Details





Titel:

5 AUGUSTUS 1970. - Koninklijk besluit houdende algemeen politiereglement van de onbevaarbare waterlopen. (NOTA : opgeheven voor het Brusselse Gewest bij ORD2019-05-16/65, art. 27,5°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2020) (NOTA : opgeheven voor het Vlaams Gewest bij BVR2021-05-07/18, art. 43, 005; Inwerkingtreding : 08-07-2021) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-06-2008 en tekstbijwerking tot 28-06-2021)



Inhoudstafel:


Art. 1-16



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1985023520  2003200825  2013205859 



Artikels:

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder "bevoegde overheid":
  De Minister van Landbouw, wat de waterlopen van de eerste categorie betreft;
  de bestendige deputatie, wat de waterlopen van de andere categorieën betreft.

Art.2. De gebruikers of eigenaars van kunstwerken op de onbevaarbare waterlopen zijn verplicht de kunstwerken te doen functioneren overeenkomstig de onderrichtingen die de bevoegde overheid hun geeft en alleszins zodanig dat het water in de waterloop nooit wordt opgehouden boven het peil aangeduid door de peilspijkers die overeenkomstig de onderrichtingen van de bevoegde overheid zijn geplaatst. Zij moeten in geval van dringende noodzaak de bevelen opvolgen die het college van burgemeester en schepenen of een ambtenaar als bedoeld in artikel 22 van de wet van 28 december 1967, betreffende de onbevaarbare waterlopen, hun geeft.

Art.3. De bevoegde overheid kan gebruikers of eigenaars van kunstwerken op onbevaarbare waterlopen verplichten op eigen kosten peilschalen of peilspijkers in de bedding van de waterlopen te plaatsen, de bestaande peilschalen of peilspijkers te verplaatsen of de stand ervan te wijzigen.

Art.4. <KB 09-12-1970, art. 1> De bevoegde overheid stelt voor 1 november 1971 een lijst op van de kunstwerken, die voor 1 november 1968 op wederrechtelijke wijze op de onbevaarbare waterlopen werden opgericht, niet zijn vermeld in de beschrijvende tabellen welke werden opgemaakt overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 juni 1955, betreffende het opmaken van nieuwe beschrijvende tabellen der onbevaarbare waterlopen en van plans waaruit hun toestand blijkt en naar haar oordeel gevaarlijk of schadelijk zijn.
  Zodra deze lijst is opgesteld, verzoekt de bevoegde overheid de burgemeesters van de gemeenten op wier grondgebied de kunstwerken zich bevinden, ze gedurende één maand in het gemeente-secretariaat ten toon te stellen. De bevoegde overheid bepaalt de datum van opening van deze tentoonstelling.
  De eigenaars en de gebruikers van de werken worden ieder afzonderlijk en ter woonplaats ervan verwittigd dat de lijst is neergelegd. De verwittiging geschiedt zonder kosten, op verzoek van het college van burgemeester en schepenen, door de commissaris van politie of de veldwachter van de gemeente ofwel, indien de geadresseerde buiten de gemeente woont, door middel van een ter post aangetekende brief.
  Gedurende de hierboven gestelde termijn heeft iedereen het recht zijn bezwaar aan het college van burgemeester en schepenen te doen toekomen. Het bezwaar behelst keuze van woonplaats in de gemeente; ontvangstbewijs wordt er van gegeven.
  Het college van burgemeester en schepenen zendt de bezwaren, met het advies van de gemeenteraad, door aan de bevoegde overheid binnen een maand na de sluiting van de tentoonstelling. De bevoegde overheid stelt, binnen de drie maanden na de ontvangst van de bezwaren, de lijst definitief vast.

Art.5. De wederrechtelijk bestaande kunstwerken mogen, voor zover ze niet als gevaarlijk of schadelijk erkend zijn krachtens het koninklijk besluit van 10 juni 1955 en ze niet vermeld zijn op de in het voorgaand artikel bedoelde lijst, voorlopig blijven bestaan.

Art.6. De bevoegde overheid bepaalt, uiterlijk (voor 1 januari 1977) voor elk van de kunstwerken die voorkomen op de lijst bedoeld in het artikel 4 van het onderhavig besluit of die, volgens de bescheiden opgemaakt overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 juni 1955, wederrechtelijk bestaan en gevaarlijk of schadelijk zijn, de werken die nodig zijn om de schade of het gevaar te doen ophouden. <KB 22-07-1975, art. 1>
  De bevoegde overheid stelt bij een ter post aangetekende brief ieder van de eigenaars van de kunstwerken in kennis van de werken die hem betreffen. De eigenaars kunnen bij een ter post aangetekende brief binnen de termijn, bepaald door de bevoegde overheid, aan deze laatste hun bezwaren en tegenvoorstellen laten kennen.
  Na het verstrijken van deze termijn bepaalt de bevoegde overheid definitief de werken en de termijn waarin de eigenaar de werken moet uitvoeren.
  Worden deze werken niet uitgevoerd binnen de gestelde termijn of niet overeenkomstig de gestelde voorwaarden, dan voert de bevoegde overheid de voorgeschreven werken ambtshalve en op kosten van de eigenaar uit. De kosten van ambtshalve uitgevoerde werken worden ingevorderd door het bestuur der domeinen, door middel van dwangbevel.

Art.7. Elk werk waarvoor een machtiging als bedoeld in artikel 14 van de bovengenoemde wet werd verleend of waarvan de uitvoering door de bevoegde overheid werd voorgeschreven maakt na voltooiing ervan het voorwerp uit van een keuring door de gemachtigde van de bevoegde overheid. Deze bevestigt in een proces-verbaal dat het werk werd uitgevoerd overeenkomstig de gestelde voorwaarden of stelt vast dat het hiermede niet in overeenstemming is. In het laatste geval is na aanpassing van het werk een nieuwe keuring noodzakelijk.
  Te dien einde stelt de bouwheer uiterlijk tien dagen na voltooiing van het werk de bevoegde overheid hiervan bij een ter post aangetekende brief in kennis.

Art.8.<KB 21-2-1972, art. 1> Vanaf 1 januari 1973 moeten de gronden die aan een open waterloop palen en als weiland worden gebruikt zodanig afgerasterd zijn dat het vee binnen het weiland wordt gehouden. Het deel van de afrastering aan de zijde van de grond die aan de waterloop paalt dient zich te bevinden op een afstand van 0,75 tot 1 meter, landinwaarts gemeten vanaf de kruin van de oever van de waterloop, en mag niet hoger zijn dan 1,50 m boven de begane grond.
  De afrastering moet derwijze opgesteld zijn dat ze geen belemmering kan vormen voor het verkeer van de werktuigen die bij de uitvoering van de gewone ruimings-, onderhouds- en herstellingswerken aan de waterlopen worden gebruikt.
  Op behoorlijk gemotiveerd voorstel door de gemeenteraad gedaan voor 1 augustus 1972 en op advies van de bestendige deputatie kan, bij koninklijk besluit, geheel het grondgebied van een gemeente aan de toepassing van dit artikel worden onttrokken.

Art. 8. (Waalse gewest) [1 De territoriaal bevoegde Directie van het Departement Natuur en Bossen kan de personen onderworpen aan de verplichting waarvan sprake in artikel 16bis, eerste lid, van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen een afwijking ervan toestaan voor de gronden die als biodiversiteitsvriendelijk zeer extensief weideland gebruikt worden.]1
  ----------
  (1)<BWG 2013-10-17/07, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 10-11-2013>

Art.9. De bevoegde overheid mag, met het oog op een rustige uitoefening van het visrecht, het gebruik van sommige vaartuigen op bepaalde gedeelten van onbevaarbare waterlopen gedurende een periode van het jaar verbieden.

Art.10. Het is verboden:
  1° de oevers of dijken van een waterloop op enigerlei wijze te beschadigen of te verzwakken; <
  Voor het Waalse Gewest wordt het woord "bedding" ingevoegd tussen de woorden "de oevers" en "of dijken". (BEWG 30-01-1985, art. 1)>
  2° de waterlopen op enigerlei wijze te versperren of er voorwerpen of stoffen in te plaatsen, die de waterafvoer hinderen;
  3° binnen een afstand van 0,50 m landinwaarts gemeten vanaf de bovenste boord van een waterloop grond te ploegen, te eggen, te spitten of op een andere wijze los te maken;
  4° de in opdracht van een gemachtigde van de bevoegde overheid of van het college van burgemeester en schepenen aangebrachte peilschalen, peilspijkers of andere merktekens te verwijderen, onkenbaar te maken of iets aan de stand of plaats ervan te veranderen;
  5° de toestanden die ingevolge de boven opgesomde daden worden geschapen in stand te houden.

Art.11. De gemeentebesturen zijn gehouden ieder jaar in de loop van de maand september of oktober alle waterlopen op hun grondgebied te schouwen en hierover binnen de maand verslag aan de bevoegde overheid te doen. Zij voegen zich hierbij naar de onderrichtingen die zij dienaangaande van de bevoegde overheid eventueel ontvangen.

Art.12.Met gevangenisstraf van één dag tot zeven dagen en met geldboete van één tot vijfentwintig frank of met een van die straffen alleen worden gestraft onverminderd de zwaardere straffen bij het Strafwetboek voorgeschreven;
  1° zij die bepalingen vervat in de artikelen 2, 7, 8 en 10 van dit besluit overtreden;
  2° zij die zich niet voegen naar de voorschriften die door de bevoegde overheid krachtens de artikelen 3, 6 of 9 van dit besluit worden gegeven;
  3° zij die de voorschriften van de artikelen 12 of 14 van de voornoemde wet niet in acht nemen of werken uitvoeren die niet in overeenstemming zijn met een krachtens deze wetsartikelen verleende machtiging;
  4° zij die verwaarlozen de nodige onderhouds- of herstelwerken uit te voeren, waarvoor zij krachtens het artikel 9 van dezelfde wet dienen in te staan;
  5° zij die weigeren de verplichtingen na te komen, welke zij krachtens artikel 17 van dezelfde wet hebben.

Art. 12. (Waalse gewest) [1 Er wordt een overtreding van derde categorie in de zin van deel VIII van het decretaal gedeelte van Boek I van het Milieuwetboek begaan door de aanwonenden, de gebruikers en de eigenaars van kunstwerken op de waterlopen die verhinderen dat de uit de rivierbedding verwijderde stoffen, alsook de materialen, het gereedschap en de tuigen die nodig zijn voor de uitvoering van de werken op hun grond of eigendom opgeslagen worden.   Er wordt een overtreding van vierde categorie in de zin van deel VIII van het decretaal gedeelte van Boek I van het Milieuwetboek begaan door :   1° de gebruikers of de eigenaars van op de onbevaarbare waterlopen gevestigde kunstwerken die er niet voor zorgen dat die kunstwerken functioneren overeenkomstig de voorschriften van de bevoegde overheid en, hoe dan ook, op zodanige wijze dat de wateren in de waterloop nooit tegengehouden worden boven het niveau aangegeven dmv peilnagels aangebracht overeenkomstig de onderrichtingen van de bevoegde overheid, en die zich, in noodgeval, niet houden aan de bevelen van het gemeentepersoneel of van een ambtenaar bedoeld in artikel 22 van deze wet;   2° de opdrachtgevers die binnen tien dagen na afloop van de werken die toegelaten werden zoals bepaald bij artikel 14 van voornoemde wet of waarvan de uitvoering door de bevoegde overheid werd voorgeschreven, geen waarschuwing bij ter post aangetekend schrijven of op elke andere wijze waarbij de datum bewijskracht heeft richt aan;   3° [2 ...]2;   4° degene die de oevers, de bedding of de dijken van een waterloop beschadigt of afzwakt, de waterlopen belemmert of er voorwerpen of stoffen in brengt die de vlotte afvloeiing van de wateren kunnen verhinderen, de 0,50 meter brede strook land, landinwaarts gemeten vanaf de bovenste rand van de oever van de waterloop, op een andere wijze omploegt, egt, omspit of omwerkt, die de peilschalen, de peilnagels of elk ander op verzoek van een afgevaardigde van de bevoegde overheid of van de gemeenteraad aangebracht positiebepalend systeem verwijdert, onherkenbaar maakt of wat dan ook wijzigt aan de schikking of plaatsing ervan, de door voornoemde handelingen veroorzaakte toestanden laat voortbestaan;   5° degene die verzuimt te voldoen aan de voorschriften van de beheerder van de waterloop :   - door geen peilschalen of peilnagels op eigen kosten in de bedding van de waterloop te plaatsen, of door er de plaats of schikking van te wijzigen;   - door de door de beheerder van de waterloop opgelegde werken niet binnen de vastgelegde termijn of onder de gestelde voorwaarden uit te voeren;   - door zich niet te houden aan het door de beheerder van de waterloop opgelegd verbod waarbij gedurende een periode van het jaar geen gebruik van sommige vaartuigen gemaakt mag worden op bepaalde delen van onbevaarbare waterlopen;   6° degene die zich niet houdt aan de bepalingen van artikel 12 of 14 van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen of die werken uitvoert die niet overeenstemmen met een krachtens deze artikelen verleende vergunning;   7° degene die verzuimt de onderhouds- of herstellingswerken uit te voeren die hij overeenkomstig artikel 9 moet uitvoeren.
  ----------
  (1)<DWG 2008-06-05/36, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 06-02-2009>
  (2)<BWG 2013-10-17/07, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 10-11-2013>

Art.13. De rechtbank bepaalt, behalve de straf, de werken die zij nodig acht om de toestand ongedaan te maken die uit de overtreding is ontstaan en de termijn waarin zij moeten uitgevoerd zijn. Zij beslist eveneens dat ingeval de bevolen werken niet zijn uitgevoerd binnen de gestelde termijn, de bevoegde overheid ambtshalve en op kosten van de overtreder de bevolen werken zal uitvoeren en dat de overtreder gehouden is tot betaling van die kosten op eenvoudig vertoon van een door die overheid gemaakte staat.

Art.14. Indien de in overtreding gestelde zich beroept op een recht van eigendom of op een ander zakelijk recht, beslist de rechtbank die de betichting behandelt over het tussenverhaal met inachtneming van de volgende regelen;
  Het prejudicieel verweermiddel zal maar aanvaard worden indien het gesteund is op een klaarblijkelijke titel of op welbepaalde feiten van bezit, den betichte eigen. De ingeroepen titels of de aangehaalde feiten moeten van dien aard zijn dat ze aan het feit, welk tot grondslag van de rechtsvervolging dient, elk karakter van wanbedrijf of overtreding ontnemen.
  In geval van verzending voor het burgerlijk gerecht, stelt het vonnis een tijdsbestek van ten hoogste twee maanden vast tijdens welk de partij die het prejudicieel verweermiddel heeft ingeroepen de zaak moet in handen geven van de bevoegde rechter en het gewijs leveren dat ze de nodige stappen heeft gedaan, zo niet wordt de uitspraak gedaan.

Art.15. De Staat, de provinciën en de gemeenten kunnen, bij burgerlijke rechtsvordering, herstel bekomen van elk feit dat schade aan de waterlopen kan berokkenen.

Art. 16. Onze Minister van Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.