaartboot gesloten is, moeten vanaf de stuurstand kunnen worden afgelezen:
a) de temperatuur van het koelwater en de druk van de smeerolie;
b) het toerental van motor of schroefas.
5. De Inspectie-instantie kan afwijken van de voorschriften van hoofdstuk 9 mits het emissieniveau van de verontreinigende gassen en deeltjes afkomstig van de motoren aan boord het voorgeschreven emissieniveau van hoofdstuk 9 niet overstijgt.
Art. 1.10. Lensinrichting
1. Op stadsrondvaartboten met een lengte van 7 meter of minder moeten ten minste twee geschikte hoosvaten aanwezig zijn.
2. Stadsrondvaartboten met een lengte van meer dan 7 meter moeten van een motor- of handlenspomp zijn voorzien. Bij een lengte van 12 meter of minder moet de diameter van de aansluiting tenminste 38 mm zijn. Bij een lengte boven 12 meter moet de diameter tenminste 50 mm zijn.
3. Op gesloten stadsrondvaartboten moet iedere waterdichte afdeling zijn uitgerust met een bilge alarm.
Art. 1.11. Reddingsmiddelen
1. In afwijking van artikel 13.08 van bijlage 2, lid 1, geldt het volgende:
a) Er moet tenminste 1 reddingsboei aanwezig zijn voor elk toegestaan aantal van 25 passagiers, alsmede 1 reddingsboei voor het resterend aantal passagiers. Het aantal reddingsboeien behoeft echter niet meer dan 4 te bedragen;
b) De reddingboeien moeten enkel van een lijn met een lengte van ten minste 20 m zijn voorzien en zodanig zijn opgeborgen, dat zij voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.
2. Voor alle passagiers moeten individuele of gemeenschappelijke reddingsmiddelen aan boord zijn. Individuele reddingsmiddelen moeten voldoen aan de Europese normen EN395: 1998, EN396: 1998, EN ISO 12402-3: 2006 of EN ISO 12402-4: 2006.
Drijvende zitkussens worden als individuele reddingmiddel beschouwd indien zij:
a) een draagvermogen in zoetwater van ten minste 75 N hebben;
b) van geschikt materiaal zijn vervaardigd naar het oordeel van de Commissie van Deskundigen en bestand zijn tegen olie, olieproducten en temperaturen tot 50° C;
c) van een grijplijn zijn voorzien;
d) niet vast aan het schip zijn bevestigd.
Art. 1.12. Draagbare blustoestellen
1. Voor open stadsrondvaartboten moet in de nabijheid van de voortstuwingsinstallatie een draagbaar blustoestel overeenkomstig de Europese norm EN3-7: 2007 en EN3-8: 2007 vast opgesteld zijn. In afwijking van artikel 13.03, tweede lid volstaat een blustoestel met een vulgewicht van ten minste 4 kg dat een aangepast product om de brandende vloeistoffen te blussen bevat.
2. Voor gesloten stadsrondvaartboten moeten tenminste twee draagbare blustoestellen overeenkomstig de Europese norm EN3-7: 2007 en EN3-8: 2007 aanwezig zijn. Deze moeten in de nabijheid van de stuurstand vast zijn opgesteld.
Art. 1.13. Overige uitrusting
1. Aan boord moet ten minste de volgende uitrusting in bruikbare staat aanwezig zijn:
a) een vaarboom/bootshaak;
b) een verbanddoos;
c) voldoende trossen geschikt voor meren en slepen;
d) indien tussen zonsondergang en zonsopgang wordt gevaren een geschikte draagbare elektrische lantaarn in waterdichte uitvoering.
2. Gesloten stadsrondvaartboten moeten beschikken over een anker van ten minste 50 kg, met een ketting of draad van tenminste 30 meter lengte.
Art. 1.14. Overgangsbepalingen
1. De bepalingen voor stadsrondvaartboten, waarvan de kiel gelegd is voor 30 december 2008, moeten vanaf de volgende data te worden toegepast, tenzij bij ombouw of vervanging van het betreffende onderdeel:
1.03 | Waterdichte schotten | Verlenging certificaat na 1.1.2045 |
1.04 | Stabiliteit | Verlenging certificaat na 1.1.2045 |
1.06, derde lid; | Zitplaatsen | Verlenging certificaat na 1.1.2045 |
1.07 | Beveiliging tegen vallen | Verlenging certificaat na 1.1.2045 |
1.08, lid 1 tot en met 4; | Toegangen en uitgangen | Verlenging certificaat na 1.1.2045 |
1.09, eerste lid; | Vermogen voortstuwinginstallatie | Verlenging certificaat na 1.1.2050 |
1.10 punt 2 | Lensinrichting Indien geen lenspomp aanwezig is, moeten tenminste 2 geschikte hoosvaten aanwezig zijn | Geen einddatum |
1.10 punt 3 | Bilge alarm | Geen einddatum |
Hoofdstuk 9 | Emissieniveau motoren | Verlenging certificaat na 1.1.2045 |