Details





Titel:

7 MEI 2021. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van diverse bepalingen uit de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, wat betreft het toezicht op de naleving van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-06-2021 en tekstbijwerking tot 10-09-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Uitvoering van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen
Afdeling 1. - Definities
Art. 1
Afdeling 2. - Digitale atlas
Art. 2-6
Afdeling 3. - Publieke grachten
Art. 7-9
Afdeling 4. - Het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 19, eerste lid, van de wet van 28 december 1967
Art. 10-14
Afdeling 5. - Het beroep, vermeld in artikel 12, § 2, en artikel 19, tweede lid, van de wet van 28 december 1967
Art. 15-18
Afdeling 6. - Algemeen reglement onbevaarbare waterlopen en grachten
Art. 19-26, 26/1, 26/2, 26/3, 26/4
Afdeling 7. - Onttrekken van water uit onbevaarbare waterlopen en publieke grachten
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 27-29
Onderafdeling 2. - Melding tot onttrekken
Art. 30-33
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
Art. 34-37
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is
Art. 38-42
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art. 43-45



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1954021904  1955061010  1958013001  1968112903  1970080504  2009035107  2010035645  2014035680  2019013160 



Uitvoeringsbesluit(en):

2021034207  2023015171  2023047251 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Uitvoering van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen
Afdeling 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder:
  1° algemeen directeur: de persoon, vermeld in artikel 170 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur;
  2° beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
  a) een aangetekende brief;
  b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
  c) een elektronisch aangetekende zending;
  d) in voorkomend geval: elektronische communicatie via een elektronisch loket van de betrokken overheid;
  3° gecoördineerd decreet van 15 juni 2018: het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018;
  4° CIW: de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid, vermeld in artikel 1.5.2.2 van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018.
  5° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving en natuur;
  6° Vogelrichtlijn: de richtlijn 2009/147/EG van 30 november 2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake het behoud van de vogelstand;
  7° Habitatrichtlijn: de richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992 van de Raad inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;
  8° speciale beschermingszone:
  a) een gebied, aangewezen door de Vlaamse Regering met toepassing van artikel 4 van de Vogelrichtlijn;
  b) een gebied, aangewezen door het Waalse Gewest, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of een andere lidstaat van de Europese Unie met toepassing van artikel 4 van de Vogelrichtlijn;
  c) een gebied, aangewezen door de Vlaamse Regering met toepassing van artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn, of, in afwachting van die aanwijzing, een gebied dat met toepassing van de Habitatrichtlijn door de Vlaamse Regering definitief is vastgesteld met toepassing van artikel 36bis, § 6, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu of dat geacht wordt definitief te zijn vastgesteld met toepassing van artikel 36bis, § 12, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu ;
  d) een gebied, aangewezen door het Waalse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of door een andere lidstaat van de Europese Unie met toepassing van artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn of, in afwachting van die aanwijzing, een gebied dat voorgesteld is door één van beide gewesten of door een andere lidstaat, met toepassing van artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn, dat door de Europese Commissie van communautair belang is verklaard met toepassing van artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn;
  9° waterbeheerder: de instantie die aangewezen is in artikel 7, eerste lid, van de wet van 28 december 1967;
  10° wet van 28 december 1967: de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;
  [1 11° peilbeheer: het uitoefenen van invloed op de waterstanden van het oppervlaktewater en onrechtstreeks ook op de grondwaterstanden in een afgebakend gebied door het peil van de onbevaarbare waterlopen en grachten te sturen via regelbare en vaste constructies of via de inrichting en het beheer van waterlopen en grachten door een waterbeheerder;]1
  [1 12° bandbreedte: de bovengrens en benedengrens waarbinnen het peil in een onbevaarbare waterloop of gracht mag variëren;]1
  [1 13° peilregeling: de bandbreedtes in een onbevaarbare waterloop of gracht en de periodes waarin de voormelde bandbreedtes door de waterbeheerder ingesteld en bewaakt worden;]1
  [1 14° peilzone: een gebied waarin een uniforme peilregeling ingesteld wordt;]1
  [1 15° regelbare constructie: een beweegbare installatie waarmee het peil van een waterloop gestuurd wordt, zoals een pompgemaal of een stuw;]1
  [1 16° kwaliteitsbeoordeling : de kwaliteitsbeoordeling van de effectrapportages door de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, waarin wordt beoordeeld of de effectrapportage voldoet aan de essentiële kenmerken, vermeld in artikel 4.1.4, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, door:
   a) vast te stellen dat geen milieueffectrapport vereist is;
   b) de inhoudsafbakening van het milieueffectrapport te bepalen en het milieueffectrapport daaraan te toetsen.]1

  ----------
  (1)<BVR 2023-05-05/37, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 13-10-2023>

Afdeling 2. - Digitale atlas
Art.2. De digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten bevat ten minste al de volgende gegevens:
  1° voor iedere gerangschikte onbevaarbare waterloop in zijn geheel al de volgende gegevens:
  a) de aslijn van de waterloop: de lineaire samenstelling van alle waterloopsegmenten van een onbevaarbare waterloop;
  b) de bodembreedte, de kruinbreedte en de diepte van de bedding, namelijk de diepte van de bodem van de bedding tot aan de laagste oever, als getallen of in de vorm van een dwarsprofiel met vermelding van het jaartal van de vaststelling. Minimaal worden die gegevens opgenomen aan de bron en de monding van de onbevaarbare waterloop en tussendoor om de halve kilometer;
  2° voor iedere onbevaarbare waterloop die of deel ervan dat is gerangschikt, al de volgende gegevens:
  a) de naam van de waterloop, als die beschikbaar is;
  b) de categorie van de waterloop;
  c) de beheerder van de waterloop;
  d) de VHAG-code die een waterloop van bron tot monding identificeert;
  e) het waterloopnummer, de code die een waterloop of een deel van de waterloop identificeert. De code wordt voorafgegaan door de eerste letter van de provincie, namelijk W, O, A, L of B;
  f) de bestuurlijke beslissing, als zich een wijziging in de gegevens over de waterloop of een deel ervan voordoet die het gevolg is van een bestuurlijke beslissing;
  3° voor iedere publieke gracht in zijn geheel: de aslijn van de gracht, namelijk de lineaire samenstelling van alle segmenten van de publieke gracht;
  4° voor iedere gracht die of deel ervan dat als publieke gracht is aangeduid al de volgende gegevens:
  a) de naam van de gracht, als die beschikbaar is;
  b) de beheerder van de gracht;
  c) de VHAG-code die een gracht van bron tot monding identificeert;
  d) de breedte van de erfdienstbaarheidszone aan de linkerkant;
  e) de breedte van de erfdienstbaarheidszone aan de rechterkant;
  f) alle bestuurlijke beslissingen tot aanduiding en wijziging van de publieke gracht.
  In het eerste lid wordt verstaan onder VHAG-code: de identificator van de waterloop in de Vlaamse hydrografische atlas. De Vlaamse hydrografische atlas is het vectoriële bestand met de assen van het waterlopennetwerk in Vlaanderen.

Art.3. De digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten wordt via een digitaal platform over geografische informatie van de Vlaamse overheid ter beschikking gesteld.
  De Vlaamse Milieumaatschappij is de verwerkingsverantwoordelijke van de digitale atlas.
  De gegevens worden in de digitale atlas bijgehouden zolang ze actueel zijn.

Art.4. § 1. Het ontwerp van de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten wordt gedurende zes maanden ter inzage gelegd bij de gemeenten.
  § 2. Het openbaar onderzoek heeft betrekking op de volgende delen van de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten:
  1° de aslijnen van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en de publieke grachten;
  2° de bodembreedte, kruinbreedte en diepte van de bedding van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen.
  De gemeenten en de CIW maken binnen tien dagen na ontvangst van het ontwerp ten minste op hun website bekend dat het ontwerp, vermeld in paragraaf 1, ter inzage wordt gelegd.
  Iedereen kan gedurende de termijn, vermeld in paragraaf 1, zijn schriftelijke opmerkingen, al dan niet digitaal, indienen bij de colleges van burgemeester en schepenen of bij de CIW.
  § 3. De gemeente en de CIW bezorgen uiterlijk vijftien dagen na het einde van het openbaar onderzoek de ontvangen bezwaren en opmerkingen over het ontwerp van de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten aan de Vlaamse Milieumaatschappij.
  De Vlaamse Milieumaatschappij staat in voor de verwerking van de bezwaren en opmerkingen. De bezwaren en opmerkingen die betrekking hebben op onbevaarbare waterlopen van tweede en derde categorie en op de publieke grachten, bezorgt de Vlaamse Milieumaatschappij aan de betrokken waterbeheerder voor advies. Als de waterbeheerder geen advies uitbrengt binnen zestig dagen na het versturen van de bezwaren en opmerkingen, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
  De Vlaamse Milieumaatschappij verwerkt de bezwaren, de opmerkingen en de adviezen en legt een definitief voorstel voor aan de minister. Dat voorstel bestaat uit een of meer ontwerpbesluiten.
  § 4. Binnen zestig dagen na de dag waarop de minister het definitieve voorstel ontvangt, keurt de minister de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten goed en legt hem bij ministerieel besluit vast.
  Het ministerieel besluit tot vastlegging van de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  Het volledige besluit wordt bekendgemaakt op het digitale platform over geografische informatie van de Vlaamse overheid waarop de digitale atlas ter beschikking gesteld wordt.

Art.5. De Vlaamse Milieumaatschappij staat, overeenkomstig artikel 5, eerste lid, van de wet van 28 december 1967, in voor het actueel houden van de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten.
  In het eerste lid wordt verstaan onder actueel houden: de noodzakelijke aanpassingen ten gevolge van bestuurlijke beslissingen aanbrengen. Deze beslissingen kunnen machtigingen van waterbeheerders zijn om werken uit te voeren of omgevingsvergunningen waarvoor het advies van de waterbeheerder wordt gevraagd overeenkomstig artikel 12, § 1, derde lid, van de wet van 28 december 1967.
  Overeenkomstig artikel 5, eerste lid, van de wet van 28 december 1967 stellen de provincies voor de onbevaarbare waterlopen die gerangschikt zijn in tweede en derde categorie, en de publieke grachten op hun grondgebied alle gevalideerde gegevens ter beschikking, vermeld in artikel 2. Met gevalideerde gegevens wordt bedoeld dat de provincie de taak heeft om de ontvangen gegevens voldoende te controleren en na te zien. De provincie bekomt de gegevens van de gemeenten, de polders en wateringen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de betrokken waterlopen.
  Naar aanleiding van wijzigingen die het gevolg zijn van een bestuurlijke beslissing van de Vlaamse Regering, de deputatie of een andere bevoegde instantie wordt de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen geactualiseerd binnen de volgende termijnen:
  1° binnen dertig dagen na de dag waarop de bestuurlijke beslissing aan de Vlaamse Milieumaatschappij is bezorgd;
  2° binnen zestig dagen na de dag waarop de werken zijn beëindigd als die bestuurlijke beslissing gepaard gaat met werken.

Art.6. De minister legt de geactualiseerde digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten om de zes jaar vast.
  Artikel 4 is van toepassing bij het vastleggen van de geactualiseerde versie, vermeld in het eerste lid.

Afdeling 3. - Publieke grachten
Art.7. § 1. De gemeenteraad organiseert het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 23ter, § 3, van de wet van 28 december 1967.
  Tijdens het openbaar onderzoek worden de volgende documenten ter inzage gelegd:
  1° een plan waarop de gracht duidelijk zichtbaar is, met vermelding van de ligging en de breedte van de erfdienstbaarheidszone;
  2° een motiveringsnota die aangeeft waarom de overname van het beheer nuttig is voor het watersysteem, wat de erfdienstbaarheid inhoudt, en waarom een bepaalde erfdienstbaarheidszone aangewezen is.
  Voor grachten die in het werkingsgebied van polders en wateringen gelegen zijn, bezorgt de polder of watering in kwestie de documenten vermeld in het tweede lid aan de gemeente. Het openbaar onderzoek wordt gehouden binnen dertig dagen na de ontvangst van die documenten.
  § 2. Het gemeentebestuur hangt gedurende dertig dagen vanaf het begin van het openbaar onderzoek op de gewone aanplakplaatsen en in ieder geval aan het gemeentehuis, en ook op de plaats waar de gracht uitkomt op de openbare weg of aan de dichtstbijzijnde openbare weg als de gracht niet op de openbare weg uitkomt, een bekendmaking uit die ten minste al de volgende gegevens bevat:
  1° de aanvangsdatum en de einddatum van het openbaar onderzoek;
  2° een korte omschrijving van het doel van het openbaar onderzoek;
  3° de plaats waar de documenten ter inzage liggen;
  4° de termijn waarin bezwaren en opmerkingen over de documenten die ter inzage gelegd zijn, ingediend kunnen worden, en de wijze waarop dat gebeurt.
  De gemeente publiceert uiterlijk de eerste dag van het openbaar onderzoek de bekendmaking, vermeld in het eerste lid, op een voor bekendmakingen geëigende en opvallende plaats op haar website.
  Het gemeentebestuur licht de aanpalende eigenaars in van het openbaar onderzoek en bezorgt hen de informatie vermeld in het eerste lid.
  Bezwaren en opmerkingen over de documenten die ter inzage gelegd zijn, kunnen uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek met een beveiligde zending ingediend worden op het gemeentehuis.
  De algemeen directeur of zijn gemachtigde stelt een proces-verbaal op van het openbaar onderzoek. Het proces-verbaal omvat ten minste een inventaris van de bezwaren en opmerkingen die ingediend zijn tijdens het openbaar onderzoek. Voor grachten gelegen in het werkingsgebied van polders en wateringen bezorgt de algemeen directeur of zijn gemachtigde het proces-verbaal aan de betrokken polder of watering.
  § 3. De beslissing tot overname van het beheer en de beslissing om een erfdienstbaarheid op te leggen, wordt door het gemeentebestuur tien dagen na het nemen van de beslissing gedurende dertig dagen bekendgemaakt op dezelfde plaatsen als de bekendmaking van het openbaar onderzoek, vermeld in paragraaf 2. Het gemeentebestuur licht tevens de aanpalende eigenaars in.
  Als het bevoegde bestuur een polder of watering is, bezorgt de polder of de watering de beslissing aan de gemeente. De termijn van tien dagen vermeld in het eerste lid begint op de dag dat de gemeente de beslissing van de polder of de watering ontvangt.
  De algemeen directeur of zijn gemachtigde stelt een proces-verbaal op van de bekendmaking van de beslissing. Het proces-verbaal omvat een overzicht van de begin- en de einddata van de verschillende vormen van de bekendmaking.
  De gemeente bezorgt een afschrift van de beslissing, vermeld in het eerste lid, met inbegrip van de bijbehorende plannen, aan de provincie. Voor grachten in het werkingsgebied van polders en wateringen bezorgt de betrokken polder of watering een afschrift van de beslissing, vermeld in het eerste lid, met inbegrip van de bijbehorende plannen, aan de gemeente en de provincie.

Art.8. § 1. De eigenaar of de gebruiker van het perceel waarop de erfdienstbaarheid rust, vermeld in artikel 23ter van de wet van 28 december 1967, kan om de stopzetting van de overname van het beheer door de gemeente, respectievelijk de polder of watering, of om de gehele of gedeeltelijke opheffing van die erfdienstbaarheid verzoeken. Daarvoor stuurt de eigenaar of gebruiker met een beveiligde zending een gemotiveerd verzoek naar het college van burgemeester en schepenen, respectievelijk naar de betrokken polder of watering.
  Het college van burgemeester en schepenen beslist op basis van het gemotiveerde verzoek om de procedure al dan niet op te starten. Voor grachten in het werkingsgebied van polders en wateringen beslist het bestuur van de polder of watering op basis van het gemotiveerde verzoek om de procedure al dan niet op te starten.
  Het college van burgemeester en schepenen, respectievelijk het bestuur van de polder of watering, brengt de eigenaar of de gebruiker, vermeld in het eerste lid, met een beveiligde zending op de hoogte van zijn beslissing om al dan niet de procedure op te starten.
  § 2. Als de gemeente, respectievelijk de polder of watering, al dan niet op eigen initiatief de overname van het beheer wil stopzetten of de erfdienstbaarheid volledig of gedeeltelijk wil opheffen, zijn de procedures, vermeld in dit artikel en in artikel 7, van toepassing.
  In afwijking van artikel 7 liggen de volgende documenten ter inzage gedurende het openbaar onderzoek:
  1° een plan waarop de gracht duidelijk zichtbaar is, met vermelding van de huidige en toekomstige breedte en de ligging van de erfdienstbaarheidszone;
  2° een motiveringsnota die aangeeft waarom de overname van het beheer of de erfdienstbaarheidszone volledig of gedeeltelijk opgeheven wordt.

Art.9. § 1. Tegen de beslissingen, vermeld in artikel 7, § 3, en artikel 8, § 1 en § 2, kan elke belanghebbende beroep instellen bij de provincie in kwestie. Met de beslissing uit artikel 8, § 1, worden enkel de beslissingen om de procedure niet op te starten bedoeld.
  Het beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de dag volgend op de dag van de kennisname van de bestreden beslissing overeenkomstig artikel 23ter van de wet van 28 december 1967.
  Het beroep wordt ingediend met een beveiligde zending. Het beroep is gemotiveerd en bevat een kopie van de bestreden beslissing.
  § 2. De provincie stuurt binnen tien dagen na de dag waarop ze het beroep heeft ontvangen, een kopie van het beroepschrift naar het college van burgemeester en schepenen, respectievelijk naar de betrokken polder of watering.
  Het college van burgemeester en schepenen, respectievelijk het bestuur van de polder of watering, kan een verweernota indienen binnen dertig dagen na de dag waarop de provincie het beroepschrift heeft verzonden. Bij overschrijding van die termijn is de provincie niet verplicht rekening te houden met de verweernota.
  De provincie doet uitspraak binnen zestig dagen na de ontvangst van het beroepschrift overeenkomstig artikel 23ter van de wet van 28 december 1967. Die beslissing wordt binnen tien dagen nadat ze genomen werd met een communicatie per beveiligde zending bezorgd aan de beroepsindiener, aan het college van burgemeester en schepenen en aan betrokken polder of watering.
  De gemeente, respectievelijk de polder of watering, maakt de beslissingen waarbij de provincie de bestreden beslissing wijzigt, conform artikel 7, § 3, bekend. Deze verplichting tot bekendmaking geldt niet voor de beslissingen, zoals vermeld in artikel 8, § 1, die de beslissing om de procedure niet op te starten herzien.

Afdeling 4. - Het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 19, eerste lid, van de wet van 28 december 1967
Art.10. § 1. Als er een openbaar onderzoek wordt gevoerd om het punt van oorsprong van een waterloop als vermeld in artikel 3, § 1, van de wet van 28 december 1967, te bepalen, bevat het dossier dat ter inzage wordt gelegd, al de volgende stukken:
  1° een voorontwerp van besluit
  2° een duidelijk plan met aanduiding van het punt van oorsprong;
  3° een motiveringsnota die aangeeft waarom de verplaatsing van het punt van oorsprong belangrijk is.
  De provincie stelt het dossier samen.
  § 2. Als er een openbaar onderzoek wordt gevoerd om kunstmatige waterlopen of waterlopen waarvan het waterbekken geen honderd hectare bedraagt, bij de onbevaarbare waterlopen te rangschikken, met inbegrip van het vastleggen van de categorie ervan, en om het punt van oorsprong te bepalen, vermeld in artikel 4, § 1, van de wet van 28 december 1967, bevat het dossier dat ter inzage wordt gelegd, al de volgende stukken:
  1° een voorontwerp van besluit;
  2° een duidelijk plan met aanduiding van de te rangschikken waterlopen;
  3° een motiveringsnota die aangeeft waarom de rangschikking belangrijk is en die een motivatie bevat voor de vastlegging van de categorie en de locatie van het punt van oorsprong.
  De provincie stelt het dossier samen.
  § 3. Als er een openbaar onderzoek wordt gevoerd om een waterloop het statuut van gerangschikte onbevaarbare waterloop te ontnemen als vermeld in artikel 4, § 2, van de wet van 28 december 1967, bevat het dossier dat ter inzage wordt gelegd, al de volgende stukken:
  1° een voorontwerp van besluit;
  2° een duidelijk plan met aanduiding van de waterlopen die de rangschikking ontnomen worden;
  3° een motiveringsnota die aangeeft waarom het aangewezen is om de waterloop het statuut van gerangschikte onbevaarbare waterloop te ontnemen.
  De provincie stelt het dossier samen.
  § 4. Als er een openbaar onderzoek wordt gevoerd om kunstmatige waterlopen met een waterbekken groter dan honderd hectare te rangschikken bij de onbevaarbare waterlopen, met inbegrip van het vastleggen van de categorie ervan, en om het punt van oorsprong te bepalen, vermeld in artikel 4bis, § 1, van de wet van 28 december 1967, bevat het dossier al de volgende stukken:
  1° een voorontwerp van besluit;
  2° een duidelijk plan met aanduiding van de te rangschikken waterlopen;
  3° een motiveringsnota die aangeeft waarom de rangschikking belangrijk is en een motivatie voor de vastlegging van de categorie en de locatie van het punt van oorsprong.
  De Vlaamse Milieumaatschappij stelt het dossier samen.
  § 5. Als er een openbaar onderzoek wordt gevoerd om een kunstmatige waterloop zijn rangschikking als onbevaarbare waterloop te ontnemen als vermeld in artikel 4bis, § 4, van de wet van 28 december 1967, bevat het dossier al de volgende stukken:
  1° een voorontwerp van besluit;
  2° een duidelijk plan met aanduiding van de waterlopen die de rangschikking ontnomen worden;
  3° een motiveringsnota die aangeeft waarom het aangewezen is om de waterloop het statuut van gerangschikte onbevaarbare waterloop te ontnemen.
  De Vlaamse Milieumaatschappij stelt het dossier samen.

Art.11. De deputatie of de Vlaamse Milieumaatschappij bezorgt naargelang het openbaar onderzoek georganiseerd wordt voor een dossier als vermeld in artikel 10, § 1, § 2 of § 3, of voor een dossier als vermeld in artikel 10, § 4 of § 5, het dossier, vermeld in artikel 10, aan elke gemeente op het grondgebied waarvan de voorgenomen beslissing betrekking heeft.
  Het gemeentebestuur organiseert een openbaar onderzoek binnen tien dagen na de dag waarop ze het dossier ontvangt. Dat openbaar onderzoek duurt dertig dagen.

Art.12. Het gemeentebestuur hangt op de gewone aanplakplaatsen en in ieder geval aan het gemeentehuis, en ook op de plaats waar de betrokken waterloop uitkomt op de openbare weg of aan de dichtstbijzijnde openbare weg als de waterloop niet op de openbare weg uitkomt, gedurende dertig dagen vanaf de dag waarop het openbaar onderzoek begint, een bekendmaking uit die ten minste al de volgende gegevens bevat:
  1° de begindatum en de einddatum van het openbaar onderzoek;
  2° een korte omschrijving van het doel van het openbaar onderzoek;
  3° de plaats waar het dossier ter inzage ligt;
  4° de termijn waarin bezwaren en opmerkingen over de documenten die ter inzage gelegd zijn, ingediend kunnen worden, en de wijze waarop dat gebeurt.
  De gemeente publiceert uiterlijk de eerste dag van het openbaar onderzoek de bekendmaking, vermeld in het eerste lid, op een voor bekendmakingen geëigende en opvallende plaats op haar website.

Art.13. Bezwaren en opmerkingen over het dossier dat ter inzage gelegd is, kunnen uiterlijk de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek met een beveiligde zending ingediend worden op het gemeentehuis.
  De algemeen directeur of zijn gemachtigde stelt binnen vijftien dagen na de laatste dag van het openbaar onderzoek een proces-verbaal op van het openbaar onderzoek. Het proces-verbaal omvat ten minste een inventaris van de bezwaren en opmerkingen die ingediend zijn tijdens het openbaar onderzoek.
  De algemeen directeur of zijn gemachtigde bezorgt zo snel mogelijk het proces-verbaal en de ontvangen bezwaren en opmerkingen aan de deputatie als het openbaar onderzoek gaat over een dossier als vermeld in artikel 10, § 1, § 2 of § 3. Voor dossiers als vermeld in artikel 10, § 4 of § 5, worden het proces-verbaal en de ontvangen bezwaren en opmerkingen zo snel mogelijk aan de Vlaamse Milieumaatschappij bezorgd.

Art.14. Naargelang het geval nemen de deputatie of de Vlaamse Regering hun beslissing binnen zestig dagen na de dag waarop ze het proces-verbaal, vermeld in artikel 13, hebben ontvangen.
  Als het openbaar onderzoek in verschillende gemeenten liep, begint de termijn, vermeld in het eerste lid, op de dag waarop ze het laatste proces-verbaal hebben ontvangen.

Afdeling 5. - Het beroep, vermeld in artikel 12, § 2, en artikel 19, tweede lid, van de wet van 28 december 1967
Art.15. Het beroep, vermeld in artikel 12, § 2, en artikel 19, tweede lid, van de wet van 28 december 1967, wordt ingesteld met een beveiligde zending die gericht is aan de minister op het adres van de Vlaamse Milieumaatschappij.
  Het beroepschrift bevat al de volgende documenten:
  1° een uiteenzetting van de motieven voor het beroep;
  2° een kopie van de bestreden beslissing;
  3° de bewijsstukken. De bewijsstukken worden genummerd en opgenomen in een inventaris die bij het beroepschrift wordt gevoegd.

Art.16. De Vlaamse Milieumaatschappij brengt het bestuur dat de bestreden beslissing heeft genomen, op de hoogte van het feit dat ze het beroep heeft ontvangen door met een beveiligde zending een kopie van het ontvangen beroepschrift en de bewijsstukken te versturen.
  Het bestuur dat de beslissing in eerste aanleg heeft genomen, kan binnen dertig dagen na de dag waarop het de kennisgeving, vermeld in het eerste lid, ontvangt, een nota versturen met een beveiligde zending die gericht is aan de Vlaamse Milieumaatschappij, waarin het standpunt van het bestuur over het beroep wordt uiteengezet.
  Als de Vlaamse Milieumaatschappij de bestreden beslissing nam, zijn het eerste en het tweede lid niet van toepassing.

Art.17. De minister beslist binnen vier maanden over het ingestelde beroep.
  De termijn, vermeld in het eerste lid, begint op de dag dat de Vlaamse Milieumaatschappij de nota, vermeld in artikel 16, tweede lid, ontvangt. Als ze geen nota ontvangt, begint de termijn, vermeld in het eerste lid, dertig dagen na de dag van de kennisgeving, vermeld in artikel 16, eerste lid.
  Als de Vlaamse Milieumaatschappij de bestreden beslissing heeft genomen, begint de termijn, vermeld in het eerste lid, op de dag dat de Vlaamse Milieumaatschappij het beroepschrift ontvangt.

Art.18. Binnen tien dagen nadat de beslissing in beroep is genomen bezorgt de Vlaamse Milieumaatschappij de beslissing over het beroep met een beveiligde zending aan de indiener van het beroep en aan de overheid die de beslissing in eerste aanleg heeft genomen.
  Als de Vlaamse Milieumaatschappij de beslissing in eerste aanleg heeft genomen, wordt de beslissing over het beroep alleen aan de indiener van het beroep bezorgd.

Afdeling 6. - Algemeen reglement onbevaarbare waterlopen en grachten
Art.19. Nieuwe bomen en struiken worden alleen aangeplant binnen een afstand van vijf meter landinwaarts vanaf de bovenste rand van het talud van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten indien:
  1° een minimale tussenafstand van 12 m voor opgaande bomen gerespecteerd wordt;
  2° de houtkant regelmatig teruggezet wordt én die indien nodig voor de toegankelijkheid van de waterloop periodiek teruggezet wordt op vraag van de waterbeheerder;
  3° voor een andere plantwijze geopteerd wordt dan vermeld in 1° en 2° nadat de waterbeheerder daarvoor een schriftelijke toestemming gaf.
  De toestemming vermeld in 3° kan aangevraagd worden met een gewone brief of met een elektronische zending. De waterbeheerder beslist over de aanvraag binnen dertig dagen na de ontvangst ervan.
  Als de waterbeheerder een beslissing neemt over de gevraagde aanplanting, motiveert hij die beslissing rekening houdend met de relevante doelstellingen van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018 en de onderhoudsvereisten van de waterloop in kwestie.
  De waterbeheerder bezorgt zijn schriftelijke beslissing met een gewone brief of met een elektronische zending.
  Bij spontane verbossing dienen, als dit nodig is voor de toegankelijkheid van de waterloop, periodiek de bomen en struiken teruggezet te worden op vraag van de waterbeheerder.

Art.20. Om het talud te beschermen, kan de waterbeheerder aangelanden verplichten om gronden die aan een waterloop of publieke gracht palen en die begraasd worden, af te rasteren.
  Bij afrastering bevindt het deel van de afsluiting aan de kant van de grond die aan de waterloop paalt, zich op een afstand van 0,75 meter tot 1 meter, landinwaarts gemeten vanaf het einde van het talud van de waterloop. De afsluiting mag niet hoger dan 1,50 meter boven de begane grond zijn.
  De afsluiting is zo opgesteld dat ze geen belemmering vormt bij het onderhoud van de waterlopen, of ze kan weggenomen worden.
  De waterbeheerder legt de verplichting vermeld in het eerste lid op aan de aangelanden door middel van een beveiligde zending. De waterbeheerder motiveert zijn beslissing op basis van de noodwendigheden van het beheer van de betrokken waterloop en de relevante doelstellingen van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018.

Art.21. Varen met gemotoriseerde vaartuigen is verboden, tenzij na een schriftelijke toestemming van de waterbeheerder.
  De onbevaarbare waterlopen zijn altijd bevaarbaar voor niet-gemotoriseerde vaartuigen, behalve als de waterbeheerder het gebruik van die vaartuigen op onbevaarbare waterlopen of delen ervan permanent of gedurende een periode van het jaar verbiedt om een van de volgende redenen:
  1° om de doelstellingen van het integraal waterbeleid, vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018, te realiseren;
  2° om redenen van natuurbehoud;
  3° voor de rustige uitoefening van het visrecht of ander recreatief medegebruik;
  4° voor onderhoud en andere werken aan de waterloop;
  5° om andere redenen van algemeen belang dan de redenen, vermeld in punt 1° tot en met 4°.
  Bij de afvaart van onbevaarbare waterlopen houdt de vaarder rekening met het natuurlijke karakter van onbevaarbare waterlopen.
  Bij het varen is het verboden om:
  1° de rust te verstoren;
  2° schade aan oevers, de waterbodem en de vegetatie die erop voorkomt, te veroorzaken;
  3° in het wild levende diersoorten opzettelijk te verstoren.
  De waterbeheerder kan alleen onderhoudsmaatregelen en inrichtingswerken uitvoeren om de bevaarbaarheid met niet-gemotoriseerde vaartuigen van onbevaarbare waterlopen te verbeteren als dat niet in strijd is met de doelstellingen van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018.
  De waterbeheerder is niet verantwoordelijk voor ongevallen en incidenten die zich voordoen met de vaartuigen en opvarenden tijdens het afvaren van onbevaarbare waterlopen.

Art.22. Een vergunning voor stedenbouwkundige handelingen, zoals vermeld in artikel 4.2.1. Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, voor het volledig of gedeeltelijk dempen, voor het verdiepen of verleggen van grachten kan slechts goedgekeurd worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1° de gracht dempen, verdiepen of verleggen is in overeenstemming met de doelstellingen van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018;
  2° de ingreep zorgt niet voor ongewenste verdroging of een versnelde afvoer van hemel- of drainagewater; de minister kan nadere regelen vaststellen voor de beoordeling van deze voorwaarde.
  3° het bufferende volume en de infiltratiecapaciteit minimaal behouden blijft, al dan niet door compenserende maatregelen.

Art.23. § 1. Niemand mag zonder voorafgaande omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen grachten overwelven of inbuizen.
  Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, zoals vermeld in artikel 4.2.1. Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, voor het overwelven of inbuizen van een gracht kan alleen verleend worden om toegang tot een perceel te verlenen, te verbeteren of om werken van algemeen belang uit te voeren.
  § 2. De omgevingsvergunning als vermeld in de eerste paragraaf, kan slechts goedgekeurd worden als de werken voldoen aan al de volgende voorwaarden:
  1° de overwelving of inbuizing van de gracht veroorzaakt geen schadelijk effect als vermeld in artikel 1.1.3, § 2, 18°, van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018 en veroorzaakt geen ongewenste vernatting van aanpalende landbouwgronden buiten SBZ en VEN; en is in overeenstemming met de doelstellingen van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018;
  2° er is maar één overwelving of inbuizing per kadastraal perceel. Als verschillende kadastrale percelen door gebruik één geheel vormen, wordt er maar één overwelving of inbuizing voor het geheel van die percelen aangebracht, tenzij de aanvrager kan aantonen dat meer dan één overwelving redelijkerwijs noodzakelijk is voor het normale gebruik en de vlotte ontsluiting van de gronden.
  De lengte van de overwelving of inbuizing mag maximaal vijf meter bedragen. De vergunningverlenende overheid kan een afwijking van de maximale lengte toestaan om een van de volgende redenen:
  1° voor werken van algemeen belang;
  2° om redenen van gezondheid of veiligheid voor de bewoners van de woning waarvoor de overwelving wordt aangelegd;
  3° de lengte van vijf meter volstaat niet om toegang tot het perceel of de percelen in kwestie te verlenen.
  De aanvrager motiveert de noodzaak om af te wijken van de maximale lengte. Het feit dat de toegang tot het perceel gebruikt wordt door andere voertuigen dan personenwagens en lichte bestelwagens, geldt als voldoende motivering om af te wijken tot 7,5 meter. Als uit een gemotiveerde aanvraag blijkt dat 7,5 meter niet volstaat, kan de vergunningverlenende overheid daar ook van afwijken. Bij elke overwelving of inbuizing van meer dan 7,5 meter moet de infiltratie van hemelwater blijvend verzekerd worden en worden hiertoe indien nodig bijkomende maatregelen genomen;
  4° de overwelving of inbuizing is voldoende groot om het opwaarts afstromende debiet te kunnen afvoeren en heeft een minimale binnendiameter van 400 millimeter;
  5° de buizen worden in een volledig geruimde grachtbodem geplaatst. Bij de plaatsing wordt er geen schade toegebracht aan de grachtkanten en de nutsleidingen. De overgang van het open grachtprofiel naar de overwelving of inbuizing wordt zo afgewerkt dat uitspoeling niet mogelijk is.
  § 3. De vergunningverlenende overheid kan bijkomende voorwaarden opleggen, onder meer voor de aanvulling van de sleuf rond de inbuizing, het aanbrengen van kopmuren en inspectieschouwen.
  De vergunninghouder of zijn rechtsopvolger is verantwoordelijk voor de goede staat en werking van de overwelving. Hij ruimt de overwelving of inbuizing en houdt ze vrij van alle obstakels die een goede afwatering verhinderen.

Art.24. Oever- en bodemversteviging van een gracht zijn alleen aanvaardbaar als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
  1° het gabariet van de gracht neemt niet af;
  2° de infiltratie via de bodem en via de wanden van de gracht blijft mogelijk;
  3° harde materialen worden beperkt tot het noodzakelijke om de gracht en talud in goede toestand te behouden.
  De vergunningverlenende overheid kan alleen een afwijking van het eerste lid toestaan als de aanvrager afdoende motiveert dat er geen schadelijk effect als vermeld in artikel 1.1.3, § 2, 18°, van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018, veroorzaakt wordt en de afwijking in overeenstemming is met de doelstellingen van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018.

Art.25. Voor de publieke grachten hebben de gemeenten, polders en wateringen, onder meer de volgende verplichtingen:
  1° de begroeiingen onderhouden volgens de code van goede natuurpraktijk voor het beheer van waterlopen als vermeld in artikel 14, § 2, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
  2° de publieke grachten in stand houden in functie van de in overeenstemming met de doelstellingen van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018, gewenste infiltratie-, buffer-, afvoer- en bergingscapaciteit en hiertoe indien nodig materialen, voorwerpen en plantenresten verwijderen. Met in stand houden worden handelingen van onderhoud en herstel bedoeld, die als doel hebben om de gracht verder zijn functies in de lokale waterhuishouding te laten vervullen.
  Bij de baangrachten staat de wegbeheerder in voor de taken, vermeld in het eerste lid. Baangrachten zijn grachten die onderdeel zijn van de openbare weg, van het openbaar domein van de spoorwegen, van vliegvelden, en zo meer.
  Voor de overige grachten staan de aangelanden in voor de taken, vermeld in het eerste lid.

Art.26. De waterbeheerder kan gebruikers of eigenaars van gemachtigde constructies op onbevaarbare waterlopen verplichten:
  1° op eigen kosten peilschalen of peilspijkers in de bedding van de waterlopen te plaatsen;
  2° de bestaande peilschalen of peilspijkers te verplaatsen;
  3° de stand van peilschalen of peilspijkers te wijzigen.
  De waterbeheerder legt de verplichting vermeld in het eerste lid op aan de gebruikers of eigenaars van gemachtigde constructies door middel van een beveiligde zending. De waterbeheerder motiveert zijn beslissing op basis van de noodwendigheden van het beheer van de betrokken waterloop en de relevante doelstellingen van het integraal waterbeleid.
  Het is verboden de peilschalen, peilspijkers of andere merktekens die aangebracht zijn in opdracht van de waterbeheerder, te verwijderen, onherkenbaar te maken of iets aan de stand of plaats ervan te veranderen.

Art.26/1. [1 § 1. De waterbeheerder voert een peilbeheer in overeenstemming met de doelstellingen van het integraal waterbeleid, vermeld in artikel 1.2.2 van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018.
   § 2. De waterbeheerder houdt bij het peilbeheer rekening met onder andere de behoeften inzake milieu, natuur, landschap, economie, landbouw en waterveiligheid die er bestaan in de peilzones.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2023-05-05/37, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 13-10-2023>


Art.26/2. [1 § 1. De waterbeheerder kan de nodige initiatieven nemen om te beschikken over een goedgekeurd peilbesluit voor alle gebieden waar het oppervlaktewaterpeil kunstmatig geregeld wordt.
   De minister bepaalt de gebieden waar een peilbesluit prioritair opgemaakt moet worden. De minister houdt hierbij minstens rekening met de volgende criteria:
   - de aanwezigheid van regelbare constructies;
   - het belang van het peilbeheer om de doelstellingen te halen van het integraal waterbeleid, vermeld in artikel 1.2.2 van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018, te realiseren;
   - het belang van het peilbeheer om de doelstellingen te halen van het natuurbeleid, vermeld in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
   - het belang van peilbeheer voor milieu, natuur, landschap, economie, landbouw en waterveiligheid in het gebied;
   - de vaststelling van verdroging en het risico op waterschaarste.
   Voor de waterlopen en grachten gelegen in een prioritair gebied moeten de waterbeheerders binnen een termijn van 2 jaar na de aanduiding van het prioritaire gebied een ontwerp van peilbesluit aan de minister voorleggen. De waterbeheerders kunnen binnen de termijn van 2 jaar een gemotiveerd verzoek tot verlenging van deze termijn aan de minister voorleggen. De minister beslist binnen een termijn van 3 maand na ontvangst van het gemotiveerd verzoek of deze verlenging aanvaard kan worden.
   De minister evalueert 2-jaarlijks of de aanduiding van bijkomende prioritaire gebieden nodig is.
   § 2. Waterbeheerders kunnen voor een bepaald gebied samen het initiatief nemen om een peilbesluit als vermeld in paragraaf 1, op te stellen. De waterbeheerders maken in een overeenkomst de noodzakelijke afspraken over de uitvoering van de verschillende taken die nodig zijn om een peilbesluit als vermeld in paragraaf 1, op te stellen, en over de kostenverdeling. De voormelde waterbeheerders wijzen een van de betrokken waterbeheerders aan als coördinerende waterbeheerder om het voormelde peilbesluit op te stellen. De voormelde afspraken kunnen gewijzigd of opgezegd worden op de wijze die in de voormelde overeenkomst bepaald is.
   § 3. Als de waterbeheerders niet tijdig een peilbesluit als vermeld in paragraaf 1, aan de minister voorleggen, kan de minister een instantie aanwijzen die het voormelde peilbesluit opstelt conform de procedure, vermeld in dit besluit.
   § 4. Een peilbesluit als vermeld in paragraaf 1, bevat al de volgende elementen:
   1° de peilregeling voor de peilzones in het gebied waarop het peilbesluit van toepassing is, rekening houdend met de behoeften, vermeld in artikel 26/1, § 2, van dit besluit, waarmee in het gebied rekening moet worden gehouden;
   2° in voorkomend geval de wijze waarop de peilregeling veranderd is ten opzichte van een vorige versie;
   3° een peilkaart met daarop de begrenzing van het gebied waarop het peilbesluit betrekking heeft, en met de peilzones waarin de verschillende peilregelingen gelden die met het peilbesluit ingesteld worden;
   4° een toelichting bij het besluit die al de volgende elementen bevat:
   a) een overzicht van de onbevaarbare waterlopen en de grachten in het gebied én de regelbare en vaste constructies op de voormelde waterlopen en grachten en inrichtings- en beheermaatregelen die de waterbeheerder kan inzetten om de peilregeling te realiseren;
   b) een overzicht van de verbindingen met de bevaarbare waterwegen;
   c) de wetgeving die voor het peilbeheer in het gebied in kwestie relevant is, en de wijze waarop daarmee is omgegaan;
   d) de geïdentificeerde behoeften, vermeld in artikel 26/1, § 2, van dit besluit, waarmee in het gebied rekening moet worden gehouden;
   e) een grondige motivering van de peilregeling, waarbij rekening gehouden wordt met de verschillende belangen in het gebied;
   f) de peilinstellingen voor de regelbare constructies die ingezet worden om de peilregeling te realiseren;
   g) de meetpunten die in het gebied aanwezig zijn of aangebracht worden om de peilregeling te monitoren;
   5° de kwaliteitsbeoordeling en, in voorkomend geval, de verklaring, vermeld in artikel 4.2.11, § 7, eerste lid, 2°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, en, in voorkomend geval, een overzicht van de conclusies van de volgende effectbeoordelingen waarbij aangegeven wordt hoe die geïntegreerd zijn in het plan:
   a) het planmilieueffectrapport;
   b) de passende beoordeling;
   c) andere verplicht voorgeschreven of gemaakte effectenrapporten;
   d) in voorkomend geval de monitoringsmaatregelen in het kader van de uitgevoerde effectbeoordelingen.
   § 5. Een peilbesluit als vermeld in paragraaf 1, is bindend voor de waterbeheerders, vermeld in paragraaf 1 en 2, en de eigenaars en gebruikers van de onroerende goederen die in het gebied liggen waarop het voormelde peilbesluit betrekking heeft.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2023-05-05/37, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 13-10-2023>


Art.26/3.[1 § 1. In dit artikel wordt verstaan onder afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage: de subentiteit van het Departement Omgeving die bevoegd is voor de milieueffectrapportage.
   § 2. De waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder, vermeld in artikel 26/2, § 1 en § 2, van dit besluit, stelt een oriëntatienota op via een participatief traject met lokale actoren, eigenaars en gebruikers die al de volgende elementen bevat:
   1° de peilregeling die actueel is ingesteld met een kaart van het gebied waarop die peilregeling betrekking heeft, en, in voorkomend geval, de zones waarin de verschillende bestaande peilregelingen gelden;
   2° de aanwezige regelbare en vaste constructies om de actuele peilregeling te realiseren, en de gehanteerde peilinstellingen van de voormelde regelbare constructies;
   3° de huidige inrichting en het actueel gehanteerde beheer van de waterlopen en grachten met het oog op de peilregeling;
   4° de wetgeving die relevant is voor het peilbeheer in het gebied in kwestie;
   5° de relevante info uit de bodemkaart van het gebied;
   6° de geïdentificeerde behoeften, vermeld in artikel 26/1, § 2, van dit besluit;
   7° een kaart met daarop de begrenzing van het gebied waarvoor de waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder een peilbesluit als vermeld in artikel 26/2, § 4, van dit besluit, wil opmaken;
   8° in voorkomend geval de kennisgeving van het voorgenomen plan-milieueffectrapport, vermeld in artikel 4.2.8, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
   § 3. De waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder vraagt advies aan de volgende instanties over de oriëntatienota, vermeld in paragraaf 2:
   1° het college van burgemeester en schepenen van de gemeenten waarop het peilbesluit, vermeld in artikel 26/2, § 4, van dit besluit, betrekking heeft;
   2° de overige waterbeheerders die waterlopen of publieke grachten beheren in het gebied in kwestie;
   3° het Agentschap voor Natuur en Bos;
   4° [2 het Agentschap Landbouw en Zeevisserij]2;
   5° het Agentschap Onroerend Erfgoed als een cultuurhistorisch landschap als vermeld in artikel 2.1, 22°, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, deel uitmaakt van het gebied waarop het peilbesluit, vermeld in artikel 26/2, § 4, van dit besluit, betrekking heeft, of daaraan paalt;
   6° in voorkomend geval de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage;
   7° de deputatie van de provincie(s) waarin het grondgebied ligt waarop het peilbesluit betrekking heeft;
   8° de Vlaamse Milieumaatschappij;
   9° de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk als het peilbesluit, vermeld in artikel 26/2, § 4, van dit besluit, van toepassing is op waterlopen die gebruikt worden voor de onttrekking van de productie van water, bestemd voor menselijke consumptie;
   10° de CIW;
   11° in voorkomend geval een ander gewest, een andere lidstaat van de Europese Unie of de federale overheid als uit de aanmelding, vermeld in paragraaf 2, 8°, blijkt dat het project aanzienlijke effecten kan hebben voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie of in verdragspartijen bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, ondertekend in Espoo op 25 februari 1991, of in andere gewesten, of als de bevoegde autoriteiten van die lidstaten, verdragspartijen of gewesten daarom verzoeken.
   De waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder, vermeld in artikel 26/2, § 1 en § 2, bezorgt de oriëntatienota, vermeld in, § 2, aan de adviesinstanties, vermeld in het eerste lid. De adviesinstanties, vermeld in het eerste lid, met uitzondering van punt 6°, geven advies binnen zestig dagen nadat ze de adviesvraag, vermeld in het eerste lid, hebben ontvangen. Als er geen advies wordt verleend binnen de voormelde termijn, wordt het advies geacht gunstig te zijn.
   De afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage, neemt een beslissing over de opstellers van het plan-MER, vermeld in artikel 4.2.9. van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, en deelt haar beslissing mee aan de waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder, vermeld in artikel 26/2, § 1 en § 2, van dit besluit, binnen zestig dagen nadat ze de adviesvraag heeft ontvangen.
   § 4. Op basis van de adviezen, vermeld in paragraaf 3, wordt de oriëntatienota, vermeld in paragraaf 2, aangepast waar dat nodig is. Op basis van de voormelde oriëntatienota maakt de waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder, vermeld in artikel 26/2, § 1 en § 2, een ontwerp van peilbesluit op.
   Voor de goedkeuringsprocedure van het peilbesluit worden de volgende documenten opgesteld:
   1° een ontwerp van peilregeling, een peilkaart en een toelichting bij het peilbesluit als vermeld in artikel 26/2, § 4, tweede lid, 4°, van dit besluit, dat gebaseerd is op de oriëntatienota, vermeld in paragraaf 2, en een gemotiveerde afweging van de behoeften, vermeld in artikel 26/1, § 2, van dit besluit. Er wordt een overzicht toegevoegd van de knelpunten die met de bestaande inrichting van het gebied, met de bestaande regelbare of vaste constructies en de huidige inrichting en het beheer van de waterlopen en grachten niet of niet volledig opgelost kunnen worden;
   2° een actieplan om de knelpunten, vermeld in punt 1°, te remediëren, met daarin de maatregelen die daarvoor nodig zijn, de vermelding welke waterbeheerder of andere instantie de voormelde maatregelen neemt en binnen welke termijn dat gebeurt;
   3° een passende beoordeling als vermeld in artikel 36ter, § 3, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, of een VEN-toets als vermeld in artikel 26bis van het voormelde decreet;
   4° een ontwerp van plan-milieueffectrapport, of een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting als vermeld in artikel 4.2.3, § 3bis, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, of een m.e.r.-screeningsnota als vermeld in artikel 4.2.3, § 2 2°, van het voormelde decreet.
   In voorkomend geval wordt het gemotiveerde verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting, vermeld in het tweede lid, 4°, ingediend bij de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage. De definitieve beslissing over de voormelde ontheffing wordt toegevoegd aan het ontwerp van peilbesluit.
   § 5. Over het ontwerp van peilbesluit, vermeld in paragraaf 4, en, in voorkomend geval, over het ontwerp plan-MER wordt een openbaar onderzoek georganiseerd door de waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder, vermeld in artikel 26/2, § 1 en § 2.
   De waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder, vermeld in artikel 26/2, § 1 en § 2, en de betrokken gemeenten maken het openbaar onderzoek uiterlijk de dag voor de begindatum van het openbaar onderzoek bekend op een opvallende plaats op hun website(s) die voor bekendmakingen geëigend is.
   Het gemeentebestuur hangt minstens aan het gemeentehuis gedurende zestig dagen vanaf de dag voor de begindatum van het openbaar onderzoek een bekendmaking op die al de volgende gegevens bevat:
   1° de begindatum en de einddatum van het openbaar onderzoek;
   2° een korte omschrijving van het doel van het openbaar onderzoek;
   3° de website waar het ontwerp van peilbesluit, vermeld in paragraaf 4, raadpleegbaar is;
   4° de termijn waarin opmerkingen over de documenten die ter inzage gelegd zijn, ingediend kunnen worden, en de wijze waarop dat gebeurt.
   § 6. Bezwaren en opmerkingen over het ontwerp van peilbesluit en het ontwerp van plan-MER, vermeld in paragraaf 4, kunnen uiterlijk de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek, vermeld in paragraaf 5, digitaal ingediend worden via het inspraakformulier op de website van de waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder, vermeld in artikel 26/2, § 1 en § 2, of analoog met een beveiligde zending op het gemeentehuis.
   De algemeen directeur of zijn gemachtigde stelt binnen vijftien dagen na de laatste dag van het openbaar onderzoek een proces-verbaal op van het openbaar onderzoek, vermeld in paragraaf 5. Het proces-verbaal bevat een inventaris van de bezwaren en opmerkingen die ingediend zijn tijdens het voormelde openbaar onderzoek.
   De algemeen directeur of zijn gemachtigde bezorgt zo snel mogelijk het proces-verbaal en de ontvangen bezwaren en opmerkingen aan de waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder, vermeld in artikel 26/2, § 1 en § 2.
   De waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder, vermeld in artikel 26/2, § 1 en § 2, bezorgt de processen-verbaal van het openbaar onderzoek en de ontvangen bezwaren, opmerkingen en adviezen aan de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage.
   § 7. Over het ontwerp van peilbesluit, vermeld in paragraaf 4, wordt advies gevraagd aan de adviesinstanties, vermeld in paragraaf 3, eerste lid.
   De waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder, vermeld in artikel 26/2, § 1 en § 2, bezorgt de documenten, vermeld in paragraaf 4, aan de adviesinstanties, vermeld in paragraaf 3, eerste lid.
   De adviesinstanties, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, met uitzondering van punt 6°, geven advies binnen zestig dagen nadat ze de adviesvraag, vermeld in het eerste lid, hebben ontvangen. Als er geen advies wordt verleend binnen de voormelde termijn, wordt het advies geacht gunstig te zijn.
   § 8. Als het ontwerp van peilbesluit, vermeld in paragraaf 4, een ontwerp van plan-MER omvat, beslist de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage, over de goedkeuring of afkeuring van het plan-MER met toepassing van artikel 4.2.11, § 4, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
   De afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage, bezorgt haar beslissing over de plan-MER aan de waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder, vermeld in artikel 26/2, § 1 en § 2, binnen dertig dagen na de indiening van het verslag van het openbaar onderzoek en van de adviesronde, vermeld in § 6.
   Als de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage, het milieueffectrapport afkeurt, wordt de goedkeuringsprocedure van het ontwerp van peilbesluit van rechtswege stopgezet.
   § 9. De waterbeheerder past het ontwerp van peilbesluit, vermeld in paragraaf 4, aan de resultaten van het openbaar onderzoek aan, vermeld in paragraaf 5 en 6, en aan de adviezen, vermeld in paragraaf 7, binnen negentig dagen na het einde van het openbaar onderzoek en de adviesronde, vermeld in paragraaf 5 en 7.
   Aan de documenten, vermeld in paragraaf 4, tweede lid, kunnen alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit de adviezen, vermeld in paragraaf 7, en de vragen, opmerkingen en bezwaren uit het openbaar onderzoek, vermeld in paragraaf 5 en 6.
   De waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder, vermeld in artikel 26/2, § 1 en § 2, bezorgen de volgende stukken aan de minister:
   1° het aangepaste peilbesluit, vermeld in het eerste lid;
   2° de documenten, vermeld in paragraaf 4, tweede lid;
   3° de ontvangen bezwaren en opmerkingen van het openbaar onderzoek, vermeld in paragraaf 6;
   4° de goedkeuringsbeslissing van de afdeling bevoegd voor milieueffectrapportage.
   De minister houdt bij de beslissing onder meer rekening met de resultaten van het openbaar onderzoek, vermeld in paragraaf 5 en 6, en met de inhoud van de adviezen, vermeld in paragraaf 7 en met de beslissing van de afdeling bevoegd voor milieueffectrapportage, vermeld in paragraaf 8.
   De minister neemt binnen een termijn van 90 dagen een gemotiveerde beslissing omtrent het peilbesluit.
   § 10. Het goedgekeurde peilbesluit wordt tegelijkertijd bekendgemaakt op de website van de waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder, vermeld in artikel 26/2, § 1 en § 2, en op een digitaal platform over geografische informatie van de Vlaamse overheid.
   Het ministerieel besluit tot goedkeuring van het peilbesluit wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
   § 11. In voorkomend geval wordt de beslissing tot afkeuring van het plan-milieueffectrapportage of de beslissing tot afkeuring van het peilbesluit bekendgemaakt op de dezelfde wijze als § 10.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2023-05-05/37, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 13-10-2023>
  (2)<BVR 2024-07-19/40, art. 63, 003; Inwerkingtreding : 20-09-2024>

Art.26/4. [1 § 1. Een peilbesluit als vermeld in artikel 26/2, § 4 blijft van kracht tot de minister de wijziging ervan goedkeurt.
   § 2. Ten minste om de zes jaar evalueert de waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder in overleg met de andere betrokken waterbeheerders het peilbesluit, vermeld in 26/2, § 4.
   Bij de evaluatie worden ten minste de gerealiseerde peilen in relatie tot de beoogde peilen beoordeeld en wordt een stand van zaken van het actieplan, vermeld in artikel 26/3, § 4 opgemaakt.
   § 3. Over de stukken die deel uitmaken van de evaluatie, vermeld in paragraaf 2, wordt het advies ingewonnen van de adviesinstanties, vermeld in artikel 26/3, § 3, eerste lid.
   De voormelde adviesinstanties geven advies binnen zestig dagen nadat ze de adviesvraag, vermeld in het eerste lid, hebben ontvangen. Als er geen advies wordt verleend binnen de voormelde termijn, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
   Nadat de waterbeheerder of de coördinerende waterbeheerder, vermeld in artikel 26/2, § 1 en § 2, de ontvangen adviezen verwerkt hebben, worden de definitieve evaluatie en de stand van zaken van het actieplan, vermeld in artikel 26/3, § 4, aan de minister bezorgd.
   § 4. Als uit de evaluatie van het peilbesluit, vermeld in paragraaf 2, blijkt dat een wijziging van het peilbesluit nodig is, wordt de procedure, vermeld in artikel 26/3, § 4 tot en met § 9, toegepast.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2023-05-05/37, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 13-10-2023>


Afdeling 7. - Onttrekken van water uit onbevaarbare waterlopen en publieke grachten
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art.27. Deze afdeling is een gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid.

Art.28. Onder onttrekken van water uit een onbevaarbare waterloop of publieke gracht wordt begrepen het met alle mogelijke middelen opvangen van water uit de waterloop of gracht.
  De onttrekker wordt beschouwd als een titularis van een private waterwinning als vermeld in artikel 2.1.2, 26° van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018, en als een gebruiker van een private waterwinning als vermeld in artikel 4.1.1, 6° van hetzelfde decreet.
  Het onttrokken water wordt beschouwd als water bestemd voor menselijke aanwending, als vermeld in artikel 2.1.2., 32° van hetzelfde decreet, andere dan water bestemd voor menselijke consumptie.
  De onttrekker die verbruikers of anderen die water bestemd voor menselijke aanwending gebruiken, bevoorraadt zonder een openbaar waterdistributienetwerk te gebruiken, wordt beschouwd als een waterleverancier als vermeld in artikel 2.1.2., 34° van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018. Met verbruiker wordt bedoeld de persoon die over het water bestemd voor menselijke aanwending beschikt in een onroerend goed of in een publiek gebouw, als vermeld in artikel 2.1.2., 31° van hetzelfde decreet.
  Een aangelande, dit wil zeggen een gebruiker van een onroerend goed dat rechtstreeks aan de onbevaarbare waterloop of publieke gracht paalt, kan water onttrekken uit deze onbevaarbare waterloop of publieke gracht. Niet-aangelanden kunnen enkel onttrekken vanaf de openbare weg, of vanaf een door derden gebruikt onroerend goed palend aan de onbevaarbare waterloop of publieke gracht op basis van een overeenkomst met een aangelande die de gebruiksrechten voor dit onroerend goed heeft.

Art.29. § 1. Water uit onbevaarbare waterlopen en publieke grachten onttrekken kan enkel conform de regels, vermeld in deze afdeling.
  Na advies van de CIW kan de gouverneur het onttrekken van water verbieden of beperken om de doelstellingen van het integraal waterbeleid te halen, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018.
  Het onttrekkingsverbod of de onttrekkingsbeperking vermeld in het tweede lid kan gelden voor één of meerdere waterlopen, kan permanent zijn of beperkt tot bepaalde periodes van het jaar.
  § 2. Als iemand water onttrekt uit onbevaarbare waterlopen en publieke grachten, gaat hij altijd op duurzame wijze om met het onttrokken water en opteert hij voor een rationeel gebruik van het water.
  Om water te onttrekken als vermeld in het eerste lid, en om dat water te gebruiken, worden de best beschikbare technieken gebruikt, zoals vermeld in artikel 1.1.2. van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne. De minister kan daarvoor codes van goede praktijk goedkeuren, waarbij rekening gehouden wordt met de kosten-baten verhouding.
  § 3. De onttrekker zorgt er voor dat de onttrekking geen schade aan derden veroorzaakt.
  Het bekomen van een onttrekkingsticket biedt de onttrekker geen garanties over de kwaliteit van het te onttrekken water. De onttrekker zorgt ervoor dat het onttrokken water alleen wordt aangewend voor toepassingen waarvoor dat toegestaan is.
  § 4. Elke onttrekking is vanaf 1 januari 2022 voorzien van een debietmetingssysteem dat een voortdurende registratie mogelijk maakt van het totale volume gecapteerde water. De debietmeter wordt geplaatst voor het eerste aftappunt van het onttrokken water. Als de onttrekking gebeurt via een vaste inrichting, wordt de debietmeter voor de eerste ingebruikneming op kosten van de onttrekker verzegeld door de toezichthoudend ambtenaar of zijn aangestelde.
  De debietmeter moet voldoen aan de bepalingen uit het Koninklijk besluit van 15 april 2016 betreffende meetinstrumenten.
  De minister kan de technische voorschriften voor het aanbrengen van de debietmeter en de werking ervan regelen.
  In afwijking van het eerst lid, zijn de volgende onttrekkingen vrijgesteld van de verplichting over een debietmetingssysteem te beschikken, voor zover de onttrekking op jaarbasis minder dan 500 m3 bedraagt:
  1° een onttrekking bestaande uit een weidepomp om dieren te drenken;
  2° een onttrekking om een spuittoestel te vullen om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken;
  3° een onttrekking om een water- of aalton van maximaal 10 m3 te vullen;
  4° een onttrekking met behulp van een pomp om een of meerdere haspels te voeden met een effectief debiet kleiner dan 10 m3 per uur. Indien de pomp meerdere haspels voedt, telt het effectief debiet van de gezamenlijke haspels;
  5° zonnepompen voor weidevogels en pompen voor veedrinkpoelen.
  Voor onttrekkingen met water- of aaltonnen groter dan 10 m3 wordt geen debietmeting verplicht, maar wordt het aantal tonnen dat onttrokken wordt en hun volume doorgegeven via een elektronisch loket.

Onderafdeling 2. - Melding tot onttrekken
Art.30. § 1. Een onttrekking uit een onbevaarbare waterloop of een publieke gracht dient steeds vooraf gemeld te worden aan de betrokken waterbeheerder of de beheerder van de publieke gracht.
  In afwijking van het eerste lid zijn de volgende handelingen niet onderworpen aan een melding, voor zover de onttrekking minder dan 500 m3 per jaar bedraagt:
  1° weidepompen gebruiken om dieren te drenken;
  2° spuittoestellen vullen om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken, op voorwaarde dat de gebruiker van de toestellen dusdanig te werk gaat dat er geen risico op puntverontreiniging is;
  3° een water- of aalton van maximaal 10 m3 vullen;
  4° zonnepompen voor weidevogels en de pompen voor veedrinkpoelen.
  § 2. Als er voor een onttrekking met een vaste inrichting een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is waarvoor toepassing is gemaakt van artikel 12, § 1, derde lid, van de wet van 28 december 1967, of als hiervoor een machtiging van de waterbeheerder is, dan geldt deze omgevingsvergunning of deze machtiging als melding vermeld in paragraaf 3. Dit op voorwaarde dat de houder van de omgevingsvergunning of de machtiging de nodige gegevens over de onttrokken hoeveelheden en het voldoen aan de voorwaarden uit artikel 29, § 2 en artikel 29, § 4, bezorgt aan de waterbeheerder of de beheerder van de publieke gracht.
  Indien vaste inrichtingen opgericht werden voor de inwerkingtreding van dit artikel, verzoekt de waterbeheerder of de beheerder van de publieke gracht de houder van de omgevingsvergunning of machtiging om de informatie vermeld in het eerste lid waarover de overheid nog niet zou beschikken, aan hem te bezorgen. De houder bezorgt deze informatie binnen de 30 dagen volgend op de ontvangst van het verzoek.
  Voor vaste inrichtingen waarbij voor de omgevingsvergunning geen gebruik is gemaakt van artikel 12, derde lid, van de wet van 28 december 1967, en waarvoor geen machtiging van de waterbeheerder werd gekregen, moet de onttrekker de procedure uit paragraaf 3 volgen.
  § 3. De onttrekker doet de melding voor de voorgenomen onttrekking aan de bevoegde waterbeheerder of de beheerder van de publieke gracht, vermeld in artikel 7 of 23ter van de wet van 28 december 1967, via een elektronisch loket.
  De melding bevat de volgende gegevens:
  1° identificatie van de aanvrager:
  a) naam van de natuurlijke persoon of van de rechtspersoon, die de melding indient of namens wie ze wordt ingediend;
  b) woonplaats en volledig adres van de aanvrager en in het voorkomend geval de maatschappelijke, administratieve en exploitatiezetel(s);
  2° de technische gegevens van de onttrekkingswijze
  a) een technische beschrijving van onttrekkingsinstallatie;
  b) een technische beschrijving van het debietmetingssysteem waarmee de onttrekking wordt uitgerust;
  3° de locatie waar onttrokken zal worden;
  4° de duur van de onttrekking die ten hoogste dertig dagen mag zijn;
  5° het debiet en de hoeveelheid water die onttrokken zal worden;
  6° de toepassing van het water.
  De minister kan technische gegevens over de onttrekkingswijze die deel uitmaken van de melding nader regelen.
  In het kader van de informatieoverdracht, vermeld in het eerste lid, worden de gegevens die kunnen leiden tot de identificatie van natuurlijke personen of gegevens die daarmee gekoppeld kunnen worden, verwerkt met toepassing van de regelgeving inzake de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens. De waterbeheerder of de beheerder van de publieke gracht wordt naargelang het geval hierbij aangewezen als verwerkingsverantwoordelijke. De minister kan de concrete taakverdeling tussen de aangewezen verwerkingsverantwoordelijken onderling regelen. De gegevens worden verwerkt om de onttrekking te kunnen organiseren, opvolgen en handhaven. De bewaartermijn van die niet- geanonimiseerde gegevens is vijf jaar na de stopzetting van de onttrekking.
  § 4. De bevoegde waterbeheerder of beheerder van de publieke gracht gaat na of de melding alle informatie bevat vermeld in paragraaf 3, tweede lid. Desgevallend wordt de ontbrekende informatie opgevraagd bij de aanvrager. Pas na ontvangst van alle ontbrekende informatie wordt de melding als volledig beschouwd.

Art.31. § 1. Binnen achtenveertig uur na de melding, tot onttrekking bij de bevoegde waterbeheerder of de beheerder van de publieke gracht, beoordeelt deze de melding overeenkomstig artikel 30, § 3 op volledigheid en bezorgt de aanvrager desgevallend een bewijs van volledige melding, het onttrekkingsticket genaamd. Indien de waterbeheerder geen uitspraak doet binnen achtenveertig uur, wordt de melding geacht volledig te zijn. De minister kan het model bepalen voor het onttrekkingsticket.
  Wordt de aanvraag gedaan op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan begint de termijn van achtenveertig uur vermeld in het eerste lid de maandag of de eerste dag na de wettelijke feestdag om negen uur.
  Het onttrekkingsticket voor een niet vaste inrichting blijft maximaal geldig voor een periode van één maand.
  § 2. De onttrekking mag beginnen zodra een onttrekkingsticket elektronisch bezorgd is aan de aanvrager, of bij gebrek aan kennisgeving van het onttrekkingsticket onmiddellijk nadat de termijn, vermeld in paragraaf 1 verstreken is.
  Het onttrekkingsticket, vermeld in artikel 31, § 1, moet altijd voorgelegd kunnen worden tijdens het onttrekken De onttrekker houdt een bewijs van verzending van zijn melding ter beschikking tijdens het onttrekken als hij niet tijdig het onttrekkingsticket ontving.
  § 3. Bij waterschaarste of droogte, kan de gouverneur op voorstel van de CIW of op voorstel van een waterbeheerder, tijdelijke beperkingen opleggen of een tijdelijk verbod afkondigen om water te onttrekken uit onbevaarbare waterlopen en publieke grachten voor de hele provincie of delen ervan. De gouverneur houdt bij het nemen van dergelijke maatregelen minstens rekening met de beginselen van het integraal waterbeleid, vermeld in artikel 1.2.2 van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018.
  De tijdelijke beperkingen of tijdelijke verboden, vermeld in deze paragraaf, hebben ook betrekking op de onttrekkingen die al vergund, gemachtigd of toegelaten zijn of vergund zijn conform artikel 30, § 2, of artikel 31, § 2.

Art.32. Als conform artikel 31, paragraaf 3 tijdelijke beperkingen of verboden worden ingesteld, brengt de waterbeheerder de personen die al een onttrekkingsticket ontvingen daarvan op de hoogte.
  Voor nieuwe meldingen worden beperkingen als vermeld in artikel 31, paragraaf 3 meegegeven bij de beslissing over de aanvraag.
  Als conform artikel 31, paragraaf 3 een tijdelijk verbod wordt ingesteld, moet de bevoegde waterbeheerder voor de duur van het tijdelijke verbod het onttrekkingsticket weigeren.

Art.33. Voor onttrekkingen met een vaste inrichting waarbij voor de omgevingsvergunning gebruik is gemaakt van artikel 12, derde lid, van de wet van 28 december 1967 of waarvoor een machtiging van de waterbeheerder werd verkregen, wordt de meterstand van het vorige jaar uiterlijk 15 maart van het volgende jaar doorgegeven via een elektronisch loket.
  Ten laatste 15 dagen na de beëindiging van de termijn van het onttrekkingsticket geeft de onttrekker het aantal tonnen dat onttrokken werd en hun volume of de volgens de meterstand onttrokken debieten door via een elektronisch loket.

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
Art.34. In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 2019, wordt een punt 4° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "4° /1 wet onbevaarbare waterlopen: de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;".

Art.35. In artikel 28 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, 17 februari 2012, 7 september 2018 en 26 april 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in punt 1° wordt tussen de zinsnede "categorie 1" en het woord "en" de zinsnede ", 2 en 3" ingevoegd;
  2° er wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "5° de wet onbevaarbare waterlopen, voor wat betreft de onbevaarbare waterlopen van categorie 1, 2 en 3, en hun aanhorigheden, en voor de publieke grachten en hun aanhorigheden.".

Art.36. Aan artikel 33, § 1, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2018, wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "6° de wet onbevaarbare waterlopen, voor de onbevaarbare waterlopen van categorie 2 en 3, en hun aanhorigheden, en voor de publieke grachten en hun aanhorigheden.".

Art.37. Aan artikel 34, § 1, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2018, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "De lokale toezichthouders oefenen het toezicht uit op de toepassing van de milieuvoorschriften, vermeld in of vastgesteld krachtens de wet onbevaarbare waterlopen voor de onbevaarbare waterlopen van categorie 3 en hun aanhorigheden, en de publieke grachten, vermeld in artikel 23ter van de voormelde wet.".

HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is
Art.38. Aan artikel 2.1, 9°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014, 27 november 2015 en 15 juli 2016, wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt:
  "Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;".

Art.39. Aan artikel 3.1., 8°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 15 juli 2016, wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt:
  "Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;".

Art.40. Aan artikel 5.2., 3°, van hetzelfde besluit ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 15 juli 2016, wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt:
  "Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;".

Art.41. In artikel 6.2 van hetzelfde besluit, vervangen door het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 juli 2017 en 28 september 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in punt 1° wordt de zinsnede ", inclusief de eventueel hiervoor strikt noodzakelijke inbuizing van grachten;" vervangen door de zinsnede: ". Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;".;
  2° punt 2° wordt opgeheven.

Art.42. Aan artikel 11.7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt:
  "Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten.".

HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art.43. De volgende regelingen worden opgeheven:
  1° het koninklijk besluit van 19 februari 1954 houdende uitvoering van de wet van 15 maart 1950 betreffende de onbevaarbare waterlopen;
  2° het koninklijk besluit van 10 juni 1955 betreffende het opmaken van nieuwe beschrijvende tabellen der onbevaarbare waterlopen en van plans waaruit hun toestand blijkt;
  3° het koninklijk besluit van 30 januari 1958 houdende algemeen politiereglement van de polders en van de wateringen;
  4° het koninklijk besluit van 29 november 1968 houdende vaststelling van de procedure bij de onderzoeken de commodo et incommodo, voorgeschreven door de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;
  5° het koninklijk besluit van 5 augustus 1970 houdende algemeen politiereglement van de onbevaarbare waterlopen;
  6° het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014 tot uitvoering van titel III, hoofdstuk 4, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018.

Art.44. De artikelen 30 en 31, § 1 en § 2 treden in werking op de datum bepaald door de minister.
  Artikel 6 en 24, 2°, van het decreet van 26 april 2019 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw treden in werking samen met dit besluit.

(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 30 en 31, § 1 en § 2 vastgesteld op 20-12-2021 door MB 2021-11-30/02, art. 1)

Art. 45. De Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving en natuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.