23 DECEMBER 1998. - Koninklijk besluit betreffende het verkrijgen van vaarbewijzen voor het besturen van binnenvaartuigen bestemd voor het goederen- en personenvervoer. (NOTA : opgeheven voor het Vlaams Gewest bij BVR2022-05-06/11, art. 57,1°, 005; Inwerkingtreding : 17-09-2022)(NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij BWG2022-08-25/05, art. 57, 006; Inwerkingtreding : 17-01-2022) (NOTA : opgeheven voor het Brusselse Gewest bij BESL2023-07-13/02, art. 28, 007; Inwerkingtreding : 04-08-2023) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-12-1998 en tekstbijwerking tot 25-07-2023)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1, 1bis
Art. 1bis Vlaams Gewest
Art. 2-3
Art. 3 Vlaams Gewest
Art. 4
HOOFDSTUK II. - Modaliteiten tot het verkrijgen van de vaarbewijzen.
Afdeling 1. - Indiening van de aanvraag.
Art. 5
Art. 5 Vlaams Gewest
Art. 6-7
Afdeling 2. - Lichamelijke en geestelijke geschiktheid : geneeskundig onderzoek.
Art. 8-12
Afdeling 3. - Examens over de vakkennis.
Art. 13-26
Afdeling 4. - Diensten aan dek.
Art. 27-31
Art. 31 Vlaams Gewest
Art. 32
Art. 32 Vlaams Gewest
Art. 33
Art. 33 Vlaams Gewest
Art. 34-35
Art. 35 Vlaams Gewest
Art. 36
Art. 36 Vlaams Gewest
Art. 37-39
HOOFDSTUK III. - Bijzondere bepalingen voor de schipper die een schip met behulp van een radar wil besturen of die meer dan twaalf personen, naast de bemanning wil vervoeren.
Art. 40-42
Art. 42 Vlaams Gewest
Art. 43-44
HOOFDSTUK IV. - Controle van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid.
Art. 45
HOOFDSTUK V. - Retributies.
Art. 46
HOOFDSTUK VI. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art. 47-49
Art. 49 Vlaams Gewest
Art. 50-51
BIJLAGEN.
Art. N1-N6
2003000312 2006014199 2007014092 2015035962 2022042045 2023043870
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. <Nieuw artikel 1 ingevoegd bij KB %2007-03-27/32, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007> Dit besluit strekt tot de omzetting van de richtlijn 91/672 /EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de wederzijdse erkenning van de nationale vaarbewijzen voor het besturen van schepen in het goederen- en personenvervoer over de binnenwateren en van de richtlijn 96/50/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden.
Art. 1bis. (vroeger art. 1) Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° "de wet" : de wet van 21 mei 1991 betreffende het invoeren van een stuurbrevet voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk;
2° "de Minister" : de Minister die de reglementering van het vervoer in zijn bevoegdheid heeft;
3° ("het Bestuur" : het Directoraat-generaal Vervoer te Land); <KB 2007-03-27/32, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
4° "schip" : een binnenvaartuig bestemd voor het vervoer van goederen of personen;
5° "schipper" : persoon die de nodige geschiktheid en kwalificaties bezit om een schip op de waterwegen te besturen en die aan boord het gezag voert;
6° "lid van de dekbemanning" : een persoon die regelmatig bij de besturing van een schip betrokken is en aan het roer staat;
7° "richtlijn" : de richtlijn van de Raad van de Europese Unie nr. 96/50/EG van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnen- vaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden.
Art. 1bis_VLAAMS_GEWEST. (vroeger art. 1) Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "de wet" : de wet van 21 mei 1991 betreffende het invoeren van een stuurbrevet voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk; 2° "de Minister" : [1 de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer]1; 3° [1 de bevoegde Vlaamse instantie: de Vlaamse minister of zijn gemachtigde;]1 4° "schip" : een binnenvaartuig bestemd voor het vervoer van goederen of personen; 5° "schipper" : persoon die de nodige geschiktheid en kwalificaties bezit om een schip op de waterwegen te besturen en die aan boord het gezag voert; 6° "lid van de dekbemanning" : een persoon die regelmatig bij de besturing van een schip betrokken is en aan het roer staat; 7° "richtlijn" : de richtlijn van de Raad van de Europese Unie nr. 96/50/EG van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnen- vaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 109, 004; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art.2. § 1. Dit besluit is van toepassing op de schippers van alle types schepen zoals motorschepen, sleep- en duwboten, aken, duwstellen en gekoppelde samenstellen, met uitzondering van :
1° de schippers van voor het vervoer van goederen bestemde schepen met een lengte van minder dan 20 meter;
2° de schippers van voor het vervoer van passagiers bestemde schepen, die naast de bemanning, niet meer dan twaalf personen vervoeren;
3° de schippers van de schepen van de diensten belast met controle en schepen van de brandweer;
4° de schippers van militaire schepen.
§ 2. Dit besluit is eveneens van toepassing op schippers van vissersschepen die in de officiële lijst der Belgische vissersvaartuigen ingeschreven zijn als behorende tot de Scheldevisserijvloot.
Art.3. Voor de toepassing van dit besluit worden twee vaarbewijzen ingevoerd :
1° het vaarbewijs A, geldig op alle waterwegen van de Lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van de waterwegen waarop het reglement betreffende het verlenen van Rijnpatenten, overeenkomstig de bepalingen van de Herziene Rijnvaartakte van toepassing is;
2° het vaarbewijs B, geldig op alle waterwegen van de Lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van de maritieme waterwegen vermeld in bijlage 1 bij dit besluit en met uitzondering van de waterwegen waarop het reglement betreffende het verlenen van Rijnpatenten, overeenkomstig de bepalingen van de Herziene Rijnvaartakte van toepassing is.
De vaarbewijzen A of B afgegeven door een bevoegde autoriteit van een andere Lidstaat van de Europese Unie in uitvoering van de richtlijn, zijn geldig, respectievelijk :
- op alle waterwegen van het Rijk;
- op alle waterwegen van het Rijk met uitzondering van de Beneden-Zeeschelde en haar aanhorigheden zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 23 september 1992 houdende politiereglement van de Beneden-Zeeschelde, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 februari 1996.
Het Groot patent afgegeven bij toepassing van het reglement betreffende het verlenen van Rijnpatenten overeenkomstig de bepalingen van de Herziene Rijnvaartakte is geldig op alle waterwegen van het Rijk.
Art. 3_VLAAMS_GEWEST. Voor de toepassing van dit besluit worden twee vaarbewijzen ingevoerd : 1° het vaarbewijs A, geldig op alle waterwegen van de Lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van de waterwegen waarop het reglement betreffende het verlenen van Rijnpatenten, overeenkomstig de bepalingen van de Herziene Rijnvaartakte van toepassing is; 2° het vaarbewijs B, geldig op alle waterwegen van de Lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van de maritieme waterwegen vermeld in bijlage 1 bij dit besluit en met uitzondering van de waterwegen waarop het reglement betreffende het verlenen van Rijnpatenten, overeenkomstig de bepalingen van de Herziene Rijnvaartakte van toepassing is. De vaarbewijzen A of B afgegeven door een bevoegde autoriteit van een andere Lidstaat van de Europese Unie in uitvoering van de richtlijn, zijn geldig, respectievelijk : - [1 op alle waterwegen]1; - [1 op alle waterwegen]1 met uitzondering van de Beneden-Zeeschelde en haar aanhorigheden zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 23 september 1992 houdende politiereglement van de Beneden-Zeeschelde, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 februari 1996. Het Groot patent afgegeven bij toepassing van het reglement betreffende het verlenen van Rijnpatenten overeenkomstig de bepalingen van de Herziene Rijnvaartakte is geldig op alle waterwegen van het Rijk.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 110, 004; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art.4. § 1 De Minister of zijn gemachtigde is belast met de afgifte van vaarbewijzen A en B aan de aanvragers die aan de in artikel 3 van de wet bepaalde voorwaarden voldoen.
§ 2. De vaarbewijzen worden opgemaakt volgens het in bijlage 2 (A) van dit besluit aangegeven model. <KB 2007-03-27/32, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
§ 3. Bij verlies of diefstal van het vaarbewijs kan de houder op voorlegging van een attest van verlies of diefstal gedaan bij politie- of rijkswachtdiensten een duplicaat verkrijgen bij de autoriteit die het origineel heeft afgegeven.
Bij beschadiging van het vaarbewijs kan de houder tegen inlevering van zijn beschadigd vaarbewijs een duplicaat verkrijgen bij de autoriteit die het origineel heeft afgegeven.
HOOFDSTUK II. - Modaliteiten tot het verkrijgen van de vaarbewijzen.
Afdeling 1. - Indiening van de aanvraag.
Art.5. De aanvraag tot het verkrijgen van het vaarbewijs wordt bij de (het Bestuur) ingediend door middel van het formulier waarvan het model door de Minister of zijn gemachtigde wordt bepaald. <KB 2007-03-27/32, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Zij wordt gedagtekend en ondertekend door de aanvrager en vermeldt het vaarbewijs waarvoor zij wordt ingediend.
Art. 5_VLAAMS_GEWEST. De aanvraag tot het verkrijgen van het vaarbewijs wordt bij de [1 de bevoegde Vlaamse instantie]1 ingediend door middel van het formulier waarvan het model door de Minister of zijn gemachtigde wordt bepaald. Zij wordt gedagtekend en ondertekend door de aanvrager en vermeldt het vaarbewijs waarvoor zij wordt ingediend.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 111, 004; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art.6. Bij het indienen van zijn aanvraag moet de aanvrager :
1° ten volle 17 jaar oud zijn;
2° een fotocopie van zijn identiteitskaart of paspoort en een recente pasfoto bijvoegen;
3° (een medische verklaring bijvoegen die niet ouder dan 3 maanden mag zijn volgens het in bijlage 3 B aangegeven model;) <KB 2007-03-27/32, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
(4° de stukken bijvoegen die moeten aantonen dat de diensttijd vereist overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 2, afdeling 4, is volbracht.) <KB 2007-03-27/32, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Art.7. (Opgeheven) <KB 2007-03-27/32, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Afdeling 2. - Lichamelijke en geestelijke geschiktheid : geneeskundig onderzoek.
Art.8. <KB 2007-03-27/32, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007> Om de in artikel 6, 3°, bedoelde medische verklaring te verkrijgen dient de aanvrager zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek in een door hem gekozen medisch centrum van het Bestuur van Medische Expertise.
Art.9. Het geneeskundig onderzoek is bedoeld om na te gaan of de aanvrager niet lijdt aan lichaamsgebreken of kwalen die voor de veiligheid in de scheepvaart nadelig zouden kunnen zijn. Dit onderzoek heeft met name betrekking op :
1° het gezichtsvermogen, het gehoor en het kleurenonderscheidingsvermogen;
2° de toestand van hart, longen en de bloeddruk;
3° de goede werking van de ledematen;
4° de neurologische en psychische gesteldheid.
De minimumnormen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid zijn bepaald in bijlage 3 (A) bij dit besluit. <KB 2007-03-27/32, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Art.10. <KB 2007-03-27/32, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007> Het Bestuur van de Medische Expertise spreekt zich uit over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager en levert de medische verklaring volgens het in bijlage 3 B aangegeven model, af.
Art.11. § 1. Binnen zestig dagen nadat de aanvrager ervan in kennis is gesteld dat hij ongeschikt is bevonden, kan hij tegen die beslissing beroep instellen bij ter post aangetekende brief, gericht aan (het Bestuur van Medische Expertise); die brief moet de naam en het adres van een geneesheer van zijn keuze vermelden. <KB 2007-03-27/32, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Binnen de daaropvolgende dertig dagen deelt (het Bestuur van Medische Expertise) de door de aanvrager aangewezen geneesheer de redenen mede die geleid hebben tot de ongeschiktheidsverklaring. Deze redenen mogen niet door (het Bestuur van Medische Expertise) aan de aanvrager worden medegedeeld. <KB 2007-03-27/32, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
§ 2. Binnen dertig dagen na de mededeling van de redenen voor de beslissing tot ongeschiktheidsverklaring, kan de aangewezen geneesheer :
1° aan (het Bestuur van Medische Expertise) een verslag richten waarin die beslissing wordt betwist; <KB 2007-03-27/32, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
2° of een onderzoek op tegenspraak aanvragen met de geneesheer-inspecteur die de beslissing getroffen heeft.
(Het Bestuur van Medische Expertise) doet uitspraak : <KB 2007-03-27/32, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
1° binnen dertig dagen na ontvangst van het verslag bedoeld in het eerste lid, 1°;
2° binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van het verzoek om een onderzoek bedoeld in het eerste lid, 2°.
Wanneer de aangewezen geneesheer en (het Bestuur van Medische Expertise) het onderling eens zijn, is de beslissing definitief. (Het Bestuur van Medische Expertise) brengt die beslissing ter kennis van de aanvrager (...). <KB 2007-03-27/32, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
In het geval zij het oneens zijn, wordt het geschil met het oog op een eindbeslissing voorgelegd aan de hoofdgeneesheer van (het Bestuur van Medische Expertise) of aan zijn gemachtigde. <KB 2007-03-27/32, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Die geneesheer mag in geen enkel stadium zijn tussengekomen bij het nemen van de betwiste beslissing.
(Het Bestuur van Medische Expertise) brengt de eindbeslissing ter kennis van de aanvrager (...). <KB 2007-03-27/32, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Art.12. De kosten van de door (het Bestuur van Medische Expertise) uitgevoerde geneeskundige onderzoeken zijn ten laste van de aanvrager. <KB 2007-03-27/32, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Afdeling 3. - Examens over de vakkennis.
Art.13. De aanvrager moet met gunstig gevolg een examen afleggen om aan te tonen dat hij de nodige vakkennis heeft.
(Voor de tijd gelegen tussen het slagen voor het examen en de afgifte van het vaarbewijs volgens het in bijlage 2 A aangegeven model verstrekt de Minister of zijn gemachtigde een voorlopig vaarbewijs volgens het in bijlage 2 B aangegeven model.) <KB 2007-03-27/32, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Art.14. <KB 2007-03-27/32, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007> De Centrale Examencommissie, opgericht bij koninklijk besluit van 27 maart 2007 houdende de organisatie van de examens en de vaststelling van de retributies voor de bekwaamheidsbewijzen in Rijn- en binnenvaart, is belast met de organisatie van de examens over de vakkennis met het oog op het behalen van de in artikel 3 bedoelde vaarbewijzen A en B.
De examens verlopen volgens de modaliteiten bepaald in hetzelfde besluit van 27 maart 2007.
Art.15. (Opgeheven) <KB 2007-03-27/32, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Art.16. (Opgeheven) <KB 2007-03-27/32, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Art.17. (Opgeheven) <KB 2007-03-27/32, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Art.18. (Opgeheven) <KB 2007-03-27/32, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Art.19. (Opgeheven) <KB 2007-03-27/32, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Art.20. De examens worden afgenomen in het Nederlands, het Frans of het Duits volgens de taal die de aanvrager in zijn aanvraag kiest.
Art.21. De examens lopen over de materie bepaald in hoofdstuk A van bijlage 4 bij dit besluit.
Art.22. (Opgeheven) <KB 2007-03-27/32, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Art.23. (Opgeheven) <KB 2007-03-27/32, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Art.24. Het examen is een schriftelijk examen. (...). <KB 2007-03-27/32, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Art.25. Kandidaten, houder van een vaarbewijs B kunnen het vaarbewijs A bekomen na met goed gevolg het examen te hebben afgelegd over de bijkomende materie bepaald in deel 2 van hoofdstuk A van bijlage 4 bij dit besluit.
Art.26. (Opgeheven) <KB 2007-03-27/32, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Afdeling 4. - Diensten aan dek.
Art.27. De aanvrager moet een diensttijd van ten minste vier jaar als lid van een dekbemanning aan boord van een schip hebben volbracht.
Als een jaar diensttijd gelden 180 effectieve vaardagen in de binnenvaart. Binnen een periode van 365 opeenvolgende dagen kunnen maximaal 180 dagen als diensttijd worden meegerekend.
Art.28. De in artikel 27 bedoelde diensttijd wordt met maximaal drie jaar verminderd :
1° wanneer de aanvrager houder is van een einddiploma uitgereikt door een onderwijsinstelling waar theoretische en praktische cursussen over binnenvaart worden gegeven, voor zover deze onderwijscyclus door de Minister werd erkend; de vermindering mag de duur van de onderwijscyclus niet te boven gaan;
2° wanneer de aanvrager kan aantonen als lid van de dekbemanning diensttijd op een zeeschip te hebben volbracht; voor de maximale vermindering met drie jaar moet de aanvrager aantonen minstens vier jaar ervaring in de zeevaart te hebben, waarbij 250 zeedagen als één jaar diensttijd gelden; de diensttijd op een zeeschip moet worden aangetoond door middel van een monsterboekje.
Art.29. De diensttijd mag op alle waterwegen van de Lidstaten van de Europese Unie, zonder onderscheid van de scheepvaartgebieden, zijn volbracht.
Wat de waterwegen betreft die de buitengrens van de Europese Unie overschrijden, zoals de Donau, de Elbe en de Oder, zal de op alle trajecten van deze waterwegen opgedane ervaring in aanmerking worden genomen.
Art.30. Om in aanmerking te kunnen worden genomen moeten de diensten in het dienstboekje van de aanvrager worden ingeschreven. Dit dienstboekje dient bij afgifte en vervolgens telkens binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum van afgifte ten minste éénmaal te zijn afgestempeld door de Minister of zijn gemachtigde of door een bevoegde autoriteit van een andere Lidstaat van de Europese Unie.
Het model van het dienstboekje is bepaald in bijlage 5 bij dit besluit.
Art.31. <KB 2007-03-27/32, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007> Het dienstboekje en de stukken die aantonen dat de diensttijd overeenkomstig artikel 28 kan worden verminderd, worden gevalideerd door het Bestuur.
Art. 31_VLAAMS_GEWEST. <KB 2007-03-27/32, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007> Het dienstboekje en de stukken die aantonen dat de diensttijd overeenkomstig artikel 28 kan worden verminderd, worden gevalideerd door [1 de bevoegde Vlaamse instantie]1.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 112, 004; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art.32. Het Bestuur kan de aanvrager verzoeken aanvullende bewijsstukken over te leggen.
Art. 32_VLAAMS_GEWEST. [1 De bevoegde Vlaamse instantie]1 kan de aanvrager verzoeken aanvullende bewijsstukken over te leggen.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 113, 004; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art.33. <KB 2007-03-27/32, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007> Indien de diensttijd voldoende vaststaat wordt de aanvrager uitgenodigd voor het examen.
Indien de diensttijd onvoldoende vaststaat brengt het Bestuur dit ter kennis van de aanvrager binnen zestig dagen na de indiening van de stukken die moeten aantonen dat de vereiste diensttijd is volbracht.
Art. 33_VLAAMS_GEWEST. <KB 2007-03-27/32, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007> Indien de diensttijd voldoende vaststaat wordt de aanvrager uitgenodigd voor het examen. Indien de diensttijd onvoldoende vaststaat brengt [1 de bevoegde Vlaamse instantie]1 dit ter kennis van de aanvrager binnen zestig dagen na de indiening van de stukken die moeten aantonen dat de vereiste diensttijd is volbracht.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 114, 004; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art.34. Binnen zestig dagen nadat de aanvrager ervan in kennis is gesteld dat de diensttijd onvoldoende vaststaat, kan hij tegen die beslissing beroep instellen bij ter post aangetekende brief gericht aan een hiertoe opgericht Beroepscomité.
Art.35. <KB 2007-03-27/32, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007> Het Beroepscomité bestaat uit :
1° een voorzitter, ambtenaar van het Bestuur van minstens klasse A3;
2° twee afgevaardigden van het Bestuur;
3° twee afgevaardigden van de werkgeversorganisaties die in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart vertegenwoordigd zijn;
4° twee afgevaardigden van de werknemersorganisaties die in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart vertegenwoordigd zijn.
Voor ieder werkend lid wordt ten minste een plaatsvervangend lid aangewezen.
De werkende en de plaatsvervangende leden worden door de Minister benoemd voor een duur van drie jaar. Hun opdracht kan verlengd worden.
Art. 35_VLAAMS_GEWEST. <KB 2007-03-27/32, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007> Het Beroepscomité bestaat uit : 1° een voorzitter, ambtenaar van [1 de bevoegde Vlaamse instantie]1 van minstens klasse A3; 2° twee afgevaardigden van [1 de bevoegde Vlaamse instantie]1; 3° twee afgevaardigden van de werkgeversorganisaties die in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart vertegenwoordigd zijn; 4° twee afgevaardigden van de werknemersorganisaties die in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart vertegenwoordigd zijn. Voor ieder werkend lid wordt ten minste een plaatsvervangend lid aangewezen. De werkende en de plaatsvervangende leden worden door de Minister benoemd voor een duur van drie jaar. Hun opdracht kan verlengd worden.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 115, 004; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art.36. Een secretaris, aangewezen door de Directeur-generaal van het Bestuur, wordt aan het Beroepscomité toegevoegd. Hij is niet stemgerechtigd.
Art. 36_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven bij BVR 2015-07-10/11, art. 116, 004; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art.37. Het Beroepscomité stelt zijn huishoudelijk reglement op en bepaalt zijn werkwijze.
Art.38. De beraadslagingen van het Beroepscomité zijn geheim.
Art.39. De beslissingen van het Beroepscomité worden bij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.
De beslissingen worden in een proces-verbaal opgenomen.
Na sluiting van het proces-verbaal wordt de aanvrager die een beroep heeft ingesteld, in kennis gesteld van de beslissing van het Beroepscomité.
(Vierde lid opgeheven) <KB 2007-03-27/32, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
HOOFDSTUK III. - Bijzondere bepalingen voor de schipper die een schip met behulp van een radar wil besturen of die meer dan twaalf personen, naast de bemanning wil vervoeren.
Art.40. § 1. Om een schip met behulp van een radar te mogen besturen, moet de schipper in het bezit zijn van een vaarbewijs voorzien van een aantekening waaruit blijkt dat hij bevoegd is tot het besturen van een schip met radar.
Het radardiploma voor de Rijn afgegeven bij toepassing van het reglement betreffende het verlenen van radardiploma's voor de Rijn, overeenkomstig de bepalingen van de Herziene Rijnvaartakte is gelijkwaardig aan de in lid 1 bedoelde aantekening.
§ 2. (De aantekening dat de schipper bevoegd is tot het besturen van een schip met radar wordt door de minister of zijn gemachtigde op het vaarbewijs van de aanvrager aangebracht op voorlegging van zijn radardiploma voor de Rijn afgegeven bij toepassing van het reglement betreffende het verlenen van radardiploma's voor de Rijn, overeenkomstig de bepalingen van de Herziene Rijnvaartakte.) <KB 2007-03-27/32, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Art.41. § 1. Om een schip bestemd voor het vervoer van meer dan twaalf personen, naast de bemanning te besturen moet de schipper of een ander lid van de bemanning in het bezit zijn van een door de Minister of zijn gemachtigde afgegeven getuigschrift, volgens het model bepaald in bijlage 6 van dit besluit.
§ 2. Het getuigschrift afgegeven door een bevoegde autoriteit van een andere Lidstaat van de Europese Unie in uitvoering van artikel 10 van de richtlijn wordt als gelijkwaardig erkend als het getuigschrift bedoeld in § 1.
§ 3. Indien het de schipper zelf is die in het bezit is van het getuigschrift bedoeld in § 1 geeft de Minister of zijn gemachtigde door middel van een aantekening op zijn vaarbewijs aan dat hij bevoegd is tot het besturen van een schip bestemd voor het vervoer van meer dan twaalf personen, naast de bemanning.
Art.42. De aanvraag tot het verkrijgen van het getuigschrift bedoeld in artikel 41 wordt bij (het Bestuur) ingediend door middel van het formulier waarvan het model door de Minister of zijn gemachtigde wordt bepaald. <KB 2007-03-27/32, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Zij wordt gedagtekend en ondertekend door de aanvrager.
Bij het indienen van zijn aanvraag moet de aanvrager :
1° ten volle 17 jaar oud zijn;
2° een fotocopie van zijn identiteitskaart of paspoort bijvoegen.
Art. 42_VLAAMS_GEWEST. De aanvraag tot het verkrijgen van het getuigschrift bedoeld in artikel 41 wordt bij [1 de bevoegde Vlaamse instantie]1 ingediend door middel van het formulier waarvan het model door de Minister of zijn gemachtigde wordt bepaald. Zij wordt gedagtekend en ondertekend door de aanvrager. Bij het indienen van zijn aanvraag moet de aanvrager : 1° ten volle 17 jaar oud zijn; 2° een fotocopie van zijn identiteitskaart of paspoort bijvoegen.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 117, 004; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art.43. Het getuigschrift bedoeld in artikel 41 wordt afgegeven aan de aanvrager die met goed gevolg een examen heeft afgelegd over hoofdstuk B van bijlage 4 bij dit besluit en die tenminste 18 jaar oud is.
De kennis van punt 2 van hoofdstuk B van bijlage 4 van dit besluit moet blijken uit een attest van minder dan vijf jaar oud, afgegeven door een daartoe bevoegde instantie waaruit blijkt dat de aanvrager een opleiding genoten heeft inzake benadering van een noodsituatie, reanimatietechnieken, optreden bij een hartstilstand en optreden bij een uitwendige bloeding.
(Het examen over hoofdstuk B van bijlage 4 wordt georganiseerd door de Centrale Examencommissie opgericht bij koninklijk besluit van 27 maart 2007 houdende de organisatie van de examens en de vaststelling van de retributies voor de bekwaamheidsbewijzen in Rijn- en binnenvaart.
Het examen verloopt volgens de modaliteiten bepaald in hetzelfde koninklijk besluit van 27 maart 2007.) <KB 2007-03-27/32, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Art.44. (Opgeheven) <KB 2007-03-27/32, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
HOOFDSTUK IV. - Controle van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid.
Art.45. De houder van een vaarbewijs die de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, dient zich binnen de drie daarop volgende maanden en verder ieder jaar aan het in artikel 9 bedoeld geneeskundig onderzoek te onderwerpen.
(Hij richt zich hiertoe tot een door hem gekozen medisch centrum van het Bestuur van Medische Expertise.) <KB 2007-03-27/32, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
Het geneeskundig onderzoek heeft plaats volgens de modaliteiten van afdeling 2, hoofdstuk II van dit besluit.
De Minister of zijn gemachtigde tekent op het vaarbewijs aan dat de schipper aan de verplichting bedoeld in het eerste lid heeft voldaan.
HOOFDSTUK V. - Retributies.
Art.46. (Opgeheven) <KB 2007-03-27/32, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
HOOFDSTUK VI. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art.47. Worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 30 september 1992 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot het goederenvervoer, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 april 1993, 2 juni 1993, 27 oktober 1995 en 29 januari 1997;
2° het koninklijk besluit van 29 april 1993 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 september 1992 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot het goederenvervoer;
3° het koninklijk besluit van 27 oktober 1995 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot het vervoer van passagiers gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 januari 1997.
Art.48. § 1. De stuurbrevetten A en B afgegeven vóór 8 april 1998 overeenkomstig het koninklijk besluit van 30 september 1992 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot het goederenvervoer gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 april 1993, 2 juni 1993, 27 oktober 1995 en 29 januari 1997 en de stuurbrevetten C en D afgegeven vóór 8 april 1998 overeenkomstig het koninklijk besluit van 27 oktober 1995 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot het vervoer van passagiers gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 januari 1997 blijven zonder inwisselverplichting geldig.
§ 2. De in § 1 bedoelde stuurbrevetten afgegeven tussen 8 april 1998 en de datum van inwerkingtreding van dit besluit dienen voor 1 oktober 1999 te worden ingewisseld.
§ 3. Wanneer een stuurbrevet dient te worden vervangen zal deze worden vervangen door een vaarbewijs volgens de hierna vermelde bepalingen :
een stuurbrevet A wordt vervangen door een vaarbewijs A;
een stuurbrevet B wordt vervangen door een vaarbewijs B;
een stuurbrevet C wordt vervangen door een vaarbewijs A met een aantekening dat de houder bevoegd is tot het besturen van een schip bestemd voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers, naast de bemanning;
een stuurbrevet D wordt vervangen door een vaarbewijs B met een aantekening dat de houder bevoegd is tot het besturen van een schip bestemd voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers, naast de bemanning.
§ 4. De getuigschriften afgegeven door een bevoegde autoriteit van een andere Lidstaat van de Europese Unie en die als gelijkwaardig zijn erkend aan de stuurbrevetten A, B, C of D overeenkomstig het ministerieel besluit van 6 januari 1993 tot erkenning van de getuigschriften gelijkwaardig aan het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot het goederenvervoer en het ministerieel besluit van 18 mei 1998 tot erkenning van de getuigschriften gelijkwaardig aan het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot het vervoer van passagiers, blijven geldig voor zover hun geldigheidsduur niet verstreken is.
Art.49. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van de gerechtelijke politie, zijn de ambtenaren en de beambten vermeld in artikel 101 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende Algemeen Reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk, evenals de ambtenaren van het Bestuur die met een mandaat van gerechtelijke politie bekleed zijn, belast met het opsporen en het vaststellen van de overtredingen van dit besluit.
Art. 49_VLAAMS_GEWEST. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van de gerechtelijke politie, zijn de [1 personeelsleden]1 vermeld in artikel 101 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende Algemeen Reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk, evenals de [1 de personeelsleden van de bevoegde Vlaamse instantie]1 die met een mandaat van gerechtelijke politie bekleed zijn, belast met het opsporen en het vaststellen van de overtredingen van dit besluit.
----------
(1)<BVR 2015-07-10/11, art. 118, 004; Inwerkingtreding : 04-09-2015>
Art.50. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1999.
Art.51. Onze Minister van Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. Lijst van de maritieme waterwegen, waar enkel het vaarbewijs A geldig is.
Koninkrijk België.
Beneden-Zeeschelde en haar aanhorigheden, zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 23 september 1992 houdende politiereglement van de Beneden-Zeeschelde, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 februari 1996.
Bondsrepubliek Duitsland.
Ems : van de verbindingslijn tussen de vuurtorens van Delfzijl en Knock, zeeinwaarts tot 53° 30' noorderbreedte en 6° 45' oosterlengte, dat wil zeggen iets buiten de overslagplaats voor droge-ladingschepen in de Alte Ems, met inachtneming van het Samenwerkingsverdrag Ems-Dollard en van de verbindingslijn van de haveningang naar Papenburg over de Ems, tussen het Diemer Schöpfwerk en de dijksluis bij Halte tot aan de verbindingslijn tussen de vuurtorens van Delfzijl en Knock, met inachtneming van het Samenwerkingsverdrag Ems-Dollard.
Jade : binnenwaarts van de verbindingslijn tussen de vuurtoren Schillighörn en de kerktoren van Langwarden.
Weser : van de spoorwegbrug in Bremen tot aan de verbindingslijn tussen de kerktorens van Langwarden en van Cappel met de zijarm Schweiburg, met inbegrip van de zijarmen Kleine Weser, Rekumer-Loch en de rechter zijarm.
Elbe : van de onderste grens van de haven van Hamburg tot de verbindingslijn tussen de Kugelbake bij Döse en de noordwestelijke punt van het Hohes Ufer (Dieksand) met de zijrivieren Este, Lühe, Schwinge, Oste, Pinnau, Krückau en Stör (telkens van de vloedkering tot aan de monding) en met inbegrip van de Zij-Elbe.
Meldorfer Bucht : binnenwaarts van de verbindingslijn van de noordwestelijke punt van het Hohes Ufer (Dieksand) tot het westelijke havenhoofd Büsum.
Flensburger Förde : binnenwaarts van de verbindingslijn tussen de vuurtoren Kekenis en Birknack.
Eckernförder Bucht : binnenwaarts van de verbindingslijn van Bocknis-Eck tot de noordoostelijke punt van het vasteland bij Dnisch Nienhof.
Kieler Förde : binnenwaarts van de verbindingslijn tussen de vuurtoren van Bulk en het marinegedenkteken Laboe.
Leda : van de ingang tot de voorhaven van de zeesluis van Leer tot aan de monding.
Hunte : van de haven Oldenburg en van 200 m beneden de Amalienbrug in Oldenburg tot aan de monding.
Lesum : van de spoorwegbrug in Bremen-Burg tot aan de monding.
Este : van de afsluiting bij Buxtehude tot aan de vloedkering Este.
Lühe : van de molen 250 m boven het viaduct op de Marschdamm in Horneburg tot aan de vloedkering Lühe.
Schwinge : van de voetgangersbrug beneden het Güldensternbastion in Stade tot aan de vloedkering Schwinge.
Freiburger-Hafenpriel : van de sluizen bij Freiburg/Elbe tot aan de monding.
Oste : van Mühlenwehr Bremervörde tot aan de vloedkering Oste.
Pinnau : van de spoorwegbrug in Pinneberg tot aan de vloedkering Pinnau.
Krückau : van de watermolen in Elmshorn tot aan de vloedkering Krückau.
Stör : van Pegel Rensing tot aan de vloedkering Stör.
Eider : van het Gieselaukanaal tot aan de vloedkering Eider.
Nord-Ostsee-Kanal : van de verbindingslijn tussen de havenhoofden in Brunsbüttel tot aan de toegangsbakens in Kiel-Holtenau met Schirnauer See, Bergstedter See, Audorfer See, Obereidersee met Enge, Achterwehrer Schiffahrtskanal en Flemhuder See.
Trave : van de spoorwegbrug en de Holstenbrug (Stadttrave) in Lübeck tot aan de verbindingslijn van de beide uiterste havenhoofden bij Travemünde met de Pötenitzer Wiek en de Dassower See.
Schlei : binnenwaarts van de verbindingslijn van de havenhoofden Schleimünde.
Koninkrijk der Nederlanden.
Dollard, Eems, Waddenzee, IJsselmeer, Oosterschelde en Westerschelde.
Art. N2. Bijlage 2. Model Vaarbewijs.
(Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 30-12-1998, p. 41728).
Gewijzigd door :
<KB 2007-03-27/32, art. 24, Inwerkingtreding : 15-03-2007; B.St. 30-03-2007, p. 18399>
Art. N3. Bijlage 3.
Art. 1N3. (Bijlage 3A). Minimumnormen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de kandidaten voor een vaarbewijs. <KB 2007-03-27/32, art. 25, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
I. Gezichtsvermogen.
1. De gezichtsscherpte :
De gezichtsscherpte bij daglicht van het beste oog bedraagt met of zonder corrigerende glazen of contactlenzen ten minste 0,8. Met één oog zien is toegestaan.
2. Nachtblindheid :
Contrast 1 : 2, alleen in twijfelgevallen te onderzoeken.
3. Gewenning aan de duisternis :
Alleen in twijfelgevallen te onderzoeken. Het resultaat mag niet meer dan een logeenheid van de normaal kromme afwijken.
4. Gezichtsveld :
In geval van twijfel dient perimetrisch onderzoek verricht te worden.
5. Kleuronderscheidingsvermogen :
Het kleuronderscheidingsvermogen wordt als voldoende beschouwd indien de kandidaat voldoet aan de test van Farnworth Panel D15 test, de test van Ishihara, volgens de platen 12 tot en met (14), of een andere als gelijkwaardig erkende test. In geval van twijfel onderzoeken met de anomaloscoop, waarbij met genoemde testmethode een gelijkwaardige uitkomst bereikt moet worden. <KB 2007-03-27/32, art. 25, 003; Inwerkingtreding : 15-03-2007>
6. Motiliteit :
Onbelemmerde beweeglijkheid van beide ogen, geen dubbelzien.
7. Optische hulpmiddelen :
Ook bij gebruik van optische hulpmiddelen (kontaktlenzen, bril) moet aan de eisen voor de gezichtsscherpte en het gezichtsveld voldaan zijn.
II. Gehoor.
Het gehoor wordt als voldoende beschouwd, wanneer de kandidaat aan elk van beide zijden een gefluisterd woord met of zonder gehoorapparaat kan horen :
- op een afstand van 3 m, wanneer hij 25 jaar of jonger is;
- op een afstand van 2 m, wanneer hij ouder dan 25 is.
Bij het vermoeden van een toenemend gehoorverlies, alsmede in geval van twijfel moet een toon- of een spraakaudiogram gemaakt worden. Het gehoorverlies van het beste oor mag gemiddeld niet meer dan 40 decibel bedragen voor de frequenties 500, 1000 en 2000 hertz.
III. Algemene toestand.
In staat zijn om alleen een last van 20 kg te tillen.
Er mogen geen andere bevindingen uit medische keuring aanwezig zijn die de lichamelijke en geestelijke geschiktheid uitsluiten.
Indien de navolgende ziekten of lichamelijke gebreken bij de aanvrager voorkomen kan dit aanleiding geven tot twijfel aan zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid :
1. aandoeningen die gepaard gaan met bewustzijns- of evenwichtsstoornissen;
2. aandoeningen of laesies van het centrale of perifere zenuwstelsel, gepaard gaande met duidelijke functionele stoornissen; in het bijzonder organische aandoeningen van de hersenen of het ruggemerg en de daarbij optredende restverschijnselen, functionele stoornissen na schedel- of hersenletsel, cerebrale doorbloedingsstoornissen;
3. geestesziekten;
4. suikerziekte met niet goed instelbare, aanzienlijke schommelingen van de bloedglucose-waarden;
5. manifeste endocriene stoornissen;
6. ernstige aandoeningen van de bloedvormende orgaansystemen;
7. asthmatische bronchitis met aanvallen;
8. aandoeningen of veranderingen in het hart of de bloedsomloop met beperking van de belastbaarheid in absolute, respectievelijk relatieve zin;
9. aandoeningen of gevolgen na een ongeval, die leiden tot een aanzienlijke bewegingsbeperking, verlies of sterke vermindering van de kracht in een der ledematen die voor de uit te oefenen arbeid van belang zijn;
10. chronisch alcoholisme, alsmede verslaving aan verdovende middelen, of andere vormen van verslaving.
Art. 2N3. Bijlage 3B. Model Medische Verklaring.
(Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 30-03-2007, p. 18400-18401).
Art. N4. Bijlage 4. Vereiste vakkennis voor het verkrijgen van de vaarbewijzen.
Art. 1N4. HOOFDSTUK A. - Algemene vakkennis voor het verkrijgen van de vaarbewijzen A en B.
Deel 1. - Gemeenschappelijke materie voor het behalen van de vaarbewijzen A en B.
1. Navigatie.
a) Nauwkeurige kennis van de verkeersregels op de binnenwateren met name van het "Algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk" en van het Europees Reglement voor binnenlandse waterwegen (CEVNI) inclusief de markering en betonning van waterwegen, evenals wat ten aanzien van het varen op radar wordt bepaald.
b) Kennis van de algemene kenmerken van de voornaamste binnenlandse waterwegen uit geografisch, hydrologisch, meteorologisch en morfologisch oogpunt.
c) Routebepaling, nautische drukwerken en publikaties, betonningssystemen.
2. Hanteren en besturen van het schip.
a) Besturen van het schip, met inachtneming van het effect van wind, stroming, turbulentie en diepgang met het oog op voldoende drijfvermogen en stabiliteit.
b) Rol en werking van roer en schroef.
c) Ankeren en aanleggen in alle omstandigheden.
d) Manoeuvers in een sluis of haven en manoeuvers bij tegengestelde en oplopende koersen.
3. Constructie en stabiliteit van het schip.
a) Kennis van de grondbeginselen van de scheepsbouw, vooral in verband met de veiligheid van passagiers, bemanning en schip.
b) Elementaire kennis van Richtlijn nr. 82/714/EEG van de Raad van 4 oktober 1982 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, omgezet bij koninklijk besluit van 1 juni 1993 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen.
c) Elementaire kennis van de hoofdzaken van de scheepsconstructie.
d) Theoretische kennis van de regels betreffende stabiliteit en drijfvermogen en de praktische toepassing daarvan met name de bevaarbaarheid.
4. Machines van het schip.
a) Elementaire kennis van de constructie en de werking van de scheepsmotoren om ervoor te zorgen dat deze goed functioneren.
b) Bediening en controle van het functioneren van hoofd- en hulpmotoren en te volgen procedures in geval van nood.
5. Laden en lossen.
a) Gebruik van diepgangschalen.
b) Bepaling van het gewicht van een lading met behulp van de meetbrief.
c) Laden en lossen van het schip, stuwing van de lading (stuwplan).
6. Gedrag in bijzondere omstandigheden.
a) Basisprincipes van het voorkomen van ongevallen.
b) Te nemen maatregelen bij averij, aanvaring of stranding, met inbegrip van het dichten van gaten in de scheepsromp.
c) Gebruik van gereedschap en reddingsmateriaal.
d) Eerste hulp bij ongevallen.
e) Brandpreventie en gebruik van brandbestrijdingsinrichtingen en -apparaten.
f) Voorkomen van vervuiling van de waterwegen.
Deel 2. - Bijkomende materie voor het behalen van het vaarbewijs A.
1. Navigatie.
a) Nauwkeurige kennis van de verkeersregels op de maritieme waterwegen met name van het "Scheepvaartreglement voor de Beneden-Zeeschelde", van het "Politiereglement van de Beneden-Zeeschelde" en van de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee.
b) Elementaire kennis van het "Politie- en scheepvaartreglement van de Belgische territoriale zee, kusthavens en -stranden".
c) Kennis van de algemene kenmerken van de voornaamste maritieme waterwegen uit geografisch, hydrologisch, meteorologisch en morfologisch oogpunt.
d) Peilingen en posities van het schip, het gebruik van zeekaarten, navigatiehulpmiddelen, procedures voor het controleren van het kompas en basiskennis inzake getijdenwerking.
2. Constructie en stabiliteit van het schip.
Aanvullende uitrusting op de maritieme waterwegen.
3. Gedrag in bijzondere omstandigheden.
Bijzondere omstandigheden bij het redden van personen, van het schip en van de lading op maritieme waterwegen, overleven op zee.
Art. 2N4. HOOFDSTUK B. - Verplichte aanvullende vakkennis voor het personenvervoer.
1. Summiere kennis van de technische voorschriften met betrekking tot de stabiliteit van passagiersschepen in geval van averij, waterdichte schotten, niveau van de grootste diepgang.
2. EHBO.
3. Brandpreventie en brandbestrijdingsinrichtingen.
4. Omgaan met reddingsmiddelen en -materieel.
5. Maatregelen voor de bescherming van passagiers in het algemeen en met name in geval van evacuatie, averij, aanvaring, standing, brand, explosie of andere panieksituaties.
6. Kennis van de veiligheidsvoorschriften (nooduitgangen, valreep, gebruik van het noodroer).
Art. N5. Bijlage 5. Dienstboekje.
(Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 30-12-1998, p. 41733 - 41745).
Art. N6. Bijlage 6. Model bijkomend getuigschrift voor het personenvervoer.
(Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 30-12-1998, p. 41746).
Gewijzigd door :
<KB 2007-03-27/32, art. 26, Inwerkingtreding : 15-03-2007; B.St. 30-03-2007, p. 18402>