Details





Titel:

23 FEBRUARI 2023. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de gemeenschappelijke begrippen voor de interventies en steunmaatregelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de conditionaliteit(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-04-2023 en tekstbijwerking tot 12-03-2025)



Inhoudstafel:

Deel 1. - Doel
Art. 1
Deel 2.--Gemeenschappelijke. begrippen voor de interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de conditionaliteit
HOOFDSTUK 1. - Begripsomschrijvingen
Art. 2
HOOFDSTUK 2. - Verzamelaanvraag
Art. 3-11
HOOFDSTUK 3. - Overdracht van bedrijven
Art. 12
HOOFDSTUK 4-. - Voor de regeling van de rechtstreekse betalingen subsidiabele hectaren en daarbinnen subsidiabele arealen
Afdeling 1. - Voor de regeling van de rechtstreekse betalingen subsidiabele hectaren
Art. 13-14
Afdeling 2. - Bepaling van de subsidiabele en niet-subsidiabele arealen binnen subsidiabele hectaren
Art. 15-18
HOOFDSTUK 5. - Actieve landbouwer
Art. 19-23
HOOFDSTUK 6. - Jonge landbouwer
Art. 24
HOOFDSTUK 7. - Nieuwe landbouwer
Art. 25
HOOFDSTUK 8. - Vestigingscomité
Art. 26
HOOFDSTUK 9. - Toepassing van maximumaantallen hectaren of dieren op houders van rechtspersonen, verenigingen of vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid
Art. 27
HOOFDSTUK 10. - Veebezetting
Art. 28-29
HOOFDSTUK 11. - Gewichtspercentage aan zaden
Art. 30
HOOFDSTUK 12. - Bestrijding van invasieve plantensoorten
Art. 31-32
HOOFDSTUK 13. - Bedrijfsregister
Art. 33
HOOFDSTUK 14. - Betalingen
Art. 34-37
Deel 3. Conditionaliteit
TITEL 1. - Algemene bepalingen
Art. 38-41, 41/1
TITEL 2. - De uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen uit hoofde van de EU-wetgeving en normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond
HOOFDSTUK 1. - Klimaat en milieu
Afdeling 1. - Klimaatverandering
Onderafdeling 1. - Algemene bescherming tegen omschakeling naar andere vormen van agrarisch gebruik om de koolstofvoorraden in stand te houden (GLMC 1)
Art. 42-45
Onderafdeling 2. - Bescherming van koolstofrijke bodems (GLMC 2)
Art. 46-49
Onderafdeling 3. - Behoud van de bodemmineralen (GLMC 3)
Art. 50
Afdeling 2. - Water
Onderafdeling 1. - Bestrijding van diffuse bronnen van fosfaatverontreiniging (RBE 1)
Art. 51
Onderafdeling 2. - Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (RBE 2)
Art. 52
Onderafdeling 3. - Bescherming van waterlopen tegen verontreiniging en afspoeling (GLMC 4)
Art. 53
Afdeling 3. - Bodem
Onderafdeling 1. [1 - Minimaal grondbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse om de erosie te beperken (GLMC 5)]1
Art. 54-55
Onderafdeling 2. - Minimaal beheer van de aarde die een afspiegeling is van de specifieke plaatselijke voorwaarden om de erosie te beperken (GLMC 5)
Art. 56-60
Onderafdeling 3. - Bodembescherming tijdens de meest kwetsbare perioden (GLMC 6)
Art. 61-62, 62/1
Onderafdeling 4. - Behoud van het bodempotentieel (GLMC 7)
Art. 63, 63/1, 64
Sectie 4. Biodiversiteit en landschappen
Onderafdeling 1. - Behoud van de vogelstand (RBE 3)
Art. 65
Onderafdeling 2. - Instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (RBE 4)
Art. 66
Onderafdeling 3. - Instandhouding van niet-productieve gebieden of elementen om de biodiversiteit op landbouwbedrijven te vergroten (GLMC 8)
Art. 67-68, 68/1, 69-75
Onderafdeling 4. - Bescherming van habitats en soorten (GLMC 9)
Art. 76
HOOFDSTUK 2. - Volks-, en plantgezondheid
Afdeling 1. - Veiligheid van de voedingsmiddelen
Onderafdeling 1. - Veiligheid van de voedingsmiddelen (RBE 5)
Art. 77
Onderafdeling 2. - Gebruik van bepaalde stoffen met hormonale of thyreostatische werking en van beta-agonisten in de veehouderij (RBE 6)
Art. 78
Afdeling 2. - Gewasbeschermingsmiddelen
Onderafdeling 3. - Op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (RBE 7)
Art. 79
Onderafdeling 4. - Duurzaam gebruik van pesticiden (RBE 8)
Art. 80
HOOFDSTUK 3. - Dierenwelzijn
Afdeling 1. - Minimumnormen ter bescherming van kalveren (RBE 9)
Art. 81
Afdeling 2. - Minimumnormen ter bescherming van varkens (RBE 10)
Art. 82
Afdeling 3. - Bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (RBE 11)
Art. 83
Deel 4. - Slotbepalingen
Art. 84-86
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2015027188  2015027189 



Uitvoeringsbesluit(en):

2023042741  2024002164  2025001993  2025001994 



Artikels:

Deel 1. - Doel
Artikel 1. Dit besluit stelt regels vast betreffende :
  1° de definities van begrippen die van toepassing zijn in het kader van de interventies van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
  2° de verzamelaanvraag;
  3° de overdracht van volledige bedrijven;
  4° hectaren die die voor de regeling van rechtstreekse betalingen in aanmerking komen en daarbinnen subsidiabele arealen;
  5° de begrippen van actieve landbouwer, jonge landbouwer en nieuwe landbouwer;
  6° de oprichting van het Vestigingscomité dat advies moet uitbrengen over de praktische ervaring van de landbouwers die steun aanvragen;
  7° de toepassing van maximumaantallen hectaren of dieren op houders van rechtspersonen, verenigingen of vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid;
  8° de modaliteiten voor de berekening van de veebezetting ;
  9° de gewichten aan zaden die gewoonlijk worden gebruikt voor de inzaai van planten in zuivere teelt;
  10° het bedrijfsregister;
  11° de gemeenschappelijke modaliteiten voor de betaling van de steun in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
  12° de conditionaliteit.

Deel 2.--Gemeenschappelijke. begrippen voor de interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de conditionaliteit
HOOFDSTUK 1. - Begripsomschrijvingen
Art.2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit, de uitvoeringsbesluiten ervan en, tenzij anders bepaald, alle besluiten met betrekking tot interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wordt verstaan onder:
  1° landbouwactiviteit: de activiteit gedefinieerd in artikel D.3, 1°, van het Waalse landbouwwetboek, met inbegrip van het onderhoud van het landbouwareaal in een staat die het geschikt maakt voor beweiding of teelt, zonder voorbereidende handelingen die verder gaan dan het gebruik van gewone landbouwpraktijken en gewone landbouwmachines;
  2° administratie: de administratie in de zin van artikel D.3, 3°, van het Waalse Landbouwwetboek;
  3° landbouwer: landbouwer in de zin van artikel D.3, 4°, van het Waals Landbouwwetboek;
  4° geïsoleerde bomen: de volgende elementen:
  a) de opmerkelijke bomen;
  b) inheemse bomen waarvan de kroon op meer dan vijf meter van een andere boom, struik of heester staat, waarvan de stamomtrek, gemeten op anderhalve meter hoogte, ten minste veertig centimeter bedraagt en waarvan de kroon een diameter van ten minste vier meter heeft, behalve in geval van snoei.
  5° dichtstbijzijnde bomen: bomen [1 van inheemse soorten]1 met de volgende kenmerken:
  a) hun kroon heeft een diameter van ten minste vier meter, behalve in geval van snoei;
  b) hun kroon bevindt zich binnen vijf meter van elke andere boom, struik of heester en op meer dan vijf meter van een heg;
  c) hun kroon sluit niet aan op de kroon van een andere boom, struik of heester;
  d) zij bevinden zich niet in de continuïteit van bomen in rij;
  [1 e) de omtrek van hun stam, gemeten op anderhalve meter hoogte, bedraagt ten minste veertig centimeter;]1
  6° opmerkelijke bomen: de bomen bedoeld in artikel R.IV.4.7 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling;
  7° geïsoleerde struiken en heesters: struiken en heesters van inheemse soorten die ten minste anderhalve meter hoog zijn en [1 waarvan de kroon op meer dan vijf meter van andere bomen, struiken of heesters staat]1;
  8° besluit van de Waalse Regering van 17 december 2015: het besluit van de Waalse Regering van 17 december 2015 betreffende de identificatie in het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, de toekenning van een landbouwernummer tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 7 mei 2015 tot toekenning van een gekoppelde steun aan de landbouwers voor vrouwelijke vleesrunderen, gemengde koeien, melkkoeien en schapen;
  9° GLMC: de goede landbouw- en milieuconditie van grond bedoeld in de artikelen 12 en 13 en opgenomen in bijlage III van verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021;
  10° akkerranden: arealen die grenzen aan een bouwland dat door dezelfde landbouwer wordt geëxploiteerd en waarvan de grasbedekking verschilt van die van het bouwland. Er mogen bomen, struiken of heesters aanwezig zijn;
  11° bosjes: groepen bomen of struiken die op korte afstand van elkaar zijn geplant zodat zij een dicht struikgewas vormen met de volgende kenmerken:
  a) zij bestaan hoofdzakelijk uit bomen of struiken van inheemse soorten ;
  b) zij mogen niet groter zijn dan 30 are;
  c) zij hebben een minimale breedte van tien meter tussen de buitenste poten;
  d) de afstand tussen de kronen van de bomen of struiken bedraagt ten hoogste vijf meter;
  e) zij bestaan uit ten minste drie bomen of struiken die niet op een rij staan;
  12° veebezetting: het aantal grootvee-eenheden (GVE) per oppervlakte-eenheid ;
  13° informatieve codes: door de administratie vastgestelde codes die in het verzamelaanvraagformulier worden gebruikt om informatie te verstrekken over de geografische ligging, het gebruik of andere fysieke of agronomische kenmerken van een perceel;
  14° waterloop: de waterlopen bedoeld in artikel D.2, 19° bis, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;
  15° blijvende teelten: niet in de vruchtwisseling opgenomen teelten van gewassen, andere dan blijvend grasland en blijvend weiland, die de grond gedurende ten minste vijf jaar in beslag nemen en die geregeld een oogst opleveren, met inbegrip van boomkwekerijen en hakhout met korte omlooptijd;
  16° steunaanvraag: de aanvraag om een bijdrage of steun voor een interventie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
  17° betalingsaanvraag: de door een landbouwer ingediende aanvraag om toekenning van een betaling in het kader van [1 ...]1 verbintenissen uit hoofde van een onder het gemeenschappelijk landbouwbeleid vallende interventie;
  18° de verzamelaanvraag: de verzamelaanvraag in de zin van artikel D.3, 13°, van het Waalse Landbouwwetboek;
  19° RBE's: uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen bedoeld in artikel 12 en opgenomen in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021;
  20° inheemse soorten: de soorten vermeld in bijlage 1 bij het ministerieel besluit van 8 september 2016 tot uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 8 september 2016 tot toekenning van subsidies voor de aanplanting van heggen, houtwallen, boomgaarden, bomenrijen en voor het onderhoud van knotbomen;
  21° bedrijven: de bedrijven in de zin van artikel 3, 2), van Verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021;
  22° meststoffen: meststoffen in de zin van artikel R.188, 14°, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;
  23° grachten: natuurlijke of kunstmatige depressies met een maximale breedte van twee meter tussen de punten waar de helling wordt onderbroken, bestemd voor de afvoer van afvloeiings- of drainagewater, met uitzondering van elementen waarvan de structuur uit beton bestaat;
  24° heggen en bomen in rij: groepen bomen of struiken die op korte afstand van elkaar zijn geplant, zodat een dicht struikgewas ontstaat met de volgende kenmerken:
  a) zij bestaan uit bomen of struiken van inheemse soorten ;
  b) zij zijn ten minste tien meter lang, [1 wat betreft heggen en ten minste vijf meter lang wat betreft bomen in rij,]1 met inbegrip van openingen van ten hoogste vijf meter tussen de kronen van de bomen of struiken;
  c) zij hebben een maximale breedte van tien meter tussen de buitenste voeten;
  25° gras of andere kruidachtige voedergewassen: kruidachtige planten die traditioneel in natuurlijk grasland voorkomen of normaliter in zaadmengsels voor grasland worden opgenomen, ongeacht of zij voor het weiden van dieren worden gebruikt;
  [2 25° /1 braakland: het bouwland dat deel uitmaakt van het wisselbouwsysteem van het bedrijf, al dan niet bewerkt, en dat bestemd is om tijdens de duur van een seizoen geen oogst voort te brengen;]2
  26° vijvers: oppervlakken van stilstaande wateren met een minimale oppervlakte van vijfentwintig vierkante meter tussen 1 november en 31 mei en een maximale oppervlakte van dertig are;
  27° leden van een partner: de houders, natuurlijke personen of rechtspersonen die in het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) zijn geïdentificeerd;
  28° betaalorgaan: het betaalorgaan in de zin van artikel D.3, 25°, van het Waals Landbouwwetboek;
  29° rechtstreekse betalingen: betalingen die worden toegekend in het kader van de interventies als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, van Verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021;
  30° percelen landbouwgrond: aaneengesloten stukken grond van ten minste één are die door één enkele landbouwer zijn aangegeven en die, behalve in het geval van gediversifieerde tuinbouw, bestemd zijn voor de productie van één enkel gewas of, in het geval dat een afzonderlijke aangifte van het gebruik van een oppervlakte die deel uitmaakt van een gewasgroep vereist is, de oppervlakten waar dit specifieke gebruik plaatsvindt;
  31° partners: de partners in de zin van artikel 1, 2, van het besluit van de Waalse Regering van 17 december 2015;
  32° topografische kenmerken: heggen en bomen in rij, geïsoleerde bomen, dichtstbijzijnde bomen, bosjes, grachten, taluds en vijvers;
  33° kwekerijen: de volgende arealen met jonge houtachtige planten in de openlucht, bestemd om later te worden verplant:
  a) wijnstokken en moederplanten;
  b) fruitbomen en kleinfruitgewassen;
  c) sierbomen en -heesters;
  d) bosplanten voor commercieel gebruik (exclusief de in het bos gelegen bosboomkwekerijen voor de eigen behoefte van het bedrijf);
  e) bomen en heesters ter beplanting van tuinen, parken, straten en wegbermen, taluds, alsmede onderstammen en jonge zaailingen hiervan.
  34° pesticiden: de producten bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 10 juli 2013 tot vaststelling van een kader ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden en tot wijziging van Boek I van het Milieuwetboek, Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen en het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw;
  35° blijvend grasland: de volgende landbouwgronden die ten minste vijf jaar lang geen deel uitmaken van de gewasrotatie van het bedrijf:
  a) grond bestemd voor de productie van gras of andere kruidachtige voedergewassen, zowel ingezaaid als natuurlijk, waarop de grasbedekking overheerst;
  b) begraasbaar land dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken, waar de kruidachtige deklaag niet overheerst;
  36° Verordening (EU) 2021/2115 van 2 december 2021: Verordening (EU) nr. 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013;
  37° Verordening (EU) nr. 2021/2116 van 2 december 2021: Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013;
  38° Verordening (EU) nr. 2022/2016 van 7 december 2021: Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/126 van de Commissie van 7 december 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad met aanvullende eisen voor bepaalde interventietypes die de lidstaten in het kader van die verordening in hun strategisch GLB-plan voor de periode 2023-2027 uitwerken, alsmede regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC);
  39° Sanitel: het geautomatiseerde gegevensbestand van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen bedoeld in artikel 2, § 2, 1°, van het koninklijk besluit van 20 mei 2022 betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels;
  40° GBCS: het geïntegreerd beheers- en controlesysteem bedoeld in Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling 1 van het Waalse Landbouwwetboek;
  41° site met een hoge biologische waarde: een geografische eenheid bestaande uit een geheel van homogene habitat- of biotoopeenheden die op minder dan 600 meter van elkaar liggen en waar ten minste één zeldzame, bedreigde of beschermde soort of ten minste één zeldzame, bedreigde of beschermde habitat als bedoeld in de artikelen 2, 2bis en 3, §§ 1 en 2, 3°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud voorkomt;
  42° Natura 2000-locaties: Natura 2000-locaties in de zin van artikel 1bis, 18°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud ;
  43° voornaamste ecologische structuur: het gecumuleerde areaal van de Natura 2000-locaties [1 , de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk]1 en van de sites met een hoge biologische waarde;
  44° landbouwareaal: om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, als blijvend grasland of voor blijvende teelten;
  45° hakhout met korte omlooptijd: arealen die zijn beplant met bomen van bossoorten die van de stronk kunnen worden verwijderd en waarvan de oogstcyclus ten hoogste acht jaar bedraagt en waarvan de plantdichtheid ten minste 1000 bomen per hectare bedraagt;
  46° taluds: stukken land met een helling van dertig tot negentig graden, met een minimumhoogte van een halve meter en aan de boven- en onderkant begrensd door een breuk in de helling;
  47° bouwland: grond die voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is, maar braak ligt;
  48° grootvee-eenheid of "GVE": de referentie-eenheid waarmee een aggregatie van vee van verschillende soorten en leeftijden gemaakt kan worden aan de hand van specifieke coëfficiënten die aanvankelijk opgemaakt zijn op basis van de voedingsbehoeften van elk type dier.
  Voor de toepassing van lid 1, 1°, is het kweken van planten in potten geen landbouwactiviteit, tenzij de pot wordt ingegraven.
  Voor de toepassing van lid 1, 15°, worden aanplantingen van harsachtige bomen die bestemd zijn om te worden gekapt en als zodanig te worden verhandeld, met inbegrip van kerstbomen, niet beschouwd als blijvende teelten.
  Voor de toepassing van lid 1, 26°, worden tanks van beton of kunststof, visserijen, viskwekerijen en palmboerderijen uitgesloten van het begrip vijvers. Vijvers kunnen worden aangesloten op het Waalse hydrografische netwerk. [1 In afwijking van lid 1, 26°, mag de oppervlakte van een vijver minder dan vijfentwintig vierkante meter bedragen in geval van grote droogte.]1
  Voor de toepassing van lid 1, 33°, behoudt de landbouwer het bewijs dat de planten in de handel worden gebracht in een toestand die ze geschikt maakt voor herbeplanting.
  Voor de toepassing van lid 1, 35°, wordt de grasbedekking als overwegend beschouwd wanneer gras en andere kruidachtige voedergewassen meer dan 50% van het subsidiabele areaal van het perceel in de zin van de artikelen 15 tot en met 18 beslaan.
  § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1 bepaalt de Minister :
  1° de criteria om het landbouwareaal in een zodanige staat te houden dat het geschikt is voor beweiding of teelt in de zin van paragraaf 1, eerste lid, 1° ;
  2° aanvullende criteria waaraan arealen met een grasbedekking van meer dan 50% en minder dan 90% moeten voldoen om te worden beschouwd als blijvend grasland in de zin van paragraaf 1, eerste lid, 35°, a) ;
  3° het begraasbaar land dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken, waar de kruidachtige deklaag niet overheerst in de zin van paragraaf 1, eerste lid, 35°, b);
  4° de lijst van in aanmerking komende bossoorten voor hakhout met korte omlooptijd in de zin van paragraaf 1, eerste lid, 45°.
  ----------
  (1)<BWG 2024-01-10/18, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (2)<BWG 2025-02-06/06, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

HOOFDSTUK 2. - Verzamelaanvraag
Art.3. § 1. Overeenkomstig artikel D.28 van het Waalse Landbouwwetboek dienen landbouwers die steun aanvragen, jaarlijks via één verzamelaanvraag een steunaanvraag en eventueel een betalingsaanvraag in voor interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
  De verzamelaanvraag wordt ingediend via een geospatiaal aanvraagformulier, dat beschikbaar is in het geïnformatiseerd loket voor interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat door de administratie ter beschikking wordt gesteld.
  De verzamelaanvraag gaat vergezeld van de bewijsstukken die het betaalorgaan desgevallend in de verzamelaanvraag opeist, overeenkomstig artikel D.30, § 4, van het Waals Landbouwwetboek. Zij worden verzonden volgens de door de Minister vastgestelde procedures.
  § 2. Het betaalorgaan stelt de nodige steun ter beschikking en verleent op verzoek kosteloos bijstand aan de aanvrager.
  § 3. De aanvrager houdt zich aan de bij of krachtens dit besluit vastgestelde termijnen, onverminderd de interventie of bijstand van het betaalorgaan overeenkomstig paragraaf 2.
  De aanvrager is verantwoordelijk voor de aanvragen, verbintenissen en overeenkomsten die hij aangaat en voor de juistheid van de door hem verstrekte gegevens, niettegenstaande de tussenkomst van het betaalorgaan.
  § 4. De landbouwers dienen één enkele verzamelaanvraag per jaar in.
  § 5. Het betaalorgaan stelt de landbouwer in kennis van de ontvangst van de verzamelaanvraag en, in voorkomend geval, van de vertraging bij de indiening ervan.

Art.4. Het geospatiale aanvraagformulier wordt vooringevuld door het betaalorgaan overeenkomstig artikel 69, § 3, van Verordening (EU) nr. 2021/2116 van 2 december 2021.
  De aanvrager past het geospatiale aanvraagformulier uiterlijk op de uiterste datum voor indiening van de verzamelaanvraag aan wanneer zich op zijn bedrijf wijzigingen hebben voorgedaan of wanneer de daarin vervatte informatie onjuist is.

Art.5. § 1. Wijzigingen in de verzamelaanvraag worden aangebracht via het daartoe bestemde geospatiale aanvraagformulier.
  Het betaalorgaan stelt de nodige steun ter beschikking en verleent op verzoek bijstand aan de aanvrager.
  De aanvrager houdt zich aan de bij of krachtens dit besluit vastgestelde termijnen, onverminderd de interventie van het betaalorgaan .
  De aanvrager is verantwoordelijk voor de aanvragen, verbintenissen en overeenkomsten die hij aangaat en voor de juistheid van de door hem verstrekte gegevens, niettegenstaande de tussenkomst van het betaalorgaan.
  Het betaalorgaan stelt de aanvrager in kennis van de inwilliging of afwijzing van wijzigingsverzoeken via het door de administratie beschikbaar gestelde geïnformatiseerde loket voor interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
  § 2. In geval van een door het betaalorgaan op basis van een algemene beoordeling van het dossier erkende kennelijke fout kunnen de verzamelaanvraag en de bewijsstukken te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd en aangepast, mits de aanvrager te goeder trouw heeft gehandeld.
  In geval van een door het betaalorgaan geconstateerde kennelijke fout wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld en wordt hem een voorstel tot correctie toegezonden. Indien binnen tien dagen na ontvangst van dit voorstel geen reactie is ontvangen, wordt de voorgestelde correctie geacht te zijn aanvaard.
  § 3. De in paragraaf 1 bedoelde wijzigingen zijn niet toegestaan wanneer het betaalorgaan de aanvrager in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om een controle ter plaatse te verrichten of wanneer bij die controle een geval van niet-naleving aan het licht komt..
  Het in lid 1 bedoelde verbod geldt alleen voor het gedeelte van het document waarop de niet-naleving betrekking heeft.

Art.6. De Minister bepaalt de termijnen voor de indiening van de verzamelaanvraag en de wijzigingen daarvan.

Art.7. Het betaalorgaan ontvangt de bewijsstukken indien deze worden ingediend overeenkomstig de door de Minister vastgestelde procedures.

Art.8. § 1. De verzamelaanvraag en de ingediende documenten kunnen te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, hetzij schriftelijk, hetzij via het door de administratie ter beschikking gestelde geïnformatiseerde loket voor interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
  § 2. De in paragraaf 1 bedoelde intrekking is niet toegestaan wanneer het betaalorgaan de aanvrager in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om een controle ter plaatse te verrichten of wanneer bij die controle een geval van niet-naleving aan het licht komt.
  Het in lid 1 bedoelde verbod geldt alleen voor het gedeelte van het document waarop de niet-naleving betrekking heeft.

Art.9. § 1. Elk landbouwperceel van het bedrijf wordt door de landbouwer in zijn verzamelaanvraag aangegeven volgens de modaliteiten bepaald in de artikelen D.28 tot D.32 van het Waals Landbouwwetboek.
  Het areaal van de grond die door de landbouwer wordt uitgebaat, wordt jaarlijks aangegeven, met inbegrip van het areaal dat buiten het grondgebied van het Waalse Gewest wordt uitgebaat.
  § 2. Voor percelen die hij van seizoen tot seizoen niet meer uitbaat, verstrekt de landbouwer op verzoek informatie over de identiteit van de eigenaar of de nieuwe exploitant. Bij gebreke daarvan worden de betrokken percelen geacht nog steeds deel uit te maken van het bedrijf.

Art.10. Indien verscheidene landbouwers hetzelfde perceel aangeven, wordt de steunaanvraag voor dat perceel voor alle betrokken landbouwers geschorst totdat de identiteit is vastgesteld van de landbouwer die over het perceel beschikt.

Art.11. Het betaalorgaan onderzoekt de ontvankelijkheid van de verzamelaanvraag.
  De verzamelaanvraag is ontvankelijk als de aanvrager :
  1° geïdentificeerd is bij het betaalorgaan in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, overeenkomstig artikel D.22 van het Waals Landbouwwetboek;
  2° houder is van een productie-eenheid als bedoeld in artikel D.3, 35°, van het Waalse landbouwwetboek, gelegen op Belgisch grondgebied;
  3° de verzamelaanvraag binnen de gestelde termijnen indient.

HOOFDSTUK 3. - Overdracht van bedrijven
Art.12. Indien een bedrijf na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag volledig door een landbouwer aan een andere landbouwer wordt overgedragen, wordt aan de overnemer geen steun of steun toegekend voor het overgedragen bedrijf.
  De door de overdrager aangevraagde steun of betaling wordt aan de overnemer toegekend onder de volgende cumulatieve voorwaarden :
  1° de betalingsrechten als basisinkomenssteun worden eveneens overgedragen;
  2° de overnemer stelt het betaalorgaan in kennis van de overdracht en dient vóór de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag een verzamelaanvraag in;
  3° de overnemer bezorgt alle door de bevoegde instantie van de administratie vereiste documenten;
  4° alle voorwaarden voor de toekenning van de steun zijn vervuld wat het overgedragen bedrijf betreft.
  Zodra de overnemer het betaalorgaan heeft geïnformeerd en overeenkomstig paragraaf 2, 2°, een verzamelaanvraag heeft ingediend:
  1° worden alle rechten en verplichtingen van de overdrager overgedragen aan de overnemer ;
  2° worden alle handelingen die nodig zijn voor de toekenning van de steun en de verklaringen die de overdrager vóór de overdracht heeft afgelegd, toegerekend aan de overnemer;
  3° wordt het overgedragen bedrijf, in voorkomend geval, voor het betrokken jaar van de aanvraag als een afzonderlijk bedrijf beschouwd.
  Voor de toepassing van dit artikel dient te worden verstaan onder:
  1° overdracht van een bedrijf: verkoop of verhuur of een soortgelijke transactie waarbij de betrokken productie-eenheden betrokken zijn;
  2° overdrager: de landbouwer wiens bedrijf wordt overgedragen aan een andere landbouwer;
  3° overnemer: de landbouwer aan wie het bedrijf wordt overgedragen.

HOOFDSTUK 4-. - Voor de regeling van de rechtstreekse betalingen subsidiabele hectaren en daarbinnen subsidiabele arealen
Afdeling 1. - Voor de regeling van de rechtstreekse betalingen subsidiabele hectaren
Art.13. § 1. Onder "subsidiabele hectare" wordt verstaan elk landbouwareaal waarover de landbouwer beschikt en die gedurende het hele kalenderjaar, behoudens overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt of, indien de grond ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, hoofdzakelijk voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt.
  § 2. Een landbouwareaal wordt geacht ter beschikking van de landbouwer te staan wanneer er een rechtsbetrekking bestaat tussen het areaal en de landbouwer.
  Het bewijs van de rechtsbetrekking kan door de administratie worden verlangd.
  De Minister kan bepalen in welke situaties het bewijs van de rechtsbetrekking door de administratie kan worden verlangd.
  Behalve in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden staan de aangegeven arealen op een door de Minister vastgestelde datum ter beschikking van de landbouwer.

Art.14. § 1.Voor de toepassing van artikel 13, § 1, wordt een landbouwareaal dat ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, geacht hoofdzakelijk voor landbouwactiviteiten te worden gebruikt indien de landbouwer toestemming heeft gekregen om er de niet-landbouwactiviteit uit te oefenen.
  § 2. De vergunning bedoeld in paragraaf 1 wordt verleend indien:
  1° zij betrekking heeft op niet-landbouwactiviteiten die door hun intensiteit, aard, duur en tijdstip de uitoefening van een landbouwactiviteit niet in het gedrang brengen;
  2° de in deel 3 bedoelde verplichtingen, eisen en normen worden nageleefd;
  3° de agronomische waarde van het landbouwareaal op korte, middellange of lange termijn niet wordt aangetast door het niet-agrarische gebruik ervan;
  4° de niet-landbouwactiviteit van uitzonderlijke aard is, in de tijd is beperkt en op specifieke data plaatsvindt die via de vergunningsaanvraag aan het betaalorgaan zijn meegedeeld;
  5° het betrokken landbouwareaal niet het voorwerp is van een door de bevoegde administratieve overheden uitgebrachte waarschuwing, verwittiging ongunstig advies ter bescherming van het betrokken gebied en van de plaatselijke flora en fauna;
  6° het landbouwareraal niet het voorwerp is van een door de bevoegde administratieve overheden uitgebrachte waarschuwing, ongunstig advies of bevel tot behoud van een nabijgelegen archeologische site.
  Met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid, 5° en 6°, verklaart de aanvrager, om de vergunning te verkrijgen voor het niet-agrarisch gebruik van landbouwarealen, op erewoord dat de betrokken arealen niet het voorwerp uitmaken van door de bevoegde autoriteiten uitgebrachte waarschuwingen of ongunstige adviezen. De Minister kan de bewijsmiddelen vaststellen op grond waarvan de vereisten, bedoeld in het eerste lid, 5° en 6°, kunnen worden geacht te zijn vervuld.
  Voor de toepassing van het eerste lid bepaalt de Minister:
  1° de lijst van de subsidiabele niet-landbouwactiviteiten en de voorwaarden waaronder deze mogen worden uitgeoefend;
  2° de procedure m.b.t. de toekenning van vergunningen.
  § 3. In afwijking van paragraaf 1 kan de Minister voorzien in een lijst van activiteiten die wegens hun geringe impact op de landbouwactiviteit zijn toegestaan mits voorafgaande kennisgeving aan de administratie.
  § 4. De Minister kan een lijst opstellen van arealen die worden geacht niet hoofdzakelijk voor landbouwdoeleinden te worden gebruikt in de zin van paragraaf 1.

Afdeling 2. - Bepaling van de subsidiabele en niet-subsidiabele arealen binnen subsidiabele hectaren
Art.15. Het subsidiabele areaal van de subsidiabele hectare voldoet gedurende het hele kalenderjaar aan de vereisten van de artikelen 16 tot en met 18.

Art.16.§ 1. De volgende elementen worden opgenomen in het subsidiabele areaal van een landbouwareaal op voorwaarde dat hun breedte niet meer dan twee meter bedraagt:
  1° waterlopen;
  2° grachten;
  3° muren.
  § 2. Binnen een landbouwareaal zijn de arealen die worden ingenomen door de volgende elementen niet subsidiabel:
  1° paden;
  2° kunstmatige constructies;
  3° stortingen van mest, landbouwproducten en diverse producten;
  4° puinhellingen;
  5° arealen waar grondwerken of belangrijke wijzigingen van het bodemreliëf plaatsvinden die een negatieve invloed hebben op de landbouwactiviteit;
  [1 6° beboste oppervlaktes;
   7° oppervlakken van stilstaande wateren.]1
  De Minister kan voor de in lid 1 bedoelde elementen aanvullende criteria vaststellen met betrekking tot het areaal, de duur of enig ander kenmerk ervan.
  [1 Voor de toepassing van lid 1, 1°, wordt verstaan onder "beboste oppervlakten", de gebieden die bestaan uit bomen of struiken die op korte afstand van elkaar zijn geplant zodat ze een dicht struikgewas vormen.]1
  § 3. De op grond van de toepassing van de paragrafen 1 en 2 als niet-subsidiabel aangemerkte arealen worden van het landbouwareaal afgetrokken.
  ----------
  (1)<BWG 2024-01-10/18, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.17.Een bebost perceel landbouwgrond is subsidiabel indien het voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
  1° de boomdichtheid bedraagt minder dan honderd bomen per hectare;
  2° de aanwezigheid van bomen brengt de uitoefening van een landbouwactiviteit niet in gevaar.
  In afwijking van het eerste lid worden fruitbomen tot het subsidiabele areaal van het landbouwareaal gerekend, ongeacht hun plantdichtheid.
  [1 [2 Lid 1, 1°]2 is niet van toepassing op de volgende oppervlakten:
   1° blijvend grasland dat bestaat uit oppervlakten die geschikt zijn voor begrazing en die vallen onder de gangbare plaatselijke praktijken, waar de kruidachtige deklaag niet overheerst, in de zin van artikel 2, § 1, eerste lid, 35° ;
   2° blijvende teelten;
   3° populierenbossen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2024-01-10/18, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (2)<BWG 2025-02-06/06, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.18. Alle topografische elementen die onder GLMC-norm 8 vallen en in de artikelen 67 tot en met 75 ten uitvoer worden gelegd, maken deel uit van het subsidiabele areaal van het perceel landbouwgrond.

HOOFDSTUK 5. - Actieve landbouwer
Art.19. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
  1° landbouwer die steun aanvraagt : de natuurlijke of rechtspersoon of groepering van natuurlijke of rechtspersonen die voor een bepaald jaar steun aanvraagt;
  2° totaalbedrag aan rechtstreekse betalingen : het totaalbedrag aan rechtstreekse betalingen dat een landbouwer ontvangt, berekend op basis van de Europese en Waalse reglementeringen die van kracht zijn in het jaar van toekenning en zonder rekening te houden met de toepassing van eventuele administratieve sancties;
  3° inkomsten: bruto inkomsten vóór aftrek van belastingen;
  4° inkomsten uit landbouwactiviteiten: inkomsten die de steunaanvrager heeft behaald met zijn landbouwactiviteiten, met inbegrip van de Europese, nationale of regionale landbouwsteun die voor zijn landbouwactiviteiten is toegekend;
  5° inkomsten uit niet-landbouwactiviteiten: andere inkomsten dan die uit landbouwactiviteiten.
  Voor de toepassing van paragraaf 1, 4°, worden inkomsten uit de verwerking van landbouwproducten, in de zin van artikel D.3, 26°, van het Waalse landbouwwetboek, van het bedrijf beschouwd als inkomsten uit landbouwactiviteiten op voorwaarde dat de steunaanvrager eigenaar blijft van de verwerkte producten en dat de verwerking leidt tot een ander landbouwproduct

Art.20. In het kader van een in een bepaald kalenderjaar ingediende steunaanvraag wordt een landbouwer die steun aanvraagt en die in het voorgaande jaar een totaalbedrag aan rechtstreekse betalingen van niet meer dan 350 euro heeft ontvangen, geacht een actieve landbouwer te zijn.
  Voor de toepassing van het eerste lid wordt, het totaalbedrag aan rechtstreekse betalingen, indien de landbouwer die steun aanvraagt in het voorgaande jaar geen steunaanvraag heeft ingediend, gesimuleerd door het aantal subsidiabele hectaren dat de landbouwer die steun aanvraagt in het jaar van indiening van zijn aanvraag heeft aangegeven, te vermenigvuldigen met het in het voorgaande jaar bepaalde gemiddelde bedrag aan rechtstreekse betalingen per hectare.
  Het gemiddelde bedrag aan rechtstreekse betalingen per hectare wordt bepaald door het voor een bepaald jaar vastgestelde regionale maximum te delen door het totale aantal subsidiabele hectaren dat in datzelfde jaar in het Waalse Gewest is aangegeven.

Art.21.Een landbouwer die steun aanvraagt en niet onder artikel 20 valt, wordt beschouwd als een actieve landbouwer indien hij voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
  1° hij is ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen ;
  2° hij heeft een kwalificatie met een landbouworiëntatie of, bij ontstentenis daarvan, minstens drie jaar ervaring of [1 een getuigschrift van nascholing verkregen na het beëindigen van cursussen in landbouwbeheer en -economie]1;
  3° hij exploiteert geen van de volgende diensten:
  a) luchthavens;
  b) gevangenissen en andere penitentiaire inrichtingen;
  c) spoorwegdiensten;
  d) vastgoeddiensten;
  e) adviesbureaus op het gebied van bedrijfsvoering en ander management;
  f) waterleidingbedrijven;
  g) bedrijven die bemiddelen bij de aankoop, verkoop en verhuur van goederen;
  h) permanente sport- en recreatieterreinen.
  Voor de toepassing van het eerste lid [1 , 2°]1 bepaalt de Minister:
  1° de lijst van de in aanmerking komende kwalificaties met een landbouworiëntatie;
  2° het bewijs van ten minste drie jaar ervaring.
  Een landbouwer die steun aanvraagt, wordt geacht een activiteit als bedoeld in paragraaf 1 uit te oefenen, 3°, indien hij een overeenkomstige activiteit registreert bij de Kruispuntbank van Ondernemingen of indien andere verifieerbare bewijzen dit aantonen.
  [1 De Minister bepaalt de datum waarop een landbouwer die steun aanvraagt, moet voldoen aan de definitie van een actieve landbouwer.]1
  ----------
  (1)<BWG 2024-01-10/18, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.22. § 1. In afwijking van artikel 21, eerste lid, 3°, en mits naleving van de voorwaarden, vermeld in artikel 21, eerste lid, 1° en 2°, wordt een landbouwer die steun aanvraagt geacht een actieve landbouwer te zijn indien hij aantoont dat hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
  1° in het meest recente fiscale jaar waarover hij beschikt, bedraagt het totale bedrag aan rechtstreekse betalingen dat hij ontvangt ten minste 5% van het totale inkomen uit zijn niet-landbouwactiviteiten ;
  2° zijn landbouwactiviteiten zijn niet verwaarloosbaar.
  Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, worden landbouwactiviteiten niet als verwaarloosbaar beschouwd indien de totale inkomsten uit die activiteiten in het laatste belastingjaar waarvoor bewijs van die activiteiten voorhanden is, ten minste 33% van de totale inkomsten in datzelfde jaar bedragen.
  § 2. Om aan te tonen dat hij aan een van de in paragraaf 1, eerste lid, 1°, bedoelde voorwaarden voldoet, legt de landbouwer die steun aanvraagt het betaalorgaan een bewijsstuk voor met de totale ontvangsten uit zijn niet-landbouwactiviteiten en een door een boekhouder afgegeven attest.
  Om aan te tonen dat hij voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, legt de landbouwer die steun aanvraagt, het betaalorgaan een bewijsstuk voor met de totale ontvangsten uit zijn landbouwactiviteiten en het totaal van alle in hetzelfde belastingjaar ontvangen ontvangsten, alsmede een door een boekhouder afgegeven attest.

Art.23. Wanneer de partner een rechtspersoon of een groepering natuurlijke of rechtspersonen is, voldoet ten minste een van de leden ervan aan de criteria om als actieve landbouwer te worden beschouwd.
  De Minister bepaalt de kenmerken van de leden voor wie de criteria om als actieve landbouwer te worden beschouwd, kunnen worden beoordeeld.

HOOFDSTUK 6. - Jonge landbouwer
Art.24.Voor alle interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt onder jonge landbouwers verstaan natuurlijke personen die op het ogenblik van de indiening van de verzamelaanvraag [1 of de steunaanvraag]1:
  1° niet ouder zijn dan veertig jaar en driehonderdvierenzestig dagen;
  2° voor het eerst enig bedrijfshoofd of niet-enig bedrijfshoofd zijn;
  3° houder zijn van een kwalificatie met een landbouworiëntatie.
  Voor de toepassing van het eerste lid bepaalt de Minister:
  1° de criteria voor het definiëren van de begrippen enig bedrijfshoofd of niet-enig bedrijfshoofd;
  2° de lijst van de in aanmerking komende kwalificaties met een landbouworiëntatie ;
  3° de lijst van de leden van de partner aan wie de criteria kunnen worden getoetst;
  4° het bewijs van ten minste drie jaar ervaring.
  ----------
  (1)<BWG 2025-02-06/06, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

HOOFDSTUK 7. - Nieuwe landbouwer
Art.25. Voor alle interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt onder nieuwe landbouwers verstaan natuurlijke personen die op het ogenblik van de indiening van de verzamelaanvraag:
  1° ouder zijn dan veertig jaar en driehonderdvierenzestig dagen;
  2° voor het eerst enig bedrijfshoofd of niet-enig bedrijfshoofd zijn;
  3° houder zijn van een kwalificatie met een landbouworiëntatie of, bij ontstentenis daarvan, ten minste tien jaar ervaring hebben.
  De eerste vestiging als bedrijfshoofd vindt plaats binnen de twee kalenderjaren voorafgaand aan het aanvraagjaar.
  Voor de toepassing van het eerste lid bepaalt de Minister:
  1° de criteria voor het definiëren van de begrippen enig bedrijfshoofd of niet-enig bedrijfshoofd;
  2° de lijst van de in aanmerking komende kwalificaties met een landbouworiëntatie;
  3° de lijst van de leden van de partner aan wie de criteria kunnen worden getoetst;
  4° het bewijs van ten minste drie jaar ervaring.

HOOFDSTUK 8. - Vestigingscomité
Art.26. § 1. Er wordt een Vestigingscomité opgericht, hierna het Comité genoemd, dat bestaat uit:
  1° een personeelslid van het betaalorgaan belast met het secretariaat ;
  2° een deskundige in de landbouweconomie;
  3° drie technische deskundigen die de verschillende technische en economische oriëntaties vertegenwoordigen.
  De personen hebben erkende kennis inzake landbouw en landbouwopleiding.
  Bij elke volledige vernieuwing van de leden van het Comité doet de administratie een oproep tot kandidaatstelling. Deze oproep wordt gepubliceerd op de website van het Waalse Gewest. Zij vermeldt de toe te kennen mandaten, de termijnen voor het indienen van de kandidaturen en het adres voor het ontvangen van de post.
  De leden van het Comité worden op de voordracht van de Minister door de Waalse Regering benoemd voor een verlengbare termijn van drie jaar.
  De voorzitter en de ondervoorzitter worden onder de leden benoemd door de Minister.
  De Regering kan in de loop van een mandaat nieuwe leden aanwijzen nadat het Comité posten vacant verklaard heeft.
  Het Comité kan in het kader van zijn werken elke persoon die het wil horen en die bijzondere vaardigheden en kennis heeft i.v.m. het door hem behandelde dossier uitnodigen.
  Voor elk lid, benoemt de Regering een plaatsvervanger op basis van dezelfde procedure die voorzien is voor een lid. De plaatsvervanger vervangt het afwezige of verhinderde lid.
  § 2. De Minister bepaalt het huishoudelijk reglement van het comité.
  De leden van het Comité hebben recht op 80 euro per bijgewoonde zitting en op de terugbetaling van hun reiskosten overeenkomstig de voor de personeelsleden van de Waalse Overheidsdienst vastgestelde schaal.
  In functie van de beschikbare begrotingsmiddelen kan de Minister in januari van elk jaar de in lid 2 bepaalde bedragen indexeren door deze bedragen te vermenigvuldigen met de gezondheidsindex van januari van het voorgaande jaar, gedeeld door de gezondheidsindex van januari 2022.

HOOFDSTUK 9. - Toepassing van maximumaantallen hectaren of dieren op houders van rechtspersonen, verenigingen of vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid
Art.27.§ 1. Indien in een besluit betreffende een interventie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een maximumaantal hectaren of dieren wordt vastgesteld, wordt dit op het niveau van de houders van rechtspersonen, verenigingen of partnerschappen zonder rechtspersoonlijkheid beoordeeld op basis van hun aandelen, de verdeling van het gebruiksrecht of hun bijdragen aan de activiteit van de partner onder de volgende cumulatieve voorwaarden:
  1° de partner valt onder artikel 29 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen;
  2° de titularis neemt een onbeperkte verantwoordelijkheid op zich voor de verplichtingen van de partner;
  3° de titularis heeft bijgedragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de partner;
  4° de titularis is een lid vennoot of aandeelhouder van de partner.
  5° de titularis oefent zijn activiteit uit in hoofdberoep of, in voorkomend geval, als meewerkende echtgenoot.
  De aandelen in de activiteit worden geëvalueerd naar rato van de gebruiksrechten gebracht in of bestemd voor de activiteit, rekening houdend met de overdrachten of verkrijgingen van deze aandelen op de dag van de steunaanvraag.
  De gebruiksrechten worden begrepen als alle rechten die aan de titularis van het recht de mogelijkheid geven om het betrokken goed te gebruiken.
  § 2. De Minister bepaalt :
  1° een berekeningsmethode van de bestemming van de hectaren of dieren van de partner aan de titularissen voor de toepassing van het maximumaantal hectaren of dieren vermeld in paragraaf 1 die van toepassing zijn op het niveau van de titularissen in uitvoering van paragraaf 1;
  2° een ramingsmethode van de gebruiksrechten;
  [1 3° de soorten documenten die aanvaard worden om de aandelen, de verdeling van de gebruiksrechten en de inbreng in het bedrijf van partner vast te stellen.]1
  § 3. Voor de toepassing van paragraaf 1 betekent "titularis" de titularis in de zin van artikel 1, 7° van het besluit van de Waalse Regering van 17 december 2015.
  ----------
  (1)<BWG 2024-01-10/18, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

HOOFDSTUK 10. - Veebezetting
Art.28.[1 § 1. Wanneer een besluit inzake een interventie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorziet in de berekening van een veebezetting, wordt deze bepaald overeenkomstig dit artikel.
   § 2. De gemiddelde veebezetting wordt beoordeeld op bedrijfsniveau voor een bepaald kalenderjaar, op basis van het aantal dieren in verhouding tot de totale oppervlakte voederarealen van het bedrijf.
   De gemiddelde veebezetting wordt bepaald door de coëfficiënten van artikel 29 toe te passen op de desbetreffende dieren.
   § 3. De gemiddelde veebezetting wordt bepaald op basis van de volgende gegevens:
   1° wat runderen betreft, het gemiddelde van de dagelijkse gegevens uit "Sanitel";
   2° wat paardachtigen betreft, het aantal dieren aangegeven door de landbouwer in zijn verzamelaanvraagformulier voor het betrokken jaar;
   3° wat geiten, schapen, hertachtigen en kameelachtigen betreft, de jaarlijkse inventaris betreffende de identificatie en registratie van schapen, geiten, hertachtigen en kameelachtigen.
   Voor de berekening van de veebezetting worden alleen dieren in aanmerking genomen die aan de volgende cumulatieve kenmerken voldoen:
   1° zij maken deel uit van de veestapel van het bedrijf van de landbouwer die de steunaanvraag heeft ingediend en, wat paarden betreft, worden zij door de landbouwer aangegeven in zijn verzamelaanvraag voor het betrokken jaar;
   2° zij bevinden zich in de productie-eenheid of -eenheden die door de landbouwer in België wordt beheerd en waarop de steunaanvraag betrekking heeft.
   § 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder "voederarealen" verstaan, de voederarealen vastgesteld overeenkomstig artikel 18, § 1 lid 2, van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor de biologische landbouw.
   Voor de berekening van de veebezetting worden alleen percelen voedergewassen in aanmerking genomen die gelegen zijn op het grondgebied van België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland.
   § 5. Voor de toepassing van dit artikel en onverminderd de specifieke bepalingen betreffende een steunmaatregel in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wordt, in het geval van een beweidingscontract in de zin van artikel R. 211 van boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt, de oppervlakte van de percelen voederareaal van de landbouwer-overnemer waarop dieren van de aan het bedrijf van de overdragende landbouwer verbonden veestapel grazen, opgenomen in het totale voederareaal van de overdragende landbouwer en afgetrokken van het totale voederareaal van de landbouwer-overnemer.
   Het voederareaal dat opgenomen is in het totale voederareaal van de overdragende landbouwer en dat op grond van lid 1 afgetrokken is van het totale voederareaal van de landbouwer-overnemer, wordt verminderd naar rato van de duur van de beweiding tijdens het betrokken kalenderjaar zoals vermeld in het beweidingscontract voor het betrokken kalenderjaar overeenkomstig artikel R. 211, § 3, tweede lid, 2°, van boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt
   Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
   1° de overdragende landbouwer: de landbouwer wiens dieren één of meerdere percelen voederareaal begrazen die toebehoren aan de landbouwer-overnemer;
   2° de landbouwer-overnemer: de landbouwer wiens één of meerdere percelen voederareaal begraasd worden door de dieren van de overdragende landbouwer.]1
  ----------
  (1)<BWG 2024-01-10/18, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.29. Wanneer een besluit inzake een interventie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorziet in de berekening van een veebezetting, wordt deze bepaald aan de hand van de volgende coëfficiënten:
  1° runderen jonger dan één jaar: 0,4 GVE;
  2° runderen van één jaar of ouder en minder dan twee jaar: 0,7 GVE;
  3° mannelijke runderen die ten minste twee jaar oud zijn: 1 GVE;
  4° vaarzen van twee jaar of ouder: 0,8 GVE;
  5° melkkoeien : 1 GVE;
  6° andere koeien van twee jaar of ouder: 0,8 GVE;
  7° schapen of geiten: 0,1 GVE;
  8° de paardachtigen: 0,8 GVE;
  9° hertachtigen en kameelachtigen 0,2 GVE.

HOOFDSTUK 11. - Gewichtspercentage aan zaden
Art.30.Wanneer in een besluit betreffende een interventie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt bepaald dat de samenstelling van een mengsel van planten wordt uitgedrukt door middel van percentages die tot hetzelfde geslacht of dezelfde soort behoren, worden deze percentages gebaseerd op de gewichten aan zaden die gewoonlijk worden gebruikt voor de inzaai van de betrokken planten in zuivere teelt [1 of op de gebruikelijke dichtheden van hun inzaai in zuivere teelt]1.
  De Minister stelt een lijst vast van de gewichten die gewoonlijk worden gebruikt voor de inzaai van planten in zuivere teelt [1 en van gebruikelijke dichtheden van hun inzaai in zuivere teelt]1.
  ----------
  (1)<BWG 2024-01-10/18, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

HOOFDSTUK 12. - Bestrijding van invasieve plantensoorten
Art.31. In afwijking van de bepalingen van dit besluit, de uitvoeringsbesluiten ervan en, tenzij anders vermeld, van alle besluiten met betrekking tot interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid die voorzien in een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, zijn toegestaan, altijd als laatste redmiddel :
  1° plaatselijke behandelingen met een spuitlans of een rugspuit tegen akkerdistel (Cirsium arvense), krulzuring (Rumex crispus) en Ridderzuring (Rumex obtusifolius);
  2° lokale behandelingen tegen invasieve vreemde soorten die deel uitmaken van een bestrijdingsplan dat door de overheid wordt uitgevoerd of opgelegd in het kader van het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten.

Art.32. In geval van aanwezigheid van Reuzenbalsemien is de vernieling door het maaien, het vermalen of het rooien voor de productie van granen verplicht.

HOOFDSTUK 13. - Bedrijfsregister
Art.33. § 1. Wanneer dit besluit, de uitvoeringsbesluiten ervan of een besluit inzake een interventie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorziet in het bijhouden van een bedrijfsregister, wordt dit ingevuld overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.
  Het in lid 1 bedoelde bedrijfsregister bevat de teelthandelingen, de verrichte werkzaamheden en, in voorkomend geval, de data waarop de dieren op het perceel zijn binnengebracht en het perceel hebben verlaten.
  Op straffe van niet-ontvankelijkheid worden de teelthandelingen, de verrichte werkzaamheden en de data waarop de dieren zijn binnengekomen en uitgegaan, uiterlijk zeven dagen na de beëindiging ervan in het register genoteerd.
  § 2. De Minister kan een typemodel van bedrijfsregister ter beschikking stellen van de landbouwer. Voor het overige kan het register worden ingedeeld per perceel of in chronologische volgorde wat betreft de teelthandelingen en de data waarop de dieren zijn in- en uitgegaan, en per topografisch kenmerk of in chronologische volgorde wat betreft de verrichte werkzaamheden.
  § 1. De landbouwer kan het bedrijfsregister gebruiken voor andere doeleinden dan de naleving van de interventievoorwaarden en de regels inzake de conditionaliteit.

HOOFDSTUK 14. - Betalingen
Art.34. Op grond van artikel 18, § 1, van Verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021 ontvangt de landbouwer geen rechtstreekse betaling indien het totale bedrag van de in een bepaald kalenderjaar aangevraagde of toe te kennen rechtstreekse betalingen na de eventuele toepassing van sancties en boetes die voortvloeien uit administratieve controles of controles ter plaatse, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de conditionaliteit, minder dan 100 euro bedraagt.

Art.35.Er vindt geen betaling plaats voordat de administratieve controles en eventuele controles ter plaatse zijn voltooid [1 met uitzondering van die welke in het kader van de conditionaliteit worden uitgevoerd]1.
  ----------
  (1)<BWG 2024-01-10/18, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.36. Het bedrag van de gevraagde steunbetaling wordt vastgesteld op basis van de informatie in de verzamelaanvraag en op basis van administratieve controles, toezicht of controles ter plaatse.

Art.37. Elk jaar stelt het betaalorgaan de landbouwer na betaling van de steun in kennis van het toegekende steunbedrag en, in voorkomend geval, van de berekening van de steun.

Deel 3. Conditionaliteit
TITEL 1. - Algemene bepalingen
Art.38. Overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021 is dit deel van toepassing op elke landbouwer die een van de volgende financiële steunmaatregelen ontvangt:
  1° rechtstreekse betalingen, toegekend uit hoofde van :
  a) het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de basisinkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid en de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers;
  b) het besluit van de Waalse Regering van 23 mei 2023 betreffende de gekoppelde steun aan eiwithoudende gewassen, vrouwelijke vleesrunderen, gemengde koeien, melkkoeien en schapen;
  c) het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de eco-regelingen.
  2° de jaarlijkse betalingen toegekend krachtens het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor de biologische landbouw:
  3° de jaarlijkse betalingen toegekend krachtens het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor agromilieuklimaatmaatregelen;
  4° de vergoedingen die zijn toegekend krachtens het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende vergoedingen voor gebieden met natuurlijke beperkingen of andere specifieke beperkingen;
  5° de agrarische vergoedingen die worden toegekend krachtens het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de agrarische vergoedingen en de bosbouwvergoedingen voor Natura 2000-sites

Art.39. § 1. De landbouwer leeft de bepalingen van dit deel na van 1 januari tot en met 31 december van elk jaar:
  1° in het kader van zijn landbouwactiviteiten ;
  2° over het areaal van zijn bedrijf, met inbegrip van de niet voor landbouwproductie gebruikte landbouwarealen;
  3° over de andere arealen die hij beheert op het grondgebied van het Waalse Gewest.
  § 2. De landbouwer houdt een bedrijfsregister bij dat overeenkomstig artikel 33 is ingevuld en waaruit blijkt dat aan de in dit deel vastgestelde eisen is voldaan.
  De Minister kan de lijst vaststellen van de bewijzen die nodig zijn om na te gaan of aan de vereisten van dit deel is voldaan en die in het register van landbouwbedrijven moeten worden opgenomen.
  § 3. Bij niet-naleving van paragraaf 1 wordt aan de betrokken landbouwer een administratieve sanctie opgelegd die in verhouding staat tot de inbreuk.

Art.40. In geval van wijziging van de federale of regionale wetgeving tot omzetting van de in titel 2 genoemde EU-richtlijnen, worden de nieuwe voorschriften opgenomen in de voorschriften die in het kader van de conditionaliteit moeten worden nageleefd.

Art.41. Het betaalorgaan ziet toe op de naleving van de voorschriften van dit deel.

Art.41/1. [1 § 1. Met het oog op de toepassing van artikel 13, § 2bis, van Verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021 en het toestaan van tijdelijke afwijkingen in het kader van de goede landbouw- en milieuconditie, wordt een Waals comité opgericht.
   Het in lid 1 bedoeld Waals comité wordt samengesteld uit:
   1° een personeelslid van de Directie Landbouwbeleid van het Departement Europees Beleid en Internationale Overeenkomsten van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke hulpbronnen en Leefmilieu;
   2° een agrometeorologisch specialist van het "Centre wallon de Recherches agronomiques de Gembloux" ;
   3° een agrometeorologisch specialist van het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België;
   4° een personeelslid van het betaalorgaan;
   5° een personeelslid van het "Département du Développement, de la Ruralité et des Cours d'eau et du Bien-Etre animal" (Departement Ontwikkeling, Landelijke Aangelegenheden, Waterlopen en Dierenwelzijn);
   6° technische deskundigen die het bij de afwijking betrokken onderwerp vertegenwoordigen;
   Het lid bedoeld in paragraaf 2, 1°, is voorzitter van het Waals comité bedoeld in het eerste lid.
   De in het tweede lid, 1° tot en met 5°, bedoelde leden zijn de permanente leden van het Waalse comité bedoeld in het eerste lid.
   § 2. Het in paragraaf 1 bedoelde Waalse comité vergadert op verzoek van de minister om een wetenschappelijk rapport op te stellen over de agrometeorologische situatie.
   In het in lid 1 bedoelde wetenschappelijke rapport worden, in voorkomend geval, tijdelijke afwijkingen voorgesteld die mogelijk zijn in het kader van goede landbouw- en milieuconditie.
   Op basis van het wetenschappelijke rapport, bedoeld in het eerste lid, kan de minister een tijdelijke afwijking toestaan in het kader van goede landbouw- en milieuconditie. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2025-02-06/06, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>


TITEL 2. - De uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen uit hoofde van de EU-wetgeving en normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond
HOOFDSTUK 1. - Klimaat en milieu
Afdeling 1. - Klimaatverandering
Onderafdeling 1. - Algemene bescherming tegen omschakeling naar andere vormen van agrarisch gebruik om de koolstofvoorraden in stand te houden (GLMC 1)
Art.42. Voor de toepassing van deze onderafdeling verstaat men onder :
  1° jaarlijkse aandeel: het overeenkomstig artikel 48, § 2, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2022/126 van 7 december 2021 berekende aandeel van blijvend grasland;
  1° referentieaandeel: het overeenkomstig artikel 48, § 1, van Verordening (EU) nr. 2022/126 van 7 december 2021 berekende aandeel van blijvend grasland.

Art.43. Het betaalorgaan berekent de waarde van het jaarlijkse aandeel uiterlijk op 31 augustus van elk jaar.

Art.44.§ 1. Wanneer het jaarlijkse aandeel met meer dan 2,5% daalt ten opzichte van het referentieaandeel, is het de landbouwers verboden blijvend grasland om te zetten in andere vormen van agrarisch gebruik zonder eerst een individuele omzettingsvergunning te verkrijgen.
  Het betaalorgaan stelt de betrokken landbouwers van het in de eerste lid bedoelde verbod in kennis uiterlijk op 15 september van het jaar waarin de daling van het jaarlijkse aandeel met meer dan 2,5 % wordt geconstateerd.
  [1 Voor de toepassing van het eerste lid en in afwijking van artikel 42, 1°, wordt in het jaarlijkse aandeel ook rekening gehouden met de arealen blijvend grasland die in het GBCS als landbouwarealen zijn opgenomen, die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het referentieaandeel, vermeld in artikel 42, 2°, en die niet door de begunstigden zijn aangegeven in een steunaanvraag bedoeld in de volgende besluiten:
   1° het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de basisinkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid en de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers;
   2° besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de gekoppelde steun aan eiwithoudende gewassen, vrouwelijke vleesrunderen, gemengde koeien, melkkoeien en schapen;
   3° het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de eco-regelingen.]1
  § 2. Voor de toepassing van lid 1 bepaalt de Minister :
  1° de redenen die het verlenen van een individuele omzettingsvergunning kunnen rechtvaardigen ;
  2° de procedures voor het indienen van aanvragen voor individuele omzettingsvergunningen;
  3° de procedures voor het verlenen van individuele omzettingsvergunningen.
  De Minister stelt de lijst vast van de redenen die de verlening van een individuele omzettingsvergunning overeenkomstig paragraaf 1, 1°, kunnen rechtvaardigen.
  ----------
  (1)<BWG 2025-02-06/06, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.45.Wanneer het jaarlijkse aandeel met meer dan 5% daalt ten opzichte van het referentieaandeel, is het de landbouwers verboden blijvend grasland om te zetten in andere vormen van agrarisch gebruik.
  Op grond van artikel 48, derde lid, onder 1, van Verordening (EU) nr. 2022/126 van 7 december 2021 wordt in het in het eerste lid bedoelde geval aan de aangewezen landbouwers een omzetting van bouwland of blijvende teelten in blijvend grasland opgelegd overeenkomstig de door de Minister vastgestelde procedures.
  Het betaalorgaan stelt de betrokken landbouwers van het in de eerste lid bedoelde verbod en van de in het tweede lid bedoelde eis in kennis uiterlijk op 15 september van het jaar waarin de daling van het jaarlijkse aandeel met meer dan 5 % wordt geconstateerd.
  [1 Bij de toepassing van artikel 48, § 3, derde lid, a), van Verordening (EU) nr. 2022/126 van 7 december 2021 worden voor de in het tweede lid bedoelde verplichting tot omzetting alleen de arealen in aanmerking genomen die opnieuw in blijvend grasland moeten worden omgezet of waarop voor een bepaald jaar blijvend grasland moet worden aangelegd, wanneer deze arealen groter zijn dan de arealen blijvend grasland die in het GBCS als landbouwarealen zijn opgenomen, die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het in artikel 42, lid 2, bedoelde referentieaandeel en die niet door de begunstigden zijn aangegeven in een steunaanvraag bedoeld in de volgende besluiten:
   1° het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de basisinkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid en de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers;
   2° besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de gekoppelde steun aan eiwithoudende gewassen, vrouwelijke vleesrunderen, gemengde koeien, melkkoeien en schapen;
   3° het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de eco-regelingen. ]1
  ----------
  (1)<BWG 2025-02-06/06, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Onderafdeling 2. - Bescherming van koolstofrijke bodems (GLMC 2)
Art.46. Voor de toepassing van deze onderafdeling verstaat men onder :
  1° para-veengronden: gronden met hetzij een veenhorizont aan de oppervlakte van minder dan veertig centimeter dik, hetzij een veenhorizont die meer dan veertig centimeter van de oppervlakte ligt;
  2° veengronden: gronden met een veenhorizont aan het oppervlak van ten minste 40 cm dik;
  3° veen: materiaal met ten minste 30% organische stof uit plantenresten, geconserveerd in anaërobe omstandigheden.

Art.47. § 1. Ploegen of diepe grondbewerking, drainage en wijziging van het bodemreliëf zijn verboden op :
  1° percelen landbouwareaal met een van de volgende eigenschappen:
  a) veengrond;
  b) para-veengrond;
  c) een bodem die gekenmerkt wordt door een zeer slechte afwatering, met een gereduceerde horizon;
  2° blijvend grasland in gebieden blootgesteld aan een hoog overstromingsrisico door overlopende waterlopen.
  De kenmerken van de afwateringsklasse, bedoeld in het eerste lid, 1°, onder c, worden door de Minister vastgesteld.
  § 2. Het betaalorgaan kent voor elk betrokken perceel een informatiecode toe aan de hand van een van de in paragraaf 1 bedoelde kenmerken. De informatiecode wordt aan de landbouwers meegedeeld door middel van het verzamelaanvraagformulier.

Art.48. Indien de in artikel 47, lid 1, bedoelde eis niet wordt nageleefd, herstelt de landbouwer de oorspronkelijke kenmerken van het perceel.
  Zodra is vastgesteld dat de in artikel 47, § 1, bedoelde verplichting niet is nagekomen, stelt het betaalorgaan de betrokken landbouwer onverwijld in kennis van de herstelverplichting en van de datum waarop aan die verplichting moet zijn voldaan. Deze datum mag niet later vallen dan de datum van wijziging van de verzamelaanvraag voor het volgende jaar.
  Het betaalorgaan kan per geval specifieke instructies geven die door de betrokken landbouwer moeten worden opgevolgd om de oorspronkelijke kenmerken van het perceel te herstellen.

Art.49. Regeneratie van het grasland is toegestaan door overzaaien, ondiepe grondbewerking of ondiep ploegen. Wanneer de bedekking van het blijvend grasland ernstig is aangetast, met name in geval van modderstromen of natuurlijke sedimentatie tot een diepte van meer dan tien centimeter, afzettingen of schade veroorzaakt door tijdelijke werken van openbaar nut of schade veroorzaakt door wilde dieren, kan de Minister bij individuele beslissing ook toestemming geven voor het ploegen.
  Voor de toepassing van lid 1 wordt onder "ondiep ploegen" verstaan het ploegen tot een diepte van minder dan 15 cm.

Onderafdeling 3. - Behoud van de bodemmineralen (GLMC 3)
Art.50. Het is de landbouwer verboden stro, riet en andere oogstresten van zijn percelen te verbranden.
  In uitzonderlijke gevallen, gerechtvaardigd door fytosanitaire motieven, verleent de Minister via een individuele beslissing afwijkingen van het verbod vermeld in het eerste lid.

Afdeling 2. - Water
Onderafdeling 1. - Bestrijding van diffuse bronnen van fosfaatverontreiniging (RBE 1)
Art.51. De landbouwer neemt de artikelen D.33/3, lid 4, D.42-1 en D.52-1 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, in acht.

Onderafdeling 2. - Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (RBE 2)
Art.52. De landbouwer voldoet aan de eisen voor het duurzame beheer van stikstof in de landbouw die zijn voorgeschreven in Hoofdstuk IV van Titel VII van Boek II van het regelgevend deel van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.
  De afwijkingen van de in het eerste lid bedoelde eisen, voorgeschreven in Hoofdstuk IV van Titel VII van Boek II van het regelgevend deel van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, zijn geïntegreerd in de regels van de conditionaliteit.
  Het betaalorgaan kent een informatiecode toe voor elk perceel dat geheel of gedeeltelijk in een overeenkomstig artikel R.212 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, aangewezen kwetsbare zone ligt. De informatiecode wordt aan de landbouwers meegedeeld via het verzamelaanvraagformulier.

Onderafdeling 3. - Bescherming van waterlopen tegen verontreiniging en afspoeling (GLMC 4)
Art.53. Het is verboden meststoffen en pesticiden te gebruiken binnen zes meter van de oeverkruinen van de volgende gebieden:
  1° de waterwegen, bedoeld in artikel D.2, 89°, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;
  2° de onbevaarbare waterlopen bedoeld in artikel D.2, 20°, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;
  3° de niet-geclassificeerde waterlopen bedoeld in artikel D.2, 19° ter, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.

Afdeling 3. - Bodem
Onderafdeling 1. [1 - Minimaal grondbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse om de erosie te beperken (GLMC 5)]1   ----------   (1)
Art.54.[1 § 1. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt een perceel geacht een erosierisico te lopen als het perceel een gebied van meer dan 50 % van zijn oppervlakte of een aaneengesloten gebied van meer dan vijftig are omvat, met een helling van 10 % of meer.
   Het betaalorgaan kent een informatiecode toe aan elk perceel met erosierisico. De informatiecode wordt op het formulier van de verzamelaanvraag naar de landbouwers gestuurd.
   § 2. De Minister stelt de lijst vast van in aanmerking komende hakvruchten of soortgelijke planten voor de toepassing van deze onderafdeling.]1
  ----------
  (1)<BWG 2024-01-10/18, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.55.[1 § 1. De teelt van hakvruchten of soortgelijke planten is verboden op percelen met een erosierisico, behalve in de in de paragrafen 2 en 3 bedoelde gevallen.
   § 2. De teelt van hakvruchten of soortgelijke planten is toegestaan op een perceel met erosierisico als de landbouwer een erosiebestrijdingsstrook installeert die voldoet aan de door de Minister vastgestelde eisen.
   § 3. De teelt van hakvruchten of soortgelijke planten is toegestaan op een perceel met erosierisico als het perceel grenst aan een van de volgende gebieden, in het verlengde van het hellende gedeelte:
   1° een kruidachtige oppervlakte of bebost gebied van ten minste negen meter breed;
   2° een erosiebestrijdingsstrook die voldoet aan de [2 in paragraaf 2]2 bedoelde eisen.
   In het geval bedoeld in lid 1, 2°, wordt de erosiebestrijdingsstrook uiterlijk op 30 november van het voorgaande jaar beplant.]1
  ----------
  (1)<BWG 2024-01-10/18, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (2)<BWG 2025-02-06/06, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Onderafdeling 2. - Minimaal beheer van de aarde die een afspiegeling is van de specifieke plaatselijke voorwaarden om de erosie te beperken (GLMC 5)
Art.56.[1 Vanaf 1 januari 2025 voert de landbouwer de volgende bewerkingen uit op percelen met een gebied van meer dan 50% van hun oppervlakte of een enkel gebied van meer dan vijftig are met een helling van 15% of meer:
   1° de ophopingen scheiden in het geval van aardappelteelt;
   2° het loodrecht ploegen op de helling op percelen met een breedte van meer dan 140 meter.]1
  ----------
  (1)<BWG 2024-01-10/18, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.57.
  <Opgeheven bij BWG 2024-01-10/18, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.58.
  <Opgeheven bij BWG 2024-01-10/18, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.59.
  <Opgeheven bij BWG 2024-01-10/18, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.60.
  <Opgeheven bij BWG 2024-01-10/18, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Onderafdeling 3. - Bodembescherming tijdens de meest kwetsbare perioden (GLMC 6)
Art.61.De landbouwer zorgt ervoor dat van 15 september tot 15 november 80% van het totale bouwlandareaal van het bedrijf bedekt is met vegetatie.
  [2 Om te voldoen aan de in lid 1 vastgestelde eis zorgt de landbouwer voor ten minste een van de volgende elementen:
   1° de aanwezigheid van residuen van landbouwproducten, op voorwaarde dat zij ten minste 75% van het perceel bedekken;
   2° de aanwezigheid van aangegroeide graangewassen en oliehoudende planten, op voorwaarde dat deze op 1 november ten minste 75% van het perceel bedekken;
   3° het planten van tussenteelten en secundaire teelten vóór 1 november;
   4° het onderhoud van de huidige teelt tijdens de periode bedoeld in het eerste lid;
   5° het planten van een winterteelt vóór 1 januari van het volgende jaar.]2
  [2 In het kader van de maïsteelt (Zea mays) worden de maïsstokken en hun wortelstelsel beschouwd als residuen van landbouwproducten die ten minste 75% van het perceel bedekken in de zin van lid 2, 1°, indien zij na de oogst op hun plaats blijven.;]2
  Tijdens de in lid 1 bedoelde periode is kale grond toegestaan gedurende een periode van twee weken vóór het planten van een tussenteelt of een secundaire teelt. [1 In het geval van meteorologische beperkingen die de inzaai verstoren en die in een wetenschappelijk rapport worden beschreven, kan de Minister kale grond toestaan gedurende een periode van maximaal vier weken.]1
  [2 ...]2
  [1 Het voorschrift van lid 1 is van toepassing]1 op bouwland dat is braakgelegd of bedekt met meerjarige gewassen, gras of andere kruidachtige voedergewassen, op voorwaarde dat de bedekking gedurende de in lid 1 bedoelde periode wordt gehandhaafd.
  [1 Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor bouwland dat wordt gebruikt voor gediversifieerde tuinbouw op kleine oppervlakten in de zin van artikel 1er, § 1er, 5°, van het ministerieel besluit van 23 februari 2023 tot uitvoering van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de steun aan de biologische landbouw, voor zover de landbouwer tijdens de in lid 1 bedoelde periode voor een bodembedekking zorgt van ten minste 50% van de oppervlakte.]1
  [2 Wanneer het hoofdgewas na 30 september wordt geoogst, is aan de eis van lid 1 voldaan als de landbouwer zorgt voor een van de elementen in lid 2, 1° tot en met 3° en 5°. Bij gebreke daarvan zijn landbouwers vrijgesteld van de verplichting krachtens artikel 13, § 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021.
   Lid 7 is niet van toepassing op de maïsteelt (Zea may). ]2
  ----------
  (1)<BWG 2024-01-10/18, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (2)<BWG 2025-02-06/06, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.62.[1 § 1.]1 [1 Van 15 september tot en met 31 december zorgt de landbouwer voor een vegetatiebedekking op delen van percelen bouwland met een helling van 10% of meer.]1 [2 en die onder het toepassingsgebied van artikel 54, § 1 vallen. ]2 De bedekking kan niet worden vernietigd vóór 1 januari van het volgende jaar.
  Voor de toepassing van lid 1 worden als bodembedekking beschouwd
  1° residuen van landbouwproducten, op voorwaarde dat zij ten minste 75% van het perceel bedekken;
  2° aangegroeide graangewassen en oliehoudende planten, op voorwaarde dat deze op 1 november ten minste 75% van het perceel bedekken;
  3° vóór 15 november geplante tussenteelten en secundaire teelten.
  Tijdens de in lid 1 bedoelde periode is kale grond toegestaan gedurende een periode van twee weken vóór het planten van een tussenteelt of een secundaire teelt. [2 In het geval van meteorologische beperkingen die de inzaai verstoren en die in een wetenschappelijk rapport worden beschreven, kan de Minister kale grond toestaan gedurende een periode van maximaal vier weken.]2
  [1 ...]1
  [1 § 2. Het bepaalde in paragraaf 1, lid 1, geldt niet voor de volgende oppervlakken:
   1° percelen die in de herfst zijn ingezaaid met een wintergewas om in het volgende seizoen te worden geoogst of begraasd;
   2° braakgelegde of met meerjarige gewassen, gras of andere kruidachtige voedergewassen bedekte percelen, op voorwaarde dat de bedekking gedurende de [2 in paragraaf 1]2 bedoelde periode wordt gehandhaafd;
   3° percelen met hakvruchten waarop de landbouwer een erosiebestrijdingsstrook aanlegt die voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 55, § 2;
   4° percelen met hakvruchten of soortgelijke planten waarop de landbouwer een erosiebestrijdingsstrook aanlegt die voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 55, § 2;
   5° percelen met hakvruchten of soortgelijke planten onderaan een helling die grenst aan een kruidachtige oppervlakte of een bebost gebied van minstens negen meter breed.
   Voor de toepassing van het eerste lid, 4°, wordt de erosiebestrijdingsstrook uiterlijk op 30 november van het voorgaande jaar beplant.
   De Minister stelt de lijst vast van in aanmerking komende hakvruchten of soortgelijke planten voor de toepassing van deze paragraaf.]1
  ----------
  (1)<BWG 2024-01-10/18, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (2)<BWG 2025-02-06/06, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.62/1.[1 Om het bodempotentieel te behouden, voert de landbouwer een van de volgende praktijken uit:
   1° de gewasrotatie op het bouwland bedoeld in artikel 63;
   2° de gewasdiversificatie op het bouwland bedoeld in artikel 63/1. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2025-02-06/06, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Onderafdeling 4. - Behoud van het bodempotentieel (GLMC 7)
Art.63.§ 1. Hetzelfde gewas mag niet langer dan drie jaar op hetzelfde stuk bouwland worden geteeld.
  Bovendien wisselt de landbouwer elk jaar van gewas op 35% van het totale areaal bouwland van zijn bedrijf.
  § 2. De voorschriften van lid 1 zijn niet van toepassing op bouwland dat is braakgelegd of bedekt met meerjarige gewassen, gras of andere kruidachtige voedergewassen.
  De in lid 1, eerste alinea, vastgestelde eis is niet van toepassing wanneer de landbouwer gedurende verscheidene opeenvolgende jaren op hetzelfde perceel maïs (Zea mays) wenst te telen, mits hij tussen elke maïsteelt een tussenteelt aanlegt. De tussenteelt moet gedurende ten minste drie maanden na de aanleg ervan in stand worden gehouden.
  § 3. Voor de toepassing van lid 1 is er sprake van een cultuuromslag in de volgende gevallen:
  1° een teelt volgt op een teelt die tot een ander botanisch geslacht behoort;
  2° een teelt volgt op of gaat vooraf aan een braakliggend land;
  3° een gewas volgt op of gaat vooraf aan land dat bestemd is voor de productie van gras of andere kruidachtige voedergewassen.
  Voor de toepassing van dit artikel worden spelt (Triticum spelta) en kleine spelt (Triticum monococcum) beschouwd als gewassen die gescheiden zijn van tarwe (Triticum aestivum).
  Voor de toepassing van paragraaf 1, tweede lid, wordt de totstandbrenging van tussenteelt tussen twee teelten beschouwd als een verandering van teelt indien deze ten minste drie maanden na de datum van de totstandbrenging wordt gehandhaafd.
  [1 Voor de toepassing van lid 1, 1°, worden wintergewassen en voorjaarsgewassen beschouwd als verschillende gewassen, zelfs indien ze tot hetzelfde geslacht behoren.
   Voor de toepassing van lid 1 worden door het betaalorgaan bepaalde samenstellingen van een mengsel van planten als een gewas beschouwd. ]1
  ----------
  (1)<BWG 2025-02-06/06, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.63/1. [1 . § 1. De landbouwer diversifieert de gewassen volgens de volgende modaliteiten:
   1° wanneer het bouwland van een bedrijf tussen tien en dertig hectare heeft, hij het bouwland van het bedrijf teelt met ten minste twee verschillende gewassen;
   2° wanneer het bouwland van een bedrijf meer dan dertig hectare heeft, bestaat gewasdiversificatie erin dat het bouwland van een bedrijf wordt geteeld met ten minste drie verschillende gewassen op dat bouwland.
   Voor de toepassing van lid 1, 1°, beslaat het hoofdgewas niet meer dan 75% van het bouwland.
   Voor de toepassing van lid 1, 2°, beslaat het hoofdgewas niet meer dan 75% van het bouwland en beslaan de twee hoofdgewassen samen niet meer dan 95% van het bouwland.
   § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1 wordt onder "verschillende gewassen" verstaan de volgende gewassen:
   1° een gewas van een van de verschillende botanische geslachten;
   2° een gewas van een van de soorten in het geval van kruisbloemingen, nachtschadefamilie en komkommerachtigen;
   3° een braakliggend land;
   4° een land dat bestemd is voor de productie van gras of andere kruidachtige voedergewassen;
   5° een gewas van één van de verschillende samenstellingen van een mengsel van planten bepaald door het betaalorgaan.
   Voor de toepassing van lid 1, 1° en 2°, worden wintergewassen en voorjaarsgewassen beschouwd als verschillende gewassen, zelfs indien ze tot hetzelfde geslacht behoren.
   Voor de toepassing van dit artikel worden spelt (Triticum spelta) en kleine spelt (Triticum monococcum) beschouwd als gewassen die gescheiden zijn van tarwe (Triticum aestivum). ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2025-02-06/06, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art.64.[1 Artikels 63, § 1, en 63/1, § 1, zijn]1niet van toepassing in de volgende gevallen:
  1° meer dan 75% van het bouwland van het bedrijf wordt gebruikt voor de productie van gras of andere kruidachtige voedergewassen, wordt braakgelegd, wordt gebruikt voor de teelt van peulgewassen of wordt gebruikt voor een combinatie van deze toepassingen;
  2° meer dan 75% van het in aanmerking komende landbouwareaal van het bedrijf bestaat uit blijvend grasland, wordt gebruikt voor de productie van gras of andere kruidachtige voedergewassen of wordt gebruikt voor een combinatie van deze gebruiksdoeleinden
  3° het totale areaal bouwland van het bedrijf bedraagt niet meer dan 10 hectare;
  4° de percelen waarvoor de landbouwer houder is van een certificaat overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad;
  ----------
  (1)<BWG 2025-02-06/06, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Sectie 4. Biodiversiteit en landschappen
Onderafdeling 1. - Behoud van de vogelstand (RBE 3)
Art.65. Op het grondgebied van het Waalse Gewest houdt de landbouwer zich aan :
  1° artikel 22, § 2, 3°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud ;
  2° de bestemmingen die in het gewestplan in het natuurgebied zijn opgenomen;
  3° de bestemmingen die in het gewestplan in het bosgebied zijn opgenomen.
  Lid 1, 3°, is niet van toepassing op percelen die in het gewestplan in het bosgebied zijn opgenomen en vóór een van de volgende data in landbouwarealen zijn omgezet:
  1° op 1 januari 2006, voor percelen in Natura 2000-gebieden;
  2° op 1 januari 2013, voor percelen buiten het Natura 2000-gebied.

Onderafdeling 2. - Instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (RBE 4)
Art.66. Voor elk perceel van twee are of meer dat volledig in een Natura 2000-locatie ligt, leeft de landbouwer de voorschriften na die zijn voorgeschreven in de artikelen 2, § 2, 1° en 2°, 2bis, § 2, 1° tot 4°, 2quater, 3, § 2, 1° en 3°, 28, §§ 1 en 4 lid 1, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, alsook de volgende besluiten, uitgevaardigd in uitvoering van artikel 28, §§ 2, 3 en 4, vierde lid, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud:
  1° het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk ;
  2° het besluit van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie zouden kunnen worden afgebakend, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn.
  3° de aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000-locaties:
  4° het besluit van de Waalse Regering van 23 oktober 2008 tot vaststelling van sommige modaliteiten van de preventieve regeling die van toepassing is op de Natura 2000-locaties
  Voor percelen die gedeeltelijk in een Natura 2000-locatie liggen, is lid 1 alleen van toepassing op het deel van het perceel dat in het Natura 2000-locatie ligt, mits het deel dat in het Natura 2000-locatie ligt een areaal van ten minste twee are beslaat.
  Het betaalorgaan kent een informatiecode toe aan elk perceel dat geheel of gedeeltelijk in een Natura 2000-locatie ligt. De informatiecode wordt via het verzamelaanvraagformulier aan de landbouwers meegedeeld.

Onderafdeling 3. - Instandhouding van niet-productieve gebieden of elementen om de biodiversiteit op landbouwbedrijven te vergroten (GLMC 8)
Art.67.
  <Opgeheven bij BWG 2025-02-06/06, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.68.
  <Opgeheven bij BWG 2025-02-06/06, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.68/1.
  <Opgeheven bij BWG 2025-02-06/06, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.69.
  <Opgeheven bij BWG 2025-02-06/06, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.70.
  <Opgeheven bij BWG 2025-02-06/06, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.71.
  <Opgeheven bij BWG 2025-02-06/06, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.72. § 1. De landbouwer behoudt de bijzondere topografische kenmerken op alle percelen van zijn bedrijf.
  De landbouwer moet de eis van artikel D.IV.4, lid 1, 9°, 11° tot 13°, van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling naleven.
  § 2. Elke vernietiging van topografische elementen is verboden, tenzij met toestemming van de bevoegde autoriteit of een stedenbouwkundige vergunning.

Art.73. Binnen een afstand van één meter van de rand van het platform van de weg zijn de volgende handelingen verboden:
  1° grondbewerking en wijziging van het bodemreliëf ;
  2° het inzaaien;
  3° het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
  Voor de toepassing van lid 1 wordt onder "platform van de weg" verstaan het harde wegdek of, indien er geen hard wegdek is, de drie meter brede zone in het midden van de middellijn van een weg.
  In afwijking van het eerste lid mag een landbouwer een landbouwperceel onder de in het eerste lid bedoelde grens uitbaten als hij met elk rechtsmiddel aantoont dat de grens van het perceel zich op minder dan een meter van het platform van de weg uitstrekt.

Art.74.Behalve als een stedenbouwkundige vergunning of bij gebrek de bevoegde overheid zulks toelaat, zijn de volgende handelingen verboden:
  1° het ontwortelen, mechanisch of chemisch vernietigen van inheemse heggen;
  2° de snoeiing van inheemse heggen op minder dan een meter hoogte zonder bescherming tegen het vee;
  3° het rooien, de mechanische of chemische vernieling van inheemse bomen, in rijen, afgezonderd of in bosjes.
  [1 Voor de toepassing van lid 1 wordt onder "vernieling" verstaan: elke handeling met betrekking tot inheemse bomen of inheemse heggen die tot gevolg heeft dat de doelstelling om de biodiversiteit op landbouwbedrijven te verbeteren, aanzienlijk wordt ondermijnd. ]1
  De grootte van de afgeknotte bomen valt niet onder de verbodsbepalingen opgesomd in het eerste lid.
  ----------
  (1)<BWG 2025-02-06/06, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2025>

Art.75. Het snoeien van heggen en bomen, in rijen, geïsoleerd of in bosjes, is verboden van 1 april tot en met 31 juli.

Onderafdeling 4. - Bescherming van habitats en soorten (GLMC 9)
Art.76. § 1. Ploegen en omzetting van ecologisch gevoelig blijvend grasland in landbouwareaal voor andere doeleinden is verboden.
  § 2. Ecologisch kwetsbare blijvende graslanden zijn blijvende graslanden die door artikel 2 zijn aangeduid als "Prioritaire open milieus" (UG 2), "Weiden habitats van soorten "(UG 3), "Extensieve stroken" (UG 4), "Zones met beschermingsstatusbesluit" (UG temp 1) of "zones met publiek beheer" (UG temp 2), 2° tot 4°, 14° en 15° van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie zouden kunnen worden afgebakend, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn,
  Het betaalorgaan kent aan elk milieugevoelig blijvend grasland een informatiecode toe. De informatiecode wordt aan de landbouwers meegedeeld via het verzamelaanvraagformulier.
  § 3. Indien niet aan de in lid 1 bedoelde eis wordt voldaan, zet de landbouwer de betrokken oppervlakte om in blijvend grasland.
  In afwijking van artikel 2, § 1, eerste lid, 35°, worden omgezette arealen vanaf de eerste dag van de omzetting beschouwd als blijvend grasland en zijn zij onderworpen aan de in het eerste paragraaf bedoelde verbodsbepalingen.
  § 4. Zodra is vastgesteld dat de in lid 1 bedoelde verplichting niet is nagekomen, stelt het betaalorgaan de betrokken landbouwer onverwijld in kennis van de verplichting tot omzetting en van de datum waarop aan die verplichting moet zijn voldaan. Deze datum mag niet later vallen dan de datum van wijzigingen in de verzamelaanvraag voor het volgende jaar.
  Het betaalorgaan kan per geval specifieke instructies geven die door de betrokken landbouwer moeten worden opgevolgd om de milieuschade te herstellen met het oog op het herstel van de oorspronkelijke kenmerken van het perceel.

HOOFDSTUK 2. - Volks-, en plantgezondheid
Afdeling 1. - Veiligheid van de voedingsmiddelen
Onderafdeling 1. - Veiligheid van de voedingsmiddelen (RBE 5)
Art.77. De landbouwer moet de artikelen 14, 15, 17, § 1, en 18 tot 20 naleven van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden.

Onderafdeling 2. - Gebruik van bepaalde stoffen met hormonale of thyreostatische werking en van beta-agonisten in de veehouderij (RBE 6)
Art.78. De landbouwer leeft de verboden na om bepaalde stoffen voor te schrijven en toe te dienen, alsook de verboden om landbouwhuisdieren waaraan die stoffen zijn toegediend in de handel te brengen, zoals bepaald in de artikelen 3, 5 en 9bis, § 2, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking.

Afdeling 2. - Gewasbeschermingsmiddelen
Onderafdeling 3. - Op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (RBE 7)
Art.79. De landbouwer voldoet aan artikel 55, lid 1 en lid 2, eerste zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad.

Onderafdeling 4. - Duurzaam gebruik van pesticiden (RBE 8)
Art.80. De landbouwer leeft de volgende bepalingen na:
  1° de artikelen 2 tot 5 van het koninklijk besluit van 13 maart 2011 betreffende de verplichte keuring van spuittoestellen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 november 2005 betreffende retributies bepaald bij artikel 5 van de wet van 9 december 2004 houdende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;
  2° de artikelen 3, 6°, en 4, 4°, van het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk ;
  3° de artikelen 10 en 20 tot 40 van het koninklijk besluit van 19 maart 2013: het koninklijk besluit van 19 maart 2013 ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen;
  4° het besluit van 13 juni 2013 tot bepaling van de integrale voorwaarden voor de opslag van gewasbeschermingsmiddelen voor beroepsgebruik;
  5° het besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de opslag van gewasbeschermingsmiddelen voor beroepsgebruik en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning alsook van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten
  6° de artikelen 4 tot 8 en 12 tot 18 van het besluit van de Waalse Regering van 11 juli 2013 betreffende een pesticidengebruik dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling en tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt en het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 5 oktober 1987 betreffende het opmaken van een verslag over de Toestand van het Waalse Leefmilieu.

HOOFDSTUK 3. - Dierenwelzijn
Afdeling 1. - Minimumnormen ter bescherming van kalveren (RBE 9)
Art.81. De landbouwer leeft de voorschriften na van het koninklijk besluit van 23 januari 1998 betreffende de bescherming van kalveren in kalveehouderijen.

Afdeling 2. - Minimumnormen ter bescherming van varkens (RBE 10)
Art.82. De landbouwer leeft de voorschriften na van het koninklijk besluit van 15 januari 2003 betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen en het koninklijk besluit van 17 mei 2001 betreffende de toegestane ingrepen bij gewervelde dieren, met het oog op het nutsgebruik van de dieren of op de beperking van de voortplanting van de diersoort, wat varkens betreft.

Afdeling 3. - Bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (RBE 11)
Art.83. De landbouwer leeft artikel 3 na van het koninklijk besluit van 1 maart 2000 betreffende de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren.

Deel 4. - Slotbepalingen
Art.84. Opgeheven worden :
  1° het besluit van de Waalse Regering van 27 augustus 2015 tot vastlegging van de regels betreffende de randvoorwaarden inzake landbouw, tot opheffing van het besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2014 tot vaststelling van de eisen en normen van de randvoorwaarden inzake landbouw en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 2 februari 2017, 22 maart 2018 en 25 juni 2018;
  2° het ministerieel besluit van 27 augustus 2015 tot uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 27 augustus 2015 tot vastlegging van de regels betreffende de randvoorwaarden inzake landbouw, tot opheffing van het besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2014 tot vaststelling van de eisen en normen van de randvoorwaarden inzake landbouw en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 27 april 2017.

Art.85. Dit besluit heeft uitwerking op 1 januari 2023.

Art.86. De Minister bevoegd voor Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE.
Art. N.
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-04-2023, p. 36350)