Details





Titel:

2 JULI 1949. - Besluit van de Regent betreffende de Staatstussenkomst inzake toelagen voor het uitvoeren van werken door de provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, commissies van openbare onderstand, kerkfabrieken, en verenigingen van Polders of van wateringen. (NOTA 1 : Voor de Vlaamse Gemeenschap zijn de bepalingen van dit Regentsbesluit betreffende Staatstussenkomst inzake toelagen voor het uitvoeren van werken, die betrekking hebben op kinderbewaarplaatsen, vakantiekolonies, kolonies voor zwakke kinderen, prenatale consultaties, zuigelingenconsultaties en zuigelingengestichten, niet meer van toepassing; zie BVE 13-06-1984, art. 5, §3, B.St. 05-09-1984, p. 12247.) (NOTA 2 : Voor het Waalse Gewest wordt het besluit van de Regent opgeheven wat de door het Waalse Gewest gesubsidieerde werken inzake watervoorziening betreft bij BWG 1988-12-20/35, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1989) (NOTA 3 : Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewestwordt het besluit van de Regent opgeheven wat betreft de aanmoediging van investiseringen van openbaar nut betreffende de openbare ruimten, de gebouwen en de sanering bij ORD 1998-07-16/51, art. 32, Inwerkingtreding : 30-08-1998, wat betreft de voorzieningen voor opvang of huisvesting van bejaarde personen bij ORD2008-04-24/37, art. 31, 3°; Inwerkingtreding : 26-05-2008; zie ook art. 32) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-03-1989 en tekstbijwerking tot 28-11-2019)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Toelagen te verlenen door de Minister van Openbare Werken.
Art. 1
Art. 1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 2
Art. 2 Vlaams Gewest
Art. 2 WAALS GEWEST
Art. 2 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
(HOOFDSTUK II. - Toelage te verlenen door de Minister van Landbouw.) <KB 26-07-1963, art. 1>
Art. 2bis
Art. 2bis WAALS GEWEST
(HOOFDSTUK III. - Toelagen te verlenen door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin.) <KB 26-09-1951, art. 3>
Art. 3-4
Art. 4 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 4 Vlaams Gewest
Art. 4 WAALS GEWEST
(HOOFDSTUK IV. - Berekening der toelage verleend door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw voor werken die van zijn departement of van het departement van Binnenlandse Zaken afhangen.) <KB 01-02-1960, art. 3>
Art. 5-6
(HOOFDSTUK V. Berekening der toelagen die verleend worden door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw voor werken die afhangen van de departementen van Openbaar Onderwijs, van Justitie en Verkeerswezen, of die verleend worden door andere Ministers.) <KB 01-02-1960, art. 3>
Art. 7-9
(Hoofdstuk VI. Gemene bepalingen inzake het verlenen van toelagen.) <KB 01-02-1960, art. 3>
Art. 10-14
Art. 14 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 15-18, 18bis, 19



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Toelagen te verlenen door de Minister van Openbare Werken.   
Artikel 1.<KB 01-02-1960, art. 1> Binnen de perken der begrotingskredieten is alleen de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw bevoegd om aan de provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, kerkfabrieken en diocesane seminaries de toelagen te verlenen, te ordonnanceren en te vereffenen voor de uitvoering van de onder artikel 2 vermelde werken welke door die besturen en instellingen of op hun initiatief worden ondernomen.

Art. 1_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [Binnen de perken van de begrotingskredieten kunnen, voor de uitvoering van de in artikel 2 vermelde werken, door de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve subsidies worden toegekend aan de provincie Brabant, aan de gemeenten, verenigingen van gemeenten, intercommunales, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, kerkfabrieken, bisschoppelijke seminaries, beheersorganen van de erkende erediensten en rechtspersonen die de onroerende goederen beheren die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de lekenmoraal.] (BESL 1993-04-29/40, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 28-06-1993)>

Art.2.Aard van de werken en bedrag van de toelagen.
  (§ 1. Werken welke van het Ministerie van Openbare Werken en van Wederopbouw afhangen.
  1° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 65 t.h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de hierna vermelde werken :
  a) Stedebouwkundige aanleg van bebouwde kommen en andere soortgelijke werken uit te voeren overeenkomstig een bij koninklijk besluit goedgekeurd plan van aanleg : aanleg van nieuwe wijken; nieuwe aanleg en sanering van oude wijken; aanleg van parkeerterreinen, van ruimten voor ontspanning, voor sport of voor het behoud van monumenten en landschappen.
  (a bis) Na advies van een regionale commissie op te richten voor elk van de vijf streken die samenvallen met het grondgebied respectievelijk van de provincie Antwerpen, van de provincie Limburg, van de provincie Oost-Vlaanderen, van de provincie West-Vlaanderen en van de administratieve arrondissementen Halle-Vilvoorde en Leuven, door de Minister die de gemeentelijke organisatie onder zich heeft voor wat het Vlaamse Gewest betreft, het uitvoeren van werken tot cultuurhistorische en functionele herwaardering van dorp en platteland.) <KB 31-03-1978, art. 1>
  b) Aanleg, verbetering, buitengewone herstelling van de rijbaan der provinciale wegen en der buurtwegen van groot verkeer waarvan het onderhoud door de Staat kan worden gesubsidieerd, met inbegrip van het nodige grondwerk, de straatgoten, de trottoirbanden en de fietspaden; bouwen van duikers voor de afvoer van het oppervlaktewater der provinciale wegen en der hierboven bedoelde buurtwegen van groot verkeer; bebakening en verkeerstekens op genoemde wegen; bouwen, uitbreiden of veranderen van rioleringen;
  c) Verbetering van de bevaarbare waterlopen die bij de in artikel 1, genoemde besturen en instellingen in beheer zijn, de bouw van kaaimuren langs die waterlopen inbegrepen.
  d) Beplantingswerken, aanleg en geschiktmaking van groene ruimten.
  (e) Verplaatsingen van electriciteits-, gas- en rioolinstallaties ten behoeve van de uitvoering van openbare werken voorgeschreven door het Rijk, het Wegenfonds en de publiekrechtelijke rechtspersonen bedoeld in artikel 2 van de wet van 26 juli 1962 betreffende de concessies van autosnelwegen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 10 maart 1925 op de electriciteitsvoorziening, van de wet van 17 januari 1938 tot regeling van het gebruik door de openbare besturen, de verenigingen van gemeenten en de concessiehouders van openbare diensten of van diensten van openbaar nut, van het openbaar domein van het Rijk, de provincies en de gemeenten, voor het aanleggen en het onderhouden van leidingen en inzonderheid van gas- en waterleidingen, en van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, telkens als de verplaatsingskosten ten laste vallen van de provincies, de gemeenten, de verenigingen van gemeenten samengesteld hetzij uitsluitend uit publiekrechtelijke rechtspersonen, hetzij uit publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen, of van de overige in artikel 1 genoemde openbare instellingen.
  Ten aanzien van de verenigingen van gemeenten, samengesteld uit publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen, wordt de toelage enkel verleend voor zover de vereniging zich ertoe verbindt, ze in haar geheel toe te kennen aan de publiekrechtelijke rechtspersonen die er deel van uit maken.) <KB 17-07-1970, art. 1>
  2° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 35 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de navermelde werken :
  a) Bouwen, vergroten, verbouwen :
  van gemeentehuizen;
  van andere gemeentelijke gebouwen, met uitsluiting van de scholen, de openbare bibliotheken en de kazernes en posten van de brandweer;
  van administratieve gebouwen die toebehoren aan een intercommunale waarvan alleen publiekrechtelijke personen lid zijn.
  b) Bouwen, vergroten en verbouwen van woningen voor het gemeentelijk onderwijzend personeel;
  c) Aanleg en verbetering van de rijbaan van andere gemeentewegen dan die bedoeld in 1°, met inbegrip van het nodige grondwerk, de straatgoten en de trottoirbanden; bouwen van duikers voor de afvoer van het oppervlaktewater langs die wegen; bebakening en verkeerstekens op die wegen; gewoon onderhoud van de provinciale wegen en van de groot verkeer verklaarde buurtwegen, als bedoeld in 1°.
  (c bis) Aanleg en moderniseren van fietspaden andere dan die bedoeld in 1°.) <KB 31-03-1978, art. 2>
  d) Verandering van gelijkstroomnetten in wisselstroomnetten; verandering van de onder een ongewone spanning gevoede netten.
  Aanleg, uitbreiding of modernisering van electriciteitsleidingen of electriciteitsnetten voor de openbare verlichting.
  e) Aanleg van gasvoorzieningsnetten onder lage druk in de gemeenten die daarvan nog niet voorzien zijn.) <KB 01-02-1960, art. 2>
  (§ 2. Werken afhangende van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur.
  De toekenning van toelagen voor de uitvoering van de hierna vermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Nationale Opvoeding en Cultuur en de Minister van Cultuur, Adjunct voor Nationale Opvoeding :
  1° Het bedrag van de toelage wordt normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor bouwwerken, vergrotingswerken, transformaties en grote herstellingswerken van de gemeentelijke en provinciale openbare bibliotheken, de gemeentelijke en provinciale culturele centra en de gemeentelijke en provinciale musea
  Hetzelfde percentage wordt toegepast bij de aankoop van onroerende goederen bestemd voor de openbare bibliotheken, de culturele centra en de musea.
  2° Het bedrag van de toelage wordt normaal vastgesteld op 60 % van het totale bedrag der te subsidiëren uitgave voor werken tot onderhoud, versterking of herstelling die noodzakelijk geworden zijn ter bewaring van de historische, artistieke of wetenschappelijke waarde van een monument of burgerlijk gebouw, beschermd ingevolge de wet van 7 augustus 1931.) <KB 13-05-1965, art. 1>
  § 3. Werken welke tegelijkertijd afhangen van het Ministerie van Justitie en van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
  Het verlenen van toelagen voor de uitvoering van de hierna vermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Justitie en door de Minister van Openbaar Onderwijs.
  Het percentage der toelage is normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor het onderhoud, de versterking of restauratie nodig geworden tot het behoud van de historische, artistieke of wetenschappelijke waarde van een bij toepassing van de wet van 7 Augustus 1931 geclasseerd godsdienstig monument of gebouw.
  § 4. Werken welke afhangen van het Ministerie van Justitie.
  Het verlenen van toelagen voor de uitvoering van de hiernavermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Justitie.
  Het percentage van de toelage is vastgesteld op 30 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de volgende werken :
  a) bouwen, vergroten en verbouwen van Justitiepaleizen die van een provinciale overheid afhangen en van vredegerechten;
  b) oprichten, grove herstellingswerken, vergroten of verbouwen van kerken en pastorijen (en bisschoppelijke seminaries.) <KB 01-07-1952, art. 2>
  § 5. Werken welke afhangen van het Ministerie van Verkeerswezen.
  Het verlenen van toelagen voor het uitvoeren van de hiernavermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Verkeerswezen.
  Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de werken tot toeristische inrichting of uitrusting : fietspaden, wandelpaden en bijhorende delen.
  (§ 6. Werken die afhangen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
  Het verlenen van toelagen voor de uitvoering van de hierna vermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken.
  1° Bouwen, vergroten en verbouwen van gemeentelijke gebouwen gebruikt als kazernes en stations voor de brandweerdienst;
  2° Aanleg en inrichting van bluswatervoorraden.
  Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 65 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de onder 1° voorziene werken en op 55 t.h. van dit bedrag voor de onder 2° voorziene werken.) <KB 01-02-1960, art. 2>

Art. 2_VLAAMS_GEWEST.    Aard van de werken en bedrag van de toelagen.  (§ 1. Werken welke van het Ministerie van Openbare Werken en van Wederopbouw afhangen.  1° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 65 t.h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de hierna vermelde werken :  a) Stedebouwkundige aanleg van bebouwde kommen en andere soortgelijke werken uit te voeren overeenkomstig een bij koninklijk besluit goedgekeurd plan van aanleg : aanleg van nieuwe wijken; nieuwe aanleg en sanering van oude wijken; aanleg van parkeerterreinen, van ruimten voor ontspanning, voor sport of voor het behoud van monumenten en landschappen.  (a bis) Na advies van een regionale commissie op te richten voor elk van de vijf streken die samenvallen met het grondgebied respectievelijk van de provincie Antwerpen, van de provincie Limburg, van de provincie Oost-Vlaanderen, van de provincie West-Vlaanderen en van de administratieve arrondissementen Halle-Vilvoorde en Leuven, door de Minister die de gemeentelijke organisatie onder zich heeft voor wat het Vlaamse Gewest betreft, het uitvoeren van werken tot cultuurhistorische en functionele herwaardering van dorp en platteland.) <KB 31-03-1978, art. 1>  b) Aanleg, verbetering, buitengewone herstelling van de rijbaan der provinciale wegen en der buurtwegen van groot verkeer waarvan het onderhoud door de Staat kan worden gesubsidieerd, met inbegrip van het nodige grondwerk, de straatgoten, de trottoirbanden en de fietspaden; bouwen van duikers voor de afvoer van het oppervlaktewater der provinciale wegen en der hierboven bedoelde buurtwegen van groot verkeer; bebakening en verkeerstekens op genoemde wegen; bouwen, uitbreiden of veranderen van rioleringen;  c) Verbetering van de bevaarbare waterlopen die bij de in artikel 1, genoemde besturen en instellingen in beheer zijn, de bouw van kaaimuren langs die waterlopen inbegrepen.  d) Beplantingswerken, aanleg en geschiktmaking van groene ruimten.   (e) [1 ...]1  Ten aanzien van de verenigingen van gemeenten, samengesteld uit publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen, wordt de toelage enkel verleend voor zover de vereniging zich ertoe verbindt, ze in haar geheel toe te kennen aan de publiekrechtelijke rechtspersonen die er deel van uit maken.) <KB 17-07-1970, art. 1>  2° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 35 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de navermelde werken :  a) Bouwen, vergroten, verbouwen :  van gemeentehuizen;  van andere gemeentelijke gebouwen, met uitsluiting van de scholen, de openbare bibliotheken en de kazernes en posten van de brandweer;  van administratieve gebouwen die toebehoren aan een intercommunale waarvan alleen publiekrechtelijke personen lid zijn.  b) Bouwen, vergroten en verbouwen van woningen voor het gemeentelijk onderwijzend personeel;  c) Aanleg en verbetering van de rijbaan van andere gemeentewegen dan die bedoeld in 1°, met inbegrip van het nodige grondwerk, de straatgoten en de trottoirbanden; bouwen van duikers voor de afvoer van het oppervlaktewater langs die wegen; bebakening en verkeerstekens op die wegen; gewoon onderhoud van de provinciale wegen en van de groot verkeer verklaarde buurtwegen, als bedoeld in 1°.  (c bis) Aanleg en moderniseren van fietspaden andere dan die bedoeld in 1°.) <KB 31-03-1978, art. 2>  d) Verandering van gelijkstroomnetten in wisselstroomnetten; verandering van de onder een ongewone spanning gevoede netten.  Aanleg, uitbreiding of modernisering van electriciteitsleidingen of electriciteitsnetten voor de openbare verlichting.  e) Aanleg van gasvoorzieningsnetten onder lage druk in de gemeenten die daarvan nog niet voorzien zijn.) <KB 01-02-1960, art. 2>  (§ 2. Werken afhangende van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur.  De toekenning van toelagen voor de uitvoering van de hierna vermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Nationale Opvoeding en Cultuur en de Minister van Cultuur, Adjunct voor Nationale Opvoeding :  1° Het bedrag van de toelage wordt normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor bouwwerken, vergrotingswerken, transformaties en grote herstellingswerken van de gemeentelijke en provinciale openbare bibliotheken, de gemeentelijke en provinciale culturele centra en de gemeentelijke en provinciale musea  Hetzelfde percentage wordt toegepast bij de aankoop van onroerende goederen bestemd voor de openbare bibliotheken, de culturele centra en de musea.  2° Het bedrag van de toelage wordt normaal vastgesteld op 60 % van het totale bedrag der te subsidiëren uitgave voor werken tot onderhoud, versterking of herstelling die noodzakelijk geworden zijn ter bewaring van de historische, artistieke of wetenschappelijke waarde van een monument of burgerlijk gebouw, beschermd ingevolge de wet van 7 augustus 1931.) <KB 13-05-1965, art. 1>  § 3. Werken welke tegelijkertijd afhangen van het Ministerie van Justitie en van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.  Het verlenen van toelagen voor de uitvoering van de hierna vermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Justitie en door de Minister van Openbaar Onderwijs.  Het percentage der toelage is normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor het onderhoud, de versterking of restauratie nodig geworden tot het behoud van de historische, artistieke of wetenschappelijke waarde van een bij toepassing van de wet van 7 Augustus 1931 geclasseerd godsdienstig monument of gebouw.  § 4. Werken welke afhangen van het Ministerie van Justitie.  Het verlenen van toelagen voor de uitvoering van de hiernavermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Justitie.  Het percentage van de toelage is vastgesteld op 30 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de volgende werken :  a) bouwen, vergroten en verbouwen van Justitiepaleizen die van een provinciale overheid afhangen en van vredegerechten;  b) oprichten, grove herstellingswerken, vergroten of verbouwen van kerken en pastorijen (en bisschoppelijke seminaries.) <KB 01-07-1952, art. 2>  § 5. Werken welke afhangen van het Ministerie van Verkeerswezen.  Het verlenen van toelagen voor het uitvoeren van de hiernavermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Verkeerswezen.  Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de werken tot toeristische inrichting of uitrusting : fietspaden, wandelpaden en bijhorende delen.  (§ 6. Werken die afhangen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.  Het verlenen van toelagen voor de uitvoering van de hierna vermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken.  1° Bouwen, vergroten en verbouwen van gemeentelijke gebouwen gebruikt als kazernes en stations voor de brandweerdienst;  2° Aanleg en inrichting van bluswatervoorraden.  Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 65 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de onder 1° voorziene werken en op 55 t.h. van dit bedrag voor de onder 2° voorziene werken.) <KB 01-02-1960, art. 2>
  ----------
  (1)<BVR 2019-11-08/03, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 2_WAALS_GEWEST.    Aard van de werken en bedrag van de toelagen.  (§ 1. - Werken welke van het Ministerie van Openbare Werken en van Wederopbouw afhangen.  1° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 65 t.h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de hierna vermelde werken :  a) Stedebouwkundige aanleg van bebouwde kommen en andere soortgelijke werken uit te voeren overeenkomstig een bij koninklijk besluit goedgekeurd plan van aanleg : aanleg van nieuwe wijken; nieuwe aanleg en sanering van oude wijken; aanleg van parkeerterreinen, van ruimten voor ontspanning, voor sport of voor het behoud van monumenten en landschappen.  (a bis) Na advies van een regionale commissie op te richten voor elk van de vijf streken die samenvallen met het grondgebied respectievelijk van de provincie Antwerpen, van de provincie Limburg, van de provincie Oost-Vlaanderen, van de provincie West-Vlaanderen en van de administratieve arrondissementen Halle-Vilvoorde en Leuven, door de Minister die de gemeentelijke organisatie onder zich heeft voor wat het Vlaamse Gewest betreft, het uitvoeren van werken tot cultuurhistorische en functionele herwaardering van dorp en platteland.) <KB 31-03-1978, art. 1>  b) Aanleg, verbetering, buitengewone herstelling van de rijbaan der provinciale wegen en der buurtwegen van groot verkeer waarvan het onderhoud door de Staat kan worden gesubsidieerd, met inbegrip van het nodige grondwerk, de straatgoten, de trottoirbanden en de fietspaden; bouwen van duikers voor de afvoer van het oppervlaktewater der provinciale wegen en der hierboven bedoelde buurtwegen van groot verkeer; bebakening en verkeerstekens op genoemde wegen; bouwen, uitbreiden of veranderen van rioleringen;  c) Verbetering van de bevaarbare waterlopen die bij de in artikel 1, genoemde besturen en instellingen in beheer zijn, de bouw van kaaimuren langs die waterlopen inbegrepen.  d) Beplantingswerken, aanleg en geschiktmaking van groene ruimten.  (e) Verplaatsingen van electriciteits-, gas- en rioolinstallaties ten behoeve van de uitvoering van openbare werken voorgeschreven door het Rijk, het Wegenfonds en de publiekrechtelijke rechtspersonen bedoeld in artikel 2 van de wet van 26 juli 1962 betreffende de concessies van autosnelwegen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 10 maart 1925 op de electriciteitsvoorziening, van de wet van 17 januari 1938 tot regeling van het gebruik door de openbare besturen, de verenigingen van gemeenten en de concessiehouders van openbare diensten of van diensten van openbaar nut, van het openbaar domein van het Rijk, de provincies en de gemeenten, voor het aanleggen en het onderhouden van leidingen en inzonderheid van gas- en waterleidingen, en van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, telkens als de verplaatsingskosten ten laste vallen van de provincies, de gemeenten, de verenigingen van gemeenten samengesteld hetzij uitsluitend uit publiekrechtelijke rechtspersonen, hetzij uit publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen, of van de overige in artikel 1 genoemde openbare instellingen.  Ten aanzien van de verenigingen van gemeenten, samengesteld uit publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen, wordt de toelage enkel verleend voor zover de vereniging zich ertoe verbindt, ze in haar geheel toe te kennen aan de publiekrechtelijke rechtspersonen die er deel van uit maken.) <KB 17-07-1970, art. 1>  2° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 35 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de navermelde werken :  a) Bouwen, vergroten, verbouwen :  van gemeentehuizen;  van andere gemeentelijke gebouwen, met uitsluiting van de scholen, de openbare bibliotheken en de kazernes en posten van de brandweer;  van administratieve gebouwen die toebehoren aan een intercommunale waarvan alleen publiekrechtelijke personen lid zijn.  b) Bouwen, vergroten en verbouwen van woningen voor het gemeentelijk onderwijzend personeel;  c) Aanleg en verbetering van de rijbaan van andere gemeentewegen dan die bedoeld in 1°, met inbegrip van het nodige grondwerk, de straatgoten en de trottoirbanden; bouwen van duikers voor de afvoer van het oppervlaktewater langs die wegen; bebakening en verkeerstekens op die wegen; gewoon onderhoud van de provinciale wegen en van de groot verkeer verklaarde buurtwegen, als bedoeld in 1°.  (Aanleg en verbetering van voetgangerswegen met uitsluiting van de voetpaden langs een steenweg.) <BWG 20-03-1985, art. 1, B.St. 30-07-1985, p. 11092>)  (c bis) Aanleg en moderniseren van fietspaden andere dan die bedoeld in 1°.) <KB 31-03-1978, art. 2>  d) Verandering van gelijkstroomnetten in wisselstroomnetten; verandering van de onder een ongewone spanning gevoede netten.  Aanleg, uitbreiding of modernisering van electriciteitsleidingen of electriciteitsnetten voor de openbare verlichting.  e) Aanleg van gasvoorzieningsnetten onder lage druk in de gemeenten die daarvan nog niet voorzien zijn.) <KB 01-02-1960, art. 2>  (het in 1°, d) bedoelde percentage wordt herleid tot 90 % in de gebieden bedoeld bij doelstelling 1 zoals beschreven door de Verordening (EEG) Nr. 2081/93 van de Raad van 20 juli 1993 tot wijziging van de Verordening (EEG) Nr. 2052/88 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten. " <BWG 1994-09-29/34, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-01-1994>)  ( Het in 1°, d) bedoelde bedrag wordt op 90 % gebracht in de gebieden bedoeld bij Doelstelling 1, overeenkomstig de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschap van 15 mei 2000 houdende goedkeuring van het enig programmeringsdocument voor de structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap in de in België onder Doelstelling 1 vallende provincie Henegouwen. " <BWG 2001-12-20/36, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 07-12-1999>)  (§ 2. Werken afhangende van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur.  De toekenning van toelagen voor de uitvoering van de hierna vermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Nationale Opvoeding en Cultuur en de Minister van Cultuur, Adjunct voor Nationale Opvoeding :  1° Het bedrag van de toelage wordt normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor bouwwerken, vergrotingswerken, transformaties en grote herstellingswerken van de gemeentelijke en provinciale openbare bibliotheken, de gemeentelijke en provinciale culturele centra en de gemeentelijke en provinciale musea  Hetzelfde percentage wordt toegepast bij de aankoop van onroerende goederen bestemd voor de openbare bibliotheken, de culturele centra en de musea.  2° Het bedrag van de toelage wordt normaal vastgesteld op 60 % van het totale bedrag der te subsidiëren uitgave voor werken tot onderhoud, versterking of herstelling die noodzakelijk geworden zijn ter bewaring van de historische, artistieke of wetenschappelijke waarde van een monument of burgerlijk gebouw, beschermd ingevolge de wet van 7 augustus 1931.) <KB 13-05-1965, art. 1>  § 3. Werken welke tegelijkertijd afhangen van het Ministerie van Justitie en van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.  Het verlenen van toelagen voor de uitvoering van de hierna vermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Justitie en door de Minister van Openbaar Onderwijs.  Het percentage der toelage is normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor het onderhoud, de versterking of restauratie nodig geworden tot het behoud van de historische, artistieke of wetenschappelijke waarde van een bij toepassing van de wet van 7 Augustus 1931 geclasseerd godsdienstig monument of gebouw.  (NOTA : Voor de Duitse Gemeenschap wordt artikel 2, § III opgeheven bij BWG 1993-07-29/30, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 23-10-1993)  § 4. Werken welke afhangen van het Ministerie van Justitie.  Het verlenen van toelagen voor de uitvoering van de hiernavermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Justitie.  Het percentage van de toelage is vastgesteld op 30 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de volgende werken :  a) bouwen, vergroten en verbouwen van Justitiepaleizen die van een provinciale overheid afhangen en van vredegerechten;  b) oprichten, grove herstellingswerken, vergroten of verbouwen van kerken en pastorijen (en bisschoppelijke seminaries.) <KB 01-07-1952, art. 2>  § 5. Werken welke afhangen van het Ministerie van Verkeerswezen.  Het verlenen van toelagen voor het uitvoeren van de hiernavermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Verkeerswezen.  Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de werken tot toeristische inrichting of uitrusting : fietspaden, wandelpaden en bijhorende delen.  (§ 6. Werken die afhangen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.  Het verlenen van toelagen voor de uitvoering van de hierna vermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken.  1° Bouwen, vergroten en verbouwen van gemeentelijke gebouwen gebruikt als kazernes en stations voor de brandweerdienst;  2° Aanleg en inrichting van bluswatervoorraden.  Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 65 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de onder 1° voorziene werken en op 55 t.h. van dit bedrag voor de onder 2° voorziene werken.) <KB 01-02-1960, art. 2>  


Art. 2_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   Aard van de werken en bedrag van de toelagen.  (§ 1. - Werken welke van het Ministerie van Openbare Werken en van Wederopbouw afhangen.  1° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 65 t.h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de hierna vermelde werken :  a) Stedebouwkundige aanleg van bebouwde kommen en andere soortgelijke werken uit te voeren overeenkomstig een bij koninklijk besluit goedgekeurd plan van aanleg : aanleg van nieuwe wijken; nieuwe aanleg en sanering van oude wijken; aanleg van parkeerterreinen, van ruimten voor ontspanning, voor sport of voor het behoud van monumenten en landschappen.  (a bis) Na advies van een regionale commissie op te richten voor elk van de vijf streken die samenvallen met het grondgebied respectievelijk van de provincie Antwerpen, van de provincie Limburg, van de provincie Oost-Vlaanderen, van de provincie West-Vlaanderen en van de administratieve arrondissementen Halle-Vilvoorde en Leuven, door de Minister die de gemeentelijke organisatie onder zich heeft voor wat het Vlaamse Gewest betreft, het uitvoeren van werken tot cultuurhistorische en functionele herwaardering van dorp en platteland.) <KB 31-03-1978, art. 1>  b) Aanleg, verbetering, buitengewone herstelling van de rijbaan der provinciale wegen en der buurtwegen van groot verkeer waarvan het onderhoud door de Staat kan worden gesubsidieerd, met inbegrip van het nodige grondwerk, de straatgoten, de trottoirbanden en de fietspaden; bouwen van duikers voor de afvoer van het oppervlaktewater der provinciale wegen en der hierboven bedoelde buurtwegen van groot verkeer; bebakening en verkeerstekens op genoemde wegen; bouwen, uitbreiden of veranderen van rioleringen;  c) Verbetering van de bevaarbare waterlopen die bij de in artikel 1, genoemde besturen en instellingen in beheer zijn, de bouw van kaaimuren langs die waterlopen inbegrepen.  d) Beplantingswerken, aanleg en geschiktmaking van groene ruimten. <NOTA : voor het Brusselse Gewest is artikel 2, § 1, 1°, d, niet meer van toepassing, behalve wat de niet in het KB 09-10-1985 bedoelde beplantingen betreft; zie KB 09-10-1985, art. 12, B.St. 06-11-1985, p. 16286>  (e) [1 Verplaatsingen van elektriciteitsinstallaties, gasinstallaties, alle waterleidingen, rioolinstallaties, afvalwatercollectoren, helderwatercollectoren en waterdistributiebuizen]1 ten behoeve van de uitvoering van openbare werken voorgeschreven door het Rijk, het Wegenfonds en de publiekrechtelijke rechtspersonen bedoeld in artikel 2 van de wet van 26 juli 1962 betreffende de concessies van autosnelwegen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 10 maart 1925 op de electriciteitsvoorziening, van de wet van 17 januari 1938 tot regeling van het gebruik door de openbare besturen, de verenigingen van gemeenten en de concessiehouders van openbare diensten of van diensten van openbaar nut, van het openbaar domein van het Rijk, de provincies en de gemeenten, voor het aanleggen en het onderhouden van leidingen en inzonderheid van gas- en waterleidingen, en van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, telkens als de verplaatsingskosten ten laste vallen van de provincies, de gemeenten, de verenigingen van gemeenten samengesteld hetzij uitsluitend uit publiekrechtelijke rechtspersonen, hetzij uit publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen, of van de overige in artikel 1 genoemde openbare instellingen.  Ten aanzien van de verenigingen van gemeenten, samengesteld uit publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen, wordt de toelage enkel verleend voor zover de vereniging zich ertoe verbindt, ze in haar geheel toe te kennen aan de publiekrechtelijke rechtspersonen die er deel van uit maken.) <KB 17-07-1970, art. 1>  2° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 35 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de navermelde werken :  a) Bouwen, vergroten, verbouwen :  van gemeentehuizen;  van andere gemeentelijke gebouwen, met uitsluiting van de scholen, de openbare bibliotheken en de kazernes en posten van de brandweer;  van administratieve gebouwen die toebehoren aan een intercommunale waarvan alleen publiekrechtelijke personen lid zijn.  b) Bouwen, vergroten en verbouwen van woningen voor het gemeentelijk onderwijzend personeel;  c) Aanleg en verbetering van de rijbaan van andere gemeentewegen dan die bedoeld in 1°, met inbegrip van het nodige grondwerk, de straatgoten en de trottoirbanden; bouwen van duikers voor de afvoer van het oppervlaktewater langs die wegen; bebakening en verkeerstekens op die wegen; gewoon onderhoud van de provinciale wegen en van de groot verkeer verklaarde buurtwegen, als bedoeld in 1°.  (c bis) Aanleg en moderniseren van fietspaden andere dan die bedoeld in 1°.) <KB 31-03-1978, art. 2>  d) Verandering van gelijkstroomnetten in wisselstroomnetten; verandering van de onder een ongewone spanning gevoede netten.  Aanleg, uitbreiding of modernisering van electriciteitsleidingen of electriciteitsnetten voor de openbare verlichting.  e) Aanleg van gasvoorzieningsnetten onder lage druk in de gemeenten die daarvan nog niet voorzien zijn.) <KB 01-02-1960, art. 2>  ( f) bouwen, grove herstellingswerken, vergroten of verbouwen van onroerende goederen welke noodzakelijk zijn voor activiteiten die verband houden met de uitoefening van de lekenmoraal.) <BESL 1993-04-29/40, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 28-06-1993>)  ( 3° (De toelagen vermeld in 2°, a, kunnen toegekend worden aan de gemeenten, alsook aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor hun administratieve gebouwen, indien de werken uitgevoerd worden op basis van een promotieovereenkomst voor aanneming van werken, die ofwel voorziet in het huren van bouwwerken gevolgd door eigendomsoverdracht op termijn, ofwel in de verwerving van bouwwerken vanaf hun terbeschikkingstelling tegen betaling van annuïteiten.  De toekenning van de toelagen wordt betekend op basis van het gunningsdossier van de opdracht.  De financiële lasten die voortvloeien uit de promotieovereenkomst dienen afzonderlijk vermeld te worden in het gunningsdossier van de opdracht. Voor de berekening van de toelage worden deze lasten niet in aanmerking genomen.  Indien het werk opgericht wordt op gronden waarvan de aanbestedende overheid geen eigenaar is, dient de venale waarde van de grond afzonderlijk vermeld te worden in het gunningsdossier van de opdracht. Voor de berekening van de toelage wordt de waarde van de grond niet in aanmerking genomen.  De betaling van de toelage geschiedt op basis van de eindafrekening na de voorlopige oplevering van de werken.) <BESL 1997-11-13/40, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 23-12-1997>)  (§ 2. Werken afhangende van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur.  De toekenning van toelagen voor de uitvoering van de hierna vermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Nationale Opvoeding en Cultuur en de Minister van Cultuur, Adjunct voor Nationale Opvoeding :  1° Het bedrag van de toelage wordt normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor bouwwerken, vergrotingswerken, transformaties en grote herstellingswerken van de gemeentelijke en provinciale openbare bibliotheken, de gemeentelijke en provinciale culturele centra en de gemeentelijke en provinciale musea  Hetzelfde percentage wordt toegepast bij de aankoop van onroerende goederen bestemd voor de openbare bibliotheken, de culturele centra en de musea.  2° Het bedrag van de toelage wordt normaal vastgesteld op 60 % van het totale bedrag der te subsidiëren uitgave voor werken tot onderhoud, versterking of herstelling die noodzakelijk geworden zijn ter bewaring van de historische, artistieke of wetenschappelijke waarde van een monument of burgerlijk gebouw, beschermd ingevolge de wet van 7 augustus 1931.) <KB 13-05-1965, art. 1>  § 3. Werken welke tegelijkertijd afhangen van het Ministerie van Justitie en van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.  Het verlenen van toelagen voor de uitvoering van de hierna vermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Justitie en door de Minister van Openbaar Onderwijs.  Het percentage der toelage is normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor het onderhoud, de versterking of restauratie nodig geworden tot het behoud van de historische, artistieke of wetenschappelijke waarde van een bij toepassing van de wet van 7 Augustus 1931 geclasseerd godsdienstig monument of gebouw.  § 4. Werken welke afhangen van het Ministerie van Justitie.  Het verlenen van toelagen voor de uitvoering van de hiernavermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Justitie.  Het percentage van de toelage is vastgesteld op 30 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de volgende werken :  a) bouwen, vergroten en verbouwen van Justitiepaleizen die van een provinciale overheid afhangen en van vredegerechten;  b) oprichten, grove herstellingswerken, vergroten of verbouwen van kerken en pastorijen (en bisschoppelijke seminaries.) <KB 01-07-1952, art. 2>  § 5. Werken welke afhangen van het Ministerie van Verkeerswezen.  Het verlenen van toelagen voor het uitvoeren van de hiernavermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Verkeerswezen.  Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de werken tot toeristische inrichting of uitrusting : fietspaden, wandelpaden en bijhorende delen.  (§ 6. Werken die afhangen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.  Het verlenen van toelagen voor de uitvoering van de hierna vermelde werken wordt voorgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken.  1° Bouwen, vergroten en verbouwen van gemeentelijke gebouwen gebruikt als kazernes en stations voor de brandweerdienst;  2° Aanleg en inrichting van bluswatervoorraden.  Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 65 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de onder 1° voorziene werken en op 55 t.h. van dit bedrag voor de onder 2° voorziene werken.) <KB 01-02-1960, art. 2>
  ----------
  (1)<BESL 2016-03-03/23, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 31-03-2016>

(HOOFDSTUK II. - Toelage te verlenen door de Minister van Landbouw.)
Art. 2bis.<KB 23-11-1971, art. 1> Binnen de perken van de begrotingskredieten is alleen de Minister van Landbouw bevoegd om toelagen te verlenen, te ordonnanceren en te vereffenen aan de provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, polders, wateringen, verenigingen van polders of wateringen, commissies van openbare onderstand en kerkfabrieken voor het uitvoeren van de navermelde werken :
  1° a) bouwen, uitbreiden en verbouwen van pompstations, noodzakelijk gemaakt door in opdracht van de Staat ondernomen werken;
  b) aanleg, versterking en verhoging van dijken langs bevaarbare waterlopen;
  2° a) verbetering van onbevaarbare waterlopen;
  b) bouwen, uitbreiden en verbouwen van pompstations voor de afvoer van het water afkomstig van landbouwgronden;
  c) aanleg, versterking en verhoging van dijken langs onbevaarbare waterlopen;
  d) aanleg van waterreserves voor de behoeften van de landbouw;
  e) aanleg van hoofdlopen voor bevloeiing;
  f) verbetering van wegen die behoren tot het openbaar domein van polders en wateringen;
  3° a) aanleg en verbetering van afwateringsstelsels, bestaande uit draineerbuizen of sloten, ter sanering van landbouwgronden;
  b) aanleg van secundaire irrigatienetten;
  c) verbetering van buurtwegen met een landbouwkarakter die behoren tot het openbaar domein van de gemeenten;
  4° a) buitengewone boswerken, zoals bebossing, herbebossing, al de voorbereidende werken van deze verrichtingen en de bescherming tegen het wild inbegrepen; omzetting, omvorming en verrijking der bestanden met naaldbomen; aanleg en verbetering van boswegen; aanleg en verbetering van brandgangen; aanleg van waterpunten en bouw van brandwaarnemingstorens;
  b) buitengewone boswerken, zoals bebossing, herbebossing, omzetting, omvorming en verrijking van de bestanden met loofbomen, alle voorbereidende werken, openkappingen en bescherming tegen het wild inbegrepen;
  c) buitengewone boswerken die moeten dienen voor de ontwikkeling en de verbetering van de toeristische en recreatieve inrichting der bossen, zoals het aanleggen van toeristische wegen en paden, het inrichten van rust- en ontspanningszones, de bouw van onthaalpaviljoenen en het oprichten van panelen, het aanleggen van stationeerzones en van vijvers voor ontspanningsdoeleinden, het planten van sierbomen.
  Het percentage van de toelagen is normaal vastgesteld op 65 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de werken in 1° genoemd, op 60 t. h. van dit bedrag voor de werken in 4°, c vernoemd, op 45 t. h. van dat bedrag voor de werken in 2° en 4°, b genoemd, op 35 t. h. van dat bedrag voor de werken in 3° genoemd en op 30 t. h. van dat bedrag voor de in 4°, a, voorziene werken.
  Bij wijze van overgangsmaatregel wordt het percentage van de toelage voor de werken bedoeld sub 3°, a en b, waarvoor een aanvraag om toelage en een ontwerp v'o'or 1 januari 1969 bij het Ministerie van Landbouw werden ingediend, vastgesteld op 60 t. h. van de te subsidiëren uitgave.
  In afwijking op de bepalingen van het artikel 13 kan de Minister van Landbouw op eigen gezag het percentage van de toelage op 60 t. h. van de te subsidiëren uitgave brengen voor de werken bedoeld sub 2°.
  De uitwerking van de ontwerpen van sub 1° en 2°, a, b, c, d en e hierboven vermelde werken, de eventuele voorstudies betreffende deze werken, alsook de leiding der ontworpen werken kunnen door de Minister van Landbouw toevertrouwd worden aan private ontwerpers. De erelonen die door de Staat aan de ontwerpers verschuldigd zijn voor de hun toevertrouwde opdrachten evenals de bijkomende kosten voor topografische opmetingen, worden berekend volgens de normen vastgesteld door de Minister van Landbouw.)

Art. 2bis_WAALS_GEWEST.    <KB 23-11-1971, art. 1> Binnen de perken van de begrotingskredieten is alleen de Minister van Landbouw bevoegd om toelagen te verlenen, te ordonnanceren en te vereffenen aan de provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, polders, wateringen, verenigingen van polders of wateringen, commissies van openbare onderstand en kerkfabrieken voor het uitvoeren van de navermelde werken :  1° a) bouwen, uitbreiden en verbouwen van pompstations, noodzakelijk gemaakt door in opdracht van de Staat ondernomen werken;  b) aanleg, versterking en verhoging van dijken langs bevaarbare waterlopen;  2° a) verbetering van onbevaarbare waterlopen;  b) bouwen, uitbreiden en verbouwen van pompstations voor de afvoer van het water afkomstig van landbouwgronden;  c) aanleg, versterking en verhoging van dijken langs onbevaarbare waterlopen;  d) aanleg van waterreserves voor de behoeften van de landbouw;  e) aanleg van hoofdlopen voor bevloeiing;  f) verbetering van wegen die behoren tot het openbaar domein van polders en wateringen;  (g) de werken en inrichtingen die dienen om de bodemerosie te beperken en het afvloeiende water tegen te houden zodat de landbouwkundige waarde van de grond behouden kan worden en de aan de stroomafwaarts gelegen goederen toegebrachte schade beperkt blijft.) <BWG 2007-01-18/40, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 22-02-2007>)  3° a) aanleg en verbetering van afwateringsstelsels, bestaande uit draineerbuizen of sloten, ter sanering van landbouwgronden;  b) aanleg van secundaire irrigatienetten;  c) verbetering van buurtwegen met een landbouwkarakter die behoren tot het openbaar domein van de gemeenten;  4° a) buitengewone boswerken, zoals bebossing, herbebossing, al de voorbereidende werken van deze verrichtingen en de bescherming tegen het wild inbegrepen; omzetting, omvorming en verrijking der bestanden met naaldbomen; aanleg en verbetering van boswegen; aanleg en verbetering van brandgangen; aanleg van waterpunten en bouw van brandwaarnemingstorens;  b) buitengewone boswerken, zoals bebossing, herbebossing, omzetting, omvorming en verrijking van de bestanden met loofbomen, alle voorbereidende werken, openkappingen en bescherming tegen het wild inbegrepen;  c) buitengewone boswerken die moeten dienen voor de ontwikkeling en de verbetering van de toeristische en recreatieve inrichting der bossen, zoals het aanleggen van toeristische wegen en paden, het inrichten van rust- en ontspanningszones, de bouw van onthaalpaviljoenen en het oprichten van panelen, het aanleggen van stationeerzones en van vijvers voor ontspanningsdoeleinden, het planten van sierbomen.  (d) fytosanitaire bestrijding in de bossen van het Waalse Gewest. Het percentage van de toelage is respectievelijk 30 % van het bedrag van de uitgaven voor naaldbomen en 45 % voor de loofbomen. (BWG 1990-07-26/34, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-03-1990)>  (NOTA : Artikel 2bis, 4°, a, b, c en d is niet meer van toepassing op het Waalse Gewest door BWG 1994-12-15/50, art. 16, 011; Inwerkingtreding : 27-04-1995)  Het percentage van de toelagen is normaal vastgesteld op 65 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de werken in 1° genoemd, op 60 t. h. van dit bedrag voor de werken in 4°, c vernoemd, op 45 t. h. van dat bedrag voor de werken in 2° en 4°, b genoemd, op 35 t. h. van dat bedrag voor de werken in 3° genoemd en op 30 t. h. van dat bedrag voor de in 4°, a, voorziene werken. (Nochtans, in het Waalse Gewest, is het percentage vastgesteld op 60% voor de in 4°, b, bedoelde werken met betrekking tot de zomereik (Quercus robur), de wintereik (Quercus petraea) en de beuk (Fagus sylvatica)) <Aangevuld door BWG 1992-07-23/42, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 02-10-1992>  (In het Waalse Gewest, in de landelijke gebieden die in aanmerking komen om recht te hebben op de tussenkomst van de Europese Gemeenschappen als doel 5b bepaald door het reglement EEG nr. 2052/88 en vastgesteld door de beslissing 89/426/EEG van 10 mei 1989, wordt het percentage van de tussenkomst verhoogd met 20%) <Ingevoegd door BWG 1992-07-23/42, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 08-01-1991 - Opheffing : 31-12-1993>  Bij wijze van overgangsmaatregel wordt het percentage van de toelage voor de werken bedoeld sub 3°, a en b, waarvoor een aanvraag om toelage en een ontwerp v'o'or 1 januari 1969 bij het Ministerie van Landbouw werden ingediend, vastgesteld op 60 t. h. van de te subsidiëren uitgave.  In afwijking op de bepalingen van het artikel 13 kan de Minister van Landbouw op eigen gezag het percentage van de toelage op 60 t. h. van de te subsidiëren uitgave brengen voor de werken bedoeld sub 2°.  De uitwerking van de ontwerpen van sub 1° en 2°, a, b, c, d en e hierboven vermelde werken, de eventuele voorstudies betreffende deze werken, alsook de leiding der ontworpen werken kunnen door de Minister van Landbouw toevertrouwd worden aan private ontwerpers. De erelonen die door de Staat aan de ontwerpers verschuldigd zijn voor de hun toevertrouwde opdrachten evenals de bijkomende kosten voor topografische opmetingen, worden berekend volgens de normen vastgesteld door de Minister van Landbouw.)


(HOOFDSTUK III. - Toelagen te verlenen door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin.)
Art.3. Binnen de perken van de begrotingskredieten is alleen de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin bevoegd om aan de provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, commissies van openbare onderstand, de toelagen te verlenen, te ordonnanceren en te vereffenen voor de uitvoering van in artikel 4 vermelde werken, welke door die besturen en instellingen of op hun initiatief worden ondernomen.

Art.4.<KB 23-01-1951, art. 1> Aard van de werken en bedrag van de toelagen :
  (1° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 100 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor het bouwen, vergroten of verbouwen zuiveringsinstallaties voor huishoudelijk afvalwater.
  Dit percentage geldt mede voor de werken tot aansluiting van de zuiveringsinstallatie op het rioolnet en tot afvoer van het gezuiverde water, alsook voor de levering van de uitrustingsgoederen vereist voor de rationele werking van de voornoemde installaties en werken.) <KB 20-12-1976, art. 1>
  (Met het akkoord van het Ministerieel Comité voor Ekonomische en Sociale Coördinatie mag het percentage van de toelage vastgesteld worden op 100 % van het totaal bedrag van de uitgave in de stedelijke bekkens van de Zenne, van Antwerpen, van Gent en van de Kust voor :
  - de voorstudies betreffende de hierna vermelde werken waarvan de overeenkomsten vooraf zijn goedgekeurd door de Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu;
  - de werken ter bestrijding van de overstromingen en/of tot scheiding van het natuurlijke water en het afvalwater, met inbegrip van de afvoerinstallaties en -werken voor natuurlijk water en van de volledige aanleg van de omliggende terreinen;
  - de levering van de eerste uitrustings- en onderhoudsgoederen die nodig zijn om de bovengemelde werken degelijk uit te baten en in goede staat te behouden.) <KB 28-07-1980, art. 1> <NOTA : voor het Waalse Gewest wordt artikel 4, eerste lid opgeheven bij BWG 1990-01-25/34, art. 24, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
  2° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de hierna vermelde werken :
  a) bouwen, vergroten, verbouwen of grove herstellingswerken, door een gemeente, een commissie van openbare onderstand, of een vereniging van gemeenten, een vereniging van commissies van openbare onderstand, van hospitalen, kraaminrichtingen, oude-mannenhuizen, weeshuizen, kinderbewaarplaatsen, homes, vacantiekolonies, kolonies voor zwakke kinderen, instellingen en musea voor hygiëne, (gezondheidscentra), schooldispensaria, pre-natale consultaties, zuigelingenconsultaties en woningen voor bejaarde gezinnen, uitrusting en eerste meubilering van deze inrichtingen, met uitzondering van de woningen voor bejaarde gezinnen; <KB 12-12-1955, art. 2> <NOTA : voor de Vlaamse Gemeenschap wordt artikel 4, 2°, a, van het besluit van de Regent van 2 juli 1949 betreffende de staatstussenkomst inzake toelagen voor het uitvoeren van werken door de provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, commissies van openbare onderstand, kerkfabrieken en verenigingen van polders en wateringen, opgeheven, voor zover die bepaling " oude mannenhuizen " en " woningen voor bejaardengezinnen " betreft; zie DVR 05-03-1985, art. 20, 3°, B.St. 30-08-1985, p. 12429>
  b) bouwen, vergroten of verbouwen van slachthuizen, daarin begrepen de technische slachtinstallaties en de koelinrichtingen; <NOTA : voor het Waalse Gewest wordt artikel 4, 2°, b, opgeheven door BWG 06-03-1986, art. 8, B.St. 19-06-1986, p. 9087>
  c) bouwen, verbouwen en vergroten van speelpleinen, zwembaden, badinrichtingen, turnzalen, jeugdherbergen en kampeergelegenheden, skibanen, kunstmatige meren en strandbaden, voor zover dit geen praalgebouwen of luxe-inrichtingen zijn;
  d) aanleg, uitbreiding of verbouwing van waterleidingen, uitgevoerd zonder de tussenkomst van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen; bouwen, vergroten of verbouwen van zuiveringsstations voor drinkwater;
  (e) Verplaatsingen van watervoorzieningsinstallaties, uitgevoerd zonder tussenkomst van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen, ten behoeve van de uitvoering van openbare werken voorgeschreven door het Rijk, het Wegenfonds en de publiekrechtelijke rechtspersonen bedoeld in artikel 2 van de wet van 26 juli 1962, betreffende de consessies van autosnelwegen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 17 januari 1938 tot regeling van het gebruik door de openbare besturen, de verenigingen van gemeenten en de concessiehouders van openbare diensten of van diensten voor openbaar nut, van het openbaar domein van het Rijk, de provincies en de gemeenten voor het aanleggen en het onderhouden van leidingen en inzonderheid van gas- en waterleidingen, telkens als de verplaatsingskosten ten laste van de in artikel 3 genoemde openbare besturen en instellingen vallen.) <KB 17-07-1970, art. 2> <NOTA : voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wordt artikel 4, 2°, e, opgeheven bij BESL 1990-06-07/32, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1990>
  3° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 30 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de hierna vermelde werken :
  a) Aanleggen of vergroten van kerkhoven, daarin begrepen de beplantingen en afsluitingen;
  b) bouwen, vergroten of verbouwen van hospitalen, weeshuizen, oude-mannenhuizen, kraaminrichtingen, kinderbewaarplaatsen, zuigelingengestichten, homes, kolonies voor zwakke kinderen, inrichtingen en musea voor hygiëne, gezondheidscentra, zuigelingenconsultaties en schooldispensaria, wanneer deze inrichtingen van een provinciale overheid afhangen.
  c) (Oprichting van crematoria en columbaria.) <KB 04-04-1980, art. 1>

Art. 4_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    <KB 23-01-1951, art. 1> Aard van de werken en bedrag van de toelagen :  (1° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 100 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor het bouwen, vergroten of verbouwen zuiveringsinstallaties voor huishoudelijk afvalwater.  Dit percentage geldt mede voor de werken tot aansluiting van de zuiveringsinstallatie op het rioolnet en tot afvoer van het gezuiverde water, alsook voor de levering van de uitrustingsgoederen vereist voor de rationele werking van de voornoemde installaties en werken.) <KB 20-12-1976, art. 1>  (Met het akkoord van het Ministerieel Comité voor Ekonomische en Sociale Coördinatie mag het percentage van de toelage vastgesteld worden op 100 % van het totaal bedrag van de uitgave in de stedelijke bekkens van de Zenne, van Antwerpen, van Gent en van de Kust voor :  - de voorstudies betreffende de hierna vermelde werken waarvan de overeenkomsten vooraf zijn goedgekeurd door de Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu;  - de werken ter bestrijding van de overstromingen en/of tot scheiding van het natuurlijke water en het afvalwater, met inbegrip van de afvoerinstallaties en -werken voor natuurlijk water en van de volledige aanleg van de omliggende terreinen;  - de levering van de eerste uitrustings- en onderhoudsgoederen die nodig zijn om de bovengemelde werken degelijk uit te baten en in goede staat te behouden.) <KB 28-07-1980, art. 1>   2° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de hierna vermelde werken :  a) bouwen, vergroten, verbouwen of grove herstellingswerken, door een gemeente, een commissie van openbare onderstand, of een vereniging van gemeenten, een vereniging van commissies van openbare onderstand, van hospitalen, kraaminrichtingen, oude-mannenhuizen, weeshuizen, kinderbewaarplaatsen, homes, vacantiekolonies, kolonies voor zwakke kinderen, instellingen en musea voor hygiëne, (gezondheidscentra), schooldispensaria, pre-natale consultaties, zuigelingenconsultaties en woningen voor bejaarde gezinnen, uitrusting en eerste meubilering van deze inrichtingen, met uitzondering van de woningen voor bejaarde gezinnen; <KB 12-12-1955, art. 2>   b) bouwen, vergroten of verbouwen van slachthuizen, daarin begrepen de technische slachtinstallaties en de koelinrichtingen;   c) bouwen, verbouwen en vergroten van speelpleinen, zwembaden, badinrichtingen, turnzalen, jeugdherbergen en kampeergelegenheden, skibanen, kunstmatige meren en strandbaden, voor zover dit geen praalgebouwen of luxe-inrichtingen zijn;  d) aanleg, uitbreiding of verbouwing van waterleidingen, uitgevoerd zonder de tussenkomst van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen; bouwen, vergroten of verbouwen van zuiveringsstations voor drinkwater;  (e) (...) <opgeheven bij BESL 1990-06-07/32, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1990>  3° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 30 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de hierna vermelde werken :  a) Aanleggen of vergroten van kerkhoven, daarin begrepen de beplantingen en afsluitingen;  b) bouwen, vergroten of verbouwen van hospitalen, weeshuizen, oude-mannenhuizen, kraaminrichtingen, kinderbewaarplaatsen, zuigelingengestichten, homes, kolonies voor zwakke kinderen, inrichtingen en musea voor hygiëne, gezondheidscentra, zuigelingenconsultaties en schooldispensaria, wanneer deze inrichtingen van een provinciale overheid afhangen.  c) (Oprichting van crematoria en columbaria.) <KB 04-04-1980, art. 1>     Art. 4_VLAAMS_GEWEST.    <KB 23-01-1951, art. 1> Aard van de werken en bedrag van de toelagen :  (1° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 100 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor het bouwen, vergroten of verbouwen zuiveringsinstallaties voor huishoudelijk afvalwater.  Dit percentage geldt mede voor de werken tot aansluiting van de zuiveringsinstallatie op het rioolnet en tot afvoer van het gezuiverde water, alsook voor de levering van de uitrustingsgoederen vereist voor de rationele werking van de voornoemde installaties en werken.) <KB 20-12-1976, art. 1>  (Met het akkoord van het Ministerieel Comité voor Ekonomische en Sociale Coördinatie mag het percentage van de toelage vastgesteld worden op 100 % van het totaal bedrag van de uitgave in de stedelijke bekkens van de Zenne, van Antwerpen, van Gent en van de Kust voor :  - de voorstudies betreffende de hierna vermelde werken waarvan de overeenkomsten vooraf zijn goedgekeurd door de Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu;  - de werken ter bestrijding van de overstromingen en/of tot scheiding van het natuurlijke water en het afvalwater, met inbegrip van de afvoerinstallaties en -werken voor natuurlijk water en van de volledige aanleg van de omliggende terreinen;  - de levering van de eerste uitrustings- en onderhoudsgoederen die nodig zijn om de bovengemelde werken degelijk uit te baten en in goede staat te behouden.) <KB 28-07-1980, art. 1>   2° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de hierna vermelde werken :  a) bouwen, vergroten, verbouwen of grove herstellingswerken, door een gemeente, een commissie van openbare onderstand, of een vereniging van gemeenten, een vereniging van commissies van openbare onderstand, van hospitalen, kraaminrichtingen, oude-mannenhuizen, weeshuizen, kinderbewaarplaatsen, homes, vacantiekolonies, kolonies voor zwakke kinderen, instellingen en musea voor hygiëne, (gezondheidscentra), schooldispensaria, pre-natale consultaties, zuigelingenconsultaties en woningen voor bejaarde gezinnen, uitrusting en eerste meubilering van deze inrichtingen, met uitzondering van de woningen voor bejaarde gezinnen; <KB 12-12-1955, art. 2> <NOTA : opgeheven, voor zover die bepaling " oude mannenhuizen " en " woningen voor bejaardengezinnen " betreft; zie DVR 05-03-1985, art. 20, 3°, B.St. 30-08-1985, p. 12429>  b) bouwen, vergroten of verbouwen van slachthuizen, daarin begrepen de technische slachtinstallaties en de koelinrichtingen;   c) bouwen, verbouwen en vergroten van speelpleinen, zwembaden, badinrichtingen, turnzalen, jeugdherbergen en kampeergelegenheden, skibanen, kunstmatige meren en strandbaden, voor zover dit geen praalgebouwen of luxe-inrichtingen zijn;  d) aanleg, uitbreiding of verbouwing van waterleidingen, uitgevoerd zonder de tussenkomst van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen; bouwen, vergroten of verbouwen van zuiveringsstations voor drinkwater;  (e) Verplaatsingen van watervoorzieningsinstallaties, uitgevoerd zonder tussenkomst van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen, ten behoeve van de uitvoering van openbare werken voorgeschreven door het Rijk, het Wegenfonds en de publiekrechtelijke rechtspersonen bedoeld in artikel 2 van de wet van 26 juli 1962, betreffende de consessies van autosnelwegen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 17 januari 1938 tot regeling van het gebruik door de openbare besturen, de verenigingen van gemeenten en de concessiehouders van openbare diensten of van diensten voor openbaar nut, van het openbaar domein van het Rijk, de provincies en de gemeenten voor het aanleggen en het onderhouden van leidingen en inzonderheid van gas- en waterleidingen, telkens als de verplaatsingskosten ten laste van de in artikel 3 genoemde openbare besturen en instellingen vallen.) <KB 17-07-1970, art. 2>   3° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 30 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de hierna vermelde werken :  a) Aanleggen of vergroten van kerkhoven, daarin begrepen de beplantingen en afsluitingen;  b) bouwen, vergroten of verbouwen van hospitalen, weeshuizen, oude-mannenhuizen, kraaminrichtingen, kinderbewaarplaatsen, zuigelingengestichten, homes, kolonies voor zwakke kinderen, inrichtingen en musea voor hygiëne, gezondheidscentra, zuigelingenconsultaties en schooldispensaria, wanneer deze inrichtingen van een provinciale overheid afhangen.  c) (Oprichting van crematoria en columbaria.) <KB 04-04-1980, art. 1>     Art. 4_WAALS_GEWEST.    <KB 23-01-1951, art. 1> Aard van de werken en bedrag van de toelagen :  (1° (...) <opgeheven bij BWG 1990-01-25/34, art. 24, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1990>  2° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 60 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de hierna vermelde werken :  a) bouwen, vergroten, verbouwen of grove herstellingswerken, door een gemeente, een commissie van openbare onderstand, of een vereniging van gemeenten, een vereniging van commissies van openbare onderstand, van hospitalen, kraaminrichtingen, oude-mannenhuizen, weeshuizen, kinderbewaarplaatsen, homes, vacantiekolonies, kolonies voor zwakke kinderen, instellingen en musea voor hygiëne, (gezondheidscentra), schooldispensaria, pre-natale consultaties, zuigelingenconsultaties [1 ...]1, uitrusting en eerste meubilering van deze inrichtingen, [1 ...]1; <KB 12-12-1955, art. 2>   b) (...) <opgeheven door BWG 06-03-1986, art. 8, B.St. 19-06-1986, p. 9087>  c) bouwen, verbouwen en vergroten van speelpleinen, zwembaden, badinrichtingen, turnzalen, jeugdherbergen en kampeergelegenheden, skibanen, kunstmatige meren en strandbaden, voor zover dit geen praalgebouwen of luxe-inrichtingen zijn;  d) aanleg, uitbreiding of verbouwing van waterleidingen, uitgevoerd zonder de tussenkomst van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen; bouwen, vergroten of verbouwen van zuiveringsstations voor drinkwater;  (e) Verplaatsingen van watervoorzieningsinstallaties, uitgevoerd zonder tussenkomst van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen, ten behoeve van de uitvoering van openbare werken voorgeschreven door het Rijk, het Wegenfonds en de publiekrechtelijke rechtspersonen bedoeld in artikel 2 van de wet van 26 juli 1962, betreffende de consessies van autosnelwegen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 17 januari 1938 tot regeling van het gebruik door de openbare besturen, de verenigingen van gemeenten en de concessiehouders van openbare diensten of van diensten voor openbaar nut, van het openbaar domein van het Rijk, de provincies en de gemeenten voor het aanleggen en het onderhouden van leidingen en inzonderheid van gas- en waterleidingen, telkens als de verplaatsingskosten ten laste van de in artikel 3 genoemde openbare besturen en instellingen vallen.) <KB 17-07-1970, art. 2>   3° Het percentage van de toelage is normaal vastgesteld op 30 t. h. van het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave voor de hierna vermelde werken :  a) Aanleggen of vergroten van kerkhoven, daarin begrepen de beplantingen en afsluitingen;  b) bouwen, vergroten of verbouwen van hospitalen, weeshuizen, oude-mannenhuizen, kraaminrichtingen, kinderbewaarplaatsen, zuigelingengestichten, homes, kolonies voor zwakke kinderen, inrichtingen en musea voor hygiëne, gezondheidscentra, zuigelingenconsultaties en schooldispensaria, wanneer deze inrichtingen van een provinciale overheid afhangen.  c) (Oprichting van crematoria en columbaria.) <KB 04-04-1980, art. 1>  ----------  (1)<BWG 2014-01-30/17, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 24-02-2014>      (HOOFDSTUK IV. - Berekening der toelage verleend door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw voor werken die van zijn departement of van het departement van Binnenlandse Zaken afhangen.) <KB 01-02-1960, art. 3>  Art. 5. <KB 01-02-1960, art. 3> Voor de werken bedoeld in artikel 2, §§ I en VI van dit besluit wordt de toelage forfaitair berekend.  Wanneer de eindafrekening van de eigenlijke werken, de contractuele meerverrekeningen niet meegerekend, komt te staan op een bedrag dat hoger is dan dat welk voor de berekening van de toelage in aanmerking werd genomen, wordt het verschil tussen die twee bedragen niet gesubsidieerd.  Wanneer de eindafrekening van de eigenlijke werken, de contractuele meerverrekeningen niet meegerekend, komt te staan op een bedrag, dat lager is dan dat welk voor de berekening der toelage werd weerhouden, wordt deze berekening herzien op basis van de wezenlijke uitgave betreffende de gesubsidieerde posten.  Wanneer de werken in regie worden uitgevoerd, wordt de toelage berekend berekend op grondslag hetzij van de wezenlijke uitgave, hetzij van het bedrag van de goedgekeurde kostenraming, naar gelang de wezenlijke uitgave hoogstens gelijk is aan of hoger is dan de goedgekeurde kostenraming.  Het bedrag der toelage wordt steeds naar onder afgerond, op het duizendtal frank.  De contractuele meerverrekenigen, de algemene kosten en de kosten van het voor de uitvoering van de gesubsidieerde werken nodige grondmechanisch onderzoek komen niet in aanmerking voor de berekening van de toelage.  Voor het bepalen van het totaal bedrag van de te subsidiëren uitgave, worden afgetrokken om het even welke vrijwillige of verplichte bijdrage van particulieren of van andere besturen dan de opdrachtgever, met uitzondering van de bijdrage der provincies en van de gebeurlijke opbrengst der verhaalbelasting.  Art. 6. <KB 01-02-1960, art. 3> Wat de in artikel 2, §§ I en VI van dit besluit bedoelde werken betreft kan voor de verkrijging van gebouwen, met uitsluiting van de gronden, insgelijks een toelage worden verleend voor zover de te verkrijgen goederen voor de uitvoering van gesubsidieerde werken noodzakelijk zijn.  Het percentage van de toelage is hetzelfde als datgene dat geldt voor de werken waarvoor de goederen worden verkregen.  De toelage wordt op zijn hoogst berekend op grondslag van de raming van het Comité tot Aankoop van onroerende goederen voor rekening van de staat, waarvan het rapport door het subsidie aanvragend bestuur moet worden voorgelegd.  (HOOFDSTUK V. Berekening der toelagen die verleend worden door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw voor werken die afhangen van de departementen van Openbaar Onderwijs, van Justitie en Verkeerswezen, of die verleend worden door andere Ministers.) <KB 01-02-1960, art. 3>  Art. 7. <Zie nota's onder TITEL> <KB 23-11-1971, art. 2> Het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave, bedoeld in de §§ 2, 3, 4 en 5, van het artikel 2, en in de artikelen 2bis en 4, omvat :  a) de wezenlijke kosten der werken, vastgesteld door de afrekening ervan, zonder dat voor het berekenen der toelage, deze kosten nochtans het bedrag mogen overtreffen van het aanbod of van de goedgekeurde inschrijving, gebeurlijk verhoogd met de kosten der vooraf door de Minister van Openbare Werken, door de Minister van Landbouw of door de Minister van Volksgezondheid, die bevoegd is, goedgekeurde bijkomende werken; indien het gaat om werken welke worden uitgevoerd in eigen beheer, wordt de toelage berekend op een som die niet hoger mag zijn dan het bedrag van de goedgekeurde kostenraming, eventueel verhoogd met de kosten der, zoals hierboven aangeduid, vooraf goedgekeurde bijkomende werken en met de huurkosten van het materieel dat voor de uitvoering der werken nodig is;  (De Minister die de gemeentelijke organisatie onder zijn bevoegdheid heeft voor wat het Vlaamse Gewest betreft, kan de leidende ambtenaar van de betrokken dienst delegatie van bevoegdheid toekennen tot het verlenen van de normaal vastgestelde toelage op de verrekeningen die uitsluitend voortvloeien uit de eenvoudige toepassing van de contractuele bepalingen.) <KB 31-03-1978, art. 3>  b) de algemene kosten der aanneming welke onder meer omvatten het honorarium van de maker van het ontwerp, de kosten van aanbesteding en toezicht; het bedrag dezer kosten wordt berekend op een door de Minister van Openbare Werken, door de Minister van Landbouw of door de Minister van Volksgezondheid, die bevoegd is, vastgestelde forfaitaire basis.  Om het totaal bedrag der te subsidiëren uitgave vast te stellen wordt elke vrijwillige of verplichte bijdrage van andere particulieren of besturen door de opdrachtgever in mindering gebracht, met uitzondering van de gebeurlijke opbrengst van de verhaalbelasting evenals van de bijdragen van de provincies en van internationale organismen.  Het bedrag van de door de Minister van Landbouw verleende toelagen, met uitzondering van degene die in artikel 2bis, 4°, voorzien zijn, wordt naar onder afgerond op het duizendtal frank.  Een werk waarvoor door een Minister een toelage is verleend, kan niet in aanmerking komen voor een toelage door een ander Minister te verlenen.  Art. 8. <KB 01-02-1960, art. 3> Het geotechnisch onderzoek dat nodig is voor het uitvoeren van een subsidieerbare werken kan met voorafgaande goedkeuring door de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw, door de Minister van Landbouw of door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin, die bevoegd is, een toelage genieten waarvan het bedrag gelijk is aan dat toepasselijk op het werk waarvoor dat onderzoek gedaan wordt.  Art. 9. <KB 01-02-1960, art. 3> Voor het verkrijgen van onroerende goederen, noodzakelijk voor het uitvoeren van subsidieerbare werken, kan eveneens een toelage verleend worden op met redenen omkleed voorstel van de betrokken Minister, vergezeld van een verslag van het Comité tot aankoop van onroerende goederen voor rekening van de Staat. Het percentage van deze toelage is hetzelfde als dat toepasselijk op de werken waarvoor de goederen verworven worden.  (Hoofdstuk VI. Gemene bepalingen inzake het verlenen van toelagen.) <KB 01-02-1960, art. 3>  Art. 10. <KB 01-02-1960, art. 3> De Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw oefent het stedebouwkundig toezicht uit over alle gesubsidieerde werken.  Art. 11. <KB 01-02-1960, art. 3> De Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw, de Minister van Landbouw of de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin, die bevoegd is, mag, met goedkeuring door de Minister van Financiën en door het Begrotingscomité, volgens de schommelingen van de economische toestand, de percentages van de in artikelen 2, 2bis en 4 bepaalde toelagen verhogen of verminderen voor elk van de categorieën van werken.  Art. 12. <KB 23-11-1971, art. 3> De Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw, de Minister van Landbouw of de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin, die bevoegd is, mag, in verhouding tot de werkelijk geleverde prestaties, afkortingen vereffenen op de verleende toelagen.  Art. 13. <KB 01-02-1960, art. 3> (Wanneer de geldelijke middelen der betrokken besturen ontoereikend zijn, en ingeval het werk waarvoor de staatstussenkomst gevraagd wordt, een genoegzaam karakter van algemeen belang vertoont of betrekking heeft op de electrificatie van afgelegen landelijke wijken en afgezonderde hoeven, kunnen de hierboven vastgestelde percentages der toelagen op met redenen omklede aanvraag der besturen in kwestie worden verhoogd in de voorwaarden gesteld in artikel 18 van onderhavig besluit.) <KB 26-07-1963, art. 3>  Deze aanvraag wordt ingediend tegelijkertijd als het verzoek om verlening der toelage.  Indien evenwel zekere na de aanvang der werken voorkomende omstandigheden zulks rechtvaardigen mag de aanvraag om verhoging later ingediend worden, doch uiterlijk één maand na de voltooiing der werken.  Art. 14.<KB 01-02-1960, art. 3> Voor werken welke het Gemeentekrediet volledig zal financieren, neemt de Staat, naar rata van de verleende toelage, de terugbetaling en de intresten van leningen die aan de in de artikelen 1, 2bis en 3 vermelde besturen en instellingen werden toegekend voor zijn rekening.  In dat geval vervallen de in dezelfde artikelen 1, 2bis en 3 bedoelde ordonnancerings- en vereffeningsformaliteiten. Art. 14_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   ( Het bedrag van de verleende toelage wordt rechtstreeks aan het betrokken bestuur uitbetaald. ) (BESL 1990-12-06/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1991)>       Art. 15. <KB 01-02-1960, art. 3> Bij het Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw wordt een Commissie van Advies opgericht, belast met het onderzoek der aanvragen die krachtens artikel 13 van onderhavig besluit door de besturen en instellingen vermeld door artikel 1 worden ingediend en betrekking hebben op de in artikel 2 bepaalde werken.  Deze commissie omvat :  1° een afgevaardigde van de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw, die het voorzitterschap waarneemt;  2° een afgevaardigde van de Minister van Financiën;  3° een afgevaardigde van de Minister van Binnenlandse Zaken;  4° een afgevaardigde van de Minister die het toezicht over het te subsidiëren werk in zijn bevoegdheid heeft;  5° de Inspecteur van Financiën bij de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw.  Art. 16. <KB 01-02-1960, art. 3> Bij het Ministerie van Landbouw wordt een commissie van advies opgericht belast met het onderzoek der aanvragen die, krachtens artikel 13 van dit besluit, door de besturen en instellingen vermeld in artikel 2bis worden ingediend en betrekking hebben op de in artikel 2bis bepaalde werken.  Deze commissie omvat :  1° een afgevaardigde van de Minister van Landbouw, die het voorzitterschap waarneemt;  2° een afgevaardigde van de Minister van Financiën;  3° een afgevaardigde van de Minister van Binnenlandse Zaken;  4° de Inspecteur van Financiën bij de Minister van Landbouw.  Art. 17. <KB 01-02-1960, art. 3> Bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, wordt een Commissie van Advies opgericht, belast met het onderzoek der aanvragen die krachtens artikel 13 van onderhavig besluit door de besturen en instellingen vermeld door artikel 3 worden ingediend, en betrekking hebben op de in artikel 4 bepaalde werken.  Deze commissie omvat :  1° een afgevaardigde van de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin, die het voorzitterschap waarneemt;  2° een afgevaardigde van de Minister van Financiën;  3° een afgevaardigde van de Minister van Binnenlandse Zaken;  4° de Inspecteur van Financiën bij de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin.  Art. 18. <KB 01-02-1960, art. 3> De commissies van advies stellen het nodig onderzoek in, zowel nopens het eigen belang dat het werk heeft voor de aanzoekende besturen, als omtrent hun geldelijke toestand.  Zij delen hun advies aan de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw, aan de Minister van Landbouw of aan de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin mede, rekening houdend met de twee in vorige alinea bepaalde criteria.  De Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw, de Minister van Landbouw of de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin kunnen, op gunstig advies van de commissie, en in de verhouding aangeduid door de commissie, het percentage der toelagen verhogen. Niettegenstaande het advies van bedoelde commissie kan de Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw of, naargelang van het geval, de Minister van Landbouw of de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin, het percentage der toelage verhogen, mits het akkoord van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister van Financiën.  Art. 18bis. <KB 31-03-1978, art. 4> De toepassing van artikel 2, § 1, 1°, a bis en 2°, c bis, is beperkt tot het grondgebied van het Vlaamse Gewest, zoals het is voorgesteld bij artikel 1 van de wet van 1 augustus 1974 tot oprichting van gewestelijke instellingen, in voorbereiding van de toepassing van artikel 107quater van de Grondwet, gewijzigd bij de wet van 19 juli 1977.  Art. 19. <KB 01-02-1960, art. 3> Onze Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.