19 APRIL 2024. - Besluit van de Vlaamse Regering tot toekenning van steun aan ondernemingen voor ecologie-uitgaven(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-06-2024 en tekstbijwerking tot 16-08-2024)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Afdeling 1. - Definities
Art. 1
Afdeling 2. - Algemene voorwaarden
Onderafdeling 1. - Definitie van kleine, middelgrote en grote ondernemingen
Art. 2-3
Onderafdeling 2. - Europese reglementering
Art. 4
Onderafdeling 3. - Voorwaarden voor de onderneming
Art. 5-11
Onderafdeling 4. - Voorwaarden voor de subsidiabele ecologie-uitgaven
Art. 12-15
Afdeling 3. - Steunintensiteit
Onderafdeling 1. - De subsidiabele ecologie-uitgaven
Art. 16-18
Onderafdeling 2. - De steun
Art. 19
Afdeling 4. - Procedure
Art. 20-22
Afdeling 5. - Uitbetaling
Art. 23-25
Afdeling 6. - Controle
Art. 26
Afdeling 7. - Terugvordering
Art. 27-28
HOOFDSTUK 2. - Specifieke bepalingen
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 29
Afdeling 2. - De steun voor ecologie-investeringen op de LTL-lijst
Art. 30-31, 31/1
Afdeling 3. - De steun voor strategische ecologie-investeringen
Art. 32-35
Afdeling 4. - De steun voor de kosten van milieustudies
Art. 36
Afdeling 5. - De steun voor een thematische subsidieoproep
Art. 37-38
HOOFDSTUK 3. - Terugbetaalbaar voorschot
Art. 39
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art. 40-46
2011035041 2011035119 2012207281 2013035013 2023030381 2023041593
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Afdeling 1. - Definities
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° Agentschap Innoveren en Ondernemen: het agentschap, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2005 aangaande het Agentschap Innoveren en Ondernemen, afgekort "VLAIO";
2° algemene groepsvrijstellingsverordening: de algemene groepsvrijstellingsverordening, vermeld in artikel 3, 8°, van het decreet van 16 maart 2012;
3° beëindiging van de subsidiabele ecologie-uitgaven: de laatste datum van, hetzij de laatste factuur, hetzij de akte bij verwerving van een onroerend goed, hetzij de leasingovereenkomst;
4° decreet van 16 maart 2012: het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid;
5° ecologie-uitgaven: de kosten van de milieustudie en de investeringen van het project, vermeld in hoofdstuk III, deel 7, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, die rechtstreeks verband houden met een klimaat-, milieu- of energiedoelstelling van het Vlaamse Gewest;
6° ecoklasse: de klasse die de ecologie-investeringen indeelt op basis van de kosteneffectiviteit van een technologie, waarbij de kosteneffectiviteit wordt bepaald door de jaarlijkse totale milieuwinst te vergelijken met de jaarlijkse extra investeringen van de ecologie-investering;
7° indieningsdatum van de steunaanvraag: de datum waarop het Agentschap Innoveren en Ondernemen de steunaanvraag elektronisch ontvangt;
8° kleine onderneming: een onderneming als vermeld in artikel 3, 2°, van het decreet van 16 maart 2012;
9° limitatieve technologieënlijst, afgekort LTL-lijst: de LTL-lijst, vermeld in artikel 30;
10° middelgrote onderneming: een onderneming als vermeld in artikel 3, 3°, van het decreet van 16 maart 2012;
11° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie;
12° onderneming: een onderneming als vermeld in artikel 3, 1°, van het decreet van 16 maart 2012;
13° start van de subsidiabele ecologie-uitgaven: de vroegste datum, hetzij van de eerste factuur, hetzij van de akte bij verwerving van een onroerend goed, hetzij van de leasingovereenkomst;
14° steun: de steun, vermeld in artikel 3, 5°, van het decreet van 16 maart 2012;
15° steunintensiteit: de steunintensiteit, vermeld in artikel 3, 6°, van het decreet van 16 maart 2012.
Afdeling 2. - Algemene voorwaarden
Onderafdeling 1. - Definitie van kleine, middelgrote en grote ondernemingen
Art.2. De grootte van de onderneming, vermeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening, wordt vastgesteld op basis van een verklaring op erewoord van de onderneming en op basis van artikel 3 van dit besluit.
Art.3. In dit artikel wordt verstaan onder werkzame personen: de werknemers die door de werkgever zijn ingeschreven bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
De gegevens om de jaaromzet, het balanstotaal en het aantal werkzame personen te berekenen, worden vastgesteld op basis van de jaarrekeningen die bij de Nationale Bank van België zijn neergelegd vóór de indieningsdatum van de steunaanvraag, en die beschikbaar zijn via een centrale databank.
Voor ondernemingen die geen jaarrekening moeten opmaken, worden de gegevens om de jaaromzet te berekenen, vastgesteld op basis van de aangiftes bij de directe belastingen vóór de indieningsdatum van de steunaanvraag. De gegevens om het aantal werkzame personen te berekenen, worden in dat geval vastgesteld aan de hand van het aantal werknemers die in de onderneming waren tewerkgesteld gedurende de laatste acht kwartalen die de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan attesteren vóór de indieningsdatum van de steunaanvraag.
Bij recent opgerichte ondernemingen, waarvan de eerste jaarrekening nog niet is neergelegd en de eerste fiscale aangifte nog niet is uitgevoerd, worden de gegevens, vermeld in het tweede lid, vastgesteld op basis van een financieel plan van het eerste productiejaar.
Onderafdeling 2. - Europese reglementering
Art.4. Dit besluit valt onder de toepassing van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Als de individuele aanmeldingsdrempels, vermeld in artikel 4 van de voormelde verordening, overschreden worden, wordt de voorgenomen steun vóór goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie.
De onderneming die een steunaanvraag indient, is op de datum van de indiening van de steunaanvraag geen onderneming in moeilijkheden als vermeld in artikel 2, punt 18, van de voormelde verordening, en heeft geen procedure op basis van Europees recht lopen waarbij een toegekende steun wordt teruggevorderd.
In afwijking van het derde lid geldt de voorwaarde over ondernemingen in moeilijkheden niet voor een starter als vermeld in artikel 22, lid 2, van de voormelde verordening. Het maximale steunbedrag, vermeld in artikel 22, lid 3, c), en lid 5, van de voormelde verordening, wordt in dat geval alleen toegepast als dat lager is dan de maximale steunintensiteit, vermeld in dit besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan.
Er kan geen steun worden toegekend met toepassing van dit besluit voor werkzaamheden die verband houden met de uitvoer naar derde landen of voor werkzaamheden die afhangen van het gebruik van binnenlandse goederen als vermeld in artikel 1, lid 2, van de voormelde verordening.
Er kan geen steun worden toegekend met toepassing van dit besluit voor activiteiten van ondernemingen in de sectoren, vermeld in artikel 1, lid 3, van de voormelde verordening.
De steun kan niet worden toegekend als ze zou leiden tot een schending van het Unierecht als vermeld in artikel 1, lid 5, van de voormelde verordening.
De voorwaarden voor transparantie, vermeld in artikel 9 van de voormelde verordening, worden nageleefd en het toegekende steunbedrag wordt ingegeven op de Europese Transparantiewebsite.
Onderafdeling 3. - Voorwaarden voor de onderneming
Art.5. Een onderneming komt in aanmerking voor steun als ze een van de volgende rechtsvormen aanneemt:
1° een natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;
2° een vennootschap met rechtspersoonlijkheid van privaat recht;
3° een buitenlandse onderneming met een statuut dat gelijkwaardig is aan het statuut, vermeld in punt 1° en 2° ;
Een vereniging zonder winstoogmerk die een commerciële activiteit uitoefent komt enkel in aanmerking voor steun als vermeld in artikel 37.
In het tweede lid wordt verstaan onder een vereniging zonder winstoogmerk die een commerciële activiteit uitoefent: een vereniging zonder winstoogmerk die winst nastreeft en waarbij haar voorwerp niet ondergeschikt is aan een belangeloos doel.
Het eerste lid is niet van toepassing op projecten die betrekking hebben op warmtenetten, walstroom en energiedelen als vermeld in artikel 43 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op voorwaarde dat die projecten worden gefinancierd uit private middelen.
Art.6. De volgende ondernemingen komen niet in aanmerking voor steun:
1° ondernemingen die zich in een van de volgende rechtstoestanden bevinden:
a) ontbinding;
b) stopzetting;
c) faillissement;
d) vereffening;
2° ondernemingen die op het moment van de steunaanvraag een insolventieprocedure als vermeld in artikel I.23, 1°, van het Wetboek van economisch recht, hebben lopen of gedagvaard zijn door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, als vermeld in de Verrijkte Kruispuntbank van Ondernemingen.
Art.7. Een onderneming die beschikt over een eigen, actieve vestigingseenheid in het Vlaamse Gewest, overeenkomstig de Kruispuntbank van Ondernemingen, of er zich toe verbindt in het Vlaamse Gewest een dergelijke vestigingseenheid te vestigen, komt in aanmerking voor steun.
Art.8. Een onderneming die voldoet aan de regelgeving die van toepassing is in het Vlaamse Gewest, komt in aanmerking voor steun. De onderneming blijft aan die regelgeving voldoen tot vijf jaar na de beëindiging van de subsidiabele ecologie-uitgaven.
Art.9. Een onderneming die op de indieningsdatum van de steunaanvraag geen dominerende invloed van een administratieve overheid als vermeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, of een buitenlandse vergelijkbare administratieve overheid heeft, komt in aanmerking voor steun.
Er is een vermoeden van dominerende invloed als vermeld in het eerste lid, als de onderneming voor 50% of meer van het kapitaal, van de inbreng of van de stemrechten rechtstreeks of onrechtstreeks in handen is van de administratieve overheid, vermeld in het eerste lid.
Het vermoeden, vermeld in het tweede lid, kan weerlegd worden als de onderneming kan aantonen dat de administratieve overheid, vermeld in het eerste lid, in werkelijkheid geen dominerende invloed uitoefent op het beleid van de onderneming. De minister neemt daarover een beslissing.
Het eerste lid is niet van toepassing op projecten die betrekking hebben op warmtenetten, walstroom en energiedelen als vermeld in artikel 43 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, of industriële waterzuivering, op voorwaarde dat ze worden gefinancierd uit private middelen.
Art.10. Een onderneming die op de indieningsdatum van de steunaanvraag voor minstens één vestiging behoort tot het toepassingsgebied van een energiebeleidsovereenkomst, komt in aanmerking voor steun als ze voor alle vestigingen van de onderneming die behoren tot het toepassingsgebied van die energiebeleidsovereenkomst, toetreedt tot die energiebeleidsovereenkomst vóór de toekenning van de steun, en de voorwaarden ervan naleeft gedurende de volledige looptijd ervan.
In het eerste lid wordt verstaan onder energiebeleidsovereenkomst: een energiebeleidsovereenkomst als vermeld in artikel 7.7.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009.
Art.11.De subsidiabele ecologie-uitgaven worden uitgevoerd door de steunaanvragende onderneming of een vennootschap die behoort tot dezelfde groep als de steunaanvragende onderneming en die daarvan het patrimonium beheert.
Vennootschappen behoren tot dezelfde groep als vermeld in het eerste lid, in een van de volgende gevallen:
1° de patrimoniumvennootschap participeert rechtstreeks of onrechtstreeks voor ten minste 25% in de steunaanvragende onderneming;
2° de steunaanvragende onderneming participeert rechtstreeks of onrechtstreeks voor ten minste 25% in de patrimoniumvennootschap;
3° een natuurlijke persoon of rechtspersoon participeert voor ten minste 25% in beide vennootschappen.
De vennootschap die het patrimonium beheert, vermeld in het eerste lid, stelt de subsidiabele ecologie-investeringen gedurende vijf jaar ter beschikking van de steunvragende onderneming.
[1 De minister bepaalt de voorwaarden waaraan de patrimoniumvennootschap en de steunaanvragende onderneming moeten voldoen als de ecologie-investeringen worden uitgevoerd door een vennootschap als vermeld in het tweede lid.
De minister bepaalt de voorwaarden waarbij de ecologie-investeringen kunnen worden uitgevoerd door de steunaanvragende onderneming in een vestigingseenheid van een andere onderneming, buiten het geval vermeld in het eerste lid.]1
----------
(1)<BVR 2024-07-05/12, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Onderafdeling 4. - Voorwaarden voor de subsidiabele ecologie-uitgaven
Art.12. De toegekende steun heeft een stimulerend effect.
De voorwaarde, vermeld in het eerste lid, betekent dat de subsidiabele ecologie-uitgaven op zijn vroegst kunnen starten op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de steunaanvraag wordt ingediend.
De steun, verleend in het kader van dit besluit voor een bepaalde ecologie-uitgave, kan niet gecumuleerd worden met andere steun, ongeacht de bron, de vorm en het doel van de steun voor diezelfde uitgave.
Art.13. Subsidiabele ecologie-investeringen worden uitgevoerd in het Vlaamse Gewest.
De uitgaven voor een milieustudie hebben betrekking op een subsidiabele ecologie-investering in een vestigingseenheid als vermeld in artikel 7.
Art.14. De termijn van vijf jaar, vermeld in artikel 7, eerste lid, van het decreet van 16 maart 2012, gaat in vanaf de beëindiging van de steunbare ecologie-investeringen.
Art.15. De subsidiabele ecologie-uitgaven starten binnen twaalf maanden na de beslissing tot toekenning van de steun en worden beëindigd binnen drie jaar na de beslissing tot toekenning van de steun.
De minister kan de termijnen, vermeld in het eerste lid, op gemotiveerd verzoek en op advies van het Agentschap Innoveren en Ondernemen verlengen.
Afdeling 3. - Steunintensiteit
Onderafdeling 1. - De subsidiabele ecologie-uitgaven
Art.16. De steun wordt berekend als een percentage van de subsidiabele ecologie-uitgaven.
Het maximale steunpercentage voor ecologie-investeringen in energie-infrastructuur, vermeld in artikel 17, eerste lid, 5°, bedraagt 100% van de financieringskloof.
In het tweede lid wordt verstaan onder financieringskloof: de financieringskloof, vermeld in artikel 2, punt 118, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Art.17. De ecologie-investeringen voor de volgende punten zijn subsidiabel:
1° milieubescherming;
2° decarboniseren van energiedragers: de vervanging van het gebruik van fossiele brandstoffen door het gebruik van groene warmte, groene koude, groene stroom, groene waterstof, blauwe waterstof of restwarmte of -koude. Ook elektrificatie wordt beschouwd als vergroening. Het gebruik van vaste of vloeibare biomassa die niet voldoet aan de duurzaamheidscriteria van RED II komen niet in aanmerking. Het gebruik van groene en blauwe waterstof is enkel subsidiabel voor industriële processen die niet efficiënter te elektrificeren zijn.
3° opvang en opslag van CO2;
4° energie-efficiëntiemaatregelen bij productie en in gebouwen;
5° hernieuwbare energie en elektrificatie;
6° energie-infrastructuur;
7° warmtenetten;
8° walstroominstallaties;
9° oplaad- en tankinfrastructuur voor emissiearme en emissievrije voertuigen;
10° zero-emissievoertuigen, emissisiearme voertuigen en ombouw van voertuigen;
11° grondstoffenefficiëntie, circulair watergebruik en transitie naar een circulaire economie.
De minister bepaalt de concrete invulling van de subsidiabele ecologie-uitgaven conform hoofdstuk III, deel 7, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Art.18. De volgende ecologie-uitgaven zijn niet subsidiabel:
1° de ecologie-investeringen die voorheen al zijn geactiveerd en zijn opgenomen in de afschrijvingstabel, en de milieustudies die verworven worden van of verleend worden door:
a) een onderneming waarin de steunaanvragende onderneming rechtstreeks of onrechtstreeks participeert;
b) een onderneming die rechtstreeks of onrechtstreeks participeert in de steunaanvragende onderneming;
c) een verwante patrimoniumvennootschap;
2° de ecologie-uitgaven die verworven worden van of verleend worden door een natuurlijk persoon die optreedt als bestuurder of die een aandeelhouder is van de steunaanvragende onderneming;
3° de ecologie-uitgaven die wettelijk verplicht zijn of die uitgevoerd worden om te voldoen aan de voorwaarden en normen in de omgevingsvergunning, en de milieustudies die daarop betrekking hebben.
Onderafdeling 2. - De steun
Art.19. De minister bepaalt het steunpercentage op basis van de ecoklasse, de aard van de steunbare ecologie-uitgaven en de grootte van de onderneming op de indieningsdatum van de steunaanvraag binnen de grenzen van de maximale steunpercentages, vermeld in hoofdstuk III, deel 7, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en hieronder samengevat.
Kmo | Go | |||
Ecoklasse | A | B | A | B |
Milieubescherming | 50 | 40 | 40 | 30 |
CO2-opvang en -opslag | 40 | 30 | 30 | 20 |
energie-efficiëntie | 40 | 30 | 30 | 20 |
hernieuwbare energie/elektrificatie | 55 | 45 | 45 | 35 |
Warmtenetten | 55 | 45 | 45 | 35 |
Walstroom | 55 | 45 | 45 | 35 |
zero-emissie voertuigen of emissie-arm | 50 | 40 | 30 | 20 |
oplaad- en tankinfrastructuur | 40 | 30 | 20 | 10 |
circulaire economie | 50 | 40 | 40 | 30 |
milieustudies | 70 | / | 60 | / |