28 NOVEMBER 2021. - Koninklijk besluit betreffende radiotoegang in de frequentiebanden 900 MHz, 1800 MHz en 2 GHz
HOOFDSTUK 1. - Terminologie en definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Algemeen
Art. 2-3
HOOFDSTUK 3. - Gebruik van de frequenties
Art. 4-6
HOOFDSTUK 4. - Rechten voor het gebruik van het radiospectrum en de controle op de frequenties
Art. 7
HOOFDSTUK 5. - Controle
Art. 8
HOOFDSTUK 6. - Dekkingsvereisten
Art. 9-10
HOOFDSTUK 7. - Nationale roaming
Art. 11
HOOFDSTUK 8. - Procedure voor de toekenning van gebruiksrechten
Deel 1. - Hergroepering van procedures
Art. 12
Afdeling 2. - Kandidatuur
Art. 13-17
Afdeling 3. - Onderzoek van de kandidaturen
Art. 18-20
Afdeling 4. - Bestaande 2G- en 3G-operatoren
Art. 21-24
Afdeling 5. - Nieuwkomer
Art. 25-37
Afdeling 6. - Procedure
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 38-43
Onderafdeling 2. - Veiling
Art. 44-54
Onderafdeling 3. - Positie
Art. 55-59
Afdeling 7. - Toekenning van de gebruiksrechten
Art. 60-62
HOOFDSTUK 9. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 63-75
HOOFDSTUK 10. - Slotbepalingen
Art. 76-78
1995014080 1997014245 2001014004 2007014095 2009011174 2011011016 2013011295
HOOFDSTUK 1. - Terminologie en definities
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° "eindtoestel": radioapparatuur van een eindgebruiker;
2° "radiotoegang": verbindingen via radiogolven tussen een eindtoestel en een basisstation;
3° "netwerk voor radiotoegang": geheel van de basisstations die nodig zijn om radiotoegang te verlenen;
4° "gebruiksrechten": door het Instituut toegekende rechten die het gebruik dekken van de frequenties vermeld in artikel 4;
5° "radiotoegangsoperator": operator die gebruiksrechten heeft verworven;
7° "controle met betrekking tot een persoon": de bevoegdheid in rechte of in feite om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de bestuurders of zaakvoerders van die persoon of op de oriëntatie van het beheer ervan. De controle kan exclusief of gezamenlijk, direct of via een tussenpersoon worden uitgeoefend en wordt geïnterpreteerd conform de artikelen 1:14 tot 1:18 van het Wetboek van Vennootschappen en verenigingen, Deel 1, Boek 1, Titel 4, Hoofdstuk 1, op voorwaarde dat wanneer er sprake is van een meerderheid, deze meerderheid 50% of meer bedraagt;
8° "relevante groep": ten opzichte van een persoon (de "eerste persoon"):
a) de eerste persoon, en;
b) elke persoon die wordt gecontroleerd door de eerste persoon, en;
c) elke persoon (de "tweede persoon") die de eerste persoon controleert, en;
d) elke persoon die wordt gecontroleerd door de tweede persoon, en;
e) elke persoon waarmee een van de onder a) tot c) beoogde personen een consortium vormt in de betekenis van artikel 1:19 van het Wetboek van Vennootschappen en verenigingen, Deel 1, Boek 1, Titel 4, Hoofdstuk 2.
9° "3G-operator": houder, op de dag van inwerkingtreding van dit besluit, van gebruiksrechten toegewezen krachtens het koninklijk besluit van 18 januari 2001 tot vaststelling van het bestek en van de procedure tot toekenning van vergunningen voor de mobiele telecommunicatiesystemen van de derde generatie;
10° "operator die recht heeft op nationale roaming ": een radiotoegangsoperator die over een of meer frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, 1°, of de totaliteit van de vijf frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, 2°, beschikt, die geen 2G-operator is en waarvan de relevante groep geen 2G-operator bevat;
11° "operator die nationale roaming moet aanbieden": een 2G-operator die tevens een radiotoegangsoperator is of die behoort tot de relevante groep ten opzichte van een radiotoegangsoperator;
12° "volledige kandidaat": kandidaat die overeenkomstig artikel 16, § 1, 11°, verklaard heeft te willen bieden op andere blokken dan diegene vermeld in artikel 4, § 1, eerste lid, 2° ;
13° "beperkte kandidaat": kandidaat die overeenkomstig artikel 16, § 1, 11°, verklaard heeft niet te willen bieden op andere blokken dan diegene vermeld in artikel 4, § 1, eerste lid, 2° ;
14° "fictieve identiteit van een kandidaat": fictieve naam die door het Instituut aan de kandidaat wordt gegeven. Tot aan de laatste ronde van de in de artikelen 44 tot 54 bedoelde veiling is de echte identiteit van de kandidaat die aan de fictieve identiteit gelinkt is, enkel bekend voor het Instituut en voor de kandidaat.
HOOFDSTUK 2. - Algemeen
Art.2. Dit besluit is van toepassing op iedere operator die een kennisgeving heeft gedaan overeenkomstig artikel 9 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en die frequenties wenst te verwerven voor het aanbieden van radiotoegang in de frequentiebanden vermeld in artikel 4.
Art.3. § 1. De gebruiksrechten zijn geldig voor een periode van twintig jaar vanaf de datum vastgelegd door het Instituut conform artikel 60, § 2.
Na afloop van die eerste periode kunnen de gebruiksrechten telkens voor vijf jaar worden verlengd door het Instituut. Daartoe neemt het Instituut een beslissing uiterlijk twee jaar voor het verstrijken van de periode en na de betrokken operator te hebben gehoord.
§ 2. De gebruiksrechten dekken het gebruik van de radiostations die opgesteld zijn door de radiotoegangsoperator op het gehele nationale vasteland, en het gebruik van de eindtoestellen die aangesloten zijn op het netwerk voor radiotoegang. De gebruiksrechten zijn niet geldig voor radiostations die de radiotoegangsoperator uitrolt in het nationale luchtruim, in de territoriale wateren of in de exclusieve economische zone van België in de Noordzee.
HOOFDSTUK 3. - Gebruik van de frequenties
Art.4. § 1. Het Instituut wijst, conform de bepalingen van het Hoofdstuk 8, de volgende frequentieblokken toe:
1° zes frequentieblokken van 5 MHz duplex in de frequentiebanden van 880-915 MHz en 925-960 MHz, gescheiden met een duplexafstand van 45 MHz;
2° vijf frequentieblokken van 1 MHz duplex in de frequentiebanden van 880-915 MHz en 925-960 MHz, gescheiden met een duplexafstand van 45 MHz;
3° vijftien frequentieblokken van 5 MHz duplex in de frequentiebanden van 1710-1785 MHz en 1805-1880 MHz, gescheiden met een duplexafstand van 95 MHz;
4° twaalf frequentieblokken van 5 MHz duplex in de frequentiebanden van 1920-1980 MHz en 2110-2170 MHz, gescheiden met een duplexafstand van 190 MHz;
Om de blokken te identificeren tijdens het maken van een bod conform artikel 46, worden de blokken genummerd:
1° van 1 tot 6 voor de blokken vermeld in het voorgaande lid, 1° ;
2° van 7 tot 11 voor de blokken vermeld in het voorgaande lid, 2° ;
3° van 12 tot 26 voor de blokken vermeld in het voorgaande lid, 3° ;
4° van 27 tot 38 voor de blokken vermeld in het voorgaande lid, 4°.
Tijdens de eerste gunningsprocedure van de gebruiksrechten krachtens dit besluit, worden, indien het aantal ontvankelijk bevonden volledige kandidaten hoger is dan drie en indien er geen enkele beperkte kandidaat ontvankelijk wordt bevonden, de vijf frequentieblokken van 1 MHz duplex vermeld in het eerste lid, 2°, geveild conform de bepalingen van de artikelen 44 tot 54, in de vorm van één enkel perceel van 5 MHz duplex. Om het bijbehorende frequentieblok van 5 MHz duplex te identificeren tijdens het maken van een bod conform artikel 46, krijgt het het nummer 0.
Het nummer van het blok is in geen geval een indicatie van zijn positie in de frequentieband.
§ 2. De frequentiebanden 925-960 MHz, 1805-1880 MHz en 2110-2170 MHz zijn voorbehouden voor het uitzenden door de basisstations, en de frequentiebanden 880-915 MHz, 1710-1785 MHz en 1920-1980 MHz zijn voorbehouden voor het uitzenden door de eindtoestellen.
§ 3. Een relevante groep ten opzichte van een radiotoegangsoperator kan niet meer dan 15 MHz duplex innemen in de frequentiebanden 880-915 MHz en 925-960 MHz.
Een relevante groep ten opzichte van een radiotoegangsoperator kan niet meer dan 30 MHz duplex innemen in de frequentiebanden 1710-1785 MHz en 1805-1880 MHz.
Een relevante groep ten opzichte van een radiotoegangsoperator kan niet meer dan 25 MHz duplex innemen in de frequentiebanden 1920-1980 MHz en 2110-2170 MHz.
§ 4. Het Instituut mag, na de betrokken partijen te hebben gehoord, de verdeling van de toegewezen frequenties wijzigen, zonder de kwantiteit spectrum toegekend aan elke operator te wijzigen om het doeltreffende, efficiënte en gecoördineerde gebruik van radiospectrum te bevorderen, in objectief gerechtvaardigde gevallen, binnen redelijke termijnen en verhoudingen.
Art.5. Het houden van eindtoestellen die bestemd zijn om te werken op de frequentiebanden vermeld in artikel 4 is vrijgesteld van de vergunningen of gebruiksrechten bedoeld in artikel 13/1, § 1, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
Art.6. De radiotoegangsoperator respecteert de verplichtingen die voortvloeien uit de grensoverschrijdende coördinatie in het kader van de internationale overeenkomsten die het Instituut gesloten heeft.
HOOFDSTUK 4. - Rechten voor het gebruik van het radiospectrum en de controle op de frequenties
Art.7. § 1. De radiotoegangsoperator betaalt een vergoeding genaamd "jaarlijks recht voor de terbeschikkingstelling van frequenties".
Het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling van frequenties, per MHz, bedraagt:
1° 91.200 euro voor de frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, 1° en 2° ;
2° 50.000 euro voor de frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, 3° en 4°.
Het bedrag van dat recht is onafhankelijk van het aantal stations voor radiocommunicatie die de frequentie in kwestie exploiteren.
§ 2. De radiotoegangsoperator betaalt het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling van de frequenties, voor de frequentieblokken toegewezen op 1 januari van het jaar waarop het recht betrekking heeft, uiterlijk 31 januari van het jaar waarop het recht betrekking heeft.
De eerste betaling van het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling van elk toegewezen frequentieblok wordt verricht binnen de dertig dagen vanaf de aanvang van de geldigheidsperiode van de gebruiksrechten voor dat frequentieblok, naar rata van het aantal dagen dat overblijft tot 31 december van het lopende jaar.
Indien de gebruiksrechten voor een frequentieblok verstrijken, is het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling voor dat frequentieblok verschuldigd tot de dag waarop de gebruiksrechten verstrijken.
§ 3. De bedragen worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen dat basis 2013=100 als referentieperiode heeft.
De aanpassing geschiedt met behulp van de coëfficiënt die verkregen wordt door het indexcijfer van de maand december die voorafgaat aan de maand januari in de loop waarvan de aanpassing plaatsvindt, te delen door het indexcijfer van de maand december 2016. Na toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen afgerond tot het hogere honderdtal in euro.
HOOFDSTUK 5. - Controle
Art.8. § 1. Een radiotoegangsoperator is ertoe gehouden op verzoek van het Instituut alle informatie te verstrekken over de voortgang van de aanleg van zijn netwerk, de commercialisering van de diensten en zijn financiële toestand.
§ 2. De radiotoegangsoperator moet elk jaar, uiterlijk op 30 juni, aan het Instituut een verslag sturen over zijn activiteiten van het voorgaande jaar. Dat verslag bevat minstens de volgende informatie:
1° de gerealiseerde dekkingszone;
2° een beschrijving van de aangeboden diensten;
3° het aantal klanten.
De radiotoegangsoperator verleent kosteloos zijn medewerking aan elk verzoek van het Instituut dat bedoeld is om na te gaan of de bepalingen van dit besluit of van de gebruiksrechten nageleefd worden.
§ 3. De radiotoegangsoperator stelt het Instituut gratis tien dienstaansluitingen op zijn netwerk ter beschikking om het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit besluit of van de gebruiksrechten mogelijk te maken.
HOOFDSTUK 6. - Dekkingsvereisten
Art.9. § 1. De radiotoegangsoperator brengt het publiek duidelijk en precies op de hoogte over de dekking die door zijn dienst wordt geboden. De verstrekte informatie stelt het publiek in staat om ondubbelzinnig vast te stellen waar het van de betreffende dienst gebruik kan maken. De informatie wordt gepubliceerd op de website van de operator volgens de bepalingen die hij vastlegt.
§ 2. Deze informatie wordt eveneens ten minste tweemaal per jaar aan het Instituut bezorgd.
Art.10. § 1. De ontplooiing van het radiotoegangsnetwerk van een radiotoegangsoperator die over een of meer frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, 1°, of de totaliteit van de vijf frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, 2°, beschikt, neemt ten minste een dekkingsniveau van 99,5% van de bevolking in België in acht.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 beantwoordt de uitrol van het netwerk voor radiotoegang van een radiotoegangsoperator die geen 2G-operator is, vanaf de begindatum van de geldigheid van de gebruiksrechten, minstens aan de volgende dekkingsgraden van de bevolking in België op de verschillende hieronder vermelde tijdstippen:
1° na 3 jaar: 30%;
2° na 6 jaar: 70%;
3° na 8 jaar: 99,5%.
§ 3. Uitzonderingen op de paragrafen 1 en 2 worden verleend door het Instituut, in geval van overmacht.
§ 4. Onder dekking dient te worden verstaan dat het netwerk voor radiotoegang van de radiotoegangsoperator zijn klanten toegang biedt tot de volgende diensten, van of naar een klassieke terminal buiten de gebouwen:
1° verbindingen tot stand brengen met elke eindgebruiker van een vast of mobiel openbaar telefoonnetwerk in België of in het buitenland;
2° toegang krijgen tot de diensten en toepassingen die worden aangeboden op de openbare netwerken voor datatransport, in het bijzonder op het internet.
§ 5. De dekkingsgraad van de bevolking wordt door het Instituut onderzocht op basis van de demografische spreiding zoals bepaald in het kader van de onderverdeling van België in statistische sectoren door de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.
Voor het verifiëren van de dekkingsgraad van de bevolking gaat men ervan uit dat de bevolking uniform is verdeeld binnen elke sector.
De praktische methoden en de precieze procedures voor de metingen worden vastgelegd door het Instituut.
§ 6. De dekkingsgraden vermeld in paragraaf 1 en 2 kunnen worden bereikt met alle frequenties waarvoor de radiotoegangsoperator over gebruiksrechten beschikt krachtens artikel 18 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
HOOFDSTUK 7. - Nationale roaming
Art.11. § 1. Het Instituut kan een operator die nationale roaming moet aanbieden, ertoe verplichten nationale roaming aan te bieden aan een operator die recht heeft op nationale roaming, overeenkomstig de bepalingen van dit artikel
§ 2. Het Instituut neemt de maatregelen aan binnen zes maanden na de ontvangst van het verzoek van de operator die recht heeft op nationale roaming.
§ 3. Het in paragraaf 2 vermelde verzoek kan enkel uitgaan van een operator die zijn dekkingsverplichtingen krachtens artikel 10 naleeft.
§ 4. Behoudens andersluidend akkoord treedt een overeenkomst van nationale roaming tussen een operator die recht heeft op nationale roaming en een operator die nationale roaming moet aanbieden slechts in werking vanaf het ogenblik dat de uitrol van het netwerk van de operator die recht heeft op nationale roaming minstens 20% van de bevolking in België bereikt.
Deze dekkingsgraad wordt door het Instituut onderzocht op basis van de bepalingen van artikel 10, paragrafen 4 tot 6.
§ 5. Behoudens andersluidend akkoord is de operator die nationale roaming moet aanbieden in het kader van een overeenkomst van nationale roaming met een operator die recht heeft op nationale roaming niet gehouden om nationale-roamingdiensten te verstrekken in die geografische gebieden waar de operator die recht heeft op nationale roaming een eigen netwerk heeft uitgebouwd.
§ 6. Behoudens andersluidend akkoord omvatten de diensten die het voorwerp uitmaken van een overeenkomst van nationale roaming tussen een operator die recht heeft op nationale roaming en een operator die nationale roaming moet aanbieden, alle elektronische-communicatiediensten die worden aangeboden met alle frequenties onder 3 GHz waarvoor de operator over gebruiksrechten beschikt krachtens artikel 18 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
§ 7. Geen van de maatregelen die worden opgelegd door het Instituut is van toepassing na de periode van acht jaar die ingaat vanaf het begin van de geldigheid van de gebruiksrechten van de operator die recht heeft op nationale roaming. Uitzonderingen op de acht jaar worden verleend door het Instituut, als de dekkingsgraad bedoeld in artikel 10 § 2 omwille van overmacht niet gerespecteerd kan worden na 8 jaar.
§ 8. Indien na het afsluiten van een overeenkomst van nationale roaming met tussenkomst van het Instituut krachtens dit artikel een operator die recht heeft op nationale roaming over een andere overeenkomst van nationale roaming onderhandelt en deze afsluit met een andere operator die nationale roaming moet aanbieden, dan wordt de eerste overeenkomst van nationale roaming die tot stand kwam na tussenkomst van het Instituut de dag na de kennisgeving door het Instituut aan de partijen bij het contract inzake nationale roaming beëindigd, behoudens andersluidend akkoord tussen de partijen bij die eerdere overeenkomst van nationale roaming.
Indien het Instituut vaststelt dat de operator die recht heeft op nationale roaming zijn dekkingsverplichtingen krachtens artikel 10 niet naleeft, dan wordt de overeenkomst van nationale roaming die tot stand kwam na tussenkomst van het Instituut de dag na de kennisgeving door het Instituut aan de partijen bij het contract inzake nationale roaming beëindigd, behoudens andersluidend akkoord tussen de partijen bij deze overeenkomst van nationale roaming.
§ 9. De retail-minusprijs staat voor de prijs die de operator die nationale roaming moet aanbieden, aanrekent aan zijn klanten voor het verlenen van een dienst, na aftrek van die kosten die niet gemaakt worden wanneer dezelfde dienst wordt aangeboden aan een operator die recht heeft op nationale roaming, en na toevoeging van die kosten die redelijkerwijs enkel gemaakt worden om diensten van nationale roaming aan te bieden.
De retail-minusprijs wordt uitgedrukt als een eenheidstarief, gebaseerd op gemiddelde retailprijzen.
Bij het bepalen of beoordelen van de retail-minusprijs houdt het Instituut ook rekening met de kosten voor de inhoud of andere componenten met toegevoegde waarde die niet verschaft worden aan de klanten van de operator die recht heeft op nationale roaming.
De retailprijs van de operator die nationale roaming moet aanbieden, bestaat uit de gemiddelde werkelijke inkomsten uit verbindingen, huur en gesprekken voor de diensten aangeboden. Deze prijs kan eventueel apart berekend worden voor verschillende diensten, zoals nationale en internationale gesprekken en tijdens of buiten piekuren.
De gemiddelde werkelijke inkomsten worden berekend op basis van de totale inkomsten van de operator die nationale roaming moet aanbieden.
Het Instituut beslist om vaste kosten, die de operator moet maken om de nationale roaming mogelijk te maken, op te nemen in een overeenkomst van nationale roaming nadat het de rechtvaardiging en de gevolgen ervan grondig heeft onderzocht.
HOOFDSTUK 8. - Procedure voor de toekenning van gebruiksrechten
Deel 1. - Hergroepering van procedures
Art.12. Het Instituut kan beslissen om de procedure voor toekenning van de gebruiksrechten waarin dit besluit voorziet en de procedure voor toekenning van de gebruiksrechten waarin het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de frequentieband 700 MHz voorziet, samen te voegen tot één enkele gunningsprocedure.
Afdeling 2. - Kandidatuur
Art.13. Een operator die gebruiksrechten wil verwerven, dient zijn kandidatuur in in de vorm en volgens de voorwaarden die in dit hoofdstuk worden vastgesteld.
Art.14. § 1. De kandidaat blijft gebonden door zijn kandidatuur vanaf de indiening ervan tot:
1° hem gebruiksrechten worden toegewezen, of;
2° hij zich op regelmatige wijze terugtrekt uit de procedure tot toekenning van gebruiksrechten, of;
3° hij wordt uitgesloten van de procedure.
§ 2. De kandidaat mag geen enkele wijziging aanbrengen aan zijn kandidatuur na de indiening ervan.
§ 3. De kandidaat is verplicht het Instituut onmiddellijk schriftelijk in kennis te stellen van gebeurtenissen en feiten die een invloed hebben of zouden kunnen hebben op de verklaringen die de kandidaat aflegde overeenkomstig artikel 16.
Art.15. § 1. De kandidaatstelling gebeurt als volgt:
1° tussen 9 en 17 uur op werkdagen, en uiterlijk op de datum en het uur zoals bepaald door het Instituut en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad;
2° bij het Instituut, tegen ontvangstbewijs;
3° in twee exemplaren, met aanduiding van een origineel exemplaar, ondertekend door de gemachtigde vertegenwoordigers van de kandidaten.
§ 2. In de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad duidt het Instituut aan welke frequentieblokken zoals vermeld in artikel 4, § 1, zijn betrokken.
Art.16. § 1. De kandidatuur bevat de volgende informatie:
1° het telefoon- en faxnummer in de EU waarop de kandidaat op werkdagen, tussen 8 en 19 uur, bereikt kan worden en het adres dat voor deze procedure geldt als het officiële adres van de kandidaat met de bedoeling er documenten af te leveren, kennisgevingen te doen geworden en betekeningen te verrichten;
2° de namen, titels, hoedanigheden en handtekeningen van minstens één persoon die wettelijk bevoegd is om de kandidaat ten volle te vertegenwoordigen krachtens de wet of de statuten van de kandidaat voor alle handelingen die verband kunnen hebben met de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten;
3° de statuten van de kandidaat of, bij gebreke daarvan, equivalente documenten die de werking van de kandidaat regelen;
4° het bewijs, of indien een dergelijk bewijs niet uitgereikt wordt in het land waar de zetel van de kandidaat gevestigd is, een verklaring onder ede dat de kandidaat:
a) niet in staat van faillissement of van vereffening of een gelijkaardige toestand verkeert, en;
b) geen aangifte van faillissement heeft gedaan en niet betrokken is in een procedure van vereffening of van gerechtelijk akkoord of in een soortgelijke procedure volgens een buitenlandse regelgeving;
5° een gedetailleerd, duidelijk en volledig overzicht van de aandeelhoudersstructuur van de kandidaat;
6° het bewijs van de betaling van het bedrag bedoeld in artikel 17;
7° het bankrekeningnummer van de kandidaat waarop het bedrag bedoeld in artikel 20 of 60, § 4, kan worden teruggestort;
8° de technische norm of technologie die de kandidaat van plan is te gebruiken;
9° het bewijs van kennisgeving overeenkomstig artikel 9 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
10° desgevallend de wens van de kandidaat om biedingen te kunnen doen op het enige perceel bedoeld in artikel 25, eerste lid.
11° in voorkomend geval de wens van de kandidaat om biedingen te mogen uitbrengen voor andere blokken dan diegene vermeld in artikel 4, § 1, eerste lid, 2°.
§ 2. Het Instituut legt het formaat vast dat de kandidaturen moeten naleven.
Art.17. § 1. De kandidaat betaalt een bedrag van 5 miljoen euro. Deze waarborg wordt uiterlijk op de datum van indiening van de kandidaturen onvoorwaardelijk, onherroepelijk, in opeisbare sommen en in euro, ten voordele van de Belgische Staat gestort bij de Nationale Bank van België, op een rekening bekendgemaakt door het Instituut.
In afwijking van het eerste lid betaalt een beperkte kandidaat een bedrag van een miljoen euro.
§ 2. De waarborg brengt interest op tegen de rentevoet van de depositofaciliteit van de Europese Centrale Bank. De interesten worden gekapitaliseerd op de laatste werkdag van het Europees betalingssysteem TARGET van elke maand. De waarborg van de kandidaten die gebruiksrechten verkrijgen, brengt interest op tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop de gebruiksrechten aanvangen. De waarborg van de kandidaten die geen gebruiksrechten verkrijgen, brengt interest op tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop hij wordt teruggestort.
Afdeling 3. - Onderzoek van de kandidaturen
Art.18. Indien meerdere kandidaten deel uitmaken van eenzelfde relevante groep ten opzichte van een kandidaat, dan wordt slechts één toegelaten tot de procedure.
De betrokken kandidaten kiezen, op verzoek van het Instituut, de persoon uit hun midden die zal deelnemen aan de procedure.
Bij gebrek aan een dergelijke keuze worden alle betrokken kandidaten uitgesloten uit de procedure.
Art.19. Het Instituut neemt een beslissing over de ontvankelijkheid van elke ingediende kandidatuur krachtens de artikelen 15, 16, 17 en 18.
Het Instituut brengt de beslissing omtrent de ontvankelijkheid van zijn kandidatuur ter kennis van elke kandidaat.
Het Instituut deelt tegelijk aan de ontvankelijk bevonden kandidaten de fictieve identiteit mee van de ontvankelijk bevonden volledige kandidaten en de fictieve identiteit van de ontvankelijk bevonden beperkte kandidaten mee. In het geval van de in artikel 12 bedoelde hergroepering meldt het Instituut ook aan de ontvankelijk bevonden kandidaten de fictieve identiteit mee van de bevonden kandidaten voor de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten in het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de frequentieband 700 MHz.
Art.20. De waarborg, met inbegrip van de interesten, van de onontvankelijk bevonden kandidaten wordt teruggestort op de rekening die werd meegedeeld overeenkomstig artikel 16, § 1, 7°.
Afdeling 4. - Bestaande 2G- en 3G-operatoren
Art.21. § 1. Elke ontvankelijk bevonden volledige kandidaat, die een 2G-operator is, kan automatisch maximaal het volgende toegewezen krijgen:
1° twee frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, 1° ;
2° vier frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, 3°.
§ 2. Indien het aantal volledige kandidaten dat ontvankelijk bevonden wordt groter is dan drie, kan elke ontvankelijk bevonden volledige kandidaat, die een 2G-operator is, in afwijking van § 1, automatisch maximaal het volgende toegewezen krijgen:
1° een frequentieblok vermeld in artikel 4, § 1, 1° ;
2° drie frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, 3°.
§ 3. De 2G-operatoren die de mogelijkheden vermeld in § 1 of in § 2 wensen te gebruiken, brengen het Instituut binnen de 3 dagen die volgen op de kennisgeving bedoeld in artikel 19, tweede lid, op de hoogte.
Art.22. § 1. Elke ontvankelijk bevonden volledige kandidaat, die een 3G-operator is, kan automatisch maximaal twee frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, 4° toegewezen krijgen.
§ 2. De 3G-operatoren die de mogelijkheden vermeld in § 1 wensen te gebruiken, brengen het Instituut binnen de 3 dagen die volgen op de kennisgeving bedoeld in artikel 19, tweede lid, op de hoogte.
Art.23. § 1. Wat betreft de 2G-operatoren en de 3G-operatoren die automatisch frequentieblokken toegewezen krijgen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 21 en 22, wordt beschouwd dat zij voor al die frequentieblokken het hoogste regelmatige bod hebben.
§ 2. Het Instituut deelt aan alle ontvankelijk bevonden kandidaten in overeenstemming met artikel 19 of met artikel 22 van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de frequentieband 700 MHz, het aantal frequentieblokken mee die overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 21 en 22 automatisch zijn toegewezen.
Art.24. De bepalingen van de artikelen 21 en 22 zijn enkel van toepassing op de eerste procedure voor toekenning van de gebruiksrechten krachtens dit besluit.
Afdeling 5. - Nieuwkomer
Art.25. Eén perceel, bestaande uit de volgende frequentieblokken, wordt geveild overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 26 tot 36:
1° een frequentieblok vermeld in artikel 4, § 1, 1° ;
2° drie frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, 3° ;
3° een frequentieblok vermeld in artikel 4, § 1, 4° ;
4° een frequentieblok vermeld in artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de 700 MHz-band, voor zover dat het geheel van deze blokken niet werd toegekend in het kader van een procedure georganiseerd krachtens het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de frequentieband 700 MHz;
Indien er, in afwijking van het eerste lid, geen enkele kandidaat zijn wens heeft uitgedrukt om biedingen te kunnen doen op het enige perceel bedoeld in het eerste lid, worden de 6 frequentieblokken vermeld in het eerste lid geveild overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 26 tot 36, in de vorm van 6 verschillende percelen. Om de percelen te identificeren tijdens het maken van een bod conform artikel 28, worden de blokken genummerd:
1° 1 voor het blok vermeld in het eerste lid, 1° ;
2° van 12 tot 14 voor de blokken vermeld in het eerste lid, 2° ;
3° 27 voor het blok vermeld in het eerste lid, 3° ;
4° 39 voor het blok vermeld in het eerste lid, 4°.
Indien er, in afwijking van het eerste lid, slechts één kandidaat zijn wens heeft uitgedrukt om biedingen te mogen uitbrengen voor het enige perceel bedoeld in het eerste lid, wordt de veiling overeenkomstig de bepalingen van artikelen 26 tot 36 niet georganiseerd, en kan de kandidaat automatisch tussen 1 en 6 frequentieblokken vermeld in het eerste lid, toegewezen krijgen. De kandidaat stelt het Instituut in kennis van zijn keuze binnen 3 dagen na het verzoek van het Instituut.
De 2G-operatoren en de 3G-operatoren zijn uitgesloten van de in dit artikel bedoelde veiling.
Een beperkte kandidaat mag niet deelnemen aan de in dit artikel bedoelde veiling.
De bepalingen van de artikelen 38 en 42 zijn van toepassing op de veiling bedoeld in het eerste lid.
De in het eerste lid bedoelde veiling wordt maar georganiseerd tijdens de eerste procedure van toewijzing van de gebruiksrechten krachtens dit besluit.
Art.26. Voor de start van de in artikel 25 bedoelde veiling deelt het Instituut aan de kandidaten die eraan mogen deelnemen, de volgende inlichtingen mee:
1° elke relevante informatie die de kandidaat dient te gebruiken om een bod uit te brengen en om te bewijzen dat elke mededeling die hij in het kader van de veiling doet van hem afkomstig is;
2° het tijdstip van begin en einde van de eerste ronde;
3° het bedrag van het bod voor elk in artikel 25 bedoelde perceel, voor de eerste ronde;
4° in voorkomend geval, de overige inlichtingen en documenten die de kandidaat nodig heeft om te kunnen deelnemen aan de toewijzing bij opbod.
Art.27. § 1. Het Instituut beslist wanneer de opeenvolgende rondes worden georganiseerd en brengt de in artikel 26 bedoelde kandidaten daarvan op de hoogte.
Tijdens elke ronde kan een kandidaat het volgende aan het Instituut melden:
1° dat hij een bod of meerdere biedingen uitbrengt overeenkomstig artikel 28, of;
2° dat hij een beroep doet op een paskaart overeenkomstig artikel 31, of;
3° dat hij zich terugtrekt uit de in artikel 25 bedoelde veiling, overeenkomstig artikel 32.
§ 2. Indien een kandidaat die een bod kan uitbrengen conform artikel 28, geen van de drie in de eerste paragraaf vermelde mededelingen doet tijdens de door het Instituut vastgelegde duur van de ronde, zal worden aangenomen dat hij gebruik heeft gemaakt van een paskaart indien de betrokken kandidaat nog paskaarten heeft, overeenkomstig artikel 31. Indien de kandidaat geen paskaarten meer heeft, zal worden aangenomen dat hij zich heeft teruggetrokken uit de in artikel 25 bedoelde veiling.
Art.28. § 1. De kandidaat brengt zijn bod uit op de door het Instituut aangegeven wijze en binnen de voor elke ronde vastgelegde duur.
§ 2. Het bod identificeert een bepaald perceel.
§ 3. Het Instituut stelt het bedrag vast van het bod voor elk perceel, voor de opeenvolgende rondes.
Het bedrag van het bod dat door het Instituut wordt vastgelegd, is gelijk aan het bedrag van het hoogste regelmatige bod, vermeerderd met een percentage dat door het Instituut mag worden bepaald, maar dat moet liggen tussen 2% en 10%.
§ 4. Het bedrag van elk bod bestaat uit een bedrag dat een heel veelvoud is van 10.000 euro.
§ 5. Het bedrag van het bod in de eerste ronde wordt vastgelegd in overeenstemming met artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
§ 6. Een kandidaat mag geen bod uitbrengen voor een perceel waarvoor hij het hoogste regelmatige bod heeft.
§ 7. Een kandidaat die zijn wens om biedingen te mogen uitbrengen voor het enige perceel bedoeld in artikel 25, eerste lid, niet heeft bekend gemaakt, mag niet bieden op het enige perceel bedoeld in artikel 25, eerste lid.
§ 8. Het Instituut legt de regels vast in verband met de activiteit van de kandidaten.
Art.29. Elke kandidaat is onvoorwaardelijk en onherroepelijk aan zijn bod gebonden tot een andere kandidaat een hoger regelmatig bod heeft uitgebracht voor het perceel.
Art.30. Uiterlijk op het ogenblik dat het totale bedrag van alle biedingen door de kandidaat een veelvoud overstijgt van 50 miljoen euro en vanaf 150 miljoen euro verhoogt de kandidaat zijn waarborg telkens met een storting van 2,5 miljoen euro.
Het bewijs van de verhoging van de waarborg komt bij het Instituut toe voor het ogenblik waarop de kandidaat het bod uitbrengt dat aanleiding geeft tot de verhoging van de waarborg. Een bod uitgebracht zonder de vereiste verhoging van de waarborg is nietig.
In het geval van de in artikel 12 bedoelde hergroepering is de waarborg waarmee voor dit artikel rekening moet worden gehouden de som van de waarborg gestort conform artikel 17 van dit koninklijk besluit en de waarborg gestort conform artikel 20 van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de frequentieband 700 MHz.
Art.31. Elke kandidaat mag gebruikmaken van een paskaart als alternatief voor een bod of een terugtrekking. Een kandidaat mag in totaal maximaal driemaal passen tijdens de in artikel 25 bedoelde veiling.
Art.32. Met uitzondering van de kandidaten die het hoogste regelmatige bod hebben voor ten minste een in artikel 25 bedoeld perceel, mag elke kandidaat zich uit de veiling terugtrekken. Deze terugtrekking betreft enkel de in artikel 25 bedoelde veiling. Deze terugtrekking is definitief en onherroepelijk.
Art.33. Indien in een ronde twee of meer kandidaten hetzelfde bod uitbrengen voor een gegeven perceel, bepaalt het Instituut via loting het hoogste regelmatige bod.
Art.34. Na elke ronde deelt het Instituut aan elke overblijvende, in artikel 26 bedoelde kandidaat de volgende informatie mee:
2° het hoogste regelmatige bod alsook de fictieve identiteit van de kandidaat die dit bod heeft uitgebracht voor elk perceel bedoeld in artikel 25;
3° het tijdstip van begin en einde van de volgende ronde;
4° het bedrag van het bod voor elk in artikel 25 bedoeld perceel, voor de volgende ronde.
Art.35. De laatste ronde van de in artikel 25 bedoelde veiling is de ronde waarbij op het einde geen enkele kandidaat het Instituut in kennis stelt van een bod of zijn beroep op een paskaart.
Art.36. § 1. Na afloop van de in artikel 35 bedoelde laatste ronde bepaalt het Instituut het hoogste regelmatige bod voor elk in artikel 25 bedoeld perceel en meldt het voor elk perceel het bedrag van het hoogste regelmatige bod evenals de kandidaat die dat bod heeft uitgebracht, aan alle ontvankelijk bevonden kandidaten in overeenstemming met artikel 19 of met artikel 22 van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de frequentieband 700 MHz.
§ 2. De kandidaat die over het hoogste regelmatige bod beschikt voor het in artikel 25, eerste lid, bedoelde enige perceel, wordt beschouwd voor alle in artikel 25, eerste lid, bedoelde frequentieblokken over het hoogste regelmatige bod te beschikken.
Art.37. De kandidaat die een perceel toegewezen krijgt conform de bepalingen van de artikelen 26 tot 36, kan de in artikel 19 § 1 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie bedoelde toestemming van het Instituut om zijn gebruiksrechten voor de in artikel 25, eerste lid, 1° tot 3° vermelde frequentieblokken over te dragen, slechts vragen vanaf zes jaar na aanvang van de geldigheidsduur van de gebruiksrechten en indien hij voldoet aan de dekkingsgraad bedoeld in artikel 10 § 2 van dit besluit.
De kandidaat die een perceel toegewezen krijgt conform de bepalingen van de artikelen 26 tot 36, kan de in artikel 19 § 1 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie bedoelde toestemming van het Instituut om zijn gebruiksrechten voor het in artikel 25, eerste lid, 4° vermelde frequentieblok over te dragen, slechts vragen vanaf zes jaar na aanvang van de geldigheidsduur van de gebruiksrechten en indien hij voldoet aan de dekkingsgraad bedoeld in artikel 11, § 2, van het besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de 700 MHz-band.
Afdeling 6. - Procedure
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art.38. Het Instituut bepaalt de wijze van communicatie tussen het Instituut en de kandidaten tijdens de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten.
Art.39. Alle kandidaten onthouden zich van elke gedraging of bekendmaking die het goede en ordelijke verloop van de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten verstoort.
Art.40. Alle kandidaten onthouden zich, op straffe van uitsluiting van de kandidatuur, van de uitwisseling van vertrouwelijke informatie en van afspraken met andere kandidaten en van elke andere handeling die de uitkomst van de procedure kan beïnvloeden of die afbreuk kan doen aan de mededinging tijdens de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten.
Art.41. Het Instituut staat in voor het ordelijk verloop en de praktische organisatie van de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten. Hiertoe kan het Instituut alle nodige maatregelen treffen.
Art.42. § 1. Het Instituut stelt de inbreuken vast die leiden tot nietigheid van het bod of uitsluiting van de procedure tot toekenning van de gebruiksrechten. Het Instituut beslist in elk geval tot uitsluiting van de kandidaat indien de kandidaat een inbreuk maakt op artikel 40.
§ 2. Bovendien dient het Instituut in dit geval eveneens klacht in bij de bevoegde mededingingsautoriteiten en legt het klacht met burgerlijke partijstelling neer bij de bevoegde onderzoeksrechter.
Art.43. De procedure tot toekenning van de gebruiksrechten bestaat uit:
1° een veiling, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 44 tot 54:
a) van de frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, met uitzondering van de frequentieblokken waarvoor een kandidaat het hoogste regelmatige bod heeft uitgebracht overeenkomstig artikel 23, § 1 of artikel 36; en
b) in geval van de in artikel 12 bedoelde hergroepering van de frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de frequentieband 700 MHz, met uitzondering van de frequentieblokken waarvoor een kandidaat het hoogste regelmatige bod heeft in overeenstemming met artikel 36.
2° een bijkomende ronde, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 55 tot 59, opdat de kandidaten bijkomende biedingen kunnen indienen voor hun voorkeursplaatsen.
Onderafdeling 2. - Veiling
Art.44. Voor de aanvang van de toewijzing bij opbod brengt het Instituut de kandidaten de volgende informatie ter kennis:
1° elke relevante informatie die de kandidaat dient te gebruiken om een bod uit te brengen en om te bewijzen dat elke mededeling die hij in het kader van de toewijzing bij opbod doet van hem afkomstig is;
2° het tijdstip van begin en einde van de eerste ronde;
3° het bedrag van het minimum- en maximumbod voor elk frequentieblok voor de eerste ronde;
4° in voorkomend geval, de overige inlichtingen en documenten die de kandidaat nodig heeft om te kunnen deelnemen aan de toewijzing bij opbod.
Art.45. § 1. Het Instituut beslist wanneer de opeenvolgende rondes worden georganiseerd en brengt de kandidaten daarvan op de hoogte.
Tijdens elke ronde kan elke kandidaat aan het Instituut het volgende melden:
1° zijn bod of meerdere biedingen, overeenkomstig artikel 46, of;
2° zijn beroep op een paskaart, overeenkomstig artikel 49, of;
3° zijn terugtrekking uit de bieding, overeenkomstig artikel 50.
§ 2. Indien een kandidaat die overeenkomstig artikel 46 een bod kan uitbrengen, geen van de drie in de eerste paragraaf vermelde mededelingen doet tijdens de door het Instituut vastgelegde duur van de ronde, dan zal worden aangenomen dat hij gebruik heeft gemaakt van een paskaart indien de betrokken kandidaat nog paskaarten heeft, overeenkomstig artikel 49. Indien de kandidaat geen paskaarten meer heeft en voor geen enkel frequentieblok over het hoogste regelmatige bod beschikt, dan zal worden aangenomen dat hij zich heeft teruggetrokken uit de in artikel 43, 1° bedoelde veiling.
Art.46. § 1. De kandidaat brengt zijn bod uit op de door het Instituut aangegeven wijze en binnen de vastgelegde duur van elke ronde.
§ 2. Het bod identificeert één enkel, welbepaald frequentieblok.
§ 3. Het Instituut stelt het bedrag van het minimum- en maximumbod voor elk frequentieblok vast voor de opeenvolgende ronden op basis van de volgende principes:
1° het bedrag van het minimumbod voor een gegeven frequentieblok is gelijk aan het bedrag van het hoogste regelmatige bod voor dat frequentieblok, vermeerderd met een percentage tussen 0 en 10%;
2° het bedrag van het maximumbod voor een gegeven frequentieblok is gelijk aan het bedrag van het hoogste regelmatige bod voor dat frequentieblok, vermeerderd met een percentage tussen 0 en 50%.
§ 4. Het bedrag van elk bod voor een frequentieblok bestaat uit een bedrag dat een heel veelvoud is van 10.000 euro.
§ 5. Het bedrag van het minimumbod in de eerste ronde wordt vastgelegd in overeenstemming met artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
§ 6. Een kandidaat mag geen bod uitbrengen voor een frequentieblok waarvoor hij het hoogste regelmatige bod heeft.
§ 7. Het geheel van de biedingen van een kandidaat moet conform de beperkingen opgelegd in artikel 4, § 3, zijn, en in voorkomend geval conform de beperkingen opgelegd door artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de frequentieband 700 MHz.
§ 8. Een beperkte kandidaat mag enkel bieden op de blokken die vermeld zijn in artikel 4, § 1, eerste lid, 2°.
§ 9. In geval van de in artikel 12 bedoelde hergroepering:
1° mag een kandidaat die niet ontvankelijk bevonden is in overeenstemming met artikel 19, geen bod uitbrengen voor de frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1;
2° mag een kandidaat die niet ontvankelijk bevonden is in overeenstemming met artikel 22 van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de frequentieband 700 MHz, geen bod uitbrengen voor de frequentieblokken vermeld in artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de frequentieband 700 MHz.
§ 10. Het Instituut legt de regels vast in verband met de activiteit van de kandidaten.
Art.47. Elke kandidaat is onvoorwaardelijk en onherroepelijk aan zijn bod gebonden tot een andere kandidaat een hoger regelmatig bod uitbrengt voor het frequentieblok.
Art.48. Uiterlijk op het ogenblik waarop het totale bedrag voor alle biedingen die door de beperkte kandidaat zijn gedaan 100 miljoen euro overschrijdt, verhoogt de beperkte kandidaat zijn waarborg met een storting van 4 miljoen euro.
Uiterlijk op het ogenblik waarop het totale bedrag voor alle biedingen die door de kandidaat zijn gedaan, een veelvoud van 50 miljoen euro overschrijdt en vanaf 150 miljoen euro verhoogt de kandidaat telkens zijn waarborg met een storting van 2,5 miljoen euro.
Het bewijs van de verhoging van de waarborg komt bij het Instituut toe voor het ogenblik waarop de kandidaat het bod uitbrengt dat aanleiding geeft tot de verhoging van de waarborg. Een bod uitgebracht zonder de vereiste verhoging van de waarborg is nietig.
In het geval van de in artikel 12 bedoelde hergroepering is de waarborg waarmee voor dit artikel rekening moet worden gehouden de som van de waarborg gestort conform artikel 17 van dit koninklijk besluit en de waarborg gestort conform artikel 20 van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de frequentieband 700 MHz.
Art.49. Elke kandidaat mag een beroep doen op een paskaart als alternatief voor een bod of een terugtrekking. Een kandidaat mag in totaal maximaal driemaal passen tijdens de in artikel 43, 1°, bedoelde veiling.
Art.50. Elke kandidaat, met uitzondering van de kandidaten die het hoogste regelmatige bod hebben uitgebracht voor ten minste één frequentieblok, bedoeld in artikel 43, 1°, mag zich uit de toewijzing bij opbod terugtrekken. Deze terugtrekking betreft enkel de in artikel 43, 1°, bedoelde veiling. Deze terugtrekking is definitief en onherroepelijk.
Art.51. Indien in een ronde twee of meer kandidaten hetzelfde bod uitbrengen op een gegeven frequentieblok, dan bepaalt het Instituut via loting het hoogste regelmatige bod voor dat frequentieblok.
Art.52. Na elke ronde brengt het Instituut de overblijvende kandidaten de volgende informatie ter kennis:
1° het bedrag van het hoogste regelmatige bod alsook de fictieve identiteit van de kandidaat die het heeft uitgebracht voor elk frequentieblok;
2° het tijdstip van begin en einde van de volgende ronde;
3° het bedrag van het minimum- en maximumbod voor elk frequentieblok voor de volgende ronde.
Art.53. De laatste ronde is de ronde waarbij op het einde geen enkele kandidaat het Instituut in kennis stelt van een bod of zijn beroep op een paskaart.
Art.54. Na afloop van de laatste ronde, bedoeld in artikel 53 stelt het Instituut het hoogste regelmatige bod vast per frequentieblok en deelt het voor elk frequentieblok aan de kandidaten die het hoogste regelmatig bod hebben uitgebracht voor ten minste één frequentieblok mee wat het bedrag van het hoogste regelmatige bod is alsook welke kandidaat dat bod heeft uitgebracht.
Onderafdeling 3. - Positie
Art.55. Alle kandidaten die het hoogste regelmatige bod hebben uitgebracht voor ten minste één frequentieblok mogen binnen een door het Instituut vastgestelde termijn, aan het Instituut een gemeenschappelijk voorstel meedelen voor de positie van de verschillende frequentieblokken.
Indien het Instituut het gemeenschappelijke voorstel aanvaardt, wordt de bijkomende ronde bedoeld in de artikelen 56 tot 59 niet gehouden.
Art.56. § 1. Voor elk paar van gepaarde frequentiebanden stelt het Instituut een exhaustieve lijst op van opties voor de positionering van de verschillende frequentieblokken in de gepaarde frequentiebanden.
§ 2. Alle opties moeten voldoen aan de volgende criteria:
1° alle blokken waarvoor een gegeven kandidaat het hoogste regelmatige bod heeft uitgebracht worden aaneengrenzend geplaatst;
2° de blokken waarvoor geen enkel regelmatig bod werd uitgebracht worden in het laagste deel van de gepaarde frequentiebanden geplaatst.
Art.57. Het Instituut deelt de kandidaten die het hoogste regelmatige bod hebben uitgebracht voor ten minste één frequentieblok de volgende inlichtingen mee:
1° de lijst van opties voor de positionering van de verschillende frequentieblokken, voor elk paar van gepaarde frequentiebanden;
2° het moment van het begin en het einde van de bijkomende ronde, tijdens welke de kandidaten hun bijkomende biedingen met betrekking tot de positionering van de frequentieblokken kunnen doen.
Art.58. § 1. Tijdens de bijkomende ronde kan elke kandidaat een of meer bijkomende biedingen doen voor elk paar van gepaarde frequentiebanden, conform § 2.
§ 2. Elk bijkomend bod identificeert een bepaalde optie.
Het bedrag van het bod mag nul zijn en is niet beperkt.
Art.59. § 1. Na de bijkomende ronde berekent het Instituut voor elke optie de som van de bijkomende biedingen uitgebracht voor deze optie.
§ 2. Voor elk paar van gepaarde frequentiebanden is de gekozen optie deze waarvoor de som van de uitgebrachte bijkomende biedingen de grootste is.
Indien een of meer opties dezelfde grootste som van de uitgebrachte bijkomende biedingen hebben, bepaalt het Instituut via loting de gekozen optie.
Afdeling 7. - Toekenning van de gebruiksrechten
Art.60. § 1. Het Instituut kent gebruiksrechten toe aan de kandidaten die het hoogste regelmatige bod hebben uitgebracht voor de verschillende frequentieblokken.
§ 2. Het Instituut bepaalt de datum van aanvang van de geldigheidsduur van de gebruiksrechten.
§ 3. Het Instituut deelt elke kandidaat samen met zijn gebruiksrechten het te betalen saldo mee.
Het totale bedrag van de enige heffing is gelijk aan de som van de bedragen van de hoogste regelmatige biedingen uitgebracht door de kandidaat en de bedragen van de bijkomende biedingen uitgebracht door de kandidaat met betrekking tot de gekozen opties voor de positionering.
Het Instituut maakt in het Belgisch Staatsblad een mededeling bekend, aan de hand waarvan iedereen kennis kan nemen van de datum vastgelegd door het Instituut conform § 2.
§ 4. De waarborg, met inbegrip van de interesten, van de kandidaten waaraan geen gebruiksrechten worden toegekend, wordt op hun rekening teruggestort, overeenkomstig artikel 16, § 1, 7°.
§ 5. In afwijking van § 4 wordt de waarborg niet teruggestort:
1° aan de beperkte kandidaten die geen enkel bod hebben uitgebracht in overeenstemming met artikel 46;
2° aan de volledige kandidaten die:
a) geen bod hebben uitgebracht overeenkomstig artikel 28 of 46 voor andere frequentieblokken dan diegene die vermeld zijn in artikel 4, § 1, eerste lid, 2° ; en
b) niet automatisch frequentieblokken toegewezen gekregen hebben overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 21 en 22.
Art.61. De in het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de 700 MHz-band, vastgestelde gebruiksvoorwaarden van de gebruiksrechten zijn van toepassing op het frequentieblok waarvan sprake in artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit van 28 november 2021 betreffende radiotoegang in de 700 MHz-band, dat verleend wordt overeenkomstig artikel 60, § 1, van dit besluit.
Art.62. De betalingsmodaliteiten zijn in overeenstemming met artikel 30 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
Niet-betaling of laattijdige of onvolledige betaling van het saldo van de enige heffing houdt het verval van rechtswege van de gebruiksrechten in. De radiotoegangsoperator van wie de gebruiksrechten vervallen zijn verklaard, wordt uitgesloten van iedere kandidatuur in de zin van artikel 13.
HOOFDSTUK 9. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art.63. Artikel 8, § 2, van het koninklijk besluit van 7 maart 2007 betreffende de kennisgeving van elektronische-communicatiediensten en -netwerken, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 juni 2013, wordt opgeheven.
Art.64. Artikel 7, § 2, van het koninklijk besluit van 24 maart 2009 betreffende radiotoegang in de frequentiebanden 3410-3500 / 3510-3600 MHz en 10150-10300 / 10500-10650 MHz wordt opgeheven.
Art.65. Artikel 8, § 2, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met twee leden, luidende:
"Indien de gebruiksrechten voor frequenties verstrijken, is het jaarlijkse recht voor de terbeschikkingstelling voor de frequenties verschuldigd tot de maand waarin de gebruiksrechten verstrijken.
Voor de toepassing van de bepalingen van de twee voorgaande leden moet elke onvolledige maand voor een volle maand worden aangerekend."
Art.66. In artikel 4, § 6, eerste lid, van het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende radiotoegang in de frequentieband 2500-2690 MHz worden de woorden "ten opzichte van een radiotoegangsoperator" ingevoegd tussen de woorden "relevante groep" en de woorden "kan niet meer".
Art.67. In artikel 7, § 2, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de woorden "in dienst zijnde" vervangen door het woord "toegewezen";
2° in het tweede lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) de woorden "de ingebruikneming van" worden vervangen door de woorden "de aanvang van de geldigheidsperiode van de gebruiksrechten voor";
b) het woord "maanden" wordt vervangen door het woord "dagen";
3° het laatste lid wordt opgeheven;
4° de paragraaf wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Indien gebruiksrechten voor frequenties verstrijken is het jaarlijks recht voor de beschikbaarstelling van frequenties verschuldigd tot de dag waarop de gebruiksrechten verstrijken."
Art.68. In artikel 16, van hetzelfde besluit worden de woorden "ten opzichte van een kandidaat" ingevoegd tussen de woorden "relevante groep" en de woorden "wordt slechts".
Art.69. In artikel 4, § 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 6 juni 2013 betreffende radiotoegang in de frequentieband 790-862 MHz worden de woorden "ten opzichte van een 800 MHz-operator" ingevoegd tussen de woorden "relevante groep" en de woorden "kan niet meer".
Art.70. Artikel 6, § 2, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.71. § 1. Artikel 7, § 1, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
§ 2. In artikel 7, § 3, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) de woorden "het jaarlijkse recht voor het beheer van de gebruiksrechten en"worden opgeheven;
b) de woorden "in gebruik" worden vervangen door het woord "toegewezen";
2° het tweede lid wordt opgeheven;
3° in het vroegere derde lid, dat het tweede lid wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) de woorden "de ingebruikneming van" worden vervangen door de woorden "de aanvang van de geldigheidsperiode van de gebruiksrechten voor";
b) het woord "maanden" wordt vervangen door het woord "dagen";
4° het vroegere vierde lid wordt opgeheven;
5° het vroegere vijfde lid wordt opgeheven;
6° de paragraaf wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Indien gebruiksrechten voor frequenties verstrijken is het jaarlijks recht voor de terbeschikkingstelling van frequenties verschuldigd tot de dag waarop de gebruiksrechten verstrijken."
Art.72. In artikel 11, § 7, van hetzelfde besluit worden de bepalingen onder 1° tot 5° vervangen door de woorden "van artikel 18 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie".
Art.73. In artikel 18 van hetzelfde besluit worden de woorden "ten opzichte van een kandidaat" ingevoegd tussen de woorden "relevante groep" en de woorden "dan wordt".
Art.74. Bijlage 1 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.75. Opgeheven worden:
1° het koninklijk besluit van 7 maart 1995 betreffende het opzetten en exploiteren van GSM-mobilofoonnetten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 oktober 1997, 10 december 1997, 27 oktober 2000, de wet van 2 januari 2001, de koninklijke besluiten van 10 oktober 2002, 2 februari 2005, 2 februari 2007, 22 december 2010 en 10 april 2014;
2° het koninklijk besluit van 24 oktober 1997 betreffende het opzetten en exploiteren van DCS1800-mobilofoonnetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 oktober 2000, de wet van 2 januari 2001, de koninklijke besluiten van 10 oktober 2002, 2 februari 2005, 2 februari 2007, 22 december 2010, 10 april 2014 en de wet van 10 augustus 2015;
3° het koninklijk besluit van 18 januari 2001 tot vaststelling van het bestek en van de procedure tot toekenning van vergunningen voor de mobiele telecommunicatiesystemen van de derde generatie, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 13 maart 2002, de koninklijk besluiten van 10 oktober 2002, 28 maart 2007 en 22 december 2010.
HOOFDSTUK 10. - Slotbepalingen
Art.76. De artikelen 63, 67 en 71, treden in werking op 1 januari volgend op de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Art.77. Artikel 75 treedt in werking op de datum vastgelegd door het Instituut conform artikel 60, § 2.
Art. 78. De minister bevoegd voor Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.