Details





Titel:

14 JANUARI 1993. - Koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van brood- en banketbakker in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen. (NOTA: Opschrift gewijzigd door het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering2024-03-07/22, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2024) (NOTA : opgeheven voor het Vlaams Gewest bij BVR2017-07-14/07, art. 1,4°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2018)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-08-2017 en tekstbijwerking tot 29-03-2024)



Inhoudstafel:


Art. 1
Art. 1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 2-4
Art. 4 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 5
Art. 5 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 6-8



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2017020587 



Artikels:

Artikel 1. De beroepswerkzaamheid van brood- en banketbakker mag, als hoofd- of nevenberoep, slechts uitgeoefend worden in een kleine of middelgrote handels- of ambachtsonderneming mits aan de bij dit besluit vastgestelde eisen is voldaan.

Art.1_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    De beroepswerkzaamheid van brood- en banketbakker mag, als hoofd- of nevenberoep, slechts uitgeoefend worden [1 ...]1 mits aan de bij dit besluit vastgestelde eisen is voldaan.
  ----------
  (1)<BESL 2024-03-07/22, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2024>


Art.2. § 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder " brood- en banketbakker " : iedere natuurlijke of rechtspersoon die gewoonlijk en zelfstandig voor rekening van derden ten minste één van de volgende werkzaamheden uitoefent :
  1° het bereiden van bakkerijprodukten of andere produkten zoals die door de wetgeving inzake levensmiddelen betreffende brood en andere bakkerijprodukten worden bepaald;
  2° het bereiden van produkten die gewoonlijk met de term banketbakkerijprodukten worden aangeduid, met name :
  - produkten op basis van soezenbeslag en bladerdeeg;
  - meringues;
  - diverse vetdegen, biscuit- en cakebeslagsoorten;
  - " petits fours ";
  - taarten, taartjes en gebak.
  § 2. Onder de toepassing van dit besluit vallen niet :
  1° restauranthouders en traiteurs- banketaannemers, wat de gerechten betreft die zij in het kader van hun eigen werkzaamheid bereiden;
  2° suikerbakkers en fabrikanten van chocoladeprodukten of jam, wat de bereiding van deze produkten betreft;
  3° ijsbereiders en pannekoekenbakkers voor de bereiding van ijs en pannekoeken;
  4° de " bake-off "-activiteit, dit wil zeggen de laatste bewerking voor de verkoop, die uitsluitend bestaat in het uitgesteld afbakken op de verkoopplaats van rauw diepgevroren, voorgebakken, of gedeeltelijk voorgebakken, elders gefabriceerde brood- en banketbakkerijprodukten door middel van materiaal dat eigen is aan dit type van uitbating.

Art.3. Onder de toepassing van dit besluit vallen niet de ondernemingen bedoeld in artikel 1 waarvan het aantal tewerkgestelde personeelsleden vijftig werknemers overschrijdt.
  Het in het eerste lid bepaalde blijft van kracht wanneer het aantal tijdelijk onder dit niveau zakt, mits het jaargemiddelde vijftig werknemers overschrijdt.

Art.4. Het getuigschrift, bedoeld in artikel 5 van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen, mag aan een persoon die de beroepswerkzaamheid van broodbanketbakker wenst uit te oefenen, slechts worden uitgereikt mits onder de in datzelfde artikel bepaalde voorwaarden bewezen wordt dat al de hierna opgesomde kennis is verworven :
  1° de kennis van bedrijfsbeheer, bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;
  2° de volgende beroepskennis :
  A. Warenkennis :
  Grondige kennis en beoordeling van de basisgrondstoffen (zoals bloem, gist, eieren, melk, vetstoffen, enz...), de hulpgrondstoffen (bijvoorbeeld : in brood en andere bakkerijprodukten toegestane bereidingsmiddelen en toevoegsels) en de belangrijkste afgewerkte en halfafgewerkte produkten (bijvoorbeeld biscuitpoeder, cakepoeder, fondant, marsepein en dergelijke). Het bepalen, de studie en de vergelijkingen van : de kwaliteit, de functie in de fabricage, het gemak van werken, de inkoop- en verwerkingsprijs, de opbrengst en de kostprijs van de te maken produkten, de opslagmethodes.
  B. Bedrijfsuitrusting :
  Doelmatige uitrusting en inrichting van de winkel, de werkplaats en de opslaglokalen. Verantwoorde keuze en aankoop van ovens, koelinstallaties, meubilair en gereedschap in verband met de gewenste produktiviteit van de onderneming. Bijhouden van een " materieelbestand ". Middelen om in die bedrijfsruimten de gewenste temperatuur en luchtvochtigheidsgraad te bekomen. Middelen om energie te besparen.
  C. Theorie en technieken :
  Basisrecepten en werkwijzen om de onderscheiden brood- en banketbakkerijprodukten te bereiden. Kennis van de verscheidene wijzen om een deeg te doen rijzen : alkoholische gisting, het rijzen door fysische middelen en het rijzen door scheikundige middelen.
  Studie en eventuele aanpassingen van de basisrecepten : om sommige ontbrekende grondstoffen te vervangen, voor kwaliteitsverbetering, om een gewenste produktiviteit en rendabiliteit te bereiken, om fouten op te sporen en bepaalde vergissingen tijdens de fabricage te corrigeren, om recepten en werkwijzen aan de hand van de afgewerkte produkten te beoordelen, om bevriezingsprocédés te kunnen toepassen. Toepassing en evolutie van de nieuwe technieken : beoordeling, volume en produktie. Belang van natuurlijke en van ambachtelijke produkten. Schetsen van garneermotieven en garneren van produkten. Bekwaamheid om het scheppen van nieuwigheden te bevorderen en het assortiment constant te vernieuwen.
  D. Specifieke beroepswetgeving :
  De wetgeving op : het aanduiden van de verkoopprijzen, het ijken van weeginstrumenten, het vervoer van brood- en banketbakkerswaren, de verzekering tegen speciale risico's, de grondstoffen, de installatie-eisen en de inrichting van de bedrijfslokalen, het gereedschap, de samenstelling, de fabricage en de verkoop van de verschillende brood- en banketbakkerswaren, van roomijs, van consumptie-ijs en van de chocoladewaren. De economische en fiscale wetgeving die eigen is aan het beroep. De sociale wetgeving die op brood- en banketbakkers van toepassing is.
  De voornaamste collectieve arbeidsovereenkomsten en andere beslissingen van de betrokken Paritaire Subcommissies. Classificatie van de werknemerscategorieën : kneder, ovenhouder, bankwerker, broodvervoerder, brooddrager, leerling, ongeschoold arbeider, onderhouds- en reinigingspersoneel.
  E. Bedrijfshygiëne en -veiligheid :
  Bijzonder hygiënische maatregelen voor de brood- en banketbakkerij : zindelijkheid op persoon en kleding, aangepaste verlichting en goede verluchting der lokalen, voorzorgen tegen de verschillende beroepsziekten, voorzorgen bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen parasieten, insekten en knaagdieren, wettelijke hygiënevoorschriften. Bijzondere veiligheidsmaatregelen voor de brood- en banketbakkerij : wettelijke voorschriften om arbeidsongevallen te voorkomen, veiligheidsmaatregelen bij het gebruik van machines.

Art.4_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    Het getuigschrift, bedoeld in artikel 5 van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen, mag aan een persoon die de beroepswerkzaamheid van broodbanketbakker wenst uit te oefenen, slechts worden uitgereikt mits onder de in datzelfde artikel bepaalde voorwaarden bewezen wordt dat al de hierna opgesomde kennis is verworven :  1° [1 ...]1  2° de volgende beroepskennis :  A. Warenkennis :  Grondige kennis en beoordeling van de basisgrondstoffen (zoals bloem, gist, eieren, melk, vetstoffen, enz...), de hulpgrondstoffen (bijvoorbeeld : in brood en andere bakkerijprodukten toegestane bereidingsmiddelen en toevoegsels) en de belangrijkste afgewerkte en halfafgewerkte produkten (bijvoorbeeld biscuitpoeder, cakepoeder, fondant, marsepein en dergelijke). Het bepalen, de studie en de vergelijkingen van : de kwaliteit, de functie in de fabricage, het gemak van werken, de inkoop- en verwerkingsprijs, de opbrengst en de kostprijs van de te maken produkten, de opslagmethodes.  B. Bedrijfsuitrusting :  Doelmatige uitrusting en inrichting van de winkel, de werkplaats en de opslaglokalen. Verantwoorde keuze en aankoop van ovens, koelinstallaties, meubilair en gereedschap in verband met de gewenste produktiviteit van de onderneming. Bijhouden van een " materieelbestand ". Middelen om in die bedrijfsruimten de gewenste temperatuur en luchtvochtigheidsgraad te bekomen. Middelen om energie te besparen.  C. Theorie en technieken :  Basisrecepten en werkwijzen om de onderscheiden brood- en banketbakkerijprodukten te bereiden. Kennis van de verscheidene wijzen om een deeg te doen rijzen : alkoholische gisting, het rijzen door fysische middelen en het rijzen door scheikundige middelen.  Studie en eventuele aanpassingen van de basisrecepten : om sommige ontbrekende grondstoffen te vervangen, voor kwaliteitsverbetering, om een gewenste produktiviteit en rendabiliteit te bereiken, om fouten op te sporen en bepaalde vergissingen tijdens de fabricage te corrigeren, om recepten en werkwijzen aan de hand van de afgewerkte produkten te beoordelen, om bevriezingsprocédés te kunnen toepassen. Toepassing en evolutie van de nieuwe technieken : beoordeling, volume en produktie. Belang van natuurlijke en van ambachtelijke produkten. Schetsen van garneermotieven en garneren van produkten. Bekwaamheid om het scheppen van nieuwigheden te bevorderen en het assortiment constant te vernieuwen.  D. Specifieke beroepswetgeving :  De wetgeving op : het aanduiden van de verkoopprijzen, het ijken van weeginstrumenten, het vervoer van brood- en banketbakkerswaren, de verzekering tegen speciale risico's, de grondstoffen, de installatie-eisen en de inrichting van de bedrijfslokalen, het gereedschap, de samenstelling, de fabricage en de verkoop van de verschillende brood- en banketbakkerswaren, van roomijs, van consumptie-ijs en van de chocoladewaren. De economische en fiscale wetgeving die eigen is aan het beroep. De sociale wetgeving die op brood- en banketbakkers van toepassing is.  De voornaamste collectieve arbeidsovereenkomsten en andere beslissingen van de betrokken Paritaire Subcommissies. Classificatie van de werknemerscategorieën : kneder, ovenhouder, bankwerker, broodvervoerder, brooddrager, leerling, ongeschoold arbeider, onderhouds- en reinigingspersoneel.  E. Bedrijfshygiëne en -veiligheid :  Bijzonder hygiënische maatregelen voor de brood- en banketbakkerij : zindelijkheid op persoon en kleding, aangepaste verlichting en goede verluchting der lokalen, voorzorgen tegen de verschillende beroepsziekten, voorzorgen bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen parasieten, insekten en knaagdieren, wettelijke hygiënevoorschriften. Bijzondere veiligheidsmaatregelen voor de brood- en banketbakkerij : wettelijke voorschriften om arbeidsongevallen te voorkomen, veiligheidsmaatregelen bij het gebruik van machines.
  ----------
  (1)<BESL 2024-03-07/22, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2024>


Art.5. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 1, van de voornoemde wet van 15 december 1970 moeten de dragers van één van de titels die opgesomd worden in artikel 6, a, van dezelfde wet of in artikel 32 van het voornoemde koninklijk besluit van 25 februari 1971 worden geacht hun kennis van bedrijfsbeheer te hebben bewezen.
  § 2. Onverminderd dezelfde bepalingen moeten worden geacht hun beroepskennis te hebben bewezen de houders van één van de volgende akten :
  1° een diploma, een getuigschrift of eindgetuigschrift, van een technische school of leergang, een beroepsschool of -leergang van het lager secundair niveau, uitgereikt door een op " brood- en banketbakkerij " afgestemde afdeling;
  2° een getuigschrift van leertijd dat overeenstemt met het beroep van brood- en banketbakker, en dat afgegeven is volgens het bepaalde in de regelingen betreffende de voortdurende vorming in de Middenstand;
  3° een getuigschrift waaruit blijkt dat een examen over de in artikel 4, 2°, van dit besluit opgesomde beroepskennis met goed gevolg werd afgelegd voor een centrale examencommissie waarvan de leden door de Minister van Middenstand benoemd zijn;
  4° een getuigschrift dat gelijkwaardig is aan de onder 1° vermelde akten en uitgereikt is door een examencommissie van het Rijk of van een Gemeenschap.
  Dez akten kunnen echter slechts in aanmerking komen mits de houder ervan een praktische leertijd van twee jaren heeft doorlopen in een afdeling van een technische of beroepsschool of van een technische of beroepsleergang die op de brood- en banketbakkerij afgestemd is; het leerjaar wordt slechts in aanmerking genomen als het ten minste 200 uren effectieve praktijk omvat.
  De praktische leertijd kan ook worden doorlopen bij één of meer werkgevers die de beroepswerkzaamheid van brood- en banketbakker uitoefent, of in een onderneming of in een openbare dienst die de werkzaamheid uitoefent om in eigen behoeften te voorzien.
  Het bewijs van het doorlopen van een praktische leertijd wordt geleverd door een getuigschrift dat uitgereikt is door de afdeling van de technische of beroepsschool of van de technische of beroepsleergang of door het hoofd van de onderneming of de openbare dienst waar de praktische leertijd doorlopen is.
  Bij ontstentenis van één getuigschrift van de doorlopen praktische leertijd, kan deze met alle andere wettelijke bewijsmiddelen worden aangetoond.
  In geen enkel geval kan de praktische leertijd opgelegd worden aan personen die ouder zijn dan dertig jaar op de dag van de beslissing van het bureau van de Kamer voor Ambachten en Neringen of van de Vestigingsraad.
  § 3. Moeten ook worden geacht de kennis van bedrijfsbeheer te bewijzen, zij die bewijzen een handels- of ambachtelijke praktijk te hebben uitgeoefend volgens de modaliteiten en voorwaarden, bepaald in artikel 6, b of c, van de voornoemde wet van 15 december 1970 en de artikelen 34, 35 of 36, van voornoemd koninklijk besluit van 25 februari 1971.
  § 4. Worden ook geacht de beroepskennis te bewijzen, zij die bewijzen gedurende minstens vijf jaar :
  1° hetzij als ondernemingshoofd de beroepswerkzaamheid bedoeld in artikel 2, § 1, van dit besluit te hebben uitgeoefend of zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn gebonden, het dagelijks beheer te hebben waargenomen van een onderneming of inrichting waar de gereglementeerde werkzaamheid uitgeoefend werd;
  2° hetzij aan de uitoefening van deze gereglementereerde werkzaamheid te hebben deelgenomen als bediende in een leidende funktie, als helper van een ondernemingshoofd of als arbeider die gedurende ten minste twee jaar behoorde tot de categorie van kneders-ovenhouders of bankwerkers in de bakkerij of geschoolde arbeiders in de banketbakkerij, zoals die voor het bepalen van de lonen vastgesteld is in de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in het Paritair Comité van de Voedingsnijverheid voor de industriële en ambachtelijke bakkerijen en de ambachtelijke banketbakkerijen;
  3° hetzij in een leidende functie van technische aard te hebben deelgenomen aan de gereglementeerde werkzaamheid in één van beide in artikel 2, § 1, van dit besluit bepaalde vormen mits deze werkzaamheid in een onderneming of openbare dienst uitgeoefend wordt om in eigen behoeften te voorzien.
  Om in aanmerking te komen, moet de werkzaamheid uitgeoefend zijn in de loop van de tien jaren die de aanvraag om getuigschrift voorafgaan.
  Indien de werkzaamheid ononderbroken is uitgeoefend, mag ze een aanvang hebben genomen vóór die tien jaren, op voorwaarde dat ze een einde neemt in de loop van die periode.
  De ondernemingshoofden kunnen op de toepassing van deze bepaling slechts aanspraak maken mits zij tijdens de hele duur van de in het eerste lid bedoelde periode in het handelsregister of het ambachtsregister waren ingeschreven.
  Wanneer zij, overeenkomstig de bij het koninklijk besluit van 20 juli 1964 gecoördineerde wetten betreffende het handelsregister of overeenkomstig de wet van 18 maart 1965 in het ambachtsregister zijn ingeschreven, moeten in de inschrijving de rubrieken vermeld worden die met de vereiste werkzaamheid of werkzaamheden overeenstemmen.
  Een werkzaamheid mag in geen geval in aanmerking genomen worden wanneer ze is uitgeoefend door een persoon onder de achttien jaar.
  Tot bewijs van deze werkzaamheid strekken de stukken die bedoeld worden in de artikelen 34, § 2, 35, § 2 of 36, § 2, van het koninklijk besluit van 25 februari 1971, mits ze nauwkeurig de aard van de bewuste werkzaamheid en, in de onder 2° en 3° hierboven bedoelde gevallen, de vereiste functies of categorieën aangeven.
  Wordt die nauwkeurige aanduiding niet gegeven, dan kan het aanvullend bewijs van de overeenstemming van de werkzaamheid en, in voorkomend geval, van de vereiste functie of categorie geleverd worden door enig ander bewijsmiddel.
  Betreft het getuigenissen en attesten, dan komen slechts in aanmerking die welke uitgaan, hetzij van een openbare instelling of een instelling van openbaar nut die het bevestigde feit op een voor de aanvraag gelegen tijdstip en bij de uitvoering van haar eigen taak heeft vastgesteld, hetzij van een werkgever van de aanvrager.

Art.5_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 § 1. De beroepsbekwaamheid van brood- en banketbakker wordt bewezen met:   1° een akte met betrekking tot de activiteiten bedoeld in artikel 2, uitgereikt door:   a) het voltijds secundair onderwijs;   b) het onderwijs voor sociale promotie, waarvan het niveau minstens gelijkwaardig is met het secundair onderwijs;   c) het volwassenenonderwijs, waarvan het niveau minstens gelijkwaardig is met het secundair onderwijs;   d) het deeltijds beroepsonderwijs;   e) de vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, met name de leertijd, de opleiding tot ondernemingshoofd en het ondernemerschapstraject;   f) het hoger onderwijs;   2° of een verklaring van verrichte werkzaamheden en opleiding met betrekking tot de activiteiten bedoeld in artikel 2, uitgereikt door een andere Lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte, in overeenstemming met de artikelen 16 tot 19 van de richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties;   3° of het getuigschrift over de beroepsbekwaamheid van brood- en banketbakker van de centrale examencommissie van een gewest;   4° of enig andere akte waarvan de Minister bevoegd voor Economie, na onderzoek van de leerinhoud, vaststelt dat de bevestigde opleiding overeenstemt met het programma van beroepsbekwaamheden bedoeld in artikel 4;   5° met een daadwerkelijk gepresteerde praktijkervaring in de betrokken activiteit in volgende hoedanigheden of combinaties:   a) arbeider die gedurende ten minste twee jaar behoorde tot de categorie van tweede arbeider of geschoolde arbeider in de banketbakkerij in de zin van de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst, bediende in een leidende of technische functie of zelfstandige helper in de zin van de regelingen inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen;   b) zelfstandig ondernemingshoofd;   c) bedrijfsleider zonder arbeidsovereenkomst.   § 2. De praktijkervaring duurt drie jaar, indien ze als hoofdberoep of voltijds werd verworven. Indien ze als bijberoep of deeltijds werd verworven, duurt ze een gelijkwaardige periode of vijf jaar.   Een praktijkervaring wordt in de volgende gevallen niet in aanmerking genomen:   1° wanneer ze in strijd met titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap werd verkregen;   2° wanneer ze werd verkregen voor de achttiende verjaardag;   3° wanneer ze buiten de periode van 15 jaar valt, die de aanvraag om inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen, voorafgaat.   § 3. Een loontrekkende praktijkervaring wordt bewezen met volgende documenten of registraties:   1° elk document of registratie, gedaan in het kader van de regelingen inzake de sociale zekerheid, en uitgereikt of meegedeeld door een openbare dienst, of een instelling die werd belast met een openbare dienst, waarmee worden bevestigd:   a) de identiteit van de werkgever en van de werknemer;   b) de begin- en de einddatum van de praktijkervaring;   c) eventueel de aard van de praktijkervaring;   d) het arbeidsstelsel.   2° alsook, wanneer het in 1° bedoelde document of de registratie onvoldoende gegevens bevat over de aard van de activiteit, een getuigschrift van de werkgever dat nauwkeurig de uitgevoerde taken, uitgevoerd in de in 1°, b), bedoelde periode, en de bevoegdheden, vermeldt.   Een praktijkervaring van zelfstandig ondernemingshoofd wordt bewezen met volgende documenten of registraties :   1° de inschrijving als onderneming in de Kruispuntbank van Ondernemingen;   2° alsook een bewijs van aansluiting bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen dat de begin- en einddatum van de activiteit en de uitoefening in hoofd- of bijberoep bevestigt.   Een praktijkervaring van bedrijfsleider zonder arbeidsovereenkomst, wordt bewezen met volgende documenten of registraties:   1° de benoeming, zoals bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad ;   2° alsook een bewijs van aansluiting bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen dat de begin- en einddatum van de activiteit en de uitoefening in hoofd- of bijberoep bevestigt.   Een praktijkervaring van zelfstandig helper wordt bewezen met volgende documenten of registraties:   1° een getuigschrift van het zelfstandig ondernemingshoofd, dat nauwkeurig de uitgevoerde taken, de bevoegdheden en de begin- en einddatum ervan bevestigt;   2° alsook een bewijs van aansluiting bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen dat de begin- en de einddatum van de activiteit en de uitoefening in hoofd- of bijberoep bevestigt.]1
  ----------
  (1)<BESL 2024-03-07/22, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2024>


Art.6. Vrijgesteld van ieder getuigschrift zijn :
  1° de natuurlijke of rechtspersoon die bij de bekendmaking van dit besluit waren ingeschreven overeenkomstig de bij het koninklijk besluit van 20 juli 1964 gecoördineerde wetten op het handelsregister.
  In de inschrijving moet als handelsbedrijvigheid de rubriek " bakkerij " of " banketbakkerij " of " fabricage van peperkoek " of " fabricage van biscuits " vermeld zijn, die is opgenomen in § 3, van de bijlage van het koninklijk besluit van 31 augustus 1964 tot vaststelling van de lijst van de in het handelsregister te vermelden handelsbedrijvigheden, gewijzigd bij koninklijk besluit van 20 augustus 1981;
  2° de natuurlijke personen die bij de bekendmaking van dit besluit in het ambachtsregister waren ingeschreven, zulks overeenkomstig de wet van 18 maart 1965 betreffende het ambachtsregister.
  De inschrijving dient als ambachtsbedrijvigheid de rubriek " loonbakkerij " te vermelden, die is opgenomen in § 3 van de bijlage van het koninklijk besluit van 25 augustus 1965 tot vaststelling van de lijst van de in het ambachtsregister te vermelden ambachtsbedrijvigheden.

Art.7. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 8. Onze Minister van de Kleine en Middelgrote Ondernemingen en Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.