25 FEBRUARI 1971. _ Koninklijk besluit tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1987 en tekstbijwerking tot 01-04-1995).
HOOFDSTUK I. Het verzoekschrift tot reglementering
Art. 1-7
HOOFDSTUK II. DE KENNIS VAN BEDRIJFSBEHEER.
Art. 8
HOOFDSTUK III. HET GETUIGSCHRIFT WAARUIT BLIJKT DAT AAN DE GESTELDE EISEN IS VOLDAAN
AFDELING 1. HET GETUIGSCHRIFT.
Art. 9-11
AFDELING 2. DE PROCEDURE VOOR DE BUREAUS VAN DE KAMERS VOOR AMBACHTEN EN NERINGEN.
Art. 12-20
AFDELING 3. ORGANISATIE VAN DE VESTIGINGSRAAD EN PROCEDURE.
Art. 21-31
HOOFDSTUK IV. MIDDELEN OM DE EISEN INZAKE DE UITOEFENING VAN BEROEPSWERKZAAMHEDEN TE BEWIJZEN.
AFDELING 1. AKTEN DIE IN AANMERKING KOMEN ALS BEWIJS VOOR DE KENNIS VAN HET BEDRIJFSBEHEER.
Art. 32
AFDELING 2. ANDERE AKTEN DIE IN AANMERKING KUNNEN GENOMEN WORDEN ALS BEWIJS VOOR DE VEREISTE KENNIS.
Art. 33
AFDELING 3. DE BEROEPSPRAKTIJK.
Art. 34-36
HOOFDSTUK V. AFWIJKINGEN EN VERWORVEN RECHTEN.
AFDELING 1. AFWIJKINGEN.
Art. 37-39
AFDELING 2. VERWORVEN RECHTEN.
Art. 40-42
HOOFDSTUK VI. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.
Art. 43-47
1960112305 1961111402 1963080701 1964112109 1966051002 1969081409 1974012404 1975011407 1982000451 1983018008 1983018078 1984018079 1986018077 1986018105 1990018050 1991018045 1993018013 1993018016 1994029382 1995016031 1995016039 1996033064 1996033089 1996033090 1997033027 1997033087 1998033058 1998033125 2014031989
HOOFDSTUK I. _ Het verzoekschrift tot reglementering
Artikel 1. De beroepsverbonden die een verzoekschrift tot reglementering indienen bij uitvoering van artikel 2 van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen, bewijzen, door de overlegging van daartoe geschikte documenten, dat zij voldoen aan de voorwaarden vermeld bij artikel 3, § 2, van de wet.
Art.2. Het verzoekschrift dat vergezeld gaat van vier afschriften, wordt bij een ter post aangetekend schrijven gericht tot de Minister van Middenstand. Het wordt gesteld in de beide landstalen. Het draagt de handtekening van de personen die volgens de statuten hun verbond kunnen verbinden.
De beroepsverbonden opgericht als beroepsvereniging overeenkomstig de wet van 31 maart 1898 en de wetten tot wijziging ervan, voegen daarbij een afschrift van de in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte bekrachtigingsakte der statuten. De beroepsverbonden opgericht als vereniging zonder winstoogmerk, overeenkomstig de wet van 27 juni 1921, voegen daarbij een exemplaar van hun statuten en de lijst van de beheerders, met de aanduiding van de datum van de bekendmakingen in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad.
Art.3. § 1. Elk verzoekschrift tot reglementering omschrijft de te reglementeren werkzaamheid, vraagt de toepassing van de bij de wet bedoelde kennis van bedrijfsbeheer en bepaalt de beroepskennis die dient te worden opgelegd.
§ 2. Bij het omschrijven van de te reglementeren werkzaamheid, moet het verzoekschrift nauwkeurig de aard en de grenzen van deze werkzaamheid aangeven.
Bij het bepalen van de beroepskennis moet het verzoekschrift het programma ervan, de lijst van de diploma's, brevetten en getuigschriften die zullen moeten aanvaard worden als bewijs van deze kennis en de maximum duur van de werkzaamheid bedoeld bij artikel 7, b, van de wet, vaststellen.
§ 3. Wanneer het verzoekschrift het in aanmerking nemen van een der hierboven vermelde akten afhankelijk stelt van het bewijzen van een beroepspraktijk die in de loop van de studies kan worden verworven, bepaalt het de voorwaarden waaraan deze praktijk moet voldoen en de modaliteiten om ze te bewijzen.
Art.4. In voorkomend geval vraagt de Minister van Middenstand, binnen vijftien dagen na ontvangst, de inlichtingen en bescheiden die nodig zijn om het verzoekschrift aan te vullen.
De in artikel 3, § 3, van de wet bepaalde termijn gaat in met de ontvangst van een volledig verzoekschrift.
Art.5. Heeft de Minister een volledig verzoekschrift ontvangen, dan gaat hij binnen de in artikel 3, § 3, van de wet bepaalde termijn na of het de gestelde voorwaarden vervult.
Wanneer het verzoekschrift die voorwaarden niet vervult, betekent de Minister, bij een ter post aangetekend schrijven, aan het verzoekend verbond of aan de verzoekende verbonden een met redenen omklede afwijzingsbeslissing.
Art.6. De bij artikel 3, § 3, van de wet bedoelde opmerkingen moeten gemaakt worden bij een ter post aangetekende brief.
Art.7. Dient een verzoekschrift binnen de in artikel 3, § 5, van de wet gestelde perken te worden gewijzigd, dan nodigt de Minister van Middenstand, bij een ter post aangetekend schrijven, de verzoekende verbonden uit hem hun bedoelingen hieromtrent te laten kennen. Het verzoekschrift wordt afgewezen als de nodige wijzigingen niet binnen de drie maanden na deze formaliteit worden voorgesteld.
HOOFDSTUK II. _ DE KENNIS VAN BEDRIJFSBEHEER.
Art.8. <KB 1995-02-24/38, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 1995-09-01> Het programma van de bij de artikelen 2 en 4 van de wet bedoelde kennis van bedrijfsbeheer omvat de volgende begrippen :
A. Rechtsbegrippen.
I. Burgerlijk recht :
de belangrijkste burgerrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn bij de vestiging als zelfstandige;
de handelsovereenkomsten;
de huurcontracten.
II. Handelsrecht :
de verplichtingen van het ondernemingshoofd bij het oprichten van een onderneming;
de verschillende ondernemingsvormen en hun hoofdkenmerken;
enige kennis van de wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.
III. Bijzondere reglementeringen :
De belangrijkste bepalingen inzake ruimtelijke ordening, gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen, gereglementeerde beroepen, avondsluiting en wekelijkse rustdag.
IV. Sociaal statuut van de zelfstandigen :
Rechten en plichten van de zelfstandige, de help(st)er, en de echtgeno(o)t(e)-helpster.
V. Algemene kennis over het verzekeringswezen.
B. Handel.
I. Handelsbeleid :
Begrippen inzake marktstudie en handelsstrategie betreffende :
het produkt, het assortiment, de vestigingsplaats van de onderneming, de prijzen, het cliënteel, de promotie.
II. Inkoop en verkoop :
1. Voorwaarden en technieken.
2. De verschillende verrichtingen die kunnen plaatshebben vanaf de prijsaanvraag bij de aankoop tot de betaling en vanaf de prijsofferte bij de verkoop tot de inkassering.
3. Formulieren betreffende deze verrichtingen.
4. Tussenpersonen bij verkoop.
III. Betalingsvormen en betalingsmiddelen, kredietvormen en kredietmiddelen met het oog op de betaling.
IV. 1. Kostenanalyse : onderzoek van de kosten van de onderneming; de begrippen inzake omzet, netto- en brutowinst en winstmarge;
2. Financieel plan : het vooraf begroten van inkomsten en uitgaven, van investeringen en financieringen.
V. Voorraadbeheer.
C Boekhouden.
I. Wettelijke bepalingen betreffende de boekhouding van zelfstandigen en K.M.O.'s.
II. Vereenvoudigd boekhouden en inleiding tot het dubbel boekhouden :
1. grondprincipes en praktische toepassing (handelsdocumenten);
2. balans en resultatenrekening.
III. BTW en egalisatiebelasting :
1. principes en verplichtingen;
2. het opstellen van de aangifte.
IV. Begrippen inzake fiscaliteit : inkomenscategorieën, voorheffingen, voorafbetalingen, belastingaangifte.
D. Algemene begrippen van informatica.
I. Voordelen van het inschakelen van informatica bij het beheer van K.M.O.'s.
II. Enkele technische begrippen.
De Minister kan het programma uitbreiden met algemene begrippen van integrale kwaliteitszorg.
HOOFDSTUK III. _ HET GETUIGSCHRIFT WAARUIT BLIJKT DAT AAN DE GESTELDE EISEN IS VOLDAAN
AFDELING 1. _ HET GETUIGSCHRIFT.
Art.9. Het getuigschrift bedoeld bij artikel 5, § 1, van de wet, wordt afgeleverd aan het ondernemingshoofd of aan de rechtspersoon die de gereglementeerde werkzaamheid zal uitoefenen, zelfs indien andere personen geroepen zijn om, overeenkomstig de beschikkingen van de paragrafen 2 en 3 van hetzelfde artikel, aan de gestelde eisen te beantwoorden.
Art.10. § 1. Ieder persoon die werkzaamheden uitoefent die het voorwerp uitmaken van onderscheidene bij de artikelen 2 of 19, § 2, van de wet bedoelde reglementeringen, moet houder zijn van de verschillende vereiste getuigschriften.
§ 2. Wanneer het ondernemingshoofd persoonlijk voldoet aan de eisen van kennis van bedrijfsbeheer of van algemene- en handelskennis overeenkomstig artikel 6 of artikel 19, § 2. van de wet, biedt het getuigschrift dat hem wordt uitgereikt hem de mogelijkheid eender welke werkzaamheid uit te oefenen die werd gereglementeerd bij een besluit waarbij alleen deze kennis van het bedrijfsbeheer wordt opgelegd.
Art.11. § 1. De getuigschriften worden opgemaakt in drie exemplaren respectievelijk bestemd voor de belanghebbende, de Kamer voor ambachten en neringen of de Vestigingsraad, en voor het Ministerie van Middenstand. Wanneer zij worden uitgereikt bij toepassing van artikel 13 van de wet, wordt een afschrift ervan aan de Kamer van Ambachten en Neringen gezonden.
§ 2. De getuigschriften zijn conform met de bijlage I of II van dit besluit.
Blijven nochtans geldig de getuigschriften afgeleverd bij uitvoering van de artikelen 11 of 13 van de wet van 24 december 1958, waarbij beroepsuitoefeningsvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen.
AFDELING 2. _ DE PROCEDURE VOOR DE BUREAUS VAN DE KAMERS VOOR AMBACHTEN EN NERINGEN.
Art.12. § 1. De aanvraag om getuigschrift wordt, bij een ter post aangetekend schrijven, gericht tot de secretaris van de Kamer voor ambachten en neringen van de provincie waar de beroepswerkzaamheid voor de eerste maal zal uitgeoefend worden.
De aanvraag die gedaan wordt door een rechtspersoon, wordt gericht tot de secretaris van de Kamer van de provincie waar de eerste bedrijfszetel zal gevestigd worden.
§ 2. De aanvraag wordt opgemaakt op een formulier dat door het secretariaat van de Kamer ter beschikking gesteld wordt van de belanghebbenden.
Art.13. § 1. Binnen de acht dagen na ontvangst van een aanvraag vergezeld van stukken die tot doel hebben het bewijs te leveren dat aan de verschillende eisen is voldaan, nodigt de secretaris, bij een ter post aangetekend schrijven, de leden en de afgevaardigde van de Minister uit tot de vergadering van het bureau van de Kamer of van de betrokken afdeling.
De stempel van de post geldt als datum van indiening van de aanvraag.
§ 2. De uitnodiging moet ten minste acht dagen vóór de datum van de vergadering betekend worden.
Zij vermeldt de identiteit van de aanvrager, de aard van de beroepswerkzaamheid en de plaats waar deze zal uitgeoefend worden.
Art.14. § 1. Het bureau van de Kamer voor ambachten en neringen of de afdeling kan slechts geldig zitting houden indien ten minste drie leden aanwezig zijn.
§ 2. Bij ontstentenis van de voorzitter, neemt de in leeftijd oudste ondervoorzitter het voorzitterschap van de vergadering waar. Zijn de ondervoorzitters eveneens afwezig, dan wordt deze functie vervuld door de oudste in leeftijd van de aanwezige leden.
§ 3. De secretaris van de Kamer is belast met het opstellen van de beslissingen. Bij verantwoorde afwezigheid zal zijn taak uitgevoerd worden door de opsteller, daartoe door het bureau aangeduid.
§ 4. De vergaderingen zijn niet openbaar.
Art.15. De beslissingen moeten genomen worden bij volstrekte meerderheid der stemmen. In geval van staking van stemmen is de aanvraag afgewezen. Elke beslissing moet met redenen worden omkleed.
Art.16. De Minister van Middenstand benoemt zijn afgevaardigden onder de rijksambtenaren van niveau 1 van zijn departement. De afgevaardigden wonen de vergaderingen en de beraadslagingen van het bureau of van de afdelingen bij. Zij hebben er raadgevende stem.
Art.17. Geen aanvraag kan worden afgewezen zonder dat de aanvrager gehoord of regelmatig uitgenodigd werd. De uitnodiging moet geschieden in de vorm en binnen de termijnen waarin artikel 13 voorziet.
De aanvrager mag zich laten vertegenwoordigen.
Het mandaat moet schriftelijk zijn behoudens voor advokaten.
Art.18. Wanneer de beslissing gunstig is en geen beroep werd aangetekend, zendt de secretaris van de Kamer het getuigschrift aan de aanvrager ten laatste acht dagen na het verstrijken van de termijn van beroep.
Hij voegt hieraan een voor eensluidend verklaard afschrift toe, bestemd om de inschrijving in het handelsregister te bekomen.
Art.19. In gemeenschappelijk overleg met de afgevaardigde van de Minister, verbetert de secretaris van de Kamer de materiële vergissingen die in de getuigschriften voorkomen.
Art.20. § 1. (Wanneer er in de onderneming één of meer inrichtingen bijkomen, wordt, op verzoek van de belanghebbende, het getuigschrift door het bureau van de Kamer of door de afdeling aangepast.) <KB 28-06-1978, art. 1>
§ 2. Deze aanpassingen geschieden volgens dezelfde regelen als deze bedoeld bij de artikelen 12 tot 17.
AFDELING 3. _ ORGANISATIE VAN DE VESTIGINGSRAAD EN PROCEDURE.
Art.21. § 1. De Vestigingsraad bestaat uit twee kamers. Een kamer neemt kennis van de beroepen ingesteld tegen de beslissingen genomen in de Franse taal door de bureaus van de Kamers voor ambachten en neringen alsmede van de aanvragen om getuigschrift die de Raad toegestuurd worden ingevolge de schending door deze bureaus van de termijn voor kennisgeving bedoeld bij artikel 11, § 1, van de wet.
De andere neemt kennis van de beroepen ingesteld tegen de beslissingen genomen in de Nederlandse taal alsmede van de aanvragen om getuigschrift die de Raad in deze taal toegestuurd worden.
§ 2. In gemeenschappelijk overleg roepen de voorzitter, op geregelde tijdstippen, de werkende en plaatsvervangende leden van de verschillende kamers van de Vestigingsraad in vergadering bijeen.
Art.22. Binnen de vijfenveertig dagen van de bij hem gedane aanvraag stelt de Hoge Raad voor de Middenstand aan de Minister van Middenstand twee kandidaten voor van de Franse taalrol en twee kandidaten van de Nederlandse taalrol voor de funktie van werkend bijzitter bij de Vestigingsraad, alsmede twee kandidaten van de Franse taalrol en twee kandidaten van de Nederlandse taalrol voor de funktie van plaatsvervangend bijzitter.
Art.23. De griffie van de Vestigingsraad wordt waargenomen door twee griffiers, door de Minister van Middenstand benoemd; de ene behoort tot de Franse taalrol, de andere tot de Nederlandse taalrol.
De Vestigingsraad houdt zitting in de lokalen van het Ministerie van Middenstand.
Bij beslissing van hun voorzitter kunnen de kamers, wanneer daartoe noodzakelijkheid bestaat, in een ander lokaal zitting houden.
Art.24. De termijn van dertig dagen bepaald bij artikel 13, § 2, van de wet gaat in de dag volgend op die waarop de betekening van de beslissing van het Bureau van de Kamer voor ambachten en neringen ontvangen werd.
De dag waarop de termijn verstrijkt is hierin begrepen. Indien deze dag een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.
Het bewijs voor de datum van indiening van het beroep wordt geleverd door de datum van de poststempel.
Het beroep of de aanvraag om getuigschrift wordt ondertekend door de appellant of de aanvrager; zij moeten bij een ter post aangetekend schrijven gericht worden tot de griffier van de Vestigingsraad.
Art.25. Dadelijk na ontvangst, schrijft de griffier, in een van de daartoe aangelegde registers, het beroep of de aanvraag om getuigschrift onder een volgnummer in en vraagt de secretaris van de Kamer voor ambachten en neringen hem het dossier mede te delen.
Iedere week stuurt de griffier aan de voorzitter en aan de door de Minister aangeduide ambtenaar de lijst van de zaken waarvoor nog geen zitting werd vastgesteld.
De voorzitter stelt de datum vast waarop de beroepen en de aanvragen om getuigschrift behandeld worden.
Art.26. § 1. De griffier nodigt de werkende leden van de Kamer van de Vestigingsraad uit op de terechtzitting waarvoor deze Kamer wordt samengeroepen. Indien een werkend lid verhinderd is, roept de griffier onmiddellijk de plaatsvervanger op.
Op verzoek van de voorzitter bezorgt de griffier hem de dossiers.
§ 2. De griffier roept de partijen op, bij een ter post aangetekend schrijven, ten laatste acht dagen vóór de terechtzitting; hij duidt de plaats, de dagen en de uren aan waarop van het dossier inzage kan genomen worden. Deze inzage gebeurt ter plaatse in het bijzijn van de griffier.
De personen die gemachtigd zijn de appellant of de aanvrager bij te staan of te vertegenwoordigen mogen hem eveneens bijstaan of vertegenwoordigen bij de inzage van het dossier.
Art.27. De Kamers van de Vestigingsraad houden zitting met drie leden, de voorzitter inbegrepen.
De voorzitter leidt de terechtzittingen; hij opent ze en heft ze op, verleent en ontneemt het woord en sluit de besprekingen en de beraadslagingen.
De terechtzittingen zijn niet openbaar.
De Raad beraadslaagt met gesloten deuren en doet uitspraak bij meerderheid van stemmen.
De Raad kan getuigen horen, deskundige onderzoeken bevelen, zich ter plaatse begeven, vertalingen vorderen en alle nodige onderzoeksmaatregelen treffen. Hij mag eveneens een van zijn leden met deze opdrachten belasten.
Art.28. De beslissingen omvatten de gronden en de beschikking en vermelden;
1° de volledige identiteit van de appellant of de aanvrager, en, in voorkomend geval, die van de persoon die hem vertegenwoordigt of bijstaat;
2° de datum waarop de partijen opgeroepen werden, alsmede hun eventuele aanwezigheid;
3° de naam en de voornaam van de leden van de Raad die aan de beraadslaging hebben deelgenomen;
4° de datum van de uitspraak.
Art.29. De beslissing wordt bij verstek gewezen ten opzichte van de partij die na de oproeping haar middelen niet schriftelijk heeft uiteengezet, noch op de terechtzitting aanwezig of vertegenwoordigd is geweest.
Een bij verstek gewezen beslissing is vatbaar voor verzet. Dit verzet moet bij een ter post aangetekend schrijven betekend worden. Uiterlijk de tiende dag na die waarop het afschrift van de beslissing is ontvangen, dient dit schrijven te worden verzonden.
De griffier geeft onmiddellijk kennis van het verzet aan de andere partij en schrijft de zaak opnieuw in.
De verzet-aantekenende partij die een tweede maal in gebreke blijft, is het niet meer toegelaten opnieuw verzet aan te tekenen.
Art.30. Bij een ter post aangetekend schrijven stuurt de griffier aan de Minister, aan de belanghebbende en aan de secretaris van de Kamer voor ambachten en neringen, een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing. De kennisgeving aan de belanghebbende maakt melding van de bij artikel 13, § 5, van de wet bedoelde mogelijkheid tot beroep.
Art.31. § 1. De griffier verbetert, met het akkoord van de voorzitter, de materiële vergissingen die op de getuigschriften voorkomen.
§ 2. (Wanneer er in de onderneming één of meer inrichtingen bijkomen, wordt, op verzoek van de belanghebbende, het getuigschrift door de Vestigingsraad aangepast.) <KB 28-06-1978, art. 2>
HOOFDSTUK IV. _ MIDDELEN OM DE EISEN INZAKE DE UITOEFENING VAN BEROEPSWERKZAAMHEDEN TE BEWIJZEN.
AFDELING 1. _ AKTEN DIE IN AANMERKING KOMEN ALS BEWIJS VOOR DE KENNIS VAN HET BEDRIJFSBEHEER.
Art.32. Moeten eveneens worden geacht het bewijs te leveren van de kennis van het bedrijfsbeheer bedoeld bij artikelen 2 en 4 van de wet, de houders van een van de volgende akten :
1° een diploma van lager normaalonderwijs;
2° een diploma of een bekwaamheidsgetuigschrift afgeleverd door een lagere technische normaalschool;
3° een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg de eerste drie jaren van een lagere secundaire technische school, afdeling handel of verkoop heeft gevolgd;
4° een brevet of een eindgetuigschrift van een beroepsschool, voor zover deze akten afgeleverd werden door een afdeling "bureauwerken";
5° een diploma of een eindgetuigschrift van een technische school of leergang, een brevet of een eindgetuigschrift van een beroepsschool of -leergang, voor zover deze akten een cursus van handel en boekhouding vermelden en werden afgeleverd vóór de datum van het in werking treden van dit besluit, of voldoen aan de door Ons vastgestelde voorwaarden;
6° een attest waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg het eerste jaar van een hogere secundaire technische school, afdeling handel, boekhouding of verkoop heeft gevolgd;
7° een getuigschrift waaruit het slagen blijkt voor een examen over handelskennis voor de centrale examencommissie bedoeld bij de artikelen 8 en 13 van het koninklijk besluit van 15 april 1959, gewijzigd door het koninklijk besluit van 6 december 1964, genomen bij uitvoering van de wet van 24 december 1958;
8° een getuigschrift dat gelijkwaardig is (met een van de in 1° tot 7° vermelde akten) of in artikel 6, a, van de wet en uitgereikt werd door een examencommissie van de Staat. <KB 1989-06-12/33, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 28-09-1989>
(9° een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg een versnelde cyclus van ten minste 128 lestijden van bedrijfsbeheer heeft gevolgd, gespreid over ten minste drie maanden, voor zover de naleving van die normen en de conformiteit van de lessen met het programma bepaald in artikel 8 van dit besluit worden bevestigd door de Minister tot wiens bevoegheid de Middenstand behoort of door diens gedelegeerde.) <KB 1989-06-12/33, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 28-09-1989>
AFDELING 2. _ ANDERE AKTEN DIE IN AANMERKING KUNNEN GENOMEN WORDEN ALS BEWIJS VOOR DE VEREISTE KENNIS.
Art.33. § 1. In de mate waarin de krachtens de artikelen 6 a, en 7 a, van de wet in aanmerking genomen akten ontbreken, kunnen de bureaus van de Kamers voor ambachten en neringen en de Vestigingsraad als bewijs andere akten aanvaarden na verificatie van de overeenstemming van het programma van de studies waarvan melding wordt gemaakt met het programma van de kennis van bedrijfsbeheer bepaald bij artikel 8, of met dat van de beroepskennis voorkomend in het besluit waarbij de werkzaamheid gereglementeerd wordt.
§ 2. Om te kunnen worden aanvaard moeten deze akten uitgereikt zijn :
1° hetzij door een door het Rijk ingerichte, erkende of gesubsidieerde onderwijsinrichting;
2° hetzij door een onderwijsinrichting ingericht of erkend door een vreemde Staat;
3° hetzij in het raam van het stelsel van beroepsopleiding ingericht bij koninklijk besluit van 13 april 1959;
4° hetzij in het raam van het stelsel van beroepsopleiding ingericht of erkend door een vreemde Staat;
5° hetzij door een door het Rijk ingerichte examencommissie.
AFDELING 3. _ DE BEROEPSPRAKTIJK.
Art.34. § 1. Het ondernemingshoofd kan op de toepassing van de in artikel 6, b, van de wet vervatte beschikking slechts aanspraak maken indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° ten minste eenentwintig jaar oud zijn bij de aanvang van de periode tijdens welke de werkzaamheid werd uitgeoefend;
2° in het handelsregister of in het ambachtsregister zijn ingeschreven tijdens de ganse duur van de uitoefening van de werkzaamheid.
§ 2. Het bewijs van de werkzaamheid dient te worden geleverd aan de hand van een uittreksel uit de inschrijving in het handelsregister of het ambachtsregister.
Daarenboven dient voorlegging te worden geëist van ten minste één der hierna opgesomde bewijsmiddelen :
1° fakturen die betrekking hebben op de uitvoering van werken of de levering van goederen tijdens de bedoelde periode;
2° een getuigschrift van de controleur der directe belastingen met betrekking tot de belastingen op het inkomen kan de betrokkene tijdens deze periode of een getuigschrift van de hoofdcontroleur bij het kantoor voor de belasting op de toegevoegde waarde, betreffende de belasting geïnd tijdens dezelfde periode;
3° een bewijs van aansluiting bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen, bij de nationale hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, bij een pensioenkas voor zelfstandigen, of een onderlinge kas voor kinderbijslag voor zelfstandigen;
4° een bewijs van aansluiting bij een verzekeringsorganisme voor de aansprakelijkheid van de werkgever inzake arbeidsongevallen.
De bewijzen van aansluiting bedoeld onder 3° en 4° moeten de datum van aansluiting en die van de aanvraag om aansluiting vermelden.
Art.35. § 1. Hij, die zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn gebonden, het dagelijks beheer van een onderneming of van een inrichting heeft waargenomen kan op de toepassing van dezelfde beschikking slechts aanspraak maken indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° tenminste eenentwintig jaar oud zijn bij de aanvang van de periode tijdens welke hij dit beheer heeft waargenomen;
2° met een functie van zaakvoerder of filiaalhouder zijn bekleed.
§ 2. Het bewijs van het beheer dient te worden geleverd hetzij door voorlegging van een contract van filiaalbeheer, hetzij, ingeval het om een vennootschapsorgaan gaat, door voorlegging van de akte van benoeming.
Daarenboven dient voorlegging te worden geëist van ten minste één der hierna opgesomde bewijsmiddelen :
1° een getuigschrift van de controleur der directe belastingen met betrekking tot de belastingen op het inkomen van de betrokkene tijdens de bedoelde periode;
2° een bewijs van aansluiting bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen, bij de nationale hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, bij een pensioenkas voor zelfstandigen of bij een onderlinge kas voor kinderbijslag voor zelfstandigen.
Deze bewijsschriften moeten de datum van aansluiting en die van de aanvraag om aansluiting vermelden.
Art.36. § 1. Om op de toepassing van de in artikel 6, c, van de wet vervatte beschikking te kunnen aanspraak maken moet de betrokkene :
1° tenminste eenentwintig jaar oud zijn bij de aanvang van de periode tijdens welke hij aan de werkzaamheid heeft deelgenomen;
2° door een arbeidsovereenkomst voor bediende of arbeiders gebonden of de helper van een ondernemingshoofd geweest zijn.
§ 2. Het bewijs van deze deelneming dient te worden geleverd aan de hand van tenminste twee van de volgende stukken :
1° een arbeidsovereenkomst voor bedienden of een getuigschrift van een werkgever met aanduiding van de dienstperiode, de welomschreven aard van de uitgeoefende functie, eventueel het nummer van het getuigschrift van de werkgever alsmede het inschrijvingsnummer van deze laatste bij de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid;
2° een getuigschrift van de controleur der directe belastingen met betrekking tot de aangiften voor de inkomstenbelastingen die door de betrokkene werden gedaan tijdens de vereiste periode van werkzaamheid;
3° een getuigschrift van de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid waaruit blijkt dat voor de door de betrokkene tijdens deze periode geleverde dienstprestaties bijdragen werden gestort;
4° een bewijs van aansluiting als helper bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen, bij de nationale hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, bij een pensioenkas voor zelfstandigen of bij een onderlinge kas voor kinderbijslag voor zelfstandigen. Deze bewijsschriften moeten de datum van aansluiting en die van de aanvraag om aansluiting vermelden.
§ 3. De in paragraaf 2 opgesomde stukken mogen slechts in aanmerking genomen worden indien blijkt dat de aanvrager een leidende functie bekleedde.
HOOFDSTUK V. _ AFWIJKINGEN EN VERWORVEN RECHTEN.
AFDELING 1. _ AFWIJKINGEN.
Art.37. § 1. Ieder persoon die de afwijking bedoeld bij artikel 9, § 3, van de wet wenst te bekomen moet hiertoe een aanvraag richten tot de Minister van Middenstand bij een ter post aangetekend schrijven.
De aanvraag moet vermelden : de volledige identiteit en het adres van de belanghebbende, de werkzaamheid voor de uitoefening waarvan de afwijking wordt gevraagd, de gemeente waar deze werkzaamheid zal uitgeoefend worden alsmede de eisen waarvan afwijking wordt gevraagd.
§ 2. Alvorens een gunstige beslissing te nemen wint de Minister, bij een ter post aangetekend schrijven, het advies in van het bureau van de Kamer voor ambachten en neringen van de provincie waar de belanghebbende de beroepswerkzaamheid wenst uit te oefenen.
Art.38. § 1. De secretaris van het bureau verzamelt de gegevens die de mogelijkheid bieden het advies met redenen te omkleden.
Het bureau van de Kamer of de afdeling, samengesteld volgens de regelen bepaald bij artikel 14, brengt zijn advies uit bij volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen.
§ 2. Ten laatste zestig dagen na het verzoek om advies wordt dit aan de Minister betekend bij een ter post aangetekend schrijven.
Bij de betekening wordt een uittreksel gevoegd uit de notulen van de vergadering tijdens welke dit advies werd uitgebracht.
Is het advies gunstig dan vermeldt dit uittreksel :
_ het aantal inwoners der gemeente, volgens de laatste door het Nationaal Instituut voor de Statistiek opgemaakte tabel van de bevolking van het koninkrijk, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad;
_ het aantal personen die de beoogde werkzaamheid in de gemeente uitoefenen alsmede het aantal houders van een getuigschrift, met dit doel uitgereikt na toepassing van artikel 6, 7 of 9, § 1 van de wet;
_ de plaatselijke omstandigheden die de aanvraag rechtvaardigen;
_ de beslissing van het bureau van de Kamer of van de Vestigingsraad waarbij vastgesteld wordt aan welke eisen de aanvrager voldoet.
§ 3. Wordt het advies niet binnen de bij § 2 bepaalde termijn betekend, dan verzoekt de afgevaardigde van de Minister om de inschrijving van de aanvraag op de agenda van de eerstvolgende vergadering van het bureau die gehouden wordt bij toepassing van artikel 11 van de wet.
Art.39. Binnen de vijftien dagen na ontvangst van het advies van het bureau van de Kamer geformuleerd volgens de regelen bepaald bij het vorig artikel, betekend de Minister zijn beslissing bij een ter post aangetekend schrijven aan de aanvrager.
AFDELING 2. _ VERWORVEN RECHTEN.
Art.40. § 1. De handelaars die nog niet in het handelsregister zijn heringeschreven overeenkomstig de bij het koninklijk besluit van 20 juli 1964 gecoördineerde wetten, moeten om het bij artikel 18, § 3, van de wet van 15 december 1970 bedoelde attest verzoeken bij de burgemeester van de gemeente waar de voornaamste bedrijfszetel van hun onderneming gelegen is.
Deze aanvraag wordt ingediend, bij ter post aangetekend schrijven, binnen de zes maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit waarbij de beroepswerkzaamheid werd gereglementeerd.
§ 2. De aanvraag om attest vermeldt de identiteit en het adres van de aanvrager.
Zij moet vergezeld gaan van een uittreksel uit de inschrijving in het handelsregister.
Tot subsidiair bewijs moeten één of meerdere dokumenten worden toegevoegd waaruit blijkt dat de uitgeoefende beroepswerkzaamheid op de voorgeschreven datum overeenstemt met deze bepaald in het reglementeringsbesluit. Alle bewijsmiddelen mogen in aanmerking genomen worden, het getuigenbewijs inbegrepen, voor zover dit uitgaat van een openbaar organisme of van een organisme van openbaar nut dat de werkzaamheid voor de aanvraag heeft vastgesteld bij de uitoefening van zijn eigen zending.
§ 3. De burgemeester beslist over de aanvraag om attest binnen de zestig dagen na de ontvangst ervan.
Het attest stelt vast dat de belanghebbende de beroepswerkzaamheid uitoefende op de datum van de bekendmaking van het koninklijk reglementeringsbesluit in het Belgisch Staatsblad. Het vermeldt het nummer van de inschrijving in het handelsregister en de werkzaamheid waarvoor deze inschrijving werd genomen, alsmede de andere gegevens die, op bijkomende wijze, de toekenning ervan verantwoorden.
Het attest wordt opgemaakt overeenkomstig de bijlage III van dit besluit en in vier exemplaren, respectievelijk bestemd voor de verzoeker, het gemeentebestuur, de Kamer voor ambachten en neringen en het Ministerie van Middenstand.
Het wordt toegekend overeenkomstig de onderrichtingen van de Minister van Middenstand.
Elke ongunstige beslissing wordt met redenen omkleed en, bij een ter post aangetekend schrijven, betekend aan de belanghebbende en aan de Minister.
Art.41. § 1. De personen die, op het ogenblik van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het verzoekschrift tot reglementering, een beroep uitoefenden dat gereglementeerd werd door een koninklijk besluit genomen bij uitvoering van de wet van 24 december 1958, gewijzigd bij de wet van 8 juli 1964, moeten het attest bedoeld bij artikel 19, § 3, van de wet van 15 december 1970 aanvragen binnen de drie maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het bewuste koninklijk besluit.
§ 2. De natuurlijke personen die deelgenomen hebben aan één van de aktiviteiten die gereglementeerd werden door een koninklijk besluit genomen bij uitvoering van de wet van 24 december 1958, gewijzigd bij de wet van 8 juli 1964, tijdens de periode en onder de voorwaarden bepaald bij dit besluit, moeten het attest aanvragen binnen dezelfde termijn.
§ 3. De aanvraag om attest vermeldt de identiteit en het adres van de aanvrager. Zij moet, bij een ter post aangetekend schrijven, worden gericht tot de burgemeester van de gemeente waar de voornaamste bedrijfszetel van de betrokken onderneming of eventueel de bedrijfszetel waar de aanvrager heeft deelgenomen aan de gereglementeerde aktiviteit, gelegen was.
Indien de bedrijfszetel in het buitenland gelegen is, moet de aanvraag gericht worden tot de burgemeester van de woonplaats van de aanvrager of tot die van zijn verblijfplaats indien het gaat om een vreemdeling.
§ 4. Wanneer de belanghebbende zich kan beroepen op een geval van overmacht of op bijzondere omstandigheden onafhankelijk van zijn wil die een te late indiening van zijn aanvraag kunnen rechtvaardigen, begint de termijn van drie maanden te lopen vanaf de dag waarop, hetzij het beletsel, hetzij de ingeroepen omstandigheden hebben opgehouden te bestaan. In dit geval moet de aanvraag aan de Minister van Middenstand worden toegezonden die zich, bij een met redenen omklede beslissing, uitspreekt over haar ontvankelijkheid. Deze beslissing wordt, bij een ter post aangetekend schrijven, betekend aan de burgemeester en aan de aanvrager.
§ 5. De personen bedoeld in paragraaf 1 moeten aan de aanvragen, ingediend na het in werking treden van dit besluit toevoegen :
1° een uittreksel uit de inschrijving in het handelsregister;
2° stukken waaruit blijkt dat het op de vereiste datum uitgeoefende beroep, het beroep is dat in het reglementeringsbesluit werd omschreven.
De personen bedoeld in paragraaf 2 moeten er stukken aan toevoegen waaruit hun deelneming blijkt tijdens de bij het reglementeringsbesluit vastgestelde periode, aan een van de gereglementeerde activiteiten.
Alle bewijsmiddelen mogen in aanmerking genomen worden, met inbegrip van getuigenverklaringen voor zover deze uitgaan ofwel van een openbaar organisme of organisme van openbaar nut dat het bevestigde feit op een vóór de aanvraag gelegen tijdstip en bij de uitvoering van zijn eigen taak heeft vastgesteld ofwel, in voorkomend geval, van een werkgever van de aanvrager.
§ 6. De burgemeester beslist binnen de zestig dagen na de ontvangst van de aanvraag om attest of, indien het gaat om een laattijdige aanvraag, binnen de zestig dagen na de betekening van de ministeriële beslissing.
Het attest stelt vast dat de belanghebbende het gereglementeerde beroep uitoefende op de datum van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het verzoekschrift tot reglementering of dat hij deelgenomen heeft aan één der activiteiten die constitutief zijn voor het beroep, gedurende de periode en onder de voorwaarden vereist bij het reglementeringsbesluit.
Het attest vermeldt de gegevens die de toekenning ervan rechtvaardigen en, in geval van te laat ingediende aanvraag, de ministeriële beslissing tot ontheffing van de laattijdigheid.
De attesten worden overeenkomstig de bijlagen IV en V van dit besluit en in vier exemplaren opgemaakt, respectievelijk bestemd voor de verzoeker, het gemeentebestuur, de Kamer voor ambachten en neringen en het Ministerie van Middenstand.
§ 7. De ongunstige beslissingen worden met redenen omkleed en, bij een ter post aangetekend schrijven, betekend aan de belanghebbenden en aan de Minister van Middenstand.
§ 8. De attesten afgeleverd bij toepassing van artikel 18 van de wet van 24 december 1958, gewijzigd bij de wet van 8 juli 1964, blijven geldig.
Art.42. Onverminderd de bepalingen van artikel 9 van dit besluit, mogen de natuurlijke personen die houder zijn van een attest, uitgereikt bij toepassing van artikel 18, § 1, van de wet van 24 december 1958 of van artikel 19, § 3, van de wet van 15 december 1970, hun werkzaamheden voortzetten binnen het raam van de vennootschap bij welke zij inbreng hebben gedaan van hun onderneming en waarvan zij het dagelijks beheer verzekeren.
HOOFDSTUK VI. _ OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.
Art.43. Onverminderd de bepalingen van artikel 19, § 2, van de wet van 15 december 1970, worden opgeheven de besluiten genomen tot uitvoering van de wet van 24 december 1958, gewijzigd bij de wet van 8 juli 1964.
Blijven evenwel van kracht :
1° de koninklijke besluiten genomen tot uitvoering van artikel 4, § 4, van de wet van 24 december 1958 gewijzigd bij de wet van 8 juli 1964 met uitsluiting van de bepalingen die verwijzen naar de procedure vóór de bureaus der Kamers voor ambachten en neringen of de Vestigingsraad alsmede van de bepalingen betreffende de door deze organen uitgereikte getuigschriften;
2° de artikelen 8 en 13 van het koninklijk besluit van 15 april 1959 gewijzigd bij koninklijk besluit van 4 december 1964 alsmede het ministerieel besluit van 17 oktober 1960 tot regeling van de inrichting en de werking van de centrale examencommissies;
3° het koninklijk besluit van 21 maart 1962 tot vaststelling van de vergoedingen en toelagen toe te kennen aan de leden van de centrale examencommissies, opgericht bij toepassing van de bepalingen onder 2° van dit artikel; de ministeriële besluiten tot benoeming van de leden en de sekretaris van deze examencommissies alsmede het ministerieel besluit van 14 januari 1966 tot toekenning van een forfaitaire toelage aan hun sekretaris;
4° het koninklijk besluit van 6 juni 1963 tot vaststelling van de vergoedingen en toelagen toe te kennen aan de leden van de Kamers voor ambachten en neringen, vergaderd in toepassing van de wet van 24 december 1958; de artikelen 24 en 25 van het ministerieel besluit van 23 november 1960 gewijzigd bij de besluiten van 19 november 1963 en van 30 december 1963.
Art.44. De bureaus van de Kamers voor ambachten en neringen en de Vestigingsraad reiken de getuigschriften uit, bedoeld bij de koninklijke besluiten genomen tot uitvoering van artikel 4, § 4, van de wet van 24 december 1958 gewijzigd bij de wet van 8 juli 1964, volgens de bepalingen van hoofdstuk III van dit besluit. Deze getuigschriften zijn conform met de modellen bedoeld bij artikel 11 van hetzelfde besluit.
De getuigschriften die tot op heden werden opgemaakt en uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van de beoogde besluiten, blijven evenwel geldig.
Art.45. § 1. Worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van dit besluit :
1° de aanvragen om getuigschrift en de beroepen ingediend bij toepassing van de artikelen 11 of 13 van de wet van 24 december 1958, waarvoor op datum van de bekendmaking van de wet van 15 december 1970 nog geen definitieve beslissing werd genomen;
2° de aanvragen om afwijking ingediend bij toepassing van artikel 10 van de wet van 24 december 1958 die nog in behandeling zijn op datum van de bekendmaking van de wet van 15 december 1970;
3° de aanvragen om attest ingediend bij toepassing van artikel 18 van de wet van 24 december 1958 en waarvoor op datum van de bekendmaking van de wet van 15 december 1970 nog geen beslissing werd genomen ten gronde of nopens hun ontvankelijkheid.
§ 2. De overlevende echtgenoten van een ondernemingshoofd, die de bij artikel 5 van de wet van 24 december 1958 bedoelde vrijstelling genoten, moeten het vereist getuigschrift aanvragen bij het bevoegd bureau van de Kamer voor ambachten en neringen. Zij beschikken daartoe over een termijn van één jaar, te rekenen vanaf het in werking treden van dit besluit.
Art.46. Dit besluit treedt in werking de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 47. Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit.